LANDSVERORDENING ter uitvoering van de artikelen 30, vierde lid, en 32 van de Schepenwet

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING ter uitvoering van de artikelen 30, vierde lid, en 32 van de Schepenwet

Artikel 1

De voor het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of voor de Commissie van Onderzoek, bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet, afgelegde verklaringen of gegeven berichten worden op schrift gesteld, aan de getuigen of deskundigen voorgelezen en, na het aanbrengen van gewenste veranderingen en bijvoegingen, door deze ondertekend. Indien de betrokkene niet kan ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

Artikel 2

Indien een getuige of deskundige door ziekte, ouderdom, invaliditeit of enige andere voor het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek aannemelijke reden verhinderd wordt op de aangewezen plaats te verschijnen, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek, zulks noodzakelijk oordelende, aan het Gerecht in eerste aanleg, verzoeken hem daar ter plaatse en, naar gelang van omstandigheden, zelfs in zijn eigen woning te ondervragen.

Artikel 3

  • 1. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek kan het verhoor van getuigen, mits deze de ouderdom van zestien jaren vervuld hebben, onder ede doen plaats hebben.

  • 2. Onder ede gehoord wordende, zweert (belooft), op de wijze van ieders godsdienstige gezindheid, de getuige de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

  • 3. De deskundige is verplicht zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

Artikel 4

  • 1. Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van het exploot van dagvaarding behelst.

  • 2. Dit proces-verbaal wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek, zulks nodig oordelende, in handen gesteld van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het Gerecht in eerste aanleg.

Artikel 5

Het proces-verbaal van niet-verschijning, door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek, of in het geval van artikel 2 door het Gerecht in eerste aanleg, opgemaakt, levert behoudens tegenbewijs een volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat.

Artikel 6

Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek een nadere dagvaarding van dezelfde getuige of deskundige bevelen en zelfs door tussenkomst van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het Gerecht in eerste aanleg een bevel van medebrenging van de rechter-commissaris in het Gerecht in eerste aanleg doen rekwireren, om bij de dagvaarding te worden gevoegd. Ook de voorzitter van de Commissie van Onderzoek is bevoegd een bevel van medebrenging te verlenen.

Artikel 7

Bij herhaalde niet-verschijning zijn de artikelen 4 en 5 van deze landsverordening mede van toepassing.

Artikel 8

Wanneer een getuige of deskundige, het zij op de eerste, hetzij op de nadere dagvaarding verschenen of uit kracht van het bevel van medebrenging voor het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek gebracht zijnde, weigert te antwoorden of een getuige weigert de eed (belofte) af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt. Dit proces-verbaal bezit de bewijskracht in artikel 5 omschreven.

Artikel 9

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek stelt dit proces-verbaal, zulks nodig oordelende, in handen van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het Gerecht in eerste aanleg.

Artikel 10

  • 1. De rechter in eerste aanleg kan de gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige gelasten; deze gijzeling wordt voor een tijdvak van zes maanden uitgesproken, doch houdt op wanneer de getuige of deskundige vroeger aan zijn verplichting mocht hebben voldaan.

  • 2. Op de vordering van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of van de Commissie van Onderzoek gelast het Gerecht in eerste aanleg de dadelijke gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige, die inmiddels tot aan de uitspraak van hetGerecht in bewaring kan worden gehouden; het door het Gerecht af te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt de deurwaarder met de overbrenging belast en wijst de plaats van de voorlopige gijzeling aan.

  • 3. Van de ingijzelingstelling wordt een akte opgemaakt, waarin het bevel tot gijzeling wordt aangehaald en waarvan onmiddellijk een afschrift aan de gegijzelde wordt overhandigd.

  • 4. Deze voorlopige gijzeling houdt op bij de voldoening aan de vroeger geweigerde verplichting en vervalt van rechtswege, indien de bekrachtiging daarvan niet binnen acht dagen bij het Gerecht is gevraagd.

  • 5. Het vonnis, waarbij de gijzeling is bevolen of bekrachtigd, is uitvoerbaar op de minuut, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.

Artikel 11

Artikel 252, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Wanneer het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek het nodig acht buiten het grondgebied van Sint Maarten verblijf houdende personen als getuigen of deskundigen te horen, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of de Commissie van Onderzoek van de vragen, waarop antwoord verlangd wordt, schriftelijk mededeling doen aan de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie, die de beantwoording daarvan bevordert.

Artikel 13

Het proces-verbaal van gehouden getuigenverhoor bezit de bewijskracht in artikel 5 omschreven.

Artikel 14

Bij verzuim van overlegging aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of aan de Commissie van Onderzoek, binnen de gestelde termijn, van de bescheiden, genoemd in artikel 32 van de Schepenwet, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt waarmee gehandeld wordt als bepaald in artikel 9 en dat de bewijskracht bezit in artikel 5 omschreven.

Artikel 15

[regelt de inwerkingtreding]