LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs

Artikel 1

De kerndoelen voor de educatiegebieden, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs, worden vastgesteld als aangegeven in de bij dit landsbesluit behorende bijlage.

Artikel 2

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 3

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit kerndoelen funderend onderwijs.

Bijlage

Overzicht Kerndoelen Algemene mensvorming

Kerndoel 1

De leerling begrijpt en implementeert de principes van de vijf basiswaarden en leeft de normen na.

Waarde: waarheid

Waarde: liefde

Waarde: vrede

Waarde: juist gedrag

Waarde: geweldloosheid

Kerndoel 2

De leerling toont begrip en respect voor culturen, gewoonten en rituelen.

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag, geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Waarheid

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet en begrijpt wat de beginselen zijn van waarheid

geeft samenhangende en eerlijke antwoorden gebaseerd op de waarheid

weet gewenst en ongewenst gedrag te onderscheiden

kan het onderscheid tussen goed en kwaad / gewenst en ongewenst aangeven.

begrijpt dat eerlijkheid het langst duurt

kan situaties aangeven waarin eerlijkheid de sleutel is voor de oplossing

begrijpt de basisprincipes van waarheid

kan argumenten analyseren op hun waarheidsgehalte

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt dat elke individu verantwoordelijk is om de waarde van de waarheid in eer te houden

vraagt: " Hoe weet je dat” in de juiste situaties.

begrijpt dat normen worden vastgesteld door de gemeenschap door middel van ervaring en traditie

kan normen en regels opnoemen die vastgesteld zijn door de school of de gemeenschap en kan de waarde aangeven van elke regel

weet hoe je de principes van waarheid met zelfverzekerdheid moet toepassen

maakt keuzes tussen waarheid (onderzoek) en onwaarheid /leugen

begrijpt de basisprincipes van waarheid

past de basisprincipes van waarheid toe

analyseert alles dat wordt geproefd, gezien, gehoord, geroken, aangeraakt om zeker te zijn van de waarheid

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1.De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet wat het betekent om vriendelijk te zijn

onderscheidt vriendelijke daden van anderen

begrijpt en ervaart dat (ware) vriendschap geluk brengt

gedraagt zich als een vriendelijke persoon

begrijpt de basisprincipes van vriendelijkheid

past de basisprincipes toe van vriendelijkheid

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de basisprincipes van vriendelijkheid

past de basisprincipes toe van vriendelijk zijn en laat blijken een vriendelijke persoon te zijn.

reageert op " Hoe voel jij je?" wanneer vriendelijkheid wordt getoond en beschrijft gevoelens van tevredenheid wanneer vriendelijkheid wordt getoond

begrijpt en ervaart dat ware vriendschap geluk brengt.

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt de basisprincipes van vriendschap

beschrijft het belang van vriendschap en past de basisprincipes van vriendschap toe

geeft aan hoe de waarde van vriendschap wordt toegepast en onderscheidt manieren waarop vriendschap thuis kan worden toegepast

omschrijft de waarde van vriendschap

weet verhalen na te vertellen waarin loyaliteit tussen vrienden op school en in de gemeenschap tot uiting komt

toont oprechtheid en eerlijkheid en maakt onderscheid tussen informatie waar oprechtheid en eerlijkheid uit blijken

herkent de waarde van oprechtheid, toont oprecht gedrag en uit de gevoelens die ermee gepaard gaan

vergeeft anderen en vraagt de ander om vergeving

geeft uiting aan gevoelens van blijdschap en geluk met vrienden, ouders enz.

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de basisprincipes van vriendschap

onderscheidt vriendschap van vriendelijkheid

kan de waarden van vriendelijkheid noemen

past de basisprincipes van vriendschap toe en gaat vriendelijk om met anderen

vergeeft anderen en vraagt de ander om vergeving

geeft uiting aan gevoelens van blijdschap en geluk met vrienden, ouders enz

vertelt eigen en andere verhalen waaruit oprechtheid tussen mensen blijkt en houdt een dagboek bij waarin ervaringen staan die gebaseerd zijn op oprechtheid

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na.

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt de basisprincipes van tolerantie

legt uit hoe tolerantie helpt bij het ontwikkelen van positieve houding en past basisprincipes toe van tolerantie

begrijpt dat mensen fouten maken

onderkent eigen fouten en die van anderen

herkent verschillende manieren van verdriet en medeleven

werkt aan andermans bewustwording en tolerantie van andermans cultuur, religie en klassen

kan vriendelijke daden omschrijven

is vriendelijk in zijn / haar optreden

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de basisprincipes van tolerantie

legt uit hoe tolerantie helpt bij het ontwikkelen van positieve houding en past basisprincipes toe van tolerantie

begrijpt dat elk persoon zijn sterke kanten heeft en zijn zwakheden

toont respect en tolerantie ten opzichte van anderen en legt observaties betreffende tolerantie vast

kent de gevoelens van anderen met betrekking tot tolerantie

reageert op de vraag: "Hoe voel jij je?" als vriendelijkheid wordt getoond.

onderkent de sterke kanten en zwakheden van anderen en behandelt ze toch als gelijken.

ontwikkelt bewustzijn en tolerantie voor andermans cultuur, religie en klasse

geeft uitdrukking aan gevoelens van vriendelijkheid in woorden en daden

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt wat verdriet betekent

vertelt eigen verhalen waaruit gevoelens van verdriet spreken

begrijpt wat medeleven en vriendelijkheid betekenen

ontwikkelt medelevende en vriendelijke gevoelens en kan medeleven en vriendelijkheid beschrijven en onderscheiden

begrijpt de verschillende vormen van verdriet en sympathie

vertelt eigen verhalen waaruit medeleven blijkt en beschrijft hoe het toepassen van de waarde van medeleven zijn / haar persoonlijkheid vormt

kan ervaringen noemen waaruit verdriet en medeleven blijken

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de basiswaarden van verdriet en medeleven

beschrijft hoe het toepassen van de waarden van medeleven zijn/haar persoonlijkheid vormt

vertelt eigen en andere verhalen waaruit medeleven blijkt

ontwikkelt een bewustzijn van medeleven

analyseert verschillende soorten medeleven en verdriet

onderscheidt de verschillende vormen van verdriet en medeleven

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Vrede

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat geluk niet alleen ervaren kan worden in situaties, maar ook in gedachten

past geduld en zelfdiscipline toe om een doel te bereiden

toont aan dat geduld problemen oplost en een deugd is

weet uiting te geven aan zijn / haar tevredenheid met wat hij/zij heeft

verbindt geluk met situaties, gedachten en dromen

begrijpt de basisprincipes van vrede

uit goede gevoelens over zichzelf

bespreekt wat rekening houden met anderen voor hem/haar betekent en houdt rekening met de gevoelens van anderen om een positieve houding te bewaren

bespreekt ervaringen van vriendelijkheid en geestelijke rust die dit met zich meebrengt en laat zien dat een goed mens zijn innerlijke vrede geeft aan jezelf

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Vrede

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat het geluk meer betekent wat je voelt dan wat je denkt

analyseert gevoelens van geluk en blijdschap

weet dat je tevreden moet zijn met wat je bent en niet met wat je hebt

bespreekt dingen die je rijk maken behalve geld

begrijpt dat de kwaliteiten van eerlijkheid je gevoel van eigenwaarde vergroot

herkent eerlijke handelingen die door anderen worden verricht zowel in verhalen als ook over zichzelf in het dagelijkse leven

kent de principes van juist gedrag om goede gewoonten te bewerkstelligen

kan uitleggen hoe juist gedrag kan helpen in de ontwikkeling van permanente levensgewoonten

begrijpt de basisprincipes van vrede

past de basisprincipes van vrede toe om zich gelukkig en blij te voelen

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Goed gedrag

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt hoe hij/zij eigenwaarde kan verwezenlijken

ontwikkelt een visie van zichzelf en handelt ernaar

weet dat schoonheid van hart en geest belangrijk is voor het leven

kan verschillen uitleggen tussen goede en kwade gevoelens

begrijpt waarom het nodig is om het milieu te waarderen en te respecteren

toont respect voor het milieu en handelt ernaar

begrijpt waarom er geen vuile taal moet worden gebruikt

kiest zijn/haar woorden en gebruikt een juist taalgebruik in communicatie met anderen

helpt met taken thuis en op school en vervult eenvoudige taken en verantwoordelijkheden thuis en op school

begrijpt de voordelen van erkentelijk zijn

geeft uiting aan gevoelens van waardering voor anderen en voor zichzelf

begrijpt wat opoffering betekent en de basisprincipes van juist gedrag

doet opofferingen en uit de gevoelens hierover

gedraagt zich voorbeeldig

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Juist gedrag

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt wat opoffering betekent en het basisprincipe van juist gedrag

doet opofferingen om doelen te bereiken en geeft uiting aan de gevoelens van deze opoffering

begrijpt dat mensen zich opofferingen getroosten

analyseert opofferingen die anderen doen

begrijpt waarom hij/zij geen vuile taal moet gebruiken

gebruikt correcte taal

begrijpt hoe doelen te stellen in het leven

helpt met taken thuis en op school en vervult taken en verantwoordelijkheden thuis en op school

accepteert verantwoordelijkheden voor gevolgen van zijn/haar gedrag met betrekking tot levenswaarden en mensenrechten

begrijpt waarom het nodig is om waardering en respect te hebben voor de omgeving

maakt waarde keuzes met betrekking tot het milieu

maakt keuzes gericht op dienstverlening en verdedigt het recht van anderen

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de vijf basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Geweldloosheid

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent eenvoudige regels

erkent de waarde achter elke regel en handelt ernaar

begrijpt de basisprincipes van geweldloosheid

ervaart bevrediging in het oplossen van problemen en zoekt oplossingen voor problemen [door rollenspel]

vertelt hoe hij/zij de medemens, de natuur en de Schepper ervaart in verschillende facetten van het dagelijkse leven; aanschouwt en ervaart de schepping

toont karakter: past basisprincipes van geweldloosheid toe in zijn/haar gedrag

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat woorden, daden en gedachten de omgeving kunnen beïnvloeden

omschrijft de woorden, daden en gedachten die de omgeving kunnen beïnvloeden

begrijpt de basisprincipes van geweldloosheid

onderscheidt verschillen en overeenkomsten tussen mensen

toont kwaliteiten van goed moreel gedrag en uitmuntende menselijke eigenschappen

past de principes van geweldloosheid toe in relatie tot anderen

bespreekt kwesties als broederschap, klasse, ras, geslacht en nationaliteit

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 2. De leerling toont begrip en respect voor culturen, gewoontes en rituelen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent verhalen over moraal en helden waaruit de verschillende waarden naar voren komen

waardeert en dramatiseert verhalen over helden en verhalen met een moraal waaruit de verschillende waarden spreken

omschrijft het belang van kerken voor ouders, kinderen en de gemeenschap

leest scheppingsverhalen uit de verschillende Heilige Boeken en bespreekt deze

beschrijft de eigenschappen van een liefdevol gezin en geeft aan waarom mensen religieuze feestdagen vieren

analyseert de geëigende rollen en sociale verantwoordelijkheden als lid van een gezin/school

vertelt hoe respect getoond kan worden voor familieverhalen, overtuigingen en traditie

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt dat hij/zij deel is van een schepping en een missie heeft te volbrengen

vertelt eigen verhalen die getuigen van liefde voor de schepping

toont respect voor familiegeschiedenis, overtuigingen en tradities van anderen

kent de scheppingsverhalen van de verschillende geloofsovertuigingen

kan scheppingsverhalen van de verschillende geloofsovertuigingen vergelijken

Proces kerndoelen

De leerling:

begrijpt zijn/haar eigen waarden als mens binnen de creatie

begrijpt en volbrengt zijn/haar missie in het leven

begrijpt dat hij/zij bewust voor waarden kiest, die hem/haar richting geven in alle fasen van het leven.

ontwikkelt zijn/haar eigen visie met respect voor de levensvisie van anderen

begrijpt verantwoordelijkheid te dragen voor de gevolgen van zijn/haar daden ten opzichte van het menselijke leven, de menselijke waardigheden en menselijke rechten

blinkt uit in moreel gedrag

De Domeinen van Cultureel Artistieke Vorming

De kerndoelen van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming zijn ondergebracht in vijf verschillende domeinen.

Domein A is vakoverstijgend en houdt zich bezig met Oriëntatie op Kunst en Cultuur.

Het tweede tot en met het vijfde domein krijgen hun invulling vanuit de disciplines Muziek, Drama, Beeldende Vorming en Dans en Beweging. Binnen elk domein is er een onderscheid gemaakt tussen productief en reflectief.

De verschillende domeinen mogen niet los van elkaar gezien worden. De lessen Cultureel Artistieke Vorming zullen in het algemeen elementen uit alle domeinen in zich hebben.

De structuur van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming ziet er als volgt uit:

domein A

Oriëntatie op Kunst en Cultuur

Domeinen B t/m E

Domein B

Domein C

Domein D

Domein E

Muziek

Drama

Beeldende Vorming

Dans en Beweging

Uitvoeren

Vormgeven

Vormgeven

Luisteren

Beschouwen

Beschouwen

Integratie

De wereld die ons omringt is universeel. Alles om ons heen heeft een relatie met elkaar. Het ligt dan ook voor de hand om de leerstof zoveel mogelijk geïntegreerd aan te bieden. Daarom is gekozen voor een thematische aanpak.

De thema’s van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming zijn ontleend aan de leerling en zijn of haar belevingswereld. Voorbeelden van zulke thema’s zijn: voeding, dieren, woonomgeving, reizen, vriendschap, pesten, Carnaval, oogstfeest, toerisme.

Het domein "Oriëntatie op kunst en cultuur" loopt als een rode lijn door de thema’s heen. Vanuit de disciplines Muziek, Drama, Beeldende Vorming en Dans en Beweging, wordt een evenwichtige invulling gegeven. Richtlijn blijft dat aan het einde van elke cyclus dat de tussendoelen voor alle domeinen bereikt zijn.

Een jaarprogramma voor een leerjaar in cyclus 1, 2 of 3 kan er als volgt uit zien.

Domein A

Domein B

Domein C

Domein D

Domein E

Oriëntatie op kunst en cultuur

Muziek

Drama

Beeldende Vorming

Dans en Beweging

Thema’s

Productief

Reflectief

Productief

Reflectief

Productief

Reflectief

Productief

Reflectief

Thema 1

Thema 2

Thema 3

Thema 4

Thema …..

enz.

Overzicht Kerndoelen CAV

Oriëntatie op Kunst en Cultuur

Kerndoel 1

De leerling heeft kennis van en waardering voor het culturele erfgoed, voelt zich actief betrokken in de eigen cultuur en kan elementen hieruit verwerken op een creatieve manier.

Kerndoel 2

De leerling kan uitgaande van thema’s uit de eigen cultuur in beeld, taal, drama, dans en muziek vormgeven aan de eigen verbeelding, gedachten en emoties.

Kerndoel 3

De leerling heeft kennis van en waardering voor kunst, volkskunst en kunstenaars, zowel lokaal, regionaal als mondiaal.

Muziek

Kerndoel 4

De leerling kan een gevarieerd repertoire uit de eigen, regionale- en mondiale cultuur met of zonder gebruikmaking van notatie in groepsverband zingen.

Kerndoel 5

De leerling kan een eenvoudig traditioneel, populair en eigentijds repertoire spelen op muziekinstrumenten met of /en zonder notatie.

Kerndoel 6

De leerling kan exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal, sfeer en stemming in de muziek.

Kerndoel 7

De leerling kan de vorm, betekenis en functie van verschillende muziek onderscheiden.

Kerndoel 8

De leerling kan muziek typeren naar geografische ligging en/of culturele herkomst.

Kerndoel 9

De leerling kan muzikale tegenstellingen en elementen uitbeelden in beweging.

Kerndoel 10

De leerling kan het verloop van een muziekstuk of een lied meelezen met het notenschrift of met andere notatievormen.

Kerndoel 11

De leerling heeft inzicht in de relatie tussen muziek, historie en cultuur.

Kerndoel 12

De leerling kan muziek evalueren.

Drama

Kerndoel 13

De leerling kan gebruik maken van stem, taal, houding, beweging en mimiek om zowel afzonderlijk als in samenhang zijn gevoelens, ervaringen en ideeën in spel vorm te geven.

Kerndoel 14

De leerling kan al improviserend een spel spelen op basis van informatie over situatie en/of verhaalelementen, rollen, motieven en handelingen.

Kerndoel 15

De leerling kan tijdens het spelen zijn aandacht gericht houden op zichzelf, zijn rol, de medespelers, de uit te beelden situatie, het speelvlak en de toeschouwers en zo toewerken naar de afronding van de situatie.

Kerndoel 16

De leerling kan uitgaande van beelden, ervaringen, gevoelens, muziek, situaties, teksten, verhalen en gedichten voordragen/spelen door middel van stem, mimiek en/of handelingen

Kerndoel 17

De leerling kan op eenvoudige wijze gebruik maken van decor, rekwisieten, kleding, schmink, muziekinstrumenten en geluidsapparatuur.

Kerndoel 18

De leerling kan zijn aandacht richten op het speelvlak, de spelers, de spelsituatie/ inhoud en na afloop van het spel:

terugkijken naar het eigen spel,

zijn beleving/gevoelens en ideeën hierbij verwoorden.

blijk geven van zijn waardering voor de medespelers

relaties leggen tussen de verbeelde werkelijkheid en de dagelijkse werkelijkheid

Kerndoel 19

De leerling kan al of niet volgens van te voren gegeven punten reflecteren op de dramatische vormgeving

in hun eigen spel

het spel van de medeleerlingen

het spel bij school/theater- en tv/video- voorstellingen

Beeldende Vorming

Kerndoel 20

De leerling kan twee- en driedimensionale werkstukken maken.

Kerndoel 21

De leerling kan eigen ervaringen en gevoelens op persoonlijke wijze uitdrukken.

Kerndoel 22

De leerling kan beeldende aspecten doelgericht gebruiken in een werkstuk.

Kerndoel 23

De leerling onderzoekt de beeldende mogelijkheden van materialen en past deze toe in zijn eigen werk.

Kerndoel 24

De leerling kan het eigen werk vergelijken met de gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.

Kerndoel 25

De leerling kan beeldende producten beschrijven en vergelijken.

Kerndoel 26

De leerling weet dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultureel- en tijdgebonden zijn.

DOMEIN A: ORIENTATIE OP KUNST EN CULTUUR

Kerndoel 1

De leerling heeft kennis van en waardering voor het culturele erfgoed, voelt zich actief betrokken in de eigen cultuur en kan elementen hieruit verwerken op een creatieve manier.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

heeft kennis van wat de belangrijke musea te bieden hebben

kan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van de musea herkennen, interpreteren en waarderen

heeft kennis van toneel/dansvoorstellingen en concerten die in theaters of op andere plaatsen worden gegeven

kan elementen van de eigen cultuur in het culturele aanbod herkennen, interpreteren en waarderen

heeft kennis van de belangrijke monumenten en kunstwerken in hun directe omgeving

Cyclus 2

heeft kennis van wat de belangrijke musea te bieden hebben

kan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van de musea herkennen, interpreteren en waarderen

heeft kennis van toneel/dansvoorstellingen en concerten die in theaters of op andere plaatsen worden gegeven

kan elementen van de eigen cultuur in het culturele aanbod herkennen, interpreteren en waarderen

heeft kennis van de belangrijke monumenten en kunstwerken op zijn eigen eiland

kan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van monumenten en kunstwerken herkennen, interpreteren en waarderen

weet waarom het behoud van ons culturele erfgoed zo belangrijk is

kan het belang van het behoud van ons culturele erfgoed uitdrukken in beeld, drama, muziek en/of beweging

heeft inzicht in de functies en betekenissen van ons cultureel erfgoed

heeft inzicht in de eigen wortels en de eigen identiteit en voelt zich deel van de culturele omgeving

kan de eigen identiteit laten zien in beeld, drama, muziek en/of beweging

Kerndoel 2

De leerling kan uitgaande van thema’s uit de eigen cultuur in beeld, taal, drama, dans en muziek vormgeven aan de eigen verbeelding, gedachten en emoties.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit

kan de elementaire kennis van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan

kan de elementaire kennis van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar

kan de elementaire kennis over religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging

Cyclus 2

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit

kan de elementaire kennis van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan

kan de elementaire kennis van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties

doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar

kan de elementaire kennis over religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties

Kerndoel 3

De leerling heeft kennis van en waardering voor kunst, volkskunst en kunstenaars, zowel lokaal, regionaal als mondiaal.

De leerling (kennis)

De leerling (Uitvoeren)

Cyclus 1

heeft elementaire kennis van wat een kunstenaar is en wat deze doet om tot een kunstvorm te komen

kan onderscheid maken tussen verschillende soorten kunstenaars

kent de verschillende kunstvormen.

kan onderscheid maken tussen de verschillende kunstvormen

kent verschillende vormen van ‘arte popular’, zoals folklore en volksmuziek

Cyclus 2

heeft kennis over wat een kunstenaar is en wat deze doet om tot een kunstvorm te komen

kan onderscheid maken tussen verschillende soorten kunstenaars en aangeven wat zij doen of maken

kent de verschillende kunstvormen

kan een idee geven van wat die kunstvorm wil zeggen

kent verschillende vormen van ‘arte popular’, zoals folklore, volkstheater, artesania en volksmuziek

kan aangeven waarom ‘arte popular’ belangrijk is voor de samenleving

Domein B: MUZIEK UITVOEREN

Kerndoel 4

De leerling kan een gevarieerd repertoire uit de eigen, regionale- en mondiale cultuur met of zonder gebruikmaking van notatie in groepsverband zingen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

heeft kennis, inzicht en vaardigheden in het zingen

kan een representatief liedrepertoire in verschillende genres en stijlen van de eigen, regionale en mondiale cultuur zingen

kan door voor- en nadoen met behulp van de juiste uitspraak, articulatie, lichaamshouding, dynamiek, tempo en frasering een lied uitvoeren

kan ritmische, melodische en ostinate patronen in call-respons met de stem uitvoeren

kent eenvoudige symbolen voor dynamiek

kan zingen met de juiste opvatting en interpretatie van symbolen voor dynamiek.

Cyclus 2

heeft kennis, inzicht en vaardigheid in het zingen

kan een representatief liedrepertoire in verschillende genres en stijlen van de eigen, regionale en mondiale cultuur zingen

kan met de juiste uitspraak, articulatie, lichaamshouding, dynamiek, tempo, frasering en adembeheersing zelfstandig een lied uitvoeren

kent de verschillen tussen ritmische, ostinate en melodische patronen

kan ritmische, ostinate en melodische patronen en liederen in call-response-, partner- en rondovorm uitvoeren

kent de verschillen tussen call-response, partner- en rondovormen

kent de symbolen uit het traditionele notenschrift

kan zingen met de juiste opvatting en interpretatie van symbolen uit het traditionele notenschrift

Kerndoel 5

De leerling kan een eenvoudig traditioneel, populair en eigentijds repertoire spelen op muziekinstrumenten met of /en zonder notatie.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

heeft kennis van en inzicht in het musiceren op muziekinstrumenten

kan ritmische, melodische en ostinate patronen identificeren en imiteren

herkent en voert de verschillende muzikale tegenstellingen hoog/laag; snel/ langzaam; kort/ lang, hard/zacht uit

kent de begrippen melodie, ritme, maat, tempo en timbre

kan muzikale elementen zoals melodie, ritme, maat, tempo, timbre herkennen en benoemen

herkent en imiteert ritmische patronen gespeeld op muziekinstrumenten uit de Sint Maartense cultuur

kan onderscheid maken in ritmische en melodische begeleiding uit de Sint Maartense muziek

kent de verschillende muziekinstrumenten van de eigen en omgevende muziekcultuur

kan de verschillende muziekinstrumenten van de eigen en omgevende muziekcultuur benoemen en aangeven hoe zij bespeeld moeten worden

Cyclus 2

heeft kennis van en inzicht in het musiceren op muziekinstrumenten

kan ritmische, melodische en ostinate patronen identificeren en imiteren

herkent en voert de verschillende muzikale tegenstellingen hoog/laag; snel/ langzaam; kort/ lang, hard/zacht uit

kent de begrippen melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie

kan muzikale elementen zoals melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie herkennen en benoemen

kan ritmische patronen uit de Sint Maartense cultuur uitvoeren op muziekinstrumenten

kent de verschillende ritmische danspatronen en heeft inzicht in de Sint Maartense en Caribische dansen

kan onderscheid maken in ritmische en melodische begeleiding uit de Sint Maartense en Caribische muziek

kan de verschillende melodische en /of ritmische patronen in Sint Maartense en Caribische dansen uitvoeren

kent de verschillende muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale muziekcultuur

kan de verschillende muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale muziekcultuur en hun herkomst benoemen en aangeven hoe zij bespeeld moeten worden

kent grafische symbolen en van daaruit het traditionele notenschrift

kan de muzikale terminologie en symbolen uit het traditionele notenschrift uitvoeren op muziekinstrumenten

kan de notenwaarden hele, halve, kwart, achtste en zestiende noot met bijbehorende rusten uitvoeren

Kerndoel 6

De leerling kan exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal, sfeer en stemming in de muziek.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet dat je samen door te improviseren met klank en geluid muziek kan maken

kan exploreren en improviseren met lichaamsgeluiden, klanken, ritme, en melodie in eenvoudig vraag-antwoord.

kan enkele nieuwe woorden improviseren onder bestaande melodie of ritme

kan improviseren met ostinate patronen, geluiden, klanken en/of melodieën in verschillende structuren

Cyclus 2

weet dat je samen door te improviseren met klank, geluid, ritme, melodie en harmonie muziek kan maken en vastleggen

kan nieuwe (geïmproviseerde) geluids- en klankeffecten, ritmen, melodieën, stukjes van liedjes creëren

kan zelf tekens of symbolen bedenken bij het noteren van geluid, klank, melodie, ritme

kan bij een bestaand lied een nieuwe inleiding, tussenspel of slot improviseren en componeren

kan nieuwe woorden, zinnen en teksten improviseren onder bestaande melodie, ritme en harmonie, alleen en in groepsverband

Domein B: MUZIEKLUISTEREN

Kerndoel 7

De leerling kan de vorm, betekenis en functie van verschillende muziek onderscheiden.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

heeft basale kennis van verschillende liedvormen in muziek

kan de call-respons-vorm herkennen

kan de A – B – A –vorm herkennen

kan ritmische patronen en/of structuren in de SintMaartense muziek herkennen

kent de muzikale tegenstellingen: kort-lang, hoog-laag, zacht-hard, langzaam-snel en tegenstellingen in timbre

kan muzikale tegenstellingen herkennen en benoemen

kent de muzikale elementen: melodie, ritme, maat, tempo en timbre.

kan muzikale elementen melodie, ritme, maat, tempo en timbre herkennen en benoemen

weet dat muziek je iets kan zeggen

kan de betekenis in verhalende muziek in eigen woorden omzetten

Cyclus 2

kent de liedvormen: call-respons, A – B – A en uitgebreidere liedvormen als A – B – C e.d., canon, partner- en rondovorm

kan de liedvormen: call-respons, A – B – A en uitgebreidere liedvormen als A – B – C e.d., canon, partner- en rondovorm herkennen en benoemen

kent de liedgedeelten: intro, coda, couplet, refrein en tussenspel.

kan liedgedeelten: intro, coda, couplet, refrein en tussenspel herkennen en benoemen

kent de muzikale tegenstellingen: kort-lang, hoog-laag, zacht-hard, langzaam-snel en tegenstellingen in timbre

kan muzikale tegenstellingen herkennen en benoemen

kent de muzikale elementen: melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie

kan muzikale elementen melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie herkennen en benoemen

kent de ritmische patronen van Sint Maartense en Caribische muziek

kan ritmische patronen of structuren in de Sint Maartense en Caribische muziek herkennen en benoemen

kent verschillende muziekstijlen uit de eigen, regionale en mondiale cultuur en hun betekenis en functie

kan de betekenis en functie aangeven van verschillende muziekstijlen uit de eigen, regionale en mondiale cultuur

Kerndoel 8

De leerling kan muziek typeren naar geografische ligging en/of culturele herkomst.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kent de muziekinstrumenten van de eigen cultuur

kan (afbeeldingen van) instrumenten uit een band, ensemble, orkest en andere bezettingen behorende bij de eigen cultuur herkennen

Cyclus 2

kent de muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale cultuur

kan (afbeeldingen van) instrumenten uit een band, ensemble, orkest en andere bezettingen behorende bij de eigen, regionale en mondiale cultuur herkennen en benoemen

kent verschillende groepen uit een band, ensemble, orkest of andere bezettingen en kan deze benoemen (strijkers, blazers, slagwerkers, toets- en tokkelinstrumenten, etc.)

Kerndoel 9

De leerling kan muzikale tegenstellingen en elementen uitbeelden in beweging.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet dat je kunt bewegen op muziek

kan op klanken, geluiden en liederen zelfstandig en vrij bewegen

kan muzikale tegenstellingen en elementen herkennen en in beweging laten zien

Cyclus 2

weet dat je kunt bewegen op muziek

kan op klanken, geluiden en liederen zelfstandig en vrij bewegen

kan muzikale tegenstellingen en elementen herkennen en in beweging laten zien

kan vanuit muziek een eenvoudige choreografie bedenken en uitvoeren in groepsverband

Kerndoel 10

De leerling kan het verloop van een muziekstuk of een lied meelezen met het notenschrift of met andere notatievormen.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kent grafische symbolen

kan aan de hand van bestaande en zelfbedachte symbolen de onderdelen klanksterkte, -hoogte-, duur-, timbre en maat noteren

Cyclus 2

kent grafische symbolen en de notenwaarden: 1/1,1/2,1/4,1/8 en 1/16 noten en de bijbehorende rusten

kan de notenwaarden: 1/1-,1/2-,1/4-,1/8-,1/16-noot zowel als de bijbehorende rusten herkennen in een partituur

kent ritmische patronen

kan ritmische patronen herkennen en benoemen in een partituur

kent de traditionele notatie van ritme, melodie, maat, dynamiek en tempoaanduiding

kan de notatie uit het traditionele notenschrift met betrekking tot ritme, melodie, maat, tempo en dynamiek herkennen en benoemen

Kerndoel 11

De leerling heeft inzicht in de relatie tussen muziek, historie en cultuur.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet dat muziek in relatie staat tot de cultuur

kan elementen uit de dagelijkse omgeving in de muziek van de eigen cultuur herkennen

Cyclus 2

weet dat muziek in relatie staat tot de eigen, de regionale en mondiale cultuur

kan elementen uit de dagelijkse omgeving in relatie tot muziek van de eigen, de regionale- en mondiale culturen herkennen en benoemen

kent historische muziekvoorbeelden uit de eigen cultuur

kan verschillende gedenkwaardige liederen ten gehore brengen in de juiste culturele (historische) context

kent de historische tijdslijn van de eigen cultuur

kan globaal de stijlperioden herkennen en benoemen

Kerndoel 12

De leerling kan muziek evalueren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet dat je over muziek kunt praten

kan beluisterde muziek in eigen woorden (na)bespreken

kan beluisterde muziek in verhaalvorm navertellen

kan een bewuste keuze maken uit het aangeleerde liedrepertoire en de keuze beargumenteren

Cyclus 2

weet dat je over muziek kunt praten en in groepsverband kunt nabespreken naar aanleiding van opgestelde criteria

kan beluisterde muziek in eigen woorden in de groep (na)bespreken aan de hand van vooraf gestelde criteria

kan een verhaal vertellen of schrijven over- of naar aanleiding van beluisterde muziek

kent muzikale terminologie/begrippen

kan praten, discussiëren over composities met behulp van muzikale terminologie

kent verschillende muzikale criteria, zoals: muzikale elementen, tegenstellingen, betekenis en functie in muziek

kan een beluisterd of gepresenteerd muziekstuk evalueren aan de hand van vooraf gestelde criteria

D RA M A

DOMEIN B: VORMGEVEN

Kerndoel 13

De leerling kan gebruik maken van stem, taal, houding, beweging en mimiek om zowel

afzonderlijk als in samenhang zijn gevoelens, ervaringen en ideeën in spel vorm te geven.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kent de zintuigen en hun functies

kan op prenten en platen situaties, figuren, handelingen en emoties in hun onderlinge relatie herkennen.

kent het gebruik van een cassetterecorder

kent de geluiden die mensen, dieren of voorwerpen maken en kan deze ook op een cassetteband herkennen

kan zijn zintuiglijke ervaring onder woorden brengen.

kan vanuit deze waarneming zijn verbeelding gebruiken om deze figuren, handelingen en situaties in taal, houding, mimiek en beweging uit te drukken

kan geluiden produceren van mensen dieren of dingen en ze daarna combineren tot een eenvoudige geluidscollage (bandopname)

kan simpele handelingen en/of situaties uitbeelden waarin deze geluiden voorkomen

kan bepaalde reuk, smaak- en tastervaringen in de zintuigoefeningen associëren met handelingen en gebeurtenissen uit de eigen leefwereld

beeldt reuk- smaak- en tastherinneringen uit in pantomime

weet wat non-verbaal spel en non-verbale communicatie is. weet wat pantomime is.

kan simpele handelingen uit het dagelijkse leven in pantomime uitbeelden

kent de basisvormen en kan deze in voorwerpen uit het dagelijkse leven herkennen

kent bewegingspatronen (hoekig, rond, golvend, zig zag)

kan eenvoudige vormen in beweging en/of een stilstaande houding uitbeelden

kan kort op muziek met bewegingspatronen experimenteren in een speelvlak

Cyclus 2

kent gebeurtenissen uit de eigen ervaring, via de communicatiemedia, uit de overlevering of de geschiedenis

begrijpt de essentie van deze gebeurtenissen en ook dat ze een begin, midden en eind hebben

kan uitgaande van inspiratiebronnen als de eigen ervaring, emotie, een dialoog, foto/plaat, titel, bericht, voorwerp, klank/muziek/lied/gedicht komen tot een eigen verhaal/ gedicht/eenvoudig script

kan deze creaties uitbeelden in taal, houding en/ of beweging (stilstaand beeld, pantomime, mime of bewegingsexpressie op muziek)

weet uit observatie/ervaring vanuit de eigen leefwereld dat leeftijd, karakter en sociale status bepalend zijn voor de vormgeving van een rolfiguur

laat deze kenmerken in een rolfiguur zien en houdt dit gedurende het spel vast

kent rolfiguren in hun onderlinge relaties.

geeft binnen de rolfiguur spelimpulsen aan de medespelers met gebruikmaking van klank, taal, mimiek, houding, beweging en handeling.

kent de drie essentiële elementen bij een spelsituatie nl: wie-de rol, waar-de omgeving en wat-de inhoud-het verhaal/gegeven en weet hoe deze in een spelsituatie functioneren

kan minstens drie kenmerken in zijn rol aanbrengen tijdens het spel. Hij kan elementen als rol, houding, mimiek en beweging, stem- en taalgebruik, emoties en handeling in spel deze onderlinge relaties uitdrukken.

kan de elementen wie, wat en waar tijdens zijn spel geïntegreerd gebruiken

kent symbolen en symbolisch taalgebruik

weet dat spreekwoorden een letterlijke en een figuurlijke betekenis hebben

begrijpt dat een spreekwoord/gezegde van toepassing kan zijn op situaties uit het dagelijkse leven

weet het verschil tussen een realistische weergave van de werkelijkheid en het gebruik van een metafoor om naar de realiteit te verwijzen

kan symbolisch taalgebruik in een gedicht of spreekwoord omzetten in zelf verzonnen situaties die betrekking hebben op de metafoor en middels spel de figuurlijke betekenis laten zien

Kerndoel 14

De leerling kan al improviserend een spel spelen op basis van informatie over situatie en/of

verhaalelementen, rollen, motieven en handelingen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet wat een verhaal/ versje is en kan de rollen, situaties, handelingen en emoties erin herkennen.

weet wat ritme inhoudt en kan dit in een versje toepassen

kan al improviserend tijdens of na het luisteren naar een verhaal/versje of deze al dan niet ritmisch uitbeelden in spel, beweging, mimiek en taal

kent sprookjes en fantasiefiguren uit de eigen beleving

Improviseert op situaties en figuren uit de sprookjes- of de eigen fantasiewereld met beweging, mimiek of klank/taal

Cyclus 2

weet wat de spelelementen wie, wat, waar, van een spelsituatie/verhaal inhouden.

weet dat een verhaal een begin, midden, einde en hoogtepunt heeft

Kan zelf bij situaties of gebeurtenissen een begin, midden en eind bepalen en deze uitbeelden in stem, mimiek, houding en/of beweging, rekening houdend met wie, wat en waar

kent de emoties in verhalen, liedjes, gedichten en in de klankkleur van muziek en kan ze ook onderscheiden

kan de emoties uit verhalen, liedjes, gedichten en de klankkleur van muziek in mimiek, houding en/of beweging uitbeelden

begrijpt de motieven, oorzaak en gevolgen van de acties van rolfiguren in een verhaal of gebeurtenis

kan situaties uitbeelden die het gevolg zijn van het gedrag van een rolfiguur in een verhaal/gebeurtenis

Kerndoel 15

De leerling kan tijdens het spelen zijn aandacht gericht houden op zichzelf, zijn rol, de medespelers, de uit te beelden situatie, het speelvlak en de toeschouwers en zo toewerken naar de afronding van de situatie.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet wat een rol/ situatie spelen betekent

kan op muziek zowel levende als levenloze figuren, bestaande of fantasiefiguren in korte imaginaire situaties uitbeelden

kent allerlei figuren uit de eigen leefwereld en kan een paar kenmerken van deze figuren opnoemen

kan in een korte improvisatie zijn aandacht houden op één of meer kenmerken van een rol

Cyclus 2

kent allerlei situaties uit het dagelijkse leven

kan situaties uit het dagelijkse leven met een open einde tot een afronding brengen

kent problemen/conflicten die zich in het dagelijkse leven kunnen voordoen. Hij weet dat problemen een oorzaak hebben en een mogelijke oplossing

verzint een oplossing voor probleemsituaties in spel en brengt de spelsituatie tot een afronding

kan aan het gedrag en de informatie die een medespeler hem geeft aflezen wie hij is en wat hij wil

kan improviseren op een medespeler die inspringt in de spelsituatie en als spelend ontdekken, wie hij is en wat hij komt doen

Kerndoel 16

De leerling kan uitgaande van beelden, ervaringen, gevoelens, muziek, situaties,

teksten, verhalen en gedichten voordragen/spelen door middel van stem, mimiek en/of handelingen.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kent versjes en verhalen

kent de verschillende gevoelens

geeft informatie vanuit de eigen ervaring over gebeurtenissen in het jaar

interpreteert de situatie op een foto

draagt versjes expressief en kan stukjes uit een verhaal vertellen/verbeelden dmv stem, mimiek en/of handelingen.

drukt met de mimiek de verschillende emoties uit.

kan er stukjes van uitbeelden

speelt er een stukje uit met stem, mimiek, houding en/of beweging

Cyclus 2

kent orale en geschreven verhalen en gedichten uit de Sint Maartense literatuur

kan bestaande verhalen vertellen / voordragen of dramatiseren of presenteren met een verteller

kan vanuit de kennis van de rolfiguren nieuwe scènes met een totaal andere wending bij een verhaal bedenken en deze uitbeelden.

kan de link maken van verhaal naar de eigen ervaring en daarover een (ritmisch) gedichtje schrijven en voordragen

kent de term ‘scène en improviseren’

kan in een groep een verhaal in scènes onderverdelen en deze scènes improviserend verbeelden

kan bij een lied of gedicht het onderwerp bepalen en analyseren welke situaties eraan ten grondslag liggen

kan in een groep de basissituatie bij een lied of gedicht interessant/spannend maken door toevoegingen die de handeling ondersteunen

Kerndoel 17

De leerling kan op eenvoudige wijze gebruik maken van decor, rekwisieten, kleding, schmink, muziekinstrumenten en geluidsapparatuur.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kent allerlei fantasiefiguren en hun karakters weet wat een poppenkast is kan een pop identificeren met bepaalde rolfiguren. (kind, oma, prinses, politieagent etc)

creëert met decor, kleding, schmink, poppen en andere attributen zelf een fantasiewereld waarin hij in spel kan experimenteren met figuren als clowns, elfjes, kabouters, bomen poppen en andere eigen creaties

reageert vanuit de identificatie met het poppenspel spontaan op de acties van de poppen

kan vanuit de identificatie met een pop, deze een gesprek laten voeren met de groep

weet wat er in verschillende ruimtes aan voorwerpen aanwezig is.

richt de ruimte in met attributen die als impuls dienen om te creëren en te spelen in zijn eigen fantasiewereld

Cyclus 2

weet dat decor. geluid, grime kleding en attributen gebruikt kunnen worden voor de vormgeving van een spel

kan, rekening houdend met wie, wat en waar,. met behulp van één of meer vormgevingsmiddelen, zoals decor, geluid, grime, kleding en attributen komen tot een spelimprovisatie

DOMEIN B: ·BESCHOUWEN

Kerndoel 18

De leerling kan zijn aandacht richten op het speelvlak, de spelers, de spelsituatie/ inhoud en na afloop van het spel:

terugkijken naar het eigen spel,

zijn beleving/gevoelens en ideeën hierbij verwoorden.

blijk geven van zijn waardering voor de medespelers

relaties leggen tussen de verbeelde werkelijkheid en de dagelijkse werkelijkheid

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

het kind kan het gevoel over zijn ervaring tijdens het spel herkennen en benoemen

kan bij het terugkijken naar het spel reflecteren over het verhaal dat is gespeeld, over de plaats van handeling[waar] de rollen en hun gevoel

Cyclus 2

kent elementen als: ‘makkelijk kunnen praten, fantasie, kunnen improviseren in beweging en gebaar en jezelf kunnen redden uit onverwachte situaties’ die hij als graadmeter kan gebruiken voor de eigen reflectie

kan a.d.h.v. aspecten als taal- en ruimtegebruik, beweging, creativiteit tijdens het spel tot een goed einde kunnen brengen en ook aangeven hoe hij naar zijn idee in het spel heeft gefunctioneerd

kent de regels en afspraken waar hij zich aan moet houden bij het kijken naar andermans spel

kijkt naar het spel van klasgenootjes en verwoordt na afloop zijn mening hierover a.d.h.v. van tevoren vastgestelde aandachtspunten zoals

non-verbale of verbale uitingsmogelijkheden

spelgegevens

gebruik van de ruimte

gebruik van kleding en attributen

weet dat hij tijdens het spel in een ‘doen alsof’ situatie zit

kan onderscheid maken tussen onrealistische acties van rolfiguren en in vergelijking met het gedrag van mensen in de dagelijkse realiteit

kan de eigen werkelijkheid afzetten tegen de spelwerkelijkheid en daar conclusies uit trekken

Kerndoel 19

De leerling kan al of niet volgens van te voren gegeven punten reflecteren op de dramatische vormgeving

in hun eigen spel

het spel van de medeleerlingen

het spel bij school/theater- en tv/video- voorstellingen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kan van een dramapresentatie de figuren, de plaats van de handeling en het verhaal identificeren

kan beschrijven hoe hij zich gevoeld heeft tijdens het spel en waarom een bepaalde actie leuk of niet leuk is

kan een mening geven over de inhoud van de presentatie

kan onderscheid maken tussen een presentatie die bijv spannend, droevig, vrolijk of grappig is

kan de stemming beschrijven van de figuren uit een voorstelling; kan rollen identificeren en zijn betrokkenheid bij een bepaalde rol aangeven

Cyclus 2

begrijpt hoe en waarom mensen zich zo gedragen in moeilijke situaties.

kan mogelijke oplossingen/alternatieven aandragen over de in het spel gestelde probleem

begrijpt waarom bepaalde acties in het verhaal of de gespeelde situaties bepaalde gevolgen hebben

kan over deze acties met elkaar in overleg treden en een mening formuleren

Beeldende Vorming

DOMEIN D: VORMGEVEN

Kerndoel 20

De leerling kan twee- en driedimensionale werkstukken maken.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

naar de waarneming

weet dat je goed moet kijken als je iets wil namaken

kan kenmerken van onderwerpen, objecten uit zijn/haar directe omgeving laten zien in hun werk

naar de beleving

kan uitgaande van concrete gegevens of een onderwerp uit zijn/haar belevingswereld zijn/haar fantasie en verbeelding gebruiken om te komen tot beeldend werk

Cyclus 2

naar de waarneming

weet dat je gericht moet kijken als je iets naar de werkelijkheid wil verbeelden

kan onderwerpen, objecten uit hun omgeving op een realistische manier verbeelden

naar de beleving

kan fantasie, geheugen en verbeelding gebruiken bij het vormgeven

gericht op functie

weet dat een beeld een gebruiksfunctie kan hebben

kan de gebruiksfunctie toepassen in de vormgeving

weet dat beeld gebruikt kan worden om te communiceren

kan de communicatieve functie toepassen in de vormgeving

Kerndoel 21

De leerling kan eigen ervaringen en gevoelens op persoonlijke wijze uitdrukken.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet dat iedereen een eigen manier van uiten heeft

kan zich op een vrije manier beeldend uiten

heeft waardering voor de eigen gevoelens

Cyclus 2

weet dat iedereen een eigen manier van uiten heeft

toont waardering voor eigen gevoelens uitgedrukt in eigen beeldend werk en dat van anderen

kan zich op een vrije en eigen manier beeldend uiten

Kerndoel 22

De leerling kan beeldende aspecten doelgericht gebruiken in een werkstuk.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kleur

kan de primaire en secundaire kleuren herkennen en benoemen

kan onderscheid maken tussen lichte en donkere kleuren

weet dat kleuren een bepaalde gevoelswaarde hebben

kan uit de primaire kleuren de secundaire kleuren maken door te mengen

kan een kleur lichter maken door te mengen met wit

kan een kleur donkerder maken door te mengen met zwart

kan de gevoelswaarde van kleuren herkennen, benoemen en toepassen

vorm

kent de basisvormen

kent de volgende vormaspecten: plat, ruimtelijk, organisch, geometrisch, symmetrisch, reliëf

kan de basisvormen benoemen en onderscheiden in samengestelde vormen

kan verschillen en overeenkomsten in vorm onderscheiden en benoemen

kan verschillende vormen toepassen in eigen beeldend werk

textuur/structuur

weet dat verschillende materialen verschillende texturen hebben

weet dat een samengestelde ruimtelijke vorm uit meerdere onderdelen bestaat

kan een ruimtelijke vorm opbouwen uit onderdelen

compositie

weet dat patronen ontstaan door herhaling van vormen

kan patronen maken door herhaling van vormen

kan vlakvullend werken.

beweging

kent eenvoudige beeldende constructies

kan eenvoudige bewegende constructies maken zoals draaiende wielen, asconstructie, mobile

ruimte

weet dat een voorwerp van meerdere kanten bekeken kan worden

kan de verschillende aanzichten van een voorwerp herkennen en benoemen

Cyclus 2

kleur

kan de spectrale kleuren herkennen

weet dat kleuren een contrasterende werking kunnen hebben

kent de volgende begrippen: aardkleuren, materiaalkleur, camouflagekleur, signaalkleur, kleurfamilie

kan kleurverloop toepassen

kan de volgende kleurcontrasten herkennen en toepassen: natuurlijk-onnatuurlijk, warm-koud

kan de volgende begrippen herkennen, benoemen en toepassen: aardkleuren, materiaalkleur, camouflagekleur, signaalkleur, kleurfamilie

vorm

kent de begrippen vorm, restvorm, contourvorm, symmetrisch en asymmetrisch

weet dat er natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen zijn

kan een onderscheid maken tussen vorm en restvorm.

kan contourvormen onderscheiden en toepassen

kan vorm en functie met elkaar in verband brengen

kan symmetrische en asymmetrische vormen herkennen en toepassen

kan vormen stileren

kan natuurlijk licht en kunstmatig licht onderscheiden

textuur/structuur

weet dat met punten en lijnen structuren gemaakt kunnen worden

kan verschillende texturen maken en toepassen in eigen beeldend werk

kan punt- en lijnstructuren toepassen in het platte vlak.

kan een ruimtelijke vorm opbouwen uit onderdelen

compositie

weet dat ritme ontstaat door herhaling

kan ritme toepassen

kan bewust met vlakverdeling omgaan

kan een driedimensionale ruimte indelen.

beweging

weet dat in het platte vlak beweging gesuggereerd kan worden

kent het verschil tussen statisch en dynamisch

kan bewegende constructies maken, die met behulp van wind of water kunnen bewegen

kan bewegingssuggestie herkennen en toepassen

kan de begrippen statisch en dynamisch toepassen

ruimte

weet dat in het platte vlak ruimte gesuggereerd kan worden door gebruik van overlapping, groot-klein, laag-hoog, voorgrond-achtergrond

kan verschillende standpunten kiezen

kan ruimtesuggestie toepassen door gebruik van overlapping, groot-klein, laag-hoog, voorgrond-achtergrond

kan vanuit verschillende standpunten een object of een ruimte verbeelden

Kerndoel 23

De leerling onderzoekt de beeldende mogelijkheden van materialen en past deze toe in hun eigen werk

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

materialen/gereedschappen en technieken

kent de 2-dimensionale technieken tekenen, schilderen, collage maken en druktechnieken

kan de volgende technieken toepassen bij 2-dimensionaal werk:

tekenen in lijn en kleur met behulp van krijt, wasco, (kleur)potlood, stift

schilderen in toon en kleur en mengen van kleuren met behulp van plakkaatverf, vingerverf, ecoline, kwast en penseel

collage maken door scheuren, knippen en plakken.

stempelen en afdrukken met diverse materialen eenvoudige monodruk; werken met sjablonen

kent de 3-dimensionale technieken verdelen, verbinden en boetseren

kan de volgende technieken toepassen bij 3-dimensionaal werk:

verdelen van materialen door te scheuren, knippen, zagen

materialen verbinden door plakken met behulp van lijm, of plakband, binden, vlechten, nieten, naaien, spijkeren met behulp van hamers en spijkers

boetseren in klei en papier-maché

kent de aangeboden materialen en gereedschappen

kan de aangeboden materialen en gereedschappen benoemen en uitleggen waarvoor ze worden gebruikt

veiligheid

kan op een veilige manier omgaan met de benodigde gereedschappen

Cyclus 2

materialen/gereedschappen en technieken

kent de 2-dimensionale technieken tekenen, schilderen, collage maken en druktechnieken

kan de volgende technieken toepassen bij 2-dimensionaal werk:

tekenen in lijn en kleur met behulp van krijt, wasco, (kleur)potlood, stift, houtskool en pen/inkt

schilderen in toon en kleur en mengen van kleuren met behulp van plakkaatverf, vingerverf, ecoline, kwast en penseel

collage maken door scheuren, knippen en plakken.

stempelen en afdrukken met diverse materialen

eenvoudige monodruk; werken met sjablonen; frottage met behulp van krijt, grafietstift; linodruk met behulp van gutsmes, inktroller, drukpers, glasplaat

kent de 3-dimensionale technieken verdelen, verbinden en construeren en boetseren

kan de volgende technieken toepassen bij 3-dimensionaal werk:

verdelen van materialen door te knippen met behulp van schaar, tang; zagen met behulp van handzaag en figuurzaag; snijden met behulp van stanleymes

materialen verbinden door plakken met behulp van lijm, of plakband, binden, vlechten, nieten, naaien, spijkeren met behulp van hamers en spijkers

construeren van een eenvoudig geraamte met behulp van kosteloos materiaal, ijzerdraad

boetseren en construeren in klei; modelleren met papier-maché op een geraamte

kan de volgende technieken toepassen ter ondersteuning van het beeldend werk:

diverse materialen meten en aftekenen met behulp van liniaal

schetsen maken ter voorbereiding op het uitvoerend werk

kent de aangeboden materialen en gereedschappen

kan de aangeboden materialen en gereedschappen benoemen en uitleggen waarvoor ze worden gebruikt

veiligheid

kan op een veilige manier omgaan met de benodigde gereedschappen

DOMEIN C: BESCHOUWEN

Kerndoel 24

De leerling kan het eigen werk vergelijken met de gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

kan gericht werken volgens eenvoudige opdrachten

heeft inzicht in zijn/haar werkproces

kan verwoorden hoe hij/zij te werk is gegaan

Cyclus 2

kan complexere opdrachten uitvoeren

heeft inzicht in zijn/haar werkproces

kan uitleggen hoe hij/zij tot zijn/haar werkstuk gekomen is, met aandacht voor gemaakte keuzen in het beeldend proces

kent de criteria voor het evalueren van eigen werk en dat van anderen

kan aantonen in hoeverre zijn/haar werk en werk van medeleerlingen voldoet aan de vooraf gestelde criteria

Kerndoel 25

De leerling kan beeldende producten beschrijven en vergelijken.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

vormgeving

kan eenvoudige beeldaspecten herkennen in beeldende producten

kan beschrijven hoe beeldende producten in zijn/haar nabije omgeving eruit zien waarbij ze eenvoudige beeldaspecten hanteren

kan beeldende producten categoriseren en ordenen op basis van beeldende eigenschappen

betekenis

kan verwoorden wat een beeldend product bij hem/haar oproept

kan aangeven waar een bepaald beeldend product voor gebruikt wordt

materiaal/techniek

begrijpt dat er materialen nodig zijn om beeldende producten te maken

kan de in een beeldend product gebruikte materialen benoemen.

Cyclus 2

betekenis

kent verschillende soorten beeldende producten

kan een beeldend product typeren naar de aard (2-/3-dimensionaal, schilderij, poster, gebouw, keramiek, etc.)

kent de verschillende functies van beeldende producten

kan de functie van een beeldend product benoemen

vormgeving

kent de beeldende aspecten die bepalend zijn voor de vormgeving van een beeldend product

kan de beeldende aspecten benoemen die bepalend zijn voor de vormgeving van een beeldend product

materiaal/techniek

kent de materialen en technieken die gebruikt worden bij het maken van een beeldend product

herkent de materialen en technieken die gebruikt zijn bij het maken van een beeldend product

context

begrijpt dat de context belangrijk is bij het bespreken van een beeldend product

betrekt de context bij het bespreken van een beeldend product

Kerndoel 26

De leerling weet dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultureel- en tijdgebonden zijn.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

weet dat beeldende producten verschillende visies en ideeën kunnen uitdrukken

laat zien aan de hand van beeldende producten dat mensen verschillende visies en ideeën hebben

weet hoe culturele elementen vertegenwoordigd kunnen zijn in beeldende producten

herkent elementen van de eigen cultuur in het beeldend werk van anderen

begrijpt hoe kunstenaars verschillende beeldende middelen gebruiken om te communiceren

kan aangeven wat de maker met een beeld wil uitdrukken en welke middelen daarvoor gebruikt zijn

Overzicht Kerndoelen Gezonde Levensstijl

Kerndoel 1

Leerlingen kunnen regels voor de preventie van ongevallen en veiligheid toepassen

Kerndoel 2

De leerling kan gezonde voedingsgewoonte toepassen

Kerndoel 3

De leerling kan omgaan met het proces en de gevolgen van groei en ontwikkeling

Kerndoel 4

De leerling kan effectief gebruik maken van gezondheidsdiensten, - producten en –informatie

Kerndoel 5

De leerling kan verantwoorde en bewuste keuzes maken met betrekking tot mogelijk verslavende middelen

Kerndoel 6

De leerling vertoont bewust gezondheidsbevorderend gedrag in onderscheid van ziektepreventie of ziekte herstel

Kerndoel 7

De leerling kan omgaan met de effecten van milieu en leefomgeving op zijn/haar gezondheid, zorg voor het milieu

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: Ongevallen preventie en veiligheid: Veilig gedrag in het verkeer

Kerndoel 1

Leerlingen kunnen regels voor de preventie van ongevallen en veiligheid toepassen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt de betekenis van het woord verkeer en basis verkeersregels

herkent eenvoudige verkeerssymbolen en hun betekenis (kleur, vorm)

benoemt eenvoudige verkeerssymbolen en hun betekenis (kleur, vorm)

kent basis verkeersregels

kan basis verkeersregels toepassen

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de eigen rol en verantwoordelijkheid in het verkeer en herkent complexe verkeerssymbolen en hun betekenis

vertoont verantwoordelijk gedrag in het verkeer

kent complexe verkeersregels

past complexe verkeersregels toe

weet wat onveilige verkeerssituaties zijn

kan onveilige verkeerssituaties identificeren en kan hierover communiceren

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: Ongevallenpreventie en veiligheid: Veilig gedrag (preventie van ongevallen thuis, op school, bij sportbeoefening en in de wijk en EHBO/voorzieningen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent de begrippen ongeval en veiligheid en is bekend met basis veiligheidsvoorschriften (brandpreventie, veiligheid in en rondom water, vrije tijd en sport) en maatregelen in voorkomende situaties (orkanen)

kan basis veiligheidsvoorschriften (brandpreventie, veiligheid in en rondom water, vrije tijd en sport) toepassen

herkent een ongeval of gevaarlijke (nood) situaties

kan adequaat handelen bij ongevallen en onveilige (nood)situaties, communiceert hierover met anderen (volwassenen) en kan hulp bieden

kent hulpverleningsinstanties en hun functie

kan hulp inroepen bij een noodgeval of indien hij/zij zich in bepaalde situaties niet veilig voelt (fysiek, emotioneel, seksueel misbruik, pesten)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent uitgebreide veiligheidsvoorschriften thuis, op school, bij sport en in de wijk (alleen thuis zijn, blessures, geweld)

kan uitgebreide veiligheidsvoorschriften thuis, op school, bij sport en in de wijk (alleen thuis zijn, blessures, geweld) toepassen

kent basis EHBO technieken

kan basis EHBO technieken toepassen

herkent conflict situaties en kent verschillende manieren om conflicten op te lossen

past passieve interventies toe om conflicten op te lossen

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Kerndoel 2

De leerling kan gezonde voedingsgewoonten toepassen

Domein: a. Kwaliteit van voedsel (warenwet, productie en bewerking, toevoegingen, bestrijdingsmiddelen)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent het verschil tussen gezonde en ongezonde voedingsproducten

kiest in verschillende situaties voor gezonde voedingsproducten (ontbijt, verjaardag, carnaval)

kent de schijf van 5

kan verschillende voedingsproducten indelen volgens de schijf van 5

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de verschillende voedingsgroepen en hun belang voor het menselijk lichaam

benoemt de verschillende voedingsgroepen en hun belang voor het menselijk lichaam

kent factoren die de kwaliteit van voedsel bepalen (herkomst, toevoegingen, productie, bestrijdingsmiddelen)

identificeert factoren die de kwaliteit van voedsel bepalen

Domein: b. Voedingspatronen (voedingsmiddelen, individuele dagelijkse behoefte, ideaal gewicht)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent het belang van voedsel voor het menselijk lichaam (groei en ontwikkeling, activiteit, ideaal gewicht, leerprestatie)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent eenvoudige voedingswaarden van verschillende voedingsproducten

kan een gezonde maaltijd samenstellen

Domein: c. Voedingshygiëne en veiligheid (handen wassen, het adequaat bewaren en bereiden van voedsel)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent de beginselen van voedselhygiëne en -veiligheid (handen wassen, op de juiste manier bewaren en bereiden van voedsel)

past de beginselen van voedselhygiëne en -veiligheid (handen wassen, op de juiste manier bewaren en bereiden van voedsel) toe

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de regels op het gebied van voedselhygiëne en- veiligheid (etikettering, uiterste houdbaarheid/uiterste verkoop datum, hygiënische voorschriften)

benoemt de regels op het gebied van voedselhygiëne en - veiligheid

begrijpt de mogelijke gevolgen als regels op het gebied van voedselhygiëne en -veiligheid niet worden toegepast

past de regels op het gebied van voedselhygiëne en -veiligheid toe

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Domein d: Voeding

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent verschillende soorten voedsel en het belang ervan voor zijn/haar gezondheid

kiest in verschillende situaties voor gezonde voedingsproducten (ontbijt, verjaardag, carnaval)

kent de factoren die de kwaliteit van voeding bepalen (herkomst, productie, bewerking, toevoegingen)

kent het verschil tussen gezonde en ongezonde voedingsproducten

kan het verschil aangeven tussen gezonde en ongezonde voedingsproducten

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de schijf van 5 (gebalanceerde maaltijd samenstellen, regelmatig eten, individuele voedingsbehoefte, gevarieerd eten)

gebruikt de schijf van 5 in zijn/haar dagelijks dieet

begrijpt het belang van voeding voor het menselijk lichaam (groei, activiteit, ideaal gewicht, leerprestaties)

begrijpt dat er regels zijn om de kwaliteit van voedsel te waarborgen (warenwet, hygiënische voorschriften, bewaren en bereiden van voedsel)

begrijpt dat er factoren zijn die een rol spelen bij het kiezen van voedsel en dat zij hierdoor in hun keuze beïnvloed kunnen worden

maakt bewuste keuzes aangaande voeding

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Kerndoel 3

De leerling kan omgaan met het proces en de gevolgen van groei en ontwikkeling

Domein a: handicaps (lichamelijke, geestelijke en emotionele aspecten)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent het begrip handicap

kent verschillende vormen van lichamelijke handicap

kent verschillende vormen van geestelijke en emotionele handicap

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt wat het betekent om gehandicapt te zijn

kent het verschil tussen een persoon die in staat is alle lichaamsfuncties ‘normaal’ uit te oefenen en een gehandicapte persoon

begrijpt de beperkingen van lichamelijke handicaps

begrijpt de beperkingen van geestelijke en emotionele handicaps

begrijpt het verschil tussen lichamelijke, geestelijke en emotionele handicaps

kan het verschil aangeven tussen lichamelijke, geestelijke en emotionele handicaps

Domein b: seksualiteit en opvoeding (lichamelijke, geestelijke, emotionele en sociale aspecten, gewenste en ongewenste intimiteiten)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent het begrip gezin

benoemt verschillende gezinsvormen

kent de leden van /in een gezin

identificeert leden van een gezin

begrijpt de rol van elk lid van het gezin

benoemt en identificeert de rol van elk gezinslid

Cyclus 2

(tussendoelen)

beschouwt het gezin als een eenheid

herkent en benoemt verschillende gevoelens en de gevolgen ervan op de gezinsleden

kent de structuur van gezinnen (extended family = grote gezinnen: vader, moeder, kinderen, grootouder(s), etc., eenoudergezinnen, etc.)

identificeert de structuur (extended family = grote gezinnen: vader, moeder, kinderen, grootouder(s), etc., eenoudergezinnen, etc.) van het eigen gezin

kent de ontwikkelingsfasen die gezinsleden meemaken (kind, puber, adolescent, volwassene, bejaarde)

benoemt de ontwikkelingsfasen die gezinsleden meemaken (kind, puber, adolescent, volwassene, bejaarde)

Domein c: Veranderingen in anatomie en fysiologie

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent de persoonskenmerken (gewicht, huidskleur, man, vrouw, jongen, meisje etc.)

herkent en benoemt verschillende persoonskenmerken

kent zijn/haar lichaam en de lichaamsdelen

benoemt verschillende lichaamsdelen

kent de functie van verschillende lichaamsdelen

demonstreert hoe verschillende lichaamsdelen functioneren (bewegen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de ontwikkelingsfasen

benoemt de verschillende ontwikkelingsfasen

kent de veranderingen die in het lichaam plaatsvinden (fysiek, geestelijk, emotioneel)

herkent en benoemt de veranderingen die in het lichaam plaatsvinden (fysiek, geestelijk, emotioneel)

kent de belangrijkste organen en hun functies

kan de verschillende organen aanduiden en hun functies benoemen

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 4

De leerling kan effectief gebruik maken van gezondheidsdiensten, -producten en -informatie

Domein a: Producten (voorgeschreven en niet voorgeschreven, supplementen en gezondheidsmiddelen)

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent het verschil tussen voorgeschreven en niet voorgeschreven medicijnen

weet wat de mogelijke gevolgen zijn van het ongecontroleerd innemen van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamenten

kent middelen die de functie van het lichaam en de geest beïnvloeden

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent het verschil tussen gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamenten

onderscheidt gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamenten

begrijpt hoe de verschillende factoren (media, gezin, maatschappij, vrienden, commercie) het gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet-voorgeschreven medicamenten beïnvloeden

toont dat hij/zij in staat is om te gaan met de factoren (media, gezin, maatschappij, vrienden, commercie) die het gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet-voorgeschreven medicamenten beïnvloeden

Domein b: Informatie over gezondheid en bronnen van informatie

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent verschillende bronnen van informatie betreffende gezondheid

benoemt bronnen van informatie over gezondheid

begrijpt hoe de media de keuze van informatie over gezondheid beïnvloeden

kan de invloed van de media op de keuze van informatie over gezondheid uitleggen

weet hoe de school en het gezin de bronnen voor informatie over gezondheid kunnen beïnvloeden

kan de invloed van school en gezin op informatie over de gezondheid uitleggen

kent de eigenschappen van goede informatie over gezondheid en goede bronnen van informatie

kan de eigenschappen van goede informatie en goede bronnen van informatie over gezondheid aanduiden

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe aan goede informatie en bronnen van informatie over gezondheid te komen

kan de waarde aangeven van de verschillende bronnen van informatie over de gezondheid

kent de bronnen van goede informatie over gezondheid van thuis, school en van de gemeenschap.

laat zien dat hij/zij gebruik weet te maken van de goede bronnen van informatie over gezondheid thuis, op school en van de gemeenschap

weet hoe de media de keuze van informatie over de gezondheid beïnvloeden

kan aangeven hoe de media de keuze van informatie over gezondheid kan beïnvloeden.

weet hoe de school, de kerk, de gemeenschap en het gezin de keuze van informatie over de gezondheid kunnen beïnvloeden.

kan aangeven hoe de school, de kerk, de gemeenschap en het gezin de keuze van informatie over de gezondheid kunnen beïnvloeden

Domein c: Gezondheidsdiensten, werkers in de gezondheid en hun rollen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet welke gezondheidsdiensten er beschikbaar zijn

kan de gezondheidsdiensten noemen en aanduiden

kent de rollen en namen van werkers in de gezondheid

kan bepaalde werkers in de gezondheid noemen en hun werk uitleggen

weet hoe belangrijk werkers in de gezondheid zijn voor ons

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de kenmerken van goede (erkende) gezondheids diensten

kan eigenschappen noemen van goede (erkende) gezondheidsdiensten

weet de ligging en weet hoe in contact te komen met de school en werkers in de gezondheid

laat zien dat hij/zij weet waar de school is en waar de werkers in de gezondheid te vinden zijn.

weet de bereikbaarheid en de functie van gezondheidsdiensten en van werkers in de gezondheid

weet in welke omstandigheden de hulp van werkers in de gezondheid nodig is

kan omstandigheden aangeven waarin de hulp van werkers in de gezondheid nodig is

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 5

De leerling kan verantwoorde en bewuste keuzes maken met betrekking tot mogelijk verslavende middelen

Subdomeinen:

verslaving algemeen

werking en effecten van diverse verslavende stoffen

groepsdruk, sociale, maatschappelijke invloeden

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet wat verslavend gedrag is en waaraan je verslaafd kunt raken.

Kent de uitingsvormen van een aantal verslavende middelen (roken, veel eten, tv-kijken, nagels bijten)

begrijpt het onderscheid tussen schadelijke en niet schadelijke stoffen/middelen

kent de invloed op de fysieke, sociale en geestelijke gezondheid van een aantal verslavende middelen (medicijnen, alcohol, roken, tv-kijken, zoetigheid)

Begrijpt dat de geestelijke component van verslaving de meeste invloed heeft op het toenemende gebruik van schadelijke stoffen.

Begrijpt het begrip 'ontwenningsverschijnselen'

ervaart de effecten van een tijdje niet toegeven aan een verslavende gewoonte (wie veel snoept laat dat een tijdje staan, wie veel tv-kijkt/computert doet dat een tijdje niet)

weet hoe het gebruik beïnvloed wordt door diverse factoren (reclame, familie, vrienden, verkrijgbaarheid, image-building)

weet welke invloed zij zelf kunnen hebben op het voorkomen van ‘t gebruik van verslavende producten

kan voor een aantal passende situaties aangeven wat ze zelf zullen doen om misbruik te voorkomen.

kan voor een aantal passende situaties omgaan met negatief beïnvloedende factoren

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt het onderscheid tussen legale en illegale drugs.

begrijpt dat er ook schadelijke legale drugs zijn

weet wat 'gedoogd' worden betekent

begrijpt waarom er in verschillende landen op verschillende manieren met verslavingsbestrijding wordt omgegaan

vormt een eigen mening over het gebruik van verslavende producten en over het voorkomen van verslaving

kent de fysieke en geestelijke verschijnselen van afhankelijkheid van zwaardere verslavende middelen (gokken, alcohol, drugs)

kent de korte en lange termijn effecten (fysiek, geestelijk, sociaal) van het gebruik van verschillende verslavende middelen

ervaart door een persoonlijke situatie de effecten van een tijdje niet toegeven aan verslavende gewoonten

kan ondersteunende alternatieven bedenken om de verslavende gewoonte af te leren

begrijpt welke factoren (pers., sociale, maatsch.) het gebruik van verslavende middelen kunnen beïnvloeden en wat het effect hiervan op hen zelf is

begrijpt dat experimenteren tot negatieve gevolgen kan leiden

kan in een aantal passende situaties weerstand bieden aan groepsdruk en aan de druk van uit de commerciële hoek

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 6

De leerling vertoont bewust gezondheidsbevorderend gedrag in onderscheid van ziektepreventie of ziekte herstel.

Subdomeinen:

bevordering van de gezondheid

preventie van ziekte

genezing van ziekte

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat je op verschillende manieren gezondheid kunt benaderen (gezond zijn, niet ziek zijn)

kent een aantal voorbeelden van gezondheidsbevorderings-activiteiten uit zijn/haar eigen leefwereld

begrijpt het waarom en het belang van goede voorlichting in relatie tot gezondheidsbevordering

voert een aantal gezondheidsbevorderende activiteiten uit (regelmatig eten, goed slapen, recht zitten in de stoel)

begrijpt wat preventie van ziekten inhoudt

kent een aantal preventieve activiteiten uit hun eigen leefwereld

voert een aantal preventieve activiteiten uit om ziek worden te voorkomen (bij verkouden worden, veel vitamine innemen)

begrijpt in welke situaties je van genezen of herstel van ziekte spreekt

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt wat de persoonlijke, sociale en maatschappelijke voordelen zijn van gezondheidsbevordering tegenover herstel van ziekte (fysiek, psychisch, emotioneel)

begrijpt dat hij/zij zelf een belangrijke rol heeft in het behoud dan wel noodzakelijke herstel van ziektes

begrijpt dat gezondheidsbevordering een balans is tussen fysieke, sociale, emotionele en mentale activiteiten van de mens

vormt een mening ten aanzien van zijn/haar persoonlijke houding tegenover gezondheidsbevordering resp. preventie resp. herstel.

maakt voor een aantal gezondheidssituaties een verantwoorde keuze t.a.v. zijn/haar eigen houding en gezondheidsgedrag

Kent de doelen van een aantal (locale, internationale) preventie programma's.

Weet welke organisaties (locaal, Caribisch, internationaal) zich bezig houden met gezondheidsbevordering en preventie van ziekten.

Begrijpt dat de mogelijkheid om aan gezondheidsbevordering te doen samenhangt met maatschappelijk-economische en politieke factoren (geld, verkrijgbaarheid, kennis, opvattingen).

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: directe leefomgeving, natuur en milieu, milieu organisaties

Kerndoel 7

De Leerling kan omgaan met de effecten van milieu en leefomgeving op zijn/haar gezondheid, zorg voor het milieu

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent de bronnen en oorzaken van milieu vervuiling in zijn/haar omgeving

weet hoe hij/ zij zijn/haar omgeving schoon moet houden om milieuvervuiling te vermijden

toont verantwoordelijk gedrag om zijn/haar omgeving schoon te houden en vervuiling te voorkomen

kent locale instanties die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van vervuiling

kan lokale instanties benoemen die zich bezighouden met het voorkomen en beperken van milieuvervuiling

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe de natuur zijn/haar gezondheid kan beïnvloeden

toont respect voor zijn/haar omgeving en het milieu

weet hoe de mens, de gemeenschap en de overheid samenwerken om vervuiling van het milieu te beperken en een gezonde omgeving te behouden

weet dat zijn/haar gezondheid beïnvloed wordt door de gemeenschap (school, gezin, vrienden, wijk)

kent internationale organisaties die zich bezig houden met het voorkomen en beperken van milieuvervuiling

kan internationale organisaties benoemen die zich bezig houden met het voorkomen en beperken van milieuvervuiling

Overzicht Kerndoelen Bewegingsonderwijs

Kerndoel 1

De leerling is in staat om succes te beleven in de actuele speelwereld, zodat hij een positieve bewegingsattitude aankweekt en op een gezonde wijze gaat bewegen/blijft bewegen

Kerndoel 2

De leerling heeft inzicht in het bewegen en bewegingsvormen, het torpassen van spelregels en het omgaan met anderen op motorisch gebied

Kerndoel 3

De leerling is in staat specifieke motorische vaardigheden uit te voeren

Kerndoel 4

De leerling is in staat om te gaan met eigen bewegingstalenten en tekorten en die ook van anderen

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Affectief)

Kerndoel 1

De leerling is in staat om succes te beleven in de actuele speelwereld, zodat het een positieve bewegingsattitude aankweekt en op een gezonde wijze gaat bewegen/ blijft bewegen .

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet waartoe hij/zij in staat is (eigen kunnen) bij het uitvoeren van bewegingsvormen

voert de bewegingsvormen uit op eigen niveau en heeft er plezier in

weet dat bij bewegingsvormen die spierkracht en uithoudingsvermogen vergen, hartritme en ademhaling sneller gaan

kan in een groep werken

weet dat goede beweging bevorderend is voor een goede gezondheid

kan aangeven dat training nodig is voor snelheid en lenigheid

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe de hartslag op te nemen in rust en bij inspanning

kan eenvoudige gezondheidsmetingen verrichten zoals hartslag opnemen

weet dat bij spierbeweging energie nodig is

kan sprinten en een duurloop uitvoeren

weet het belang van een eenvoudig trainingsschema

kan zich houden aan een eenvoudig trainingsschema

kan eenvoudige spierversterkende oefeningen uitvoeren (push-ups, sit-ups)

weet hoe sportblessures ontstaan (spierkramp, spierkneuzing, blaren en verzwikking )

kan op de juiste manier handelen bij eenvoudige sportblessures

weet dat een gezond gewicht verband houdt met energieopname (voeding) en energieverbruik (activiteit).

kan de regels voor goede/gezonde voeding toepassen

weet dat er verschillende vormen van sportbeoefening zijn

(recreatie, wedstrijd etc.)

kan de verschillende soorten sport die in de maatschappij voorkomen opnoemen en met elkaar vergelijken.

weet wat doping ( stimulerende middelen) is en wat de gevolgen hiervan zijn

kan enkele stimulerende middelen opnoemen die in de sportwereld gebruikt worden en de gevolgen hiervan voor de gezondheid.

weet wat van hem verwacht wordt bij teamsport (sportief zijn, tegen verlies kunnen, samen naar een doel streven)

neemt deel aan sportactiviteiten buiten schooltijd (schoolsport etc.)

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (cognitief)

Kerndoel 2

De leerling heeft inzicht in het bewegen en bewegingsvormen, het toepassen van spelregels en het omgaan met anderen op motorisch gebied.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat er verschillende basis bewegingsoefeningen zijn ( balanceren, klimmen, zwaaien, springen, hardlopen, mikken etc.)

kan de verschillende basis bewegingsoefeningen uitvoeren.

weet dat beweging door omstandigheden makkelijk of moeilijk kan zijn

kan met hulp, indien nodig, tot een goed bewegingsresultaat komen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat warming-up nodig is

kan warming-up vormen uitvoeren

weet dat differentiëren bij spelsituaties nodig is

kan spelsituaties aanpassen aan zijn eigen niveau

weet hoe met de verschillende materialen en gereedschappen op een veilige manier om te gaan.

kan in samenwerking met medeleerlingen een veilige situatie inrichten voor spel of oefening

weet effectief hulp te bieden aan een medeleerling.

( b.v. coachen etc.)

kan effectief hulp verlenen

op basis van eigen kunnen

weet wat fair play is

kan winnen en verliezen verwerken

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Motorisch)

Kerndoel 3

De leerling is in staat specifieke motorische vaardigheden uit te voeren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat gymnastiek, atletiek en spel bepaalde specifieke motorische vaardigheden vereisen

kan bij gymnastiek, met of zonder toestellen, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

balanceren op stabiele, brede grondvlakken en met verschillende materialen.

vrije sprongen

verschillende vormen van rollen en duikelen voorover en achterover, op, aan en om toestellen.

klauteren en klimmen op en aan toestellen.

zwaaien op en aan toestellen

kan bij atletiek, met of zonder materiaal, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

hoog en verspringen

-hardlopen als sprint

-ver werpen en gericht werpen met werpmateriaal

kan bij Spel (vormen) de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

tik- en afgooispelen

-voortbewegen met een bal of andere voorwerpen

weet dat specifieke motorische vaardigheden horen bij bepaalde ritmes of muziek

kan bij verschillende muzikale ritmes de juiste beweging/ specifieke motorische vaardigheden gebruiken

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat gymnastiek, atletiek en spel (vormen) bepaalde specifieke motorische vaardigheden vereisen

kan bij gymnastiek, met of zonder toestellen, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

balanceren op stabiele, brede grondvlakken en met verschillende materialen.

b) vrije sprongen steunsprongen vanaf en over toestellen.

c) verschillende vormen van rollen en duikelen voorover en achterover, op, aan en om toestellen.

klauteren en klimmen op en aan toestellen.

zwaaien op en aan toestellen

kan bij atletiek, met of zonder materiaal, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

-hoog en verspringen

-hardlopen als sprint

-de leerling kan nu de duurloop uitvoeren

-ver werpen en gericht werpen met werpmateriaal

kan bij spel (vormen) de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken:

-tik- en afgooispelen

-voortbewegen met een bal of andere voorwerpen

-deelnemen aan de volgende spelvormen:

netspelen, doelspelen slag- en loopspelen, stoeispelen

de leerlingen beheersen basisvaardigheden als werpen, vangen, slaan, mikken, jongleren en voortbewegen met een bal of andere voorwerpen

weet dat specifieke motorische vaardigheden horen bij bepaalde ritmes of muziek en dat deze individueel of samen kunnen worden uitgevoerd

kan bij verschillende muzikale ritmes de juiste beweging/ specifieke motorische vaardigheden gebruiken

kan ruimtelijke patronen en danspassen uitvoeren, en inspelen op het bewegen van anderen

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Socio-Motorisch)

Kerndoel 4

De leerling is in staat om te gaan met eigen bewegingstalenten en tekorten en met die van anderen.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent zijn eigen mogelijkheden en tekortkomingen en die van anderen

weet dat hij zich aan regels moet houden (b.v. op zijn beurt wacht en samen met de ander een bewegingsprobleem moet oplossen)

kan zelfstandig werken met medeleerlingen

kan samenwerken met andere kinderen

weet zichzelf en de ander positief te waarderen

kan de ander helpen en kan de andere stimuleren

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent zijn eigen mogelijkheden en tekortkomingen en die van anderen

voert de bewegingsvormen uit op zijn niveau

weet dat hij zich aan regels moet houden (b.v. op zijn beurt wacht en samen met de ander een bewegingsprobleem moet oplossen).

kan samenwerken met andere kinderen

weet zichzelf en de ander positief te waarderen

kan de andere helpen en kan de andere stimuleren

weet een prettige sfeer in de klas te brengen

kan een minder goede leerling stimuleren en coachen.

weet dat hij open moet staan voor ideeën en argumenten van medeleerlingen

kan een zwakke leerling helpen bij de uitvoering van een beweging

weet dat samenwerking belangrijk is voor het bereiken van een gemeenschappelijk doel

kan met medeleerlingen samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken

Overzicht kerndoelen Mens en Maatschappij

Kerndoel 1

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit eigen leven op een tijdsbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van

tijd en tijdsindeling hanteren

Kerndoel 2

De leerling kan historische bronnen raadplegen

Kerndoel 3

De leerling kent zijn rechten, plichten en verantwoordelijkheden

Kerndoel 4

De leerling kan enkele aspecten van groepen en instituties in onze samenleving beschrijven en analyseren

Kerndoel 5

De leerling begrijpt de natuur, verspreiding en migratie van bevolking

Kerndoel 6

De leerling heeft inzicht in het belang van waarden en normen van de gemeenschap

Kerndoel 7

De leerling begrijpt dat allerlei maatschappelijke verschijnselen gevolgen hebben voor de omgeving

Kerndoel 8

De leerling kan ruimtelijke verschijnselen aangeven op een kaart en het spreidingspatroon benoemen

Kerndoel 9

De leerling kan de elementaire beginselen van de geologie van zijn eiland en de overige eilanden in de regio benoemen en verklaren

Kerndoel 10

De leerling kan de inrichtingselementen in zijn omgeving waarnemen, beschrijven, verklaren en waarderen

Kerndoel 11

De leerling kan de spreiding van de belangrijke klimaten op aarde beschrijven

Kerndoel 12

De leerling kan de kaart van zijn eigen eiland, de regio en andere landen die voor ons belangrijk zijn

Kerndoel 13

De leerling begrijpt dat cultuur en multiculturaliteit in Sint Maarten niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband

Kerndoel 14

De leerling kan multiculturaliteit in Sint Maarten herkennen en verklaren

Kerndoel 15

De leerling kan hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen van de economie beschrijven en verklaren

Kerndoel 16

De leerling kan enkele aspecten van het verschijnsel arbeid beschrijven en verklaren

Kerndoel 17

De leerling kan de waarde van democratie en democratische grondrechten zowel algemeen als voor het vigerende politieke systeem kritisch beoordelen

Kerndoel 18

De leerling kent enkele hoofdzaken van staatsinrichting

Kerndoel 19

De leerling kan een aantal technische producten uit de eigen leefwereld onderzoeken en verklaren

Kerndoel 20

De leerling begrijpt mondiale ontwikkelingen, technologische en omgevingsvraagstukken

Kerndoel 21

De leerling begrijpt en kan verklaren dat door moderne communicatiemiddelen, transportmiddelen en technologie de interactie tussen landen vergroot is en de wereld steeds meer een mondiale samenleving wordt

Kerndoel 22

De leerling kent in grote lijnen de belangrijkste historische en hedendaagse ontwikkelingen van onze eilanden

Kerndoel 23

De leerling begrijpt dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn of van elkaar kunnen afwijken

Kerndoel 24

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit de geschiedenis op een tijdbalk plaatsen en daarbij

aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren

Kerndoel 25

De leerling kan de wisselwerking tussen mens en milieu beschrijven en verklaren

Kerndoel 26

De leerling kan met zorg omgaan met de natuur en het milieu

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu, ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 1

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit eigen leven op een tijdsbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van

tijd en tijdsindeling hanteren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

heeft kennis van tijdsbegrippen

kent het systeem van een kalender lezen

weet hoe het systeem van klok kijken in elkaar zit

kan op de juiste wijze een kalender lezen

kan op de juiste wijze klok kijken

stelt eenvoudige grafieken op betreffende de tijdsindeling.

benoemt en beheerst een jaarverdeling

kan bronnen raadplegen, die te maken hebben met de historische ontwikkeling van hun familie

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat het jaar verdeeld kan worden in jaargetijden, jaren, eeuwen, jaartellingen en tijdsperioden

kan voorbeelden geven van jaargetijden en de kenmerken van de jaargetijden

weet dat in de geschiedenis verschillende periodes zijn te onderscheiden

kan onderzoek verrichten naar historische gebeurtenissen.

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu, ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 2

De leerling kan historische bronnen raadplegen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kan zijn eigen generatie –opbouw a.d.h.v. fotomateriaal uitleggen

weet dat er veel mensen zijn geweest die op verschillende terreinen zeer belangrijk werk hebben verricht

kan voorbeelden geven van belangrijke personen en aangeven wat voor belangrijk werk ze verricht hebben

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet aan de hand van voorbeelden wat een stamboom is

kan stambomen maken

kan historische kaarten, teksten en illustraties, wandplaten, jeugdliteratuur en audiovisuele middelen interpreteren

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu , ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 3

De leerling kent zijn rechten, plichten en verantwoordelijkheden

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. ouders

kan inventariseren wat zijn verantwoordelijkheden zijn

heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. andere kinderen

kan met een medeleerling een inventaris maken van hun verantwoordelijkheden thuis en op school

heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. andere volwassenen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet wat rechten, plichten en verantwoordelijkheden zijn in diverse situaties

kan uitzoeken welke regels van toepassing zijn op school en in andere maatschappelijke verbanden

weet dat er regels en wetten zijn

weet wat sancties en straffen, ordehandhaving door de politie inhoudt

heeft kennis van de basisbeginselen van de rechtsorde

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B Groepen en Instituties

Kerndoel 4

De leerling kan enkele aspecten van groepen en instituties in onze samenleving beschrijven en analyseren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet wat de kenmerken zijn van leefeenheden, begrijpt de overeenkomsten en verschillen tussen leefeenheden

kan informatie verzamelen over diverse leefeenheden met behulp van eenvoudige interviews en fotomateriaal

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt dat er verschillende vormen van groepsgedrag zijn

kan informatie verzamelen over diverse beroepsgroepen met behulp van interviews, fotomateriaal en enquêtes

kent de overeenkomsten en verschillen tussen groepen

kan de overeenkomsten en verschillen tussen groepen verklaren

weet dat er verschillende beroepsgroepen en sociale lagen in de maatschappij zijn

kan verschillen in beroepsgroepen en de lagen van de maatschappelijke ladder met elkaar in verband brengen.

kan verband leggen tussen de verschillende lagen van de maatschappelijke ladder

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B: Groepen en Instituties

Kerndoel 5

De leerling begrijpt de natuur, verspreiding en migratie van bevolkingsgroepen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

weet waarom mensen zich in verschillende landen vestigen

weet waarom mensen uit verschillende landen zich op ons eiland of land gevestigd hebben

weet dat er diverse familie- en/of samenlevingsstructuren bestaan

Cyclus 2

kent het begrip migratie

begrijpt wat vrijwillige en gedwongen migratie inhoudt.

kan eenvoudige verslagen schrijven en spreekbeurten houden over slavernij

kent de oorzaken en gevolgen van menselijke migratie

kan verslagen schrijven over de komst van nieuwe migranten

kan zijn eigen afkomst onderzoeken met behulp van stamboom, interviews en fotomateriaal

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B: Groepen en Instituties

Kerndoel 6

De leerling heeft inzicht in het belang van waarden en normen van de gemeenschap.

De leerling (Kennis)

De leerling (Uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet wat de belangrijkste omgangsnormen zijn

kan de belangrijkste omgangsvormen op de juiste manier toepassen

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de gedragsregels voor verschillende situaties zoals op het werk, op straat, in de vergadering en in de kerk.

kan de gedragsregels voor verschillende situaties zoals op het werk, op straat, in de vergadering en in de kerk toepassen

weet hoe zich te gedragen tegenover gezagdragers en autoriteiten

kan de regels hoe zich te gedragen tegenover gezagdragers en autoriteiten toepassen

weet het belang van respect te tonen voor zichzelf en zijn medemens

kan de regels van respect voor zichzelf en zijn medemens op de juiste wijze toepassen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 7

De leerling begrijpt dat allerlei maatschappelijke verschijnselen gevolgen hebben voor de omgeving

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat veranderingen in de leefomgeving gevolgen voor de wijk hebben

vergelijkt oude en nieuwe woonwijken met elkaar

begrijpt welke invloed maatschappelijke ontwikkelingen hebben op wijken

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt hoe gebeurtenissen en veranderingen binnen de leefomgeving in relatie staan tot ontwikkelingen op het eiland en daarbuiten

kan door middel van onderzoek nagaan welke veranderingen er de laatste tijd plaatsvinden binnen zijn leefomgeving en zoeken naar de oorzaken hiervan

kan een verklaring geven voor de veranderingen in zijn eigen leefomgeving

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 8

De leerling kan ruimtelijke verschijnselen aangeven op een kaart en het spreidingspatroon benoemen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kan met blokken lego of waardevol materiaal een maquette maken

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet wat een atlas is

kan kaart lezen en de atlas hanteren.

kent de begrippen: schaal, legenda, coördinaten, register, windrichting en afstand

kan de begrippen: schaal, legenda, coördinaten, register, windrichting en afstand bij kaartlezen toepassen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 9

De leerling kan de elementaire beginselen van de geologie van zijn eiland en de overige eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen en Aruba benoemen en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat er verschillende gesteenten zijn

verzamelt verschillende stenen op vorm, kleur en grootte

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de belangrijkste gesteenten op het eiland

verzamelt en vergelijkt verschillende soorten stenen en hun afkomst

begrijpt het ontstaan van verschillende soorten gesteenten

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 10

De leerling kan de inrichtingselementen in zijn eigen omgeving waarnemen, beschrijven verklaren en

waarderen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de veranderingen die hebben plaatsgevonden in hun eigen omgeving, zowel historisch als ruimtelijk

kan zijn woonomgeving in kaart brengen

weet welke de inrichtingselementen zijn

Kan relaties leggen tussen de inrichtingselementen binnen het woongebied

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 11

De leerling kan de spreiding van de belangrijkste klimaten op aarde beschrijven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de verschillende klimaten

begrijpt de relatie tussen klimaten en breedteligging, hoogteligging en de ligging t.o.v. de oceanen

kan met behulp van de atlas relaties leggen tussen klimaat en vegetatie

kent het onderscheid tussen klimaten, inclusief bergklimaten en hun invloed op vegetatiegordels

kan met behulp van de atlas relaties leggen tussen klimaat en vegetatie

weet wat vegetatiegordels betekenen voor mens, plant en dier

kan aangeven wat de betekenis is van een bepaalde vegetatie voor een groep mensen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 12

De leerling kan de kaart lezen van zijn eigen eiland, de regio en andere landen die voor ons belangrijk zijn

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kan op de kaart de bekende plaatsen en wijken van hun eiland aanwijzen en benoemen

Cyclus 2

(tussendoelen)

kan de kaarten lezen van de eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen en Aruba, de rest van het Caribische Gebied, Zuid- en Noord-Amerika, Nederland en de rest van de wereld

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein D: Cultuur en Multiculturaliteit

Kerndoel 13

De leerling begrijpt dat cultuur en multiculturaliteit in Sint Maarten niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat de cultuur van Sint Maarten is samengesteld uit culturen van verschillende landen

kan bepaalde simpele of eenvoudige culturele kenmerken of gebruiken van verschillende bevolkingsgroepen op ons eiland onderscheiden

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de begrippen cultuur en multiculturaliteit

verzamelt materiaal betreffende migratie en migrantengroepen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein D : Cultuur en Multiculturaliteit

Kerndoel 14

De leerling kan multiculturaliteit in Sint Maarten herkennen en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt de culturele verschillen en overeenkomsten van leefeenheden en van etnische groeperingen

kan een fotoverzameling aanleggen, eetgewoontes onderzoeken en gebruiksvoorwerpen verzamelen van de verschillende etnische groeperingen op onze eilanden

Cyclus 2

(tussendoelen/benchmarks)

weet dat er verschillen en overeenkomsten tussen etnische groepen bestaan.

kan een eenvoudig verslag maken over de verschillen en overeenkomsten van etnische groepen

kent de begrippen; discriminatie, tolerantie en emancipatie

kan uitleggen waarom dat discriminatie uitgebannen dient te worden.

kan binnen een projectvorm de begrippen tolerantie en emancipatie uitwerken

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein E. Economische processen en structuren

Kerndoel 15

De leerling kan hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen van de economie beschrijven en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent de verschillende bestaansmiddelen van Sint Maarten

verzamelt producten van Sint Maarten op het gebied van landbouw en industrie

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de belangrijkste bestaansmiddelen in de regio

kan een verslag maken van een bepaald soort bestaansmiddel in zijn omgeving en daarbuiten

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein E: Economische processen en structuren

Kerndoel 16

De leerling kan enkele aspecten van het verschijnsel arbeid beschrijven en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet wat werken is: thuis, op school en buitenshuis

kan inventariseren waar en hoe enkele mensen uit hun directe omgeving werken

kent een aantal veel voorkomende beroepen

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de betekenis van werken voor de mens

kent diverse beroepen en beroepsmogelijkheden in relatie tot opleiding en ervaring

kan beroepen in sectoren groeperen en onderzoekt welke opleiding bij de verschillende beroepen behoort

weet dat er verschillende arbeidssectoren zijn

kan de relatie tussen de verschillende arbeidssectoren verklaren

kent het onderscheid tussen betaalde arbeid en vrijetijdsbesteding

Kent het belang van sociale voorzieningen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein F Democratische structuren en processen

Kerndoel 17

De leerling kan de waarde van democratie en democratische grondrechten zowel algemeen als voor het

vigerende politieke systeem kritisch beoordelen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat iedereen rechten en plichten heeft

kan onderzoeken welke rechten en plichten hij thuis heeft en op school

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet wat het begrip democratie inhoudt

weet dat er verschillen zijn tussen democratische systemen

kan voorbeelden geven van landen met democratische en niet democratische systemen

kan met zijn medeleerlingen een schoolparlement opzetten en verkiezingen houden

kent enige punten uit VN- declaratie van de rechten van het kind

onderzoekt bepaalde rechten van het kind, bijv. bij kindermishandeling

weet wat de meerderheid van stemmen betekent, vertegenwoordiging van het volk

kan mogelijkheden aangeven om op te komen voor zijn rechten, bijv. in gezin en op school

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein F. Democratische structuren en processen

Kerndoel 18

De leerling kent enkele hoofdzaken van staatsinrichting

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat er mensen zijn die leiding hebben op het eiland en anderen die leiding moeten accepteren

ervaart het verschil tussen leiding geven en leiding accepteren a.d.h.v. concrete voorbeelden

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de bestuursvormen op eilandelijk, landelijk en

koninkrijksniveau

brengt een bezoek aan een statenvergadering en maakt een verslag erover

kent de bestuursvormen van de Caribische ei-

landen en andere voor ons belangrijke landen

in de wereld

kan een statenvergadering simuleren

kent enkele overkoepelende, internationale organisaties, zoals Caricom, Europese Unie en de

Verenigde Naties

kan aangeven wat de betekenis is van deze organisaties voor de landen in de wereld

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G. Technologie en globalisering

Kerndoel 19

De leerling kan een aantal technische producten uit de eigen leefwereld onderzoeken en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat er verschillen zijn tussen moderne apparaten en apparaten van vroeger

verzamelt apparatuur van vroeger en nu met dezelfde functies

Cyclus 2

(tussendoelen)

Begrijpt welke veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van media en communicatiemiddelen

organiseert een tentoonstelling met apparatuur van vroeger en nu en vergelijkt deze op snelheid en gecompliceerdheid

weet de betekenis van productie, productiemiddelen: machines, automatisering en informatiesystemen

brengt een bezoek aan telecommunicatiemusea en schrijft een verslag erover

weet dat er veranderingen zijn opgetreden in zee-, land-, lucht- en ruimteverkeer

kan de veranderingen verklaren die zijn opgetreden in zee-, land-, lucht-, en ruimteverkeer

weet wat de begrippen transnationale industrieën , telecommunicatie, internet en globalisering en internationalisering inhouden

kan gebruik maken van internet en telecommunicatie

kan onderzoeken wat een transnationale industrie inhoudt

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G: Technologie en Globalisering

Kerndoel 20

De leerling begrijpt mondiale ontwikkelingen, technologische en omgevingsvraagstukken

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat door internetgebruik informatie over de hele wereld nu binnen handbereik is

kan het nut van internet aangeven aan de hand van eenvoudige voorbeelden

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe op verantwoordelijke wijze om te gaan met hulpbronnen

bezoekt en maakt een verslag over bedrijven die gebruik maken van moderne apparatuur en telecommunicatiesystemen

weet dat technologische ontwikkelingen ook effect hebben op maatschappelijke ontwikkelingen

doet een onderzoek naar technologische ontwikkelingen en de gevolgen ervan voor het dagelijkse leven

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G: Technologie en Globalisering

Kerndoel 21

De leerling begrijpt en kan verklaren dat door moderne communicatiemiddelen, transportmiddelen

en technologie de interactie tussen landen vergroot is en de wereld steeds meer een mondiale samenleving wordt

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat door het moderne en snelle transport over land en zee en via lucht, mensen en goederen uit verschillende landen dichter bij elkaar komen

kan het belang en de snelheid van telecommunicatie

verklaren

Cyclus 2

(tussendoelen/benchmarks)

kan snelheid van overbrugging van afstanden beschrijven en benoemen, als ook voorbeelden aangeven

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H. Tijd, continuïteit en verandering

Kerndoel 22

De leerling kent in grote lijnen de belangrijkste historische en hedendaagse ontwikkelingen van onze eilanden

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt dat bepaalde beslissingen en gebeurtenissen een belangrijke invloed hebben gehad op het verleden en heden

kan voorbeelden geven van gebeurtenissen die van invloed zijn geweest op het heden

begrijpt dat bepaalde persoonlijkheden een grote rol hebben gespeeld op de geschiedenis van de eilanden en daar buiten

kan voorbeelden geven van belangrijke mensen in Sint Maarten en aangeven wat hun rol is geweest

begrijpt dat bepaalde ideeën in het verleden en heden van grote betekenis zijn voor de geschiedenis van de eilanden en daar buiten

kan voorbeelden geven van belangrijke ideeën voor de geschiedenis van de mensheid

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H: Tijd, continuïteit en verandering

Kerndoel 23

De leerling begrijpt dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn of van elkaar kunnen afwijken

De leerling / (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

Begrijpt dat het denkpatroon van iedereen afhankelijk is van de tijd waarin hij leeft, de plaats waar hij leeft en de economische positie die hij inneemt

kan aan de hand van een verslag aangeven dat het denken van mensen gebonden is aan tijd en plaats (bijv. man-vrouw relaties en raciale verhoudingen)

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H: Tijd, continuïteit en verandering

Kerndoel 24

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit de geschiedenis op een tijdsbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt m.b.v. de tijdsbalk de historische ontwikkeling van de eilanden en landen binnen en buiten de regio

kan verschillende gebeurtenissen op een tijdsbalk plaatsen

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein I Milieu

Kerndoel 25

De leerling kan de wisselwerking tussen mens en milieu beschrijven en verklaren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat hij zichzelf en zijn directe omgeving schoon moet houden en waarom

observeert en verklaart wat vuil en wat schoon milieu is

Cyclus 2

(tussendoelen/benchmarks)

weet de betekenis van het milieu voor de mensen in Sint Maarten en de rest van de wereld

kan een onderzoek doen in de eigen omgeving en daarbuiten betreffende de vervuiling van het milieu

begrijpt dat de wisselwerking tussen mens en milieu kan leiden tot milieuproblemen zoals: vervuiling, aantasting en uitputting

weet waarom hergebruik van afval belangrijk is.

kan een recyclingproces weergeven

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein I : Milieu

Kerndoel 26

De leerling kan met zorg omgaan met de natuur en het milieu

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent zijn eigen leefgewoonten en weet wat milieuvriendelijk gedrag inhoudt

kan een eenvoudig onderzoekje doen naar eigen leefgewoontes en kan aangeven waarom bepaald gedrag milieuvriendelijk is of niet

toont bereidheid om in de klas en op school zorgvuldig om te gaan met voedsel, papier, water, energie en afval

Cyclus 2

(tussendoelen)

kan illustreren hoe mensen op negatieve wijze, maar ook op positieve wijze omgaan met water, lucht, bodem en energie

Overzicht educatiegebied Mens, Natuur en Technologie

DOMEIN

KERNDOEL

1 Aarde en Heelal

De leerling kan onderscheid maken tussen weersverschijnselen en de kringloop van water.

De leerling kan aangeven uit welke stoffen en samenstellingen de aarde bestaat .

De leerling kan de samenstelling en structuur van het heelal uitleggen en de plaats van de aarde daarin.

2 Levensverschijnselen

De leerling begrijpt de structuur en werking van cellen en organismen.

De leerling begrijpt de relatie tussen organismen en hun fysieke milieu.

De leerling kan eenvoudige uitleg geven over wat biologische evolutie betekent en verschillen in levensvormen.

3 Natuurverschijnselen

De leerling herkent eigenschappen van natuurlijke stoffen.

De leerling kan bronnen en eigenschappen van energie noemen.

De leerling herkent de verschijnselen ‘kracht’ en ‘beweging’.

4 Technologie

De leerling herkent de basis van technologie.

De leerling herkent de functie van technologie.

De leerling herkent de invloed van technologie.

5 Basisvaardigheden

De leerling kan stappen in eenvoudig onderzoek volgen en uitvoeren.

De leerling herkent de functie van onderzoek.

De leerling kan eenvoudige onderzoeksvaardigheden toepassen.

KERNDOEL: 1. De leerling kan onderscheid maken tussen weersverschijnselen en de kringloop van water*

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat weersomstandigheden, zoals temperatuur/ regenen zon, dagelijks of door seizoenen kunnen veranderen

kan eigenschappen van weers-omstandigheden tekenen of aanwijzen.(mooi weer/slecht weer)

weet dat ‘water’ als drinkbaar(vloeistof) en ook als ijs(vaste stof) voorkomt en kan veranderen

kan met vormen van water werken als die gepresenteerd worden

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat ‘lucht’ een gas is dat om ons heen is, ruimte inneemt en beweegt

kan aantonen dat ‘lucht’ aanwezig is en kan worden waargenomen

weet dat de zon voor licht en warmte zorgt en nodig is voor het op temperatuur houden van de aarde

kan aantonen door praktijkvoorbeelden hoe licht en warmte hun omgeving beïnvloeden

weet dat weersomstandigheden dagelijks maar ook per seizoen kunnen veranderen

kan eigenschappen van weersomstandigheden tekenen of aanwijzen in eigen omgeving

weet dat het grootste deel van de aarde bestaat uit ‘water’, dat het meeste zout water is in zeeën, en dat zoet water voorkomt in rivier/meren/bergen en ondergronds

weet dat water voorkomt in de lucht als wolken, regen en als mist

kan in eigen omgeving door onderzoek verschil in water aantonen

KERNDOEL: 2. De leerling kan aangeven uit welke stoffen en samenstellingen de aarde bestaat *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat de aarde bestaat uit vast gesteente, zand, vloeistoffen en gassen in de atmosfeer

kan verschillende stoffen herkennen/benoemen

weet dat gesteente in verschillende vormen en maten voorkomt

kan door vorm en grootte ordenen

weet dat de aarde een deel is van het zonnestelsel

kan aan de hand van een model de aarde herkennen/aanwijzen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat het aardoppervlak steeds verandert door een combinatie van langzame en snelle processen(door wind, water en golven)

kan verschillen benoemen/aanwijzen in bodemgesteldheid voor/tijdens/na onderzoek

weet dat kleine gesteenten door verwering ontstaan uit grote gesteenten

kent verschillende samenstellingen (gesteente/ organismen/product van plant-dier) en eigenschappen van bodemsoorten

herkent verschillende samenstellingen en eigenschappen

weet dat fossiele resten bewijsstukken zijn van de prehistorische natuur

herkent fossiele bewijsstukken

KERNDOEL: 3. De leerling kan de samenstelling en structuur van het heelal uitleggen en de plaats van de aarde daarin

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat er verschillende hemellichamen zijn zoals; zon, maan en sterren en hun baanbeweging

kan hemellichamen herkennen/benoemen en hun positie/ bewegingsrichting aanwijzen

weet dat door de beweging van de aarde, zon en maan er dag- en nachtritmen zijn

kan dag en nacht vergelijkingen tekenen/op model voordoen

weet dat er planeten in ons zonnestelsel zijn

kan de planeten van ons zonnestelsel opnoemen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe sterren, planeten en kometen verschillen

kan verschillen in hemellichamen onderzoeken en aanwijzen adv. wandkaart/computersimulaties

weet dat natuurverschijnselen in verband staan met de positie van zon/ aarde en maan

weet dat hemellichamen in de ruimte met een telescoop of andere technologische instrumenten bekeken kunnen worden

kan een eenvoudige telescoop hanteren

kan uitleggen waarom de aarde een dag en nachtcyclus heeft

kan een model construeren die het dag/nachtritme simuleert

KERNDOEL: 4. De leerling begrijpt de structuur en werking van cellen en organismen*

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet welke eigenschappen levende en niet-levende dingen van elkaar onderscheiden

(beweging/voeding/voortplanting, etc)

kan levende van niet-levende dingen onderscheiden

weet welke verzorging planten en dieren nodig hebben om te overleven(voeding of licht/lucht/bescherming)

weet dat planten en dieren eigenschappen hebben om in verschillende omgevingen te kunnen bestaan

kan legpuzzels in elkaar zetten over levenscycli van organismen

kan zoogdieren van andere diersoorten onderscheiden als deze op kaarten worden getoond

kan delen van planten en dieren benoemen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat alle organismen bestaan uit cellen die elk onderdeel vormen van een levensvorm. De meeste organismen zijn eencellig maar andere organismen (inclusief mensen) zijn meercellig

weet dat planten en dieren een levenscyclus doorlopen

kent de eigenschappen die zoogdieren onderscheiden van andere dieren

weet hoe je bij planten en dieren, onderscheid en vergelijking kan maken

kan mbv. voorbeeldkaarten eencellige van meercellige organismen onderscheiden.

kan legpuzzels in elkaar zetten over levenscycli van organismen

kan dieren/ planten classificeren op grond van hun leefomgeving

kan verschillende typische lokale planten/ dieren beschrijven op grond van hun eigenschappen

kan delen van de levensvormen benoemen

weet dat dieren in groepen geordend kunnen worden op grond van hun leefomgeving

kan dieren classificeren op grond van hun voeding (plant/vlees- alles eter)

weet dat levende organismen uitgesproken vormen en lichaamssystemen hebben die zorgen voor taken zoals groei, overleving en voortplanting

kan organismen, orgaanstelsels en organen identificeren mbv een kaart of een model

KERNDOEL: 5. De leerling begrijpt de relatie tussen organismen en hun fysieke milieu. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat planten en dieren bepaalde levensbronnen nodig hebben voor hun eigen energie en groeiprocessen

weet dat planten en dieren verschillende verdedigingsmechanismen hebben om te kunnen overleven

kan voor basislevensbehoeften zorgen voor plant en dier

kan door waarnemingen omschrijven hoe bepaalde organismen zich beschermen om te overleven.

(bijv. wegvliegen voor vogels kan overleving betekenen)

weet dat levensvormen bijna overal ter wereld gevonden worden en dat een bepaald milieu bepaalde levenskansen biedt

weet dat verschillende dieren hun voedsel op verschillende plaatsen (op land /in water) vinden

kan vertellen wat vogels eten bij of in het water.

kan verschillende lokale vogels/reptielen// insecten noemen die hun voedsel op land vinden.

weet dat sommige dieren/planten in water leven, en andere niet

identificeert lokale dieren/planten die uitsluitend in water bestaan

weet dat planten/ dieren er anders uitzien bij

droge/ natte seizoenen, lokaal en in de rest van de

wereld

noemt uiterlijke veranderingen waarneembaar bij

zowel locale als buitenlandse planten /dieren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent voorbeelden van huisdieren en cultuur-gewassen, waarvan de leefomstandigheden door mensen worden beheerst

weet dat alle organismen(inclusief de mens) veranderingen veroorzaken in hun omgeving, zowel in het voordeel als nadeel.

kent de rol van roofdier ten opzichte van hun prooi

kan in de school voorkomende planten en dieren de juiste verzorging geven

herkent eigenschappen die een roofdier gebruikt voor het jagen op zijn prooi

herkent veranderingen in veldsituaties veroorzaakt door organismen

weet dat door overdracht van energie (door verbruik van voedsel) essentieel is voor alle levende organismen.

weet dat verandering in het milieu invloed kan hebben op verschillende organismen

kan rapporteren door waarnemingen hoe organismen energierijk voedsel consumeren

weet dat dieren, van de dezelfde soort, andere leefgewoonten kunnen hebben in een ander milieu

kan door waarnemingen verschil in gedrag aangeven van lokale organismen

KERNDOEL: 6 De leerling kan eenvoudig uitleg geven over wat biologische evolutie betekent

en verschillen in levensvormen*

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat sommige plant - /diersoorten die ooit op aarde hebben geleefd, niet meer voorkomen

weet dat planten en dieren oud kunnen worden

kan uitgestorven levensvormen noemen en herkennen op tekeningen/wandplaat/modellen (Dinosaurus, reuze-varen, mammoet)

kan verschillen aanwijzen in jonge en oude planten

weet dat voortplanting bij sommige dieren levendbarend gebeurt en bij sommige door het leggen van een ei

kan dieren opnoemen die hun jong levend baren en dieren die een ei leggen

weet dat er een verschil is tussen organismen die hebben geleefd en nu dood zijn

kan een onderscheid maken tussen een levende en dode plant

weet dat planten en dieren veel op hun ouders lijken

kan overeenkomsten aanwijzen tussen ouder- en

nakomeling van plant/dier

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat sommige planten zaden hebben waaruit een nieuwe plant kan ontstaan

herkent planten door observering en vergelijken

heeft inzicht in eenvoudige systematische indeling van planten en dieren

kan voorbeeld organismen op verschillende manieren groeperen

weet dat voortplanting een kenmerk is van alle levende organismen en hun bestaan

wijst kenmerkende overeenkomsten van de ouder aan

KERNDOEL: 7. De leerling herkent eigenschappen van natuurlijke stoffen. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

herkent verschillende voorwerpen die verschillen in stof (papier/textiel) en hun zichtbare eigenschappen

kan verschillende soorten stoffen herkennen/ identificeren

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat stoffen in verschillende fasen voorkomen (vloeistof/gas/vaste stof) en kunnen veranderen van fase.

kan door middel van eenvoudige experimenten de verandering van stoffen rapporteren

kent van dagelijks voorkomende stoffen, eenvoudige natuur- en scheikundige eigenschappen

(oplosbaarheid/smelten/koken/magnetisme)

weet dat de massa van een stof gelijk blijft in zijn geheel, in delen of andere fase

weet dat stoffen uit kleine delen kunnen bestaan die niet gezien worden zonder vergroting

kan stoffen op basis van natuur-/scheikundige eigenschappen ordenen en benoemen

kan eenvoudige instrumenten gebruiken om de berekening van de massa te bepalen

kan microscopisch kleine delen van stoffen identificeren op modellen en wandkaarten

KERNDOEL: 8. De leerling kan bronnen en eigenschappen van energie noemen *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat de zon de aarde verlicht/ verwarmt

weet dat trillende objecten geluid produceren

weet dat warmte op verschillende manieren wordt geproduceerd

weet dat elektronische spelletjes warmte/licht en geluid produceren

weet dat lichtstralen in een rechte lijn lopen totdat ze een voorwerp raken

kan met behulp van praktische voorbeelden zonverwarming aantonen

kan voorbeelden van spelletjes tonen die warmte/ licht en geluid produceren

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe een eenvoudig elektrisch circuit tot stand komt (batterij, draad, spelletje)

weet dat elektronische circuits warmte als bijverschijnsel produceren(game/toys)

weet dat warmte doorgegeven kan worden en dat sommige stoffen beter geleiden

weet dat licht wordt beïnvloed door reflectie, refractie of absorptie.

weet dat de hoogte van geluid afhankelijk is van de frequentie van de geluidsvibratie

kan voorbeelden van spelletjes tonen die warmte/ licht en geluid produceren

kan dmv voorbeelden laten zien hoe licht tot stand kan komen

kan met instrumenten aantonen dat geluid zich verplaatst en in hoogte kan veranderen

kan door waarneming rapporteren hoe licht verandert in verschillende omstandigheden

KERNDOEL: 9. De leerling herkent de verschijnselen ‘kracht’ en ‘beweging’.*

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat magneten gebruikt kunnen worden om objecten te bewegen

weet dat begrippen zoals voor, achter en naast gebruikt kunnen worden om relatieve positie te bepalen

weet dat een voorwerp op verschillende manieren kan bewegen

weet dat objecten op aarde naar beneden vallen tenzij iets hun ondersteunt

kan eenvoudige experimenten met magneten tonen

kan eenvoudige metingen verrichten om afstanden van een voorwerp tot een bepaald punt te bepalen

kan een voorwerp in verschillende dimensies bewegen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat de aantrekkingskracht van de aarde voorwerpen beïnvloed zonder het aan te raken

weet dat magneten zowel aantrekkings-/afstoot-kracht hebben tot bepaalde voorwerpen

weet dat de beweging van een voorwerp beschreven kan worden door o.a. meting in tijd

kent de verklaring van de relatie die vergroting van kracht/massa heeft op de beweging

kan mbv eenvoudige proefjes demonstreren dat magneten aantrekkingskracht hebben net zoals de aarde zijn zwaartekracht uitoefent

kan eenvoudige plaats/tijd metingen doen om de snelheid van beweging van een voorwerp te bepalen

(bv. vliegtijd luchtballon-reis mickeymouse)

KERNDOEL: 10. De leerling herkent de basis van technologie *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat sommige voorwerpen door de natuur gemaakt zijn en andere door mensen

kan vanuit onderdelen een object in elkaar zetten

weet dat gereedschappen gebruikt worden voor het waarnemen, het meten en om iets te maken

kan voorbeelden geven van gereedschappen die gebruikt worden voor het waarnemen, het meten en om iets te maken

weet dat het volgen van de instructies meestal helpt om iets te maken of om iets beter te laten werken

weet dat de mens alleen of in een groep steeds bezig is om nieuwe wegen te vinden om een probleem op te lossen

kan voorbeelden geven van uitvindingen om een probleem op te lossen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat de mens altijd en overal werktuigen heeft uitgevonden en gebruikt

kan voorbeelden geven van uitvindingen en werktuigen uit verschillende perioden in de geschiedenis

weet dat de technologie wetenschappers en anderen in staat stelt om dingen te zien die in feite te klein of te ver weg zijn om gezien te worden

kan voorbeelden geven waaruit blijkt dat de technologie wetenschappers en anderen in staat heeft gesteld om dingen te zien die in feite te klein of te ver weg zijn om gezien te worden

weet dat meetinstrumenten gebruikt kunnen worden om nauwkeurige informatie te verkrijgen nodig voor het ontwerpen en construeren van voorwerpen die aan de gestelde doelen voldoen

kan voorbeelden geven van meetinstrumenten die gebruikt kunnen worden om nauwkeurige informatie te verkrijgen nodig voor het ontwerpen en construeren van voorwerpen die aan de gestelde doelen voldoen

Weet dat de technologie het vermogen van de mens om de wereld te veranderen vergroot. Men is in staat om materialen te snijden, vorm te geven aan elkaar te hechten. Men kan voorwerpen verplaatsen

KERNDOEL: 11 . De leerling herkent de functie van de technologie. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat iedereen iets kan ontwerpen en dat ontwerpen een creatief proces is

kan een simpel ontwerp maken en een eenvoudig idee voor een ontwerp beschrijven

kent de basis principes van hoe je iets moet ontwerpen

begrijpt het belang van het stellen van vragen om er achter te komen waar het ontwerp aan moet voldoen

kan voorbeelden geven van eenvoudige vragen die nodig zijn om te weten waar het ontwerp aan moet voldoen

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt de omschrijving en de eisen van het ontwerp

kan een ontwerp maken en een idee voor een ontwerp beschrijven

begrijpt het proces van ontwerpen en het belang van de creativiteit en de noodzaak om alle ideeën en modellen te bekijken

begrijpt het belang van het stellen van vragen om er achter te komen waar het ontwerp aan moet voldoen.

kan voorbeelden geven van eenvoudige vragen die nodig zijn om te weten waar het ontwerp aan moet voldoen .

KERNDOEL: 12. De leerling herkent de invloed van technologie . *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat het in de wetenschap een goede zaak (en hulp) is om in een team te werken en de bevindingen met anderen te delen

kan uitkomsten en bevindingen met anderen delen

begrijpt het gebruik, het hergebruik en/of het recyclen van materiaal

kan een onderscheid maken tussen eenvoudige voorbeelden van gebruikt, hergebruikt en recycled materiaal

weet dat ieder mens behoeften en verlangens heeft met betrekking tot het gebruikmaken van de technologische mogelijkheden

kan bepaalde goede en slechte effecten van de technologie op de gemeenschap opnoemen en identificeren

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat de technologie goede en slechte effecten op de gemeenschap heeft en dus ook ongewenste gevolgen kan hebben

kan goede en slechte effecten van de technologie op de gemeenschap onderscheiden

is bekend met het recyclings proces en het verwerken van afval

kan een onderscheid maken tussen gebruikt, hergebruikt en recycled materiaal

weet dat de technologie het milieu positief en negatief beïnvloedt

kan veilig materiaal op speelplaatsen en in de huishouding herkennen

weet hoe de behoeften en de wensen van de gemeenschap beïnvloed worden door uitbreiding of beperking van technologische ontwikkelingen

kent de “impact” van de technologie op het gebied van voedselproductie, kleding en bescherming

kan technologie gebaseerd op inbreng van mensen vergelijken met de technologie “geproduceerd” door de natuur

KERNDOEL: 13. De leerling kan stappen in eenvoudig onderzoek volgen en uitvoeren. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat men kan leren van het doen van zorgvuldige observaties en het uitvoeren van eenvoudige experimenten

kan aangeven hoe nieuwe informatie verkregen kan worden door goed te kijken hoe anderen hun werk doen

weet dat het in de wetenschap belangrijk is om zaken en voorwerpen zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven omdat het de mens in staat stelt om elkaars observaties te vergelijken

kan alle zintuigen gebruiken om zaken (voorwerpen) te observeren thuis en binnen de school

kan een duidelijke beschrijving geven van voorwerpen waarbij het oog hebben voor detail tot uiting komt

kan veranderingen observeren en vastleggen (bijv. nadat het materiaal aangepast is)

weet dat correcte, nauwkeurige informatie verkregen kan worden met behulp van een verscheidenheid aan gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde gereedschappen; met inbegrip van thermometers, linialen, globes, weegschalen en computers

kan metingen doen waarbij gebruikgemaakt wordt van gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde gereedschappen en instrumenten

kan een verscheidenheid aan standaard gereedschap gebruiken om informatie te verkrijgen. (bijvoorbeeld handen, voeten, voorwerpen in het klaslokaal)

kan het resultaat van eenvoudige observaties doorgeven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

heeft enige basiskennis hoe gebruik te maken van wetenschappelijke onderzoekmethoden

is in staat een overzicht bij te houden over de observaties, bepaalde patronen in de observaties te herkennen en bevindingen te totaliseren

weet hoe belangrijk het is om te letten op de veiligheid gedurende het onderzoek en tijdens de zorg voor levende organismen

kan een onderzoek opzetten en uitvoeren om vraagstellingen te kunnen beantwoorden.

kan veiligheidsregels en procedures monitoren voor thuis en voor op school

weet wat geschikte bewijzen oplevert

kan gegevens die een discussie ondersteunen evalueren

weet dat wetenschappelijk onderzoek het stellen en beantwoorden van vragen inhoudt en dat de uitkomsten vergeleken moeten worden met de gegevens die de wetenschap al heeft

kan een verscheidenheid aan meetgereedschap gebruiken, waarbij het accent ligt op het gebruik van het juiste gereedschap

KERNDOEL: 14 . De leerling herkent de functie van onderzoek. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat wetenschappelijk onderzoek over het algemeen overal op dezelfde wijze gebeurt en normaliter resultaten oplevert die vaker gebruikt kunnen worden

kan verschillende kenmerken en onderdelen in voorwerpen herkennen en onderscheiden

kan objecten sorteren op een bepaald kenmerk

kan observaties in eigen woorden weergeven

kan de stappen in een eenvoudig onderzoek aangeven

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat de algemene gegevens verkregen uit een onderzoek door anderen gebruikt moeten kunnen worden

weet dat wetenschappelijke verklaringen gebaseerd moeten zijn op bewijzen (observaties) en wetenschappelijke kennis

weet dat wetenschappers resultaten van anderen bestuderen en vragen over het werk van anderen stellen

kent de wijze waarop de wetenschap zich onderscheidt van andere kennis en van andere informatiebronnen. (logische argumenten)

kan eigen onderzoek onder woorden brengen

kan gebruik maken van “als-dan” formulering

KERNDOEL: 15. De leerling kan eenvoudige onderzoeksresultaten toepassen. *

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat eenvoudige problemen met een goed ontwerp opgelost kunnen worden

weet hoe informatie verkregen wordt

kan een eenvoudig object bouwen

kan nagaan hoe een eenvoudig object gemaakt is

weet dat er verschillende manieren zijn om voorwerpen op te bergen zodat zij later gemakkelijk teruggevonden kunnen worden (letters en nummers kunnen gebruikt worden om objecten in een bruikbare volgorde te plaatsen)

kan alledaagse symbolen herkennen en toepassen

weet dat informatie op verschillende manieren verzonden en ontvangen kan worden

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat instrumenten, zoals thermometers, X-ray apparaten, informatie kunnen verschaffen over hetgeen in het lichaam gebeurt en dat de technologie het mogelijk maakt om lichaamsdelen te behandelen en soms delen van het lichaam te vervangen

weet dat computers geprogrammeerd kunnen worden om informatie op te slaan, op te vragen en te verwerken en dat men verschillende informatie-bronnen kan gebruiken

kan de computer gebruiken om toegang te hebben tot informatie en om informatie te ordenen

weet dat communicatie het mogelijk maakt om informatie snel en betrouwbaar over grote afstanden te versturen en te ontvangen

kan communicatieapparatuur gebruiken

(o.m. digitale instrumenten: cell-telefoons en autoalarm-sleutels)

Overzicht Kerndoelen Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1

VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal.

Kerndoel 2

CIJFEREN

De leerling kan de hoofdbewerkingen ( +, -, :, x ) volgens standaardprocedures of varianten daarvan uitvoeren en deze toepassen.

Kerndoel 3

De leerling kan verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten berekenen.

Kerndoel 4

METEN

De leerling begrijpt het proces van meten.

Kerndoel 5

MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen, waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1: VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet hoe hij de getallen 0 t/m 100 moet herkennen, benoemen, ordenen, tellen, vergelijken en schrijven

kan de getallen 0 t/m 100 herkennen, benoemen, ordenen, tellen, vergelijken en schrijven

weet hoe hij getallen onder de 100 moet optellen en aftrekken

kan getallen onder de 100 optellen en aftrekken

kent de optel- en aftreksommen t/m 20

kan de optel- en aftreksommen t/m 20 uit het hoofd maken

kent de tafels 1,2,3,4,5 en 10

kan de tafels 1,2,3,4,5 en 10 uit het hoofd reproduceren

kent de structuur van de getallen onder de 100 en weet het positiesysteem inzichtelijk te hanteren

weet hoe hij moet schattend rekenen tot 100

kan schattend rekenen tot 100

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1: VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe hij getallen moet herkennen, benoemen, ordenen, tellen, terugtellen, vergelijken en schrijven

kan getallen herkennen, benoemen, ordenen, tellen, terugtellen, vergelijken en schrijven

kent de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafel van 12 uit het hoofd alsmede de deeltafels die daarvan zijn afgeleid

kan de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafel van 12 uit het hoofd reproduceren

kent de structuur van de gehele getallen en weet het positiesysteem inzichtelijk te hanteren

kan de structuur van de gehele getallen en het positiesysteem inzichtelijk hanteren

weet hoe eenvoudige hoofdrekenopgaven vaardig uit te rekenen en weet daarbij hoe verschillende bewerkingen inzichtelijk toe te passen

kan eenvoudige hoofdrekenopgaven vaardig uit- rekenen waarbij verschillende bewerkingen inzichtelijk worden toegepast

weet hoe hij moet schattend rekenen in alle domeinen

kan schattend rekenen in alle domeinen

weet de rekenmachine doelmatig en met inzicht te gebruiken

kan de rekenmachine passend en met inzicht gebruiken

weet hoe hij een eenvoudige, niet in wiskundige taal aangeboden probleemstelling, in wiskundige termen moet omzetten

kan eenvoudige alledaagse problemen in wiskundige termen omzetten

kan eenvoudige verbanden, regels, patronen en structuren opsporen

kan oplossingsstrategieën toepassen

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 2: CIJFEREN

De leerling kan de hoofdbewerkingen ( + , - , : , x ) volgens standaard-

procedures of varianten daarvan uitvoeren en deze toepassen

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

niet van toepassing

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent de hoofdbewerkingen:

optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen

met natuurlijke en decimale getallen volgens standaardprocedures of varianten daarvan.

kan de hoofdbewerkingen in eenvoudige en samengestelde situaties toepassen.

kent de regels voor het gebruik van de hoofdbewerkingen.

kan de regels voor het gebruik van de hoofdbewerkingen met inzicht uitvoeren.

weet standaardprocedures voor optellen en aftrekken en daarvan afgeleide procedures voor vermenigvuldigen en delen in praktische situaties te gebruiken.

gebruikt standaardprocedures voor optellen en aftrekken en daarvan afgeleide procedures voor vermenigvuldigen en delen.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 3: De leerling heeft inzicht in verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten

De leerling (Kennis)

De leerling (Uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat delen een geheel kunnen vormen

kan in eenvoudige situaties delen onderscheiden en uit delen een geheel samenstellen; hierbij wordt gebruikgemaakt van:

observeren

vergelijken

mozaïeken

puzzels

vouwen

knippen

plakken

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 3: De leerling heeft inzicht in verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt “verhoudingen” en weet hoe verhoudingsproblemen in eenvoudige situaties oplossen

kan in alledaagse situaties verhoudingen observeren en vergelijken en kan ze omzetten in getallen.

kent het begrip “procent” en weet hoe in praktische situaties procentberekeningen uit te voeren.

kan problemen met percentages (in verband met groei, afname, deel van etc.) oplossen.

kan procentsommen die gerelateerd zijn aan breuken en verhoudingen oplossen.

weet hoe op verschillende manieren betekenis te geven aan een breuk en een kommagetal en weet hoe deze in verschillende situaties te gebruiken.

kan berekeningen maken met breuken aangeboden als:

deel van het geheel

een getal (op de getallenlijn).

een deling

een verhouding

kan sommen maken met kommagetallen

als een getal op de getallenlijn

waarbij de cijfers achter de komma betekenis krijgen

waarbij breuken omgezet worden in kommagetallen (en omgekeerd).

in optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen (eventueel met behulp van modellen, schema’s en kaarten)

in relatie met geld (ook vreemd geld).

De leerling begrijpt het verband tussen de begrippen: verhoudingen, breuken, decimale breuken en procenten

De leerling kan gewone breuken en percentages omzetten in kommagetallen. (eventueel met behulp van de rekenmachine en verhoudingstabellen.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 4: METEN

De leerling begrijpt het proces van meten

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

heeft inzicht in alledaagse situaties en de factor tijd

kent het concept “kwartier”

weet hoe de kalender te gebruiken.

kan klokkijken tot het kwartier

kan de kalender lezen

beheerst de begrippen lengte

en gewicht

kan tekenen en meten met een liniaal

kan verschillende lengten vergelijken

kan verschillende gewichten vergelijken

weet hoe hij geld moet tellen in

simpele situaties

kan in een eenvoudige situatie met geld

rekenen

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 4: METEN

De leerling begrijpt het proces van meten

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet hoe hij moet klokkijken en hoe tijdsinter-

vallen te berekenen, ook met behulp van de

kalender

kan klokkijken en kan met behulp van de klok en de

kalender tijdsintervallen berekenen.

heeft kennis van de gangbare

maten van lengte, oppervlakte, inhoud, tijd,

snelheid, gewicht en temperatuur

kan de gangbare maten van lengte, oppervlakte,

inhoud, tijd, snelheid, gewicht en temperatuur

uitrekenen / schatten en kan deze maten in

eenvoudige situaties toepassen

weet hoe eenvoudige tabellen en grafieken

gelezen moeten worden

weet hoe informatie verzameld, georgani-

seerd en in tabellen en grafieken verwerkt

moet worden

kan eenvoudige tabellen en grafieken lezen

kan informatie verzamelen en ordenen

om in tabellen en grafieken te verwerken

weet hoe hij met geld moet rekenen en kent

het gebruik van de meest gangbare vreemde

valuta

kan met Antilliaans geld rekenen en kan vreemd

geld herkennen

weet welke meetinstrumenten hij in gegeven

situaties moet gebruiken

kan meten met verschillende meetinstrumenten

(standaard en non-standaard)

(linialen, maatbekers, weegschalen, thermometers etc).

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 5: MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen,

waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt de eigenschappen, overeenkomsten en verschillen van simpele meetkundige figuren

kan werken met:

mozaïeken

kijkdozen

blokken

foto’s

tekeningen

begrijpt de algemeen gebruikte

ruimtelijke taal; bijvoorbeeld:

binnen

buiten

onder

boven

achter, etc

kan ruimtelijke begrippen gebruiken:

binnen

buiten

onder

boven

achter, etc

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 5: MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen ,

waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren

De leerling / (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 2

(tussendoelen)

beschikt over een begrippenkader om de ruimte meetkundig te begrijpen en te ordenen

begrijpt de begrippen: plaats, lijn, richting, hoek, afstand, evenwijdigheid, plattegrond,

kan werken met:

mozaïeken plattegronden

kijkdozen kaarten

blokken tekeningen

foto’s

weet ruimtelijk te redeneren en weet hoe eenvoudige problemen op te lossen met behulp van tekeningen, foto’s, bouwsels, kaarten en gegevens over plaats, richting, afstand en schaal

kan kijkdozen en eenvoudige bouw-

platen maken.

kan zich (mentaal) ruimtelijk

verplaatsen m.b.v.:

waarnemen

zich mentaal verplaatsen

in kaart brengen

vormen van een mentaal beeld

weet schaduwbeelden te verklaren, te voorspellen, te ontwerpen en te herkennen

kan werken met

schaduwmodellen maquettes

spiegelen plattegronden

roosters

begrijpt en ontwerpt bouwplaten van eenvoudige objecten

kan werken met

schaduwbeelden maquettes

spiegelen plattegronden

bouwplaten

Overzicht Kerndoelen Sociaal Emotionele Vorming

Kerndoel 1:

De leerling is toegerust en bezit het vermogen om in groepsverband te werken.

Kerndoel 2:

De leerling weet zich mentaal, emotioneel en lichamelijk te handhaven.

Kerndoel 3:

De leerling kent en begrijpt voorwaarden om binnen een proces te functioneren.

Kerndoel 4:

De leerling begrijpt principes van logisch denken en redeneren en past ze toe.

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 1: Sociale Vaardigheden

Kerndoel 1: De leerling is toegerust en bezit het vermogen om in groepsverband te werken

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

kent handelingen die betrokkenheid, zorg en respect uitdrukken naar zichzelf en anderen (Inclusief degenen met een handicap)

gebruikt vaardigheden in communicatie (luisteren, op zijn/haar beurt wachten, ervaringen delen)

weet dat hij/zij deel vormt van een gezin en een groep

weet het verschil tussen positieve en negatieve relaties

weet dat hij verantwoordelijk is voor zijn directe omgeving

kent het verschil tussen agressieve en niet agressieve communicatie

begrijpt dat mensen zich verschillend gedragen

weet waartoe mensen in staat zijn en niet

begrijpt dat mensen verschillende ideeën hebben

gebruikt technieken van luisteren en op zijn/haar beurt wachten

gebruikt de juiste taal in de juiste situatie, bij de verschillende individuen rekening houdend met het te bereiken doel.

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent handelingen die betrokkenheid, zorg en respect uitdrukken naar zichzelf en anderen (inclusief degenen met een handicap)

houdt rekening met anderen en met hun gevoelens

weet dat mensen verschillende perspectieven hebben

begrijpt hoe men reageert op het gedrag van een ander

weet dat hij/zij deel is van een gemeenschap

kent passende manieren om een relatie aan te gaan en te onderhouden met leeftijdsgenoten, ouders en andere volwassenen (bv. inter-persoonlijke communicatie)

kent mogelijkheden om met conflicten om te gaan op een geweldloze wijze

gebruikt strategieën om een relatie aan te gaan en te behouden.

kan omgaan met conflicten op een geweldloze manier

weet dat er verschillen zijn tussen mensen die gebaseerd zijn op godsdienst, cultuur, geslacht, handicap en etniciteit

accepteert anderen met hun verschillen

weet dat alle mensen rechten hebben

begrijpt de verschillende instrumenten van mensenrechten

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 2: Sociale Redzaamheid

Kerndoel 2: De leerling weet zich mentaal, emotioneel en lichamelijk te handhaven

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

begrijpt dat hij/zij verantwoordelijk is voor zijn/haar gedrag

weet dat zijn daden gevolgen hebben en dat mensen invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving door hun daden

weet dat positieve daden leiden tot positieve gevolgen

weet dat hij niet onmiddellijk aan alle impulsen kan toegeven

begrijpt dat hij op basis van beslissingen zijn doelen kan realiseren

weet dat stemmingen en intense gevoelens gedachten en gedrag kunnen beïnvloeden en hoe deze met succes kunnen worden gehanteerd.

kan planmatig handelen

toont zelfcontrole

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent karakteristieken en condities die geassocieerd zijn met positieve eigenwaarde.

begrijpt dat hij/zij op basis van beslissingen zijn/haar doelen kan realiseren

weet plannen te maken voor eenvoudige projecten

kan planmatig handelen

begrijpt dat een goede beslissing leidt tot succes en zelfverzekerdheid (positieve eigenwaarde)

weet plannen te maken voor eenvoudige projecten

Begrijpt dat zijn daden gevolgen hebben en dat mensen invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving door hun daden

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 3: Werkhouding

Kerndoel 3: De leerling kent en begrijpt voorwaarden om binnen een proces te functioneren

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet dat regels belangrijk zijn

houdt zich aan de regels

weet dat er verschillende soorten werk zijn en verschillende beroepen

kan werk van verschillende niveaus onderscheiden, zoals: lichamelijk werk, kantoorwerk en wetenschappelijk onderzoek

weet dat hij/zij elk soort werk op elk niveau op zijn waarde moet schatten

begrijpt dat je de beste resultaten krijgt wanneer je je volledig inzet

toont doorzettingsvermogen in zijn werkhouding

weet dat een dag uit vele uren bestaat

begrijpt wat tijd betekent

begrijpt strategieën om problemen op te lossen

begrijpt dat hij/zij verantwoordelijk is voor zijn/haar daden

past de stappen van oplossingsstrategieën toe

gebruikt alternatieve oplossingen voor problemen

experimenteert met verschillende materialen, gedrag en situaties

kan in verschillende groepen een leidende rol vervullen

Cyclus 2

(tussendoelen)

weet dat regels belangrijk zijn

begrijpt de waarde van werk op alle niveaus

houdt zich aan de regels

streeft ernaar om op het hoogste niveau te presteren

kan werk van verschillende niveaus onderscheiden, zoals: lichamelijk werk, kantoorwerk en wetenschappelijk onderzoek

weet hoe goede luistervaardigheid ingezet kan worden om een goede relatie te vormen en te behouden

begrijpt principes van betrouwbaarheid en werk ethiek

weet zijn/haar tijd goed te gebruiken

past een goed gebruik van de tijd toe door prioriteiten te stellen en gebruik te maken van procedures

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 4: Kritisch denken en meningsvorming

Kerndoel 4: De leerling begrijpt principes van logisch denken en redeneren en past ze toe

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

weet hoe een persoonlijke mening te vormen

kan een persoonlijke mening naar voren brengen

begrijpt het verschil tussen fantasie en realiteit

kan fantasie en realiteit van elkaar onderscheiden

weet wat de begrippen “overeenkomst” en “verschil” inhouden

kan overeenkomsten en verschillen aantonen

weet wat oorzaak en gevolg inhouden

kan oorzaak en gevolg aangeven

weet hoe oorzaak en gevolg toe te passen in oplossingen van problemen

weet hoe een veronderstelling te gebruiken in eenvoudige onderzoeken

weet hoe een veronderstelling te testen

Cyclus 2

(tussendoelen)

begrijpt het verschil tussen fantasie en realiteit in situaties van elke dag

kan fantasie en werkelijkheid van elkaar onderscheiden

begrijpt het verschil tussen feiten en verbeelding

kan feiten en verbeelding van elkaar onderscheiden

begrijpt de begrippen “overeenkomst” en “verschil”

weet wat de begrippen “oorzaak” en “gevolg” inhouden

weet hoe onderscheid te maken tussen overeenkomsten en verschillen

Concept Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Moedertaal

De kerndoelen Taal en communicatie Moedertaal zijn verdeeld over zeven domeinen.

Taalattitude

De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van zijn moedertaal.

De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van mensen die een andere taal spreken.

Mondelinge taalvaardigheid

De leerling kan luister- en spreekstrategieën met verschillende doelen inzetten.

Leesvaardigheid

De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het leesproces aanwenden.

De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om fictionele teksten te lezen en te interpreteren.

De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om informatieve teksten te lezen en te interpreteren.

Schrijfvaardigheid

De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het schrijfproces aanwenden.

De leerling kan grammaticale en spellingconventies in teksten toepassen.

De leerling kan informatie verzamelen en gebruiken voor onderzoeksdoeleinden.

Kijkvaardigheid

De leerling kan kijkvaardigheden en –strategieën aanwenden om informatie uit (audio)visuele media te achterhalen en te interpreteren.

Massamedia

De leerling kent de karakteristieken van uiteenlopende vormen van massamedia.

Taalbeschouwing

De leerling heeft inzicht in het verschijnsel taal en in de manier waarop communicatie in verschillende situaties zich af kan spelen.

De leerling beheerst een aantal regels met betrekking tot taalverschijnselen en kan begrippen hanteren die hem in staat stellen over taal te denken en te praten.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Attitude

Kerndoel 1. De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van zijn moedertaal

De leerling:

De leerling:

kan met plezier verschillende vormen van zijn moedertaal hanteren

weet dat er varianten van zijn moedertaal bestaan en dat hij respect hiervoor moet tonen

accepteert varianten van andere taalgebruikers met betrekking tot uitspraak, zinswendingen enz.

kent en waardeert verschillende vormen van creatief taalgebruik

waardeert culturele expressies en heeft plezier in het lezen van fictie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Attitude

Kerndoel 2. De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van mensen die een andere taal spreken

De leerling:

De leerling:

communiceert zowel mondeling als schriftelijk met anderstaligen

vertoont geen negatief gedrag, bijvoorbeeld uitlachen, imiteren

heeft een positieve houding ten aanzien van het leren van vreemde talen

kan met voorbeelden aangeven wat de voordelen zijn van het kunnen hanteren van verschillende talen

Educatiegebied Taal, Geletterdheid en Communicatie: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan luister- en spreekstrategieën inzetten met verschillende doelen

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

is op de hoogte van de juiste spreek- en luisterdiscipline en kent de regels van de conversatie

wacht op zijn beurt

steekt de hand of vinger omhoog vóór het spreken

richt de aandacht op de spreker

blijft bij het onderwerp

respecteert de mening van een ander

reageert op medeleerlingen

kan deelnemen aan een groepsgesprek:

voert samen een gesprek in de kring onder leiding van de leerkracht

neemt deel aan een kringgesprek onder leiding van een medeleerling

begrijpt de inhoud van wat er tegen hem gezegd wordt

reageert adequaat op verbale uitingen

weet met het oog op gesprekspartners, publiek of situatie het spreken te variëren in stemvolume, tempo, intonatie en gebaren.

kan stemvormen en andere vormen van variatie toepassen bij het spreken in een kleine groep

weet hoe vragen te stellen aan de leerkracht en medeleerling

stelt vragen om verduidelijking en verheldering;

stelt vragen om de reactie en het commentaar van anderen te

achterhalen

beheerst een voor het spreken en luisteren vastgesteld corpus van woorden dat op zijn ontwikkeling is afgestemd

gebruikt woorden die een hoeveelheid of graad aangeven

gebruikt beschrijvende woorden voor personen, plaatsen, dingen, gebeurtenissen, dieren, vormen, kleur, grootte, handelingen

gebruikt synoniemen, antoniemen, homoniemen en eenvoudige stijlfiguren

kent eenvoudige technieken om teksten voor te dragen

kan verhalen, gedichten en versjes voordragen

kent technieken om fictie te verwerken, te presenteren en te reageren op presentaties

kan gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde plaatsen

beschrijft verhaalfiguren, plot en ruimte.

koppelt informatie uit een verhaal of andere tekst aan de persoonlijke situatie

kan commentaar geven op presentaties van medeleerlingen

geeft feedback

weet dat hij via verschillende media naar verhalende teksten kan luisteren

kijkt en luistert naar verhalen in voorleesboeken, op luistercassettes, video-opnames, tv-programma’s, computerprogramma’s

kent het verschil tussen free talk (thuistaal) en controled talk (schooltaal)

gebruikt schooltaal op zijn niveau receptief en productief

Cyclus 2

weet hoe taal te gebruiken in reële taalgebruiksituaties

geeft antwoord op vragen; volgt aanwijzingen en instructies op

participeert actief in de les en in een groepsgesprek:

geeft ervaringen, mening, waardering, afkeuring, op persoonlijke wijze weer

legt iets uit; geeft persoonlijke ideeën en eigen kennis over een onderwerp weer

neemt initiatief voor een gesprek

koppelt eigen ideeën en ervaringen aan die van anderen.

geeft feedback

geeft uitleg

geeft argumenten om eigen ideeën en meningen te onderbouwen

kent de regels om leiding te geven aan een gesprek

leidt een groepsgesprek, kringgesprek en discussie

opent en rondt het gesprek af

bewaakt de tijd en gespreksregels

kent de correcte luisterhouding

luistert met aandacht

valt de spreker niet in de rede

kijkt de spreker aan

stelt vragen, vat samen of parafraseert om het begrijpen te bevestigen

kent de strategieën om bij het spreken de kerngedachte duidelijk over te brengen

uit gedachten in een logische samenhang

kan bij het spreken een gepast vocabulaire op zijn niveau hanteren

gebruikt specifieke woorden die een hoeveelheid of graad aangeven, beschrijvende woorden voor personen, plaatsen, gebeurtenissen, dieren, vormen, kleur, grootte, handelingen; gebruikt synoniemen, antoniemen, homoniemen en eenvoudige stijlfiguren

kent de regels van een eenvoudige presentatie voor de grote groep

houdt met betrekking tot het onderwerp rekening met het publiek

brengt samenhang aan

verwerkt visuele middelen

gebruikt verschillende informatiebronnen

kent verschillende non-verbale communicatieve vaardigheden.

gebruikt oogcontact, gebaren, gezichtsexpressie, lichaamshouding

weet hoe een voordracht op te bouwen

maakt gebruik van aantekeningen en gebruikt andere geheugensteuntjes

zorgt voor een inleiding

gebruikt indelingsprincipes zoals de chronologische, oorzaakgevolg, overeenkomsten en verschillen, probleemstelling of vraagstelling gekoppeld aan de oplossing en het antwoord

gebruikt details, voorbeelden en anekdotes om informatie te verduidelijken

zorgt voor een afsluiting

weet dat je op verschillende manieren kunt luisteren

kan op basis van het luisterdoel de juiste luistermanier kiezen: selectief, globaal of intensief

kent de strategieën “ luisteren met een specifiek doel”

luistert naar consistentie van de plot van een verhaal of gegevens over een verhaalfiguur;

luistert naar specifieke informatie op radio en tv

luistert naar een luisteropdracht in de klas, naar uitleg van de leerkracht of van de medeleerling

begrijpt de hoofdgedachte en belangrijke details in gesproken teksten

luistert naar presentaties door medeleerlingen of gastsprekers;

luistert naar radioverslagen

begrijpt persuasieve boodschappen

luistert naar reclameboodschappen op radio en televisie

luistert naar opdrachten en verzoeken

kan omgaan met “peerpressie”

weet dat er non-verbale aanwijzingen zijn

interpreteert non-verbale aanwijzingen zoals een stopteken, een teken tot aansporing, enthousiasme

begrijpt en gebruikt taal in reële taalgebruiksituaties

kan het gepaste register hanteren:

om iets te kopen in een winkel

voor een verzoek aan ouders

om te discussiëren met leeftijdgenoten

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het leesproces aanwenden

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

weet dat geschreven en gedrukt materiaal betekenissen overbrengen

verbindt betekenissen aan letters en woorden

weet dat geschreven en gedrukt materiaal communicatie mogelijk maken

vertelt welke boodschap symbolen, pictogrammen, letters en overige symbolen overbrengen

herkent verhaaldelen zoals plot, verhaalfiguren etc.

begrijpt hoe gedrukt materiaal gestructureerd is en gelezen wordt

geeft voor- en achterkant, titelpagina, inhoudsopgave, schrijver en illustrator aan

leest in de juiste leesrichting: van links naar rechts en van boven naar beneden

kan de functie van hoofdletters en interpunctie uitleggen

weet dat structuuraanduiders belangrijke informatiedragers zijn

gebruikt aanduiders ter ondersteuning van het tekstbegrip en om voorspellingen te doen met betrekking tot de inhoud zoals: titel, omslag, koppen, alinea’s, illustraties,

weet dat informatie gehaald kan worden uit verhaalelementen

gebruikt de verhaalstructuur, handelingen, gebeurtenissen, het gedrag van verhaalfiguren ter ondersteuning van het tekstbegrip

kent uiteenlopende woordidentificatie-technieken om onbekende woorden te decoderen

past woordidentificatietechnieken toe

gebruikt compenserende en zelfcorrigerende strategieën

herkent valkuilen zoals het onderwerp aan het eind van de zin

stelt zichzelf vragen tijdens het lezen

herleest een woord, zinsgedeelte of zin

vraagt om hulp

weet hoe een beeldwoordenboeken te hanteren om betekenissen van woorden te achterhalen

kan onbekende woorden in een beeldwoordenboek opzoeken

kent op de ontwikkelingsfase afgestemde beeldwoorden/pictogramman en vocabulaire

herkent woorden voor personen, plaatsen, dingen, handelingen, en andere hoogfrequente woorden

kent de regels om eenvoudige verhalen, verzen en tekstfragmenten hardop, vloeiend en met expressie te lezen

let op intonatie, ritme, tempo , accenten en stem

Cyclus 2

weet dat vormaspecten belangrijk zijn

haalt informatie uit de buitenkant en vorm van het document zoals : het materiaal, de illustraties, het tekstformat, de flap

kent de verschillende leesdoelen

kan op basis van het leesdoel de juiste leesmanier bepalen

leest om informatie te krijgen, om zich te vermaken, om instructie te krijgen

kent de strategie “voorspellingen doen met betrekking tot de inhoud van teksten”

maakt eenvoudige voorspellingen, bevestigt deze of stelt ze bij:

gebruikt daarbij voorkennis; tekstgegevens, titels, illustraties, kernwoorden en –zinnen en vooruitverwijzingen

weet dat tijdens het lezen eigen leesstrategieën gecontroleerd moeten worden

stelt strategieën indien nodig bij

stelt zich vragen tijdens het lezen

onderkent moeilijke passages

vraagt om hulp

kent verschillende woordidentificatietechnieken

kan woordidentificatietechnieken toepassen gebaseerd op structurele, syntactische en semantische aspecten om onbekende woorden te identificeren

kent de strategie om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen met behulp van de context

gebruikt voorkennis, leest vooruit; gebruikt bekende woorden in de context om de betekenis van woorden af te leiden

weet dat informatiebronnen gebruikt kunnen worden om betekenis, uitspraak en afleidingen van woorden te achterhalen

gebruikt, woordenboeken, computer, encyclopedieën woordenlijsten

kent een scala van specifieke inhoudswoorden

begrijpt synoniemen, antoniemen, homoniemen, meer betekenis woorden

begrijpt het figuurlijk gebruik van woorden

kent technieken om een tekst boeiend voor te lezen

leest in gelijkmatig tempo

leest met verschillende stemmen

leest met melodisch en dynamisch accent

leest goed gearticuleerd en op natuurlijke wijze

kent persoonlijke criteria om teksten te selecteren

kan zijn keuze verantwoorden op basis van:

zijn persoonlijke belangstelling

zijn kennis van schrijver en genre

de moeilijkheidsgraad van de tekst

studiedoeleinden;

aanbeveling van anderen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en –strategieën aanwenden om fictionele teksten te lezen en te interpreteren

De leerling :

De leerling:

Cyclus 1

kent leesstrategieën om verschillende genres en teksten te begrijpen

past strategieën toe bij het lezen van sprookjes, volksverhalen, mythen, gedichten, fabels, verhalen, historische verhalen, biografieën, kinderboeken, dialogen

begrijpt belangrijke tekstelementen van fictie

kan het thema aangeven

kan de hoofdgedachte weergeven

kan de hoofdfiguren, belangrijke gebeurtenissen, de chronologie, . ruimte/plaats aanduiden

begrijpt de in de tekst expliciet vermelde feiten

kan gebeurtenissen in chronologische volgorde navertellen

en deze zien als een samenhangend geheel

weet uit details de samenhang in teksten af te leiden

kan de tijdsorde van gebeurtenissen aangeven ook als die niet expliciet in de tekst genoemd staat

kan gebeurtenissen en de afloop voorspellen

weet dat fictie naar de werkelijkheid verwijst / een verzonnen werkelijkheid is

koppelt nieuwe informatie aan voorkennis en ervaring.

Verbindt gebeurtenissen, verhaalfiguren, thema’s met eigen ervaring of werkelijkheid

Cyclus 2

kent leesstrategieën en –vaardigheden om uit een gevarieerde scala van fictionele teksten informatie te achterhalen en te verwerken

kan de moraal weergeven van tekstsoorten als: sprookjes, volksverhalen, historische verhalen, legendes, fabels, mythen

weet verhaallijnen te ordenen

kan de inhoud van de tekst in eigen woorden kort weergeven

heeft inzicht in aspecten van karakterontwikkeling in literaire teksten

kan het verschil tussen hoofd- en bijfiguren aangeven.

weet dat thema’s genre-overstijgend zijn

kan verhaalelementen (gebeurtenissen, motieven) uit verschillende teksten combineren met eigen voorkennis

heeft inzicht in het taalgebruik in fictionele teksten

kan voorbeelden geven van stijlfiguren en idiomatisch taalgebruik: personificatie, alliteratie, metafoor, vergelijking, hyperbool

weet dat er een relatie bestaat tussen verhaalfiguren en gebeurtenissen met eigen leven of dat van anderen

kan een gemotiveerde (emotionele) reactie op de tekst geven

kent de traditionele literatuur uit eigen land

geeft voorbeelden van traditionele literatuur uit eigen land

Educatiegebied Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 6. De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om informatieve teksten te lezen en te interpreteren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

beheerst taalvaardigheden en –strategieën om informatie uit een breed scala van informatieve bronnen te achterhalen en te verwerken

zet strategieën in bij het lezen van: instructies en vragen, borden en aanwijzingen, tekens, titels, waarschuwingslabels, eenvoudige brochures

kent technieken om in de tekst expliciet en minder expliciet vermelde feiten te herkennen en kan zich deze feiten herinneren

kan eigenschappen en hoofdzaken in logische volgorde navertellen

kan een reeks opeenvolgende gebeurtenissen in een tekst herkennen en deze zien als een samenhangend geheel

kan de hoofdgedachte weergeven.

kan de niet-letterlijk geformuleerde hoofdgedachte van (een deel van) de tekst afleiden

weet nieuwe informatie aan aanwezige voorkennis en ervaring te koppelen

kan bijvoorbeeld verklaren waarom een tekst al dan niet waarheidsgetrouw is

Cyclus 2

.

weet dat men kan lezen met verschillende doelen.

zet strategieën in om de juiste leesmanier bij een tekst te bepalen

beheerst taalvaardigheden en –strategieën om informatie uit een breed scala van informatieve teksten te achterhalen en te verwerken

zet strategieën in bij het lezen van brieven, dagboeken, aanwijzingen, instructies, jeugdkranten, kinderbladen, teksten uit andere educatiegebieden

weet dat de verschillende onderdelen van een boek informatiedragers zijn

haalt informatie uit externe aspecten van het document zoals ontwerp, achterflap, inhoudsopgave, voorwoord, de bijlage

weet dat structuuraanduiders belangrijke informatie kunnen bevatten

let op: titels, koppen, kernzinnen, illustratie, typografische ingrepen, titels van hoofdstukken

kent vaardigheden om over gegeven informatie te oordelen

beoordeelt of de tekst geschikt is voor het bereiken van het leesdoel

neemt een gemotiveerd standpunt in tegenover de geboden informatie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Schrijfvaardigheid

Kerndoel 7. De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het schrijfproces aanwenden

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

Schrijfconventies:

kent schrijfconventies

hanteert het blokschrift en hellend schrift

schrijft van links naar rechts en van boven naar beneden

schrijft hoofdletters en kleine letters

zorgt voor spatie tussen woorden en zinnen

zorgt voor een bladspiegel

Voorbereiding op het schrijven:

kent de strategieën bij de voorbereiding op een schrijftaak

activeert zijn voorkennis

bespreekt ideeën met medeleerlingen

schrijft kerngedachten en vragen op

noteert reacties en opmerkingen

Kladversie en revisie:

kent strategieën om een kladversie te maken en deze te reviseren

herleest teksten, herschikt woorden en herformuleert zinnen ter verduidelijking van de betekenis

voegt nadere precisering toe aan de tekst

schrapt overbodige en onlogische elementen

verwerkt suggesties van de docent en van medeleerlingen

Vormgeving en presentatie

kent strategieën om de vormgeving en de presentatie van teksten te verzorgen

kent strategieën om teksten te structureren

kent verschillende tekstsoorten

Reflectie op het schrijven:

gebruikt vorm en andere karakteristieken van de tekstsoort.

besteedt aandacht aan de leesbaarheid van zijn teksten met behulp van een woordenboek en andere hulpbronnen.

besteedt aandacht aan, de leesbaarheid van het handschrift, de zinsbouw, het gebruik van hoofdletters, de bladspiegel.

voegt illustraties, foto’s en kleur toe

gebruikt technologie om het werk op te maken en te presenteren

deelt het eindproduct met anderen

beoordeelt eigen teksten en die van medeleerlingen.

stelt vragen en geeft commentaar

helpt medeleerlingen grammaticale en

spellingconventies toe te passen

schrijft een begin, een middenstuk en een slot

ontwikkelt een verhaallijn door opeenvolgende gebeurtenissen te beschrijven

beschrijft verhaalfiguren, plaatsen, voorwerpen of ervaringen processen, situaties enz.

schrijft een mededeling, een verhaal, een gedicht, een samenvatting van een verhaal, een beschrijving, antwoorden op vragen, een uitnodiging, een (felicitatie)brief , een kaart, een verlanglijstje, een eenvoudige instructie

Reflectie op het schrijven:

kent strategieën om te reflecteren op het schrijfproces

kan aangeven hoe effectief de aanpak was bij de voorbereiding, kladversie en revisie, de vormgeving en presentatie

De leerling:

De leerling:

Cyclus 2

Voorbereiding op het schrijven:

kent de strategieën bij de voorbereiding op een schrijftaak

bepaalt doel en publiek

stelt schema’s samen

stelt woordvelden samen door middel van brainstormen en associatie

maakt aantekeningen bijvoorbeeld bij een interview.

verzamelt en structureert informatie op basis van doel en publiek

Kladversie en revisie:

kent strategieën om een kladversie te maken en deze te reviseren

werkt een basisidee uit en reviseert een kladversie

houdt rekening met het doel en publiek bij de woordkeuze, variatie in zinslengte, alinea-indeling

Vormgeving en presentatie:

kent strategieën om de vormgeving en de presentatie van teksten te verzorgen

kent strategieën om te schrijven met verschillende doeleinden

brengt verbeteringen aan met betrekking tot indeling, zinsbouw en woordgebruik, spelling en interpunctie

verzorgt bladspiegel en lay-out (alinea-indeling, marges, het inspringen, koppen)

kiest een passend presentatieformat

brengt illustraties, foto’s, schema’s aan

gebruikt technologie om de tekst samen te stellen en te presenteren

beoordeelt eigen werk en dat van medeleerlingen

bespreekt het werk en let daarbij op creativiteit, levendigheid, stijl/woordgebruik, leesbaarheid;

bespreekt sterke punten van een tekst

bepaalt hoe en in welke mate het gestelde doel is bereikt

vraagt om feedback

schrijft om te informeren, vermaken, beschrijven, uit te leggen, om ideeën vast te leggen

kent de karakteristieken van verschillende tekstsoorten

schrijft informatieve teksten:

introduceert het onderwerp

blijft bij het onderwerp

breidt het onderwerp uit met eenvoudige feiten, details, voorbeelden

vermijdt uitweidingen

gebruikt indelingsstructuren zoals: oorzaak-gevolg chronologie; overeenkomsten en verschillen

gebruikt verschillende informatiebronnen

schrijft een concluderende stelling

schrijft verhalen en gedichten:

zorgt voor een levendige context

ontwikkelt verhaalfiguren

ontwikkelt een verhaallijn (plot)

zorgt voor een bepaalde bouw

verwerkt opeenvolgende gebeurtenissen

gebruikt tekstelementen zoals dialoog, spanning

introduceert een verteller

schrijft autobiografische teksten

schrijft als reactie op literatuur:

vat de hoofdgedachte en belangrijke details samen

koppelt verhaalfeiten aan eigen ervaring

geeft een beoordeling en onderbouwt deze met behulp van gegevens uit de tekst, uit andere teksten, van andere schrijvers en eigen kennis

schrijft persoonlijke brieven:

hanteert hierbij briefconventies zoals: datum, plaats, adres, aanhef, kern en afsluiting

schrijft en reageert op e-mail

schrijft naar aanleiding van lessen in andere schoolvakken:

formuleert antwoorden op vragen; samenvattingen, verslagen, werkstukken

Reflectie op het schrijven:

kent strategieën om te reflecteren op het schrijfproces

kan aangeven hoe effectief de aanpak was bij de voorbereiding, kladversie en revisie, de vormgeving en presentatie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: schrijfvaardigheid

Kerndoel 8. De leerling kan grammaticale en spellingconventies in teksten toepassen

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent verschillende soorten zinnen.

schrijft volledige zinnen

schrijft enkelvoudige en eenvoudige samengestelde zinnen

schrijft bevestigende en vragende zinnen

kent de functies en toepassing van werkwoorden in teksten

gebruikt werkwoorden voor verschillende situaties, en ook actiewerkwoorden

kent de functie en toepassing van zelfstandige naamwoorden in teksten

gebruikt namen voor eenvoudige voorwerpen, gezinsleden, beroepen en categorieën

kent de functie en toepassing van bijvoeglijke naamwoorden in teksten

verwerkt beschrijvende woorden

kent de functie en toepassing van andere woordsoorten

gebruikt woorden die graad, tijd, plaats, reden enz. van de actie weergeven

Cyclus 2

kent spellingconventies en de toepassing ervan in teksten

spelt de eigen voor- en achternaam

spelt woorden uit in het onderwijs gehanteerde frequentie- en basislijsten

spelt woorden uit lijsten van moeilijke woorden

gebruikt woordenboeken en andere hulpbronnen om de spelling van woorden te achterhalen

kent verschillende soorten zinnen en hun toepassing in teksten

schrijft enkelvoudige en samengestelde zinnen

schrijft zinnen in de gebiedende wijs

schrijft zinnen met een uitroep

kent de functie van zelfstandige naamwoorden in teksten

gebruikt eigennamen, gebruikt zelfstandige naamwoorden als onderwerp

kent de typische regels van enkel- en meervoudsvormen

schrijft enkel- en meervoudsvormen

kent de functie van voornaamwoorden en hun toepassing in teksten

gebruikt voornaamwoorden om te verwijzen naar personen, dieren en voorwerpen

kent de regels van het gebruik van lidwoorden

gebruikt lidwoorden correct

kent de functies van werkwoorden en hun toepassing in teksten:

gebruikt:

een uitgebreide variatie aan handelingswerkwoorden

hulpwerkwoorden

tegenwoordige en verleden tijd

kent de functie van bijvoeglijke naamwoorden en hun toepassing in teksten

kan gebruik maken van betekenisverschillen die samengaan met de wijziging van de plaats van het bijvoeglijk naamwoord

kent de functie van bijwoorden en hun toepassing in teksten

gebruikt bijwoorden om bijvoorbeeld vergelijkingen te maken

weet dat er tussen verschillende tekstelementen verbanden bestaan

gebruikt verbindingswoorden om relaties aan te duiden

kent de regels van het gebruik van negatie in teksten

vermijdt incorrecte vormen van dubbele of enkele negatie

kent spellingconventies

spelt woorden uit in het onderwijs gehanteerde frequentie- en basislijsten

spelt woorden uit lijsten van moeilijke woorden

gebruikt woordenboeken en andere hulpbronnen

kent conventies met betrekking tot interpunctie in teksten

schrijft de volgende tekens:

punt achter een bevestigende zin en achter voorletters bij namen en in afkortingen

komma’s in onderdelen van de brief, na elk woord in een opsomming

een vraagteken na een vraag

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Schrijfvaardigheid

Kerndoel 9. De leerling kan informatie verzamelen en gebruiken voor onderzoeksdoeleinden

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent verschillende informatiebronnen

hanteert uitgebreide informatiebronnen, zoals boeken, encyclopedieën, illustraties, kaarten, atlassen, inhoudsopgaven, video en televisieprogramma’s, gastsprekers, internet, overige computerprogramma’s, eigen observatie

Cyclus 2

kent verschillende strategieën om onderzoek te plannen

bepaalt het onderwerp door te brainstormen, een vragenlijst te maken, een associatieweb of een woordveld te maken;

structureert zijn voorkennis; ontwikkelt een stappenplan; bepaalt de benodigde informatiebronnen

gebruikt encyclopedieën en woordenboeken om informatie te verzamelen

gebruikt elektronische media als informatiebron, zoals elektronische bestanden (databases), internet, CD-roms, televisie, video’s, geluidsbanden, afrol-menu’s, zoekprogramma’s voor woorden

gebruikt sleutelwoorden, themawoorden, alfabetische indelingsprincipes, thema- en woordenlijsten om onderzoeksonderwerpen te vinden

gebruikt verschillende modaliteiten van informatie, bijvoorbeeld schema’s, grafieken, kaarten, atlassen, foto’s, tabellen om onderzoeksonderwerpen te zoeken

gebruikt strategieën om informatie te verzamelen en vast te leggen, bijvoorbeeld aantekeningen, schema’s, tabellen; parafraseert en vat verzamelde informatie samen; verzamelt citaten; geeft commentaar

vermeldt informatiebronnen en geraadpleegde werken op een gestandaardiseerde wijze

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Kijkvaardigheid

Kerndoel 10. De leerling kan kijkvaardigheden en –strategieën aanwenden om informatie uit (audio) visuele media te achterhalen en te interpreteren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

begrijpt de hoofdgedachte of boodschap in visuele media

geeft de hoofdgedachte of boodschap weer in onder andere: illustraties, strips, televisieprogramma’s, foto’s in kranten, bladen, boeken en prentenboeken

kent verschillende signalen om de genres van visuele media te herkennen; weet op basis hiervan een kijkhouding aan te nemen

met betrekking tot de vorm:

gebruikt voorkennis met betrekking tot de structuur van tv-programma’s

gebruikt voorkennis met betrekking tot het genre:

herkent logo’s, kleuren, herkenningsmelodieën van kinder-, sport-, nieuwsprogramma’s en series

met betrekking tot de inhoud:

gebruikt kennis met betrekking tot bijvoorbeeld oorzaak en gevolg-relaties om voorspellingen te doen

kent de opbouw van visuele media, zoals films, video, televisie, kranten, tijdschriften, posters

geeft onderdelen aan zoals, overzicht, vooruitblik, hoogtepunten, samenvatting

geeft de functie aan van titel, inleiding, grafische beelden

herkent geluidseffecten, animatie, layout, muziek

weet dat verschillende elementen onderdelen van fictie ondersteunen

herkent de rol van actiemomenten, bijvoorbeeld angstige fragmenten, dialoog, muziek, gelaatsuitdrukking, figuren en gebeurtenissen, variatie in stemgeluid, spanning

weet dat verschillende elementen de perceptie van de kijker kunnen beïnvloeden

herkent gelaatsuitdrukking, lichaamstaal, gebaren, kleding, acties, relaties, dialoog., muziek

begrijpt overeenkomsten en verschillen tussen eigen werkelijkheid en die in visuele media

vergelijkt gebeurtenissen en figuren uit visuele media met eigen werkelijkheid

weet dat er een verschil is tussen een figuur uit een film en de acteur.

herkent types zoals de held en de boef

Cyclus 2

begrijpt verschillende boodschappen die door middel van visuele media worden overgebracht

geeft de hoofdgedachte en belangrijke details weer

geeft feiten en meningen weer

geeft hoofdfiguren en opeenvolgende gebeurtenissen weer

geeft de moraal aan

begrijpt technieken om boodschappen over te brengen door middel van visuele media

noemt technieken zoals: lay-out, animatie, stemvariaties in audioproducties

oefent met ICT

begrijpt de verschillende manieren waarop visuele media mensen stereotyperen

geeft voorbeelden van rolbevestigende stereotyperingen, zoals een moeder die in huis werkt; de slimme persoon die een bril draagt; superhelden, personen uit andere socio-culturele groepen;

geeft aan hoe zulke figuren op een andere manier uitgebeeld kunnen worden

begrijpt technieken om een bepaalde sfeer en stemming te creëren

noemt voorbeelden van:

opnametechnieken zoals de hoek en afstand van de camera om een bepaald effect te creëren

het versterken van spanning door muziek en geluid

de rol van stemgeluid en verlichting

begrijpt het gebruik en de betekenis van symbolen en beelden

geeft voorbeelden van:

kleursymboliek: wit is vrede/zuiverheid; rood is emotie

gebruik van expressie: glimlach is geluk;

geeft met voorbeelden aan dat symbolen afhankelijk zijn van onderliggende en gedeelde sociale en culturele conventies; geeft voorbeelden aan van de symbolische koppeling van productnamen en logo’s met de producten zelf

begrijpt basiselementen van reclame in visuele media

geeft voorbeelden van verkooptechnieken gericht op kinderen; geeft aan hoe kleuren, muziek, taalgebruik, kleding, mode, bekende personages gebruikt worden voor reclamedoeleinden

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Massamedia

Kerndoel 11. De leerling kent de karakteristieken van uiteenlopende vormen van massamedia en hun toepassing.

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent de verschillende vormen van

massamedia en hun verschillende functies

kan het gebruik aangeven van verschillende

vormen van massamedia: dagbladen,

tijdschriften, radio, televisie, internet,

reclameborden

kent de verschillende indelingen van

massamedia

noemt nieuwsprogramma’s,

sportprogramma’s, reclamespots,

showprogramma’s, rubrieken, feuilletons,

websites

kent conventies in media

maakt gebruik van conventies van

massamedia, bijvoorbeeld: layout in

geschreven media

kan aangeven dat herkenningsmelodieën van

programma’s, geluidseffecten, titels en

illustraties het begin en slot van een

televisieprogramma aankondigen.

begrijpt dat boodschappen via massamedia

gebaseerd kunnen zijn op werkelijke en

verzonnen ervaringen

reageert kritisch op elementen van werkelijke

en verzonnen ervaringen

Cyclus 2

kent de kenmerken van de meest gebruikte

vormen van massamedia

kan karakteristieken noemen van bijvoorbeeld:

quizprogramma’s

advertentievormen

geschreven media en

beeldmedia, zoals reclameborden

reclamespots

kan de meest geschikte vorm hiervan

inschakelen ten behoeve van eigen doelen

begrijpt dat mediaboodschappen en producten bestaan uit diverse samenstellende delen

noemt bijvoorbeeld van films begin en hoogtepunten ,tv-programma’s, reclameborden, shots, onderdelen van kranten

kent technieken om een bepaalde sfeer en stemming te creëren

geeft het effect aan van toepassingen van bijvoorbeeld:

opnametechnieken zoals close-ups,

het versterken van spanning door muziek en geluid

de rol van stemgeluid en verlichting

kent het gebruik en betekenis van symbolen en beelden

geeft voorbeelden van kleursymboliek, bijvoorbeeld wit is vrede/zuiverheid, rood is emotie

geef het effect aan van gebruik van expressie, bijvoorbeeld: glimlach is geluk

geeft met voorbeelden aan dat symbolische betekenissen bepaald worden door onderliggende en gedeelde sociale conventies

geeft voorbeelden van symbolische koppeling van merknamen en logo’s en producten

begrijpt basiselementen van reclame in

visuele media

geeft voorbeelden van verkooptechnieken gericht op kinderen

geeft aan hoe kleuren, muziek, taalgebruik, kleding, mode, bekende personages ingezet worden voor reclamedoeleinden

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie/ Domein : Taalbeschouwing

Kerndoel 12. De leerling heeft inzicht in het verschijnsel taal en in de manier waarop communicatie in verschillende situaties zich af kan spelen

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

weet dat taal een communicatieve functie heeft

geeft voorbeelden van vormen van communicatie door taal: verhalen,

prentenboeken, kranten, opschriften, borden

geeft voorbeelden van de boodschap zelf: een mededeling, oproep,

uitnodiging, gebod

weet dat er ook andere vormen van taal worden gehanteerd

geeft voorbeelden van taal voor doven en blinden en hun achtergrond

weet dat er in zijn omgeving te weten, thuis, buurt, klas, school en in de wereld verschillende talen en taalvarianten worden gesproken

kan een aantal talen noemen

weet dat taal aan verandering onderhevig is en dat er varianten zijn van zijn moedertaal

geeft voorbeelden van:

uitspraakvarianten

betekenisvarianten

verouderde woorden

taalvariëteit

weet dat de betekenis van een taaluiting beïnvloed wordt door gebaren, de lichaamshouding en gelaatsuitdrukking

kan voorbeelden geven van non-verbale beïnvloeding

weet dat mondelinge communicatie

gebaat is bij regels

kan voorbeelden geven van bijvoorbeeld mislukte communicatie

vanwege onnauwkeurig mondeling taalgebruik

is kritisch ten aanzien van eigen

taalgebruik en dat van anderen

kan naar aanleiding van een gesprek, dialoog etc. oordelen over eigen

taalgebruik en dat van anderen in zijn omgeving, bijvoorbeeld

klasgenoten, leeftijdgenoten, leerkracht, gezinsleden

Cyclus 2

weet dat talen relaties tussen mensen

kunnen bepalen en dat die relaties

samenhangen met culturele

overeenkomsten en verschillen

kan verschillende groepen in de maatschappij noemen die door de

gesproken taal een gemeenschap vormen

kan voorbeelden geven van hoe taal relaties bepalen

kan voorbeelden geven van overeenkomsten en verschillen die

samenhangen met cultuur

kent de getalsverhoudingen tussen de sprekers van de verschillende talen

in de maatschappij

herkent specifieke taalsituaties en de functie ervan: stemmingen,

moedertaal, vreemde taal, gebarentaal en ander non-verbaal taalgedrag

kent de geschiedenis van de

moedertaal

kan de aanwezigheid van de moedertaal plaatsen in historische context

kent de voornaamste kenmerken van

het type taal waartoe de moedertaal

behoort.

kan aan de hand van voorbeelden karakteristieken van de taal noemen,

bijv. woorden, woordvorming, zinnen, klanken/tonaliteit

weet dat taal aan verandering

onderhevig is en dat er taalvarianten

zijn

geeft voorbeelden van archaïsch taalgebruik, neologismen,

modernismen, groepstalen

geeft voorbeelden van varianten, dialecten en

taalregisters

weet dat de betekenis van een

taaluiting mede beïnvloed wordt door

de situatie en de vorm

herkent situaties waarbij sprake is van beïnvloeding van de boodschap

door de taalsituatie en de vorm

weet dat taal op verschillende

manieren gebruikt kan worden

kan voorbeelden geven van taalgebruik in positieve en negatieve

zin, zoals lovend, stimulerend, misleidend, kwetsend taalgebruik

weet dat aan talen en taalvarianten

bepaalde status wordt toegekend

geeft voorbeelden van de status van de verschillende talen in zijn

omgeving

weet dat mondelinge en schriftelijke

communicatie gebaat zijn bij regels

geeft voorbeelden van positieve invloed van regels bij mondelinge

communicatie

weet dat de betekenis van een

taaluiting mede beïnvloed wordt door

onuitgesproken bedoelingen

herkent onuitgesproken bedoelingen van een taaluiting: idiomatisch

taalgebruik, zoals spreekwoorden, zegswijzen, sarcasme, retorica

is kritisch met betrekking tot eigen

taalgebruik en dat van anderen

oordeelt naar aanleiding van een gesprek, dialoog, geschreven tekst

over eigen taalgebruik en dat van anderen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie/ Domein : Taalbeschouwing

Kerndoel: 13. De leerling beheerst een aantal regels met betrekking tot taalverschijnselen en kan begrippen hanteren die hem in staat stellen over taal te denken en te praten

De leerling: (kennis)

De leerling: (uitvoeren)

Cyclus 1

kent regels van verdeling van woorden

in lettergrepen

kan eenvoudige woorden in lettergrepen verdelen

heeft inzicht in een aantal woordvormingsprincipes en de structuur van

woorden

werkt met enkelvoud en meervoud van zelfstandige

naamwoorden, met samenstellingen

kan voorbeelden geven van betekenisverandering door tonaliteit

kan voorbeelden geven van de voorkeurstructuur (CVCV)

weet dat in toontalen tonaliteit distinctieve

waarde heeft

kan het verschil in toon en accent in woorden horen; kan

woorden met de juiste toon en het juiste accent uitspreken.

heeft inzicht in ordenings- en

bouwprincipes van zinnen

maakt eenvoudige enkelvoudige en samengestelde zinnen

kort zinnen in, breidt zinnen uit, verandert de volgorde in zinnen

zonder betekenisverlies

begrijpt betekenisaspecten van een gevarieerd scala van taalelementen

kent bepaalde termen met betrekking tot taal en taalverschijnselen

oefent met:

relaties tussen zinnen,

vraag- en antwoordzinnen, gebiedende wijs

tegenstellingen;

rubriceren en sorteren van woorden naar bij voorbeeld

alfabetische volgorde, naar vorm, inhoud,

synoniemen, acroniemen, homoniemen

gebruikt termen als moedertaal, vreemde taal, klank, uitspraak, woord, spelling, poëzie, verhaal, toneelstuk, zin, lettergreep, komma, punt

Cyclus 2

heeft inzicht in ordenings- en bouwprincipes van zinnen

voegt woorden en zinsdelen tot verschillende zinnen, breidt zinnen uit na een voegwoord

onderscheidt en gebruikt woordsoorten met de daarbij behorende termen

gebruikt de volgende termen: werkwoord , zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, voorzetsel

onderscheidt en gebruikt zinsdelen met de daarbij behorende termen

werkt met redekundig ontleden: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, persoonsvorm in verschillende tijden, verandert het getal van de persoonsvorm en het onderwerp

heeft notie van de zin als betekenisvolle eenheid

begrijpt betekenisaspecten van een gevarieerde scala van taalelementen

kent bepaalde termen met betrekking tot taal en taalverschijnselen

gebruikt tijdsbepalingen; rubriceert zinnen naar betekenis; legt relaties tussen zinnen

rubriceert en sorteert woorden op basis van bepaalde eigenschappen

legt relatie tussen dingen, begrippen en woorden

herkent beeldspraak, metaforisch en symbolisch taalgebruik;

werkt met spreekwoorden

herkent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik

herkent causale, middel/doel- en deel/geheelrelaties

herkent synoniemen antoniemen, homoniemen; acroniemen

werkt met afkortingen

gebruikt termen als: tweede taal, accent, toon, hoofdstuk

gebruikt: beeldspraak, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, uitdrukkingen, gezegdes, spreekwoorden, synoniemen, gevoelswaarde, symbool, beeldtaal, pictogram, gespreksregel, formeel en informeel taalgebruik onderwerp van een zin, persoonsvorm, gezegde, werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, enkelvoud, meervoud gedicht, poëzie, verhaal, toneelstuk, jeugdboek, monoloog, hoofdstuk, paragraaf, alinea, klemtoon

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Nederlands voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Nederlands zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling kan mondelinge informatie met betrekking tot alledaagse en schoolse onderwerpen op verschillende niveaus verwerken

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen, docenten en moedertaalsprekers van het Nederlands gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven en meningen en gevoelens uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van het Nederlands begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie die hij verzameld heeft weergeven.

Leesvaardigheid

4.De leerling kan informatie uit teksten op verschillende niveaus verwerken

Schrijfvaardigheid

De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

6.De leerling kan informatie die hij verzameld heeft weergeven.

Taalbeschouwing

De leerling begrijpt dat het Nederlands voor communicatie gebruik maakt van verschillende structuren

De leerling kan het belang aangeven van de beheersing van het Nederlands.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling kan mondelinge informatie met betrekking tot alledaagse en schoolse onderwerpen begrijpen

De leerling:

De leerling:

kent de spraakklanken van het Nederlands

herkent de verschillende klanken van het Nederlands gesproken door een persoon of met behulp van audiovisuele middelen

begrijpt eenvoudige instructies en taalfuncties

reageert adequaat op eenvoudige instructies in de dagelijkse sfeer

reageert adequaat op groet- en afscheidformules,

reageert adequaat op eenvoudige liedjes en versjes

reageert adequaat op informatie op audiomiddelen en computersoftware geschikt voor zijn ontwikkelings-niveau, zoals bandjes en CD-ROMs

Cyclus 2

weet dat de bij de moedertaal verworven luisterstrategieën ingezet kunnen worden

past luisterstrategieën voor, tijdens en na het luisteren toe

begrijpt de hoofdgedachte van een mondelinge boodschap of van een meer of minder informeel gesprek

reageert adequaat op mededelingen over hobby’s, eten en drinken, gebeurtenissen, gebeurtenissen in sprookjes, liedjes en versjes

reageert adequaat op aanwijzingen, bijvoorbeeld de weg kunnen vinden

begrijpt de belangrijkste boodschap in teksten in multimediale vormen

kan de boodschap op CD-ROM, video- en tv-programma’s over bekende onderwerpen die geschikt zijn voor zijn ontwikkelingsniveau weergeven (al dan niet in de vreemde taal)

begrijpt mondelinge informatie in schoolse situaties

reageert adequaat op:

vragen in onderwijsleergesprekken

opdrachten

instructies

definities

cassette- en video-opnames

uiteenzettingen

voor het onderwijs geconstrueerde audiovisueel

materiaal

illustratieve verduidelijkingen in

onderwijsleergesprekken

feedback

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen, docenten en met moedertaalsprekers van het Nederlands gesprekken voeren; ij kan daarbij informatie geven, meningen en gevoelens uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van het Nederlands begrijpelijk is

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

herkent de verschillende klanken van het

Nederlands

kan de verschillende klanken van het Nederlands

reproduceren

kent woorden en formules rondom alledaagse en

bijzondere gebeurtenissen

kan een aantal formules gebruiken met betrekking

tot:

groeten en afscheid nemen

instemmen en afwijzen

bedanken

verontschuldigen

aandacht vragen

gelukwensen bij verjaardagen, kerst en

nieuwjaar

persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd,

adres en telefoonnummer

aanspreekvormen

Cyclus 2

beheerst een op de communicatieve behoefte afgestemde woordenlijst receptief en productief

kan woorden adequaat gebruiken om een bepaalde voorkeur of afkeur te uiten met betrekking tot: dingen, personen, gebeurtenissen, school, eten en drinken

hanteert woorden adequaat om uiteenlopende voorwerpen te beschrijven

kan woorden adequaat gebruiken om schoolse taken uit te voeren

kent de conventies met betrekking tot alledaagse en bijzondere situaties

kiest de juiste groet- en afscheidformules en aanspreekvormen;

gebruikt de juiste formules om: te bedanken, met iets in te stemmen, iets af te wijzen, zich te verontschuldigen, persoonlijke informatie te geven;

vraagt om de naam, leeftijd, woonplaats en nationaliteit van anderen

gebruikt formules bij verjaardagen, kerst- en nieuwjaar

beschrijft het weer

geeft zijn of haar voorkeur met betrekking tot kleren, voedsel, muziek en hobby’s

beschrijft eigen stemming en die van anderen

kent woorden die numerieke gegevens uitdrukken

geeft tijd, datum, jaar, uitslagen, leeftijden, telefoonnummers; zegt hoe laat iets plaatsvindt

beschikt over voldoende productieve vaardigheid om schoolse taken uit te voeren

kan een verzoek om verduidelijking uiten m.b.t. toelichting op leerstof

kan gepast interrumperen

kan een mening weergeven naar aanleiding van:

een gelezen boek of ervaring

een discussie

kan antwoorden in onderwijsleergesprekken geven zoals reproductie van kennis, definities

kan een samenvatting geven naar aanleiding van:

gelezen of beluisterde tekst

groepswerk

uiteenzetting

kan een argumentatie geven naar aanleiding van:

een discussie

groepswerk

een gelezen of beluisterde tekst

visueel materiaal

heeft inzicht in compenserende strategieën

kan compenserende strategieën inzetten, wanneer de

woordenschat ontoereikend is

kan non-verbale taal gebruiken zoals gebaren en

mime

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie die hij verzameld heeft aan een publiek presenteren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent eenvoudige liedjes

kan eenvoudige liedjes voor een groep zingen

Cyclus 2

weet hoe een verslag is opgebouwd

kan een verslag van de volgende activiteiten presenteren:

een excursie

een proef

het lezen van een boek

het bekijken van een educatief programma

een groepsgesprek

een waarneming

het beluisteren van een programma

kan een spreekbeurt houden over onderwerpen in de persoonlijke sfeer, zoals gezin, vrienden, hobby, wijk

kent verschillende bekende tekstsoorten

kan bekende gedichten, verzen en korte verhaaltjes voordragen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan informatie uit teksten op verschillende niveaus verwerken

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

heeft inzicht in de technieken om technisch (hardop) nauwkeurig te lezen en met de juiste intonatie

kan woorden, korte zinnen, eenvoudige dialogen, korte gedichten technisch goed lezen

weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven leesstrategieën ingezet kunnen worden

past leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toe.

kan personen en voorwerpen in de omgeving identificeren op basis van een beschrijving

kan personen en voorwerpen aanwijzen

heeft inzicht in compenserende strategieën

kan betekenis van woorden afleiden uit de context; kan om hulp vragen

Cyclus 2

weet dat informatieve teksten bijna altijd een onderwerp en hoofdgedachte bevatten en weet hoe deze te vinden

kan het onderwerp en hoofdgedachte aanwijzen van informatieve teksten met veel contextuele ondersteuning: krantenberichten, advertenties, teksten op internet

begrijpt korte geschreven mededelingen en persoonlijke berichten

kan de boodschap achterhalen uit persoonlijke mededelingen en berichten over alledaagse gebeurtenissen in school- en gezinsverband

begrijpt informatie om schoolse taken uit te voeren

kan de boodschap achterhalen uit de volgende teksten:

commentaar in studieteksten

opdrachten en vragen in studieteksten

eenvoudige woordenboeken

eenvoudige handleidingen

definities (cyclus 3)

leerteksten

naslagwerken

emails en webpagina’s

registers

eenvoudige tabellen en grafieken

concretisering in studieteksten

begrijpt de hoofdzaken in eenvoudige op zijn ontwikkelingsniveau afgestemde fictionele teksten

kan de inhoud van verhalen, gedichten, korte volksverhalen of geïllustreerde verhalen geschikt voor het ontwikkelingsniveau weergeven al of niet in de doeltaal

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent de basisregels van de spelling van het Nederlands

kan eenvoudige woorden en zinnen correct opschrijven

weet hoe eenvoudige formele informatie te geven

kan persoonlijke en andere gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier

Cyclus 2

kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven

schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school.

schrijft emailberichten

kent strategieën om informatie met betrekking tot schoolse taken weer te geven

kan informatie geven in de volgende teksten:

verslag van een activiteit

antwoorden op vragen en opdrachten

toets

weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen worden

past schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Taalbeschouwing

Kerndoel 6. De leerling begrijpt dat het Nederlands voor communicatie gebruik maakt van verschillende structuren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

Cyclus 2

kent woorden die van andere talen zijn geleend en weet hoe ze zich hebben ontwikkeld

herkent verwante woorden

kent het klanksysteem en de spelling van de doeltaal en weet hoe deze verschillen vergeleken met dezelfde elementen uit de moedertaal

kan eenvoudige vormen van interferentie aanwijzen

begrijpt dat een gedachte op verschillende manieren geuit kan worden in de doeltaal

kan voorbeelden aangeven van manieren van zeggen/eenvoudige stijlfiguren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Vreemde Talen

Domein:

Kerndoel 7. De leerling kan het belang aangeven van de beheersing van het Nederlands.

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

heeft inzicht in het gebruik van het Nederlands vanuit historisch perspectief

kan spellen, liedjes, feestdagen, verhalen, toneel, noemen

kan traditionele gewoontes noemen

kan beroepen noemen

kan belangrijke monumenten noemen zoals musea

heeft inzicht in de huidige positie van het Nederlands in Sint Maarten en erbuiten

kan deze conventies noemen met betrekking tot de school, het gezin, de maatschappij,

heeft inzicht in het belang van de beheersing van het Nederlands in verband met de oriëntatie op de toekomst

herkent speelgoed, kleding, voedsel en drank

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en communicatie Vreemde Talen (I) voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Vreemde Talen zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen.

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert hierbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot onderwerpen die aansluiten bij zijn belevingswereld aan een publiek presenteren.

Leesvaardigheid

4.De leerling begrijpt de hoofdzaken van eenvoudige fictionele en niet-fictionele teksten.

Schrijfvaardigheid

5.De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

Taalbeschouwing

6.De leerling begrijpt dat talen voor communicatie gebruik maken van verschillende structuren; hij past deze kennis ook toe op zijn eigen moedertaal.

Kennis van land en cultuur

7.De leerling kent belangrijke componenten uit het land en de cultuur van de sprekers van de vreemde taal.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

weet dat fonetische systemen van talen verschillen

herkent een aantal vreemde talen en kan deze benoemen op basis van hun klanken en woorden

kent de spraakklanken van de doeltaal

herkent de verschillende klanken van de doeltaal gesproken door een persoon of met behulp van audiovisuele middelen

begrijpt eenvoudige instructies en taalfuncties

reageert adequaat op eenvoudige instructies

reageert adequaat op groet- en afscheidformules

Cyclus 2

weet dat de bij de moedertaal verworven luisterstrategieën ingezet kunnen worden

past luisterstrategieën voor, tijdens en na het luisteren toe

begrijpt de hoofdgedachte van een mondelinge boodschap of van een gesprek over alledaagse onderwerpen

reageert adequaat op mededelingen over hobby’s, eten en drinken, gebeurtenissen, gebeurtenissen in sprookjes

reageert adequaat op aanwijzingen, bijvoorbeeld de weg kunnen vinden

begrijpt de belangrijkste boodschap in video- en tv-programma’s over bekende onderwerpen die geschikt zijn voor zijn ontwikkelingsniveau

kan de boodschap weergeven (al dan niet in de vreemde taal)

begrijpt verschillende taalfuncties

reageert adequaat op verschillende taalfuncties

begrijpt algemene zinsintonatie in eenvoudige gesproken teksten

reageert op functionele intonatie in gesproken teksten: een vraag, een mededeling, een uitroep, emotie

weet dat manieren van zeggen binnen talen kunnen verschillen

herkent typische uitdrukkingen en kan ze interpreteren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

herkent de verschillende klanken van de doeltaal

kan de verschillende klanken van de doeltaal reproduceren

kent een aantal woorden en formules rondom alledaagse en bijzondere gebeurtenissen

kan een aantal formules gebruiken met betrekking tot:

groeten en afscheid nemen

instemmen en afwijzen

bedanken

verontschuldigen

aandacht vragen

gelukwensen bij verjaardagen, kerst en nieuwjaar

condoleren

persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd, adres en telefoonnummer

aanspreekformules

Cyclus 2

beheerst een op de communicatieve behoefte afgestemde woordenlijst receptief en productief

kan woorden adequaat gebruiken om een bepaalde voorkeur of afkeur te uiten met betrekking tot: dingen, personen, gebeurtenissen, school, eten en drinken

hanteert woorden adequaat om uiteenlopende voorwerpen te beschrijven

beschikt over voldoende productieve vaardigheid

kan eenvoudige instructies in de doeltaal geven met betrekking tot bijvoorbeeld spelletjes, in een groep, naar aanleiding van een tekening

kan informatie uitwisselen over:

eigen stemming en gezondheid

hobby’s

algemene gebeurtenissen, met betrekking tot lessen, bijeenkomsten, feesten, concerten, de plaats, datum tijd

heeft inzicht in compenserende strategieën

kan compenserende strategieën inzetten, wanneer de woordenschat ontoereikend is

kan non-verbale taal gebruiken zoals gebaren en mime

kent het verschil tussen formele en informele taalgebruiksituaties en weet dat daar bepaalde taalvormen bij horen

kan de bij de situatie passende juiste taalvorm kiezen en hanteren: het betreft hierbij om de volgende taalvormen: woorden, conventies en gebaren

kent de conventies met betrekking tot alledaagse en bijzondere situaties

kiest de juiste groet- en afscheidformules en aanspreekvormen;

gebruikt de juiste formules om: te bedanken, met iets in te stemmen, iets af te wijzen, zich te verontschuldigen, persoonlijke informatie te geven

vraagt om de naam, leeftijd, woonplaats en nationaliteit van anderen

gebruikt formules bij verjaardagen, kerst- en nieuwjaar

beschrijft het weer

geeft zijn of haar voorkeur met betrekking tot kleren, voedsel, muziek en hobby’s

beschrijft eigen stemming en die van anderen

kent woorden die numerieke gegevens uitdrukken

geeft tijd, datum, jaar, uitslagen, leeftijden, telefoonnummers; zegt hoe laat iets plaatsvindt

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot verschillende onderwerpen aan een publiek presenteren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent eenvoudige liedjes

kan eenvoudige liedjes voor een groep zingen

Cyclus 2

weet hoe een verslag of eenvoudige spreekbeurt is opgebouwd

kan een verslag over gebeurtenissen in de huis- en schoolsfeer aan leeftijdgenoten presenteren

kan een spreekbeurt houden over onderwerpen in de persoonlijke sfeer, zoals gezin, vrienden, hobby, wijk

kent verschillende bekende tekstsoorten

kan bekende gedichten, verzen, liedjes en korte verhaaltjes voordragen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling begrijpt de hoofdzaken van fictionele en niet-fictionele teksten

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

Cyclus 2

weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven leesstrategieën ingezet kunnen worden

past leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toe.

heeft inzicht in compenserende strategieën

kan betekenis van woorden afleiden uit de context; kan om hulp vragen

kent bronnen om betekenissen van woorden te achterhalen

kan een woordenboek gebruiken om betekenissen van woorden te achterhalen

heeft inzicht in de technieken om technisch (hardop) nauwkeurig te lezen en met de juiste intonatie

kan woorden, korte zinnen, eenvoudige dialogen, korte gedichten technisch goed lezen

weet dat informatieve teksten bijna altijd een onderwerp en hoofdgedachte bevatten en weet hoe deze te vinden

kan het onderwerp en hoofdgedachte aanwijzen van informatieve teksten met veel contextuele ondersteuning: krantenberichten, advertenties, teksten op internet

begrijpt korte geschreven mededelingen en persoonlijke berichten

kan de boodschap achterhalen uit persoonlijke mededelingen en berichten over alledaagse gebeurtenissen in school- en gezinsverband

kan personen en voorwerpen in de omgeving identificeren op basis van een beschrijving

kan personen en voorwerpen aanwijzen

begrijpt de hoofdzaken in eenvoudige fictionele teksten

kan de inhoud van verhalen, gedichten, korte volksverhalen of geïllustreerde verhalen geschikt voor het ontwikkelingsniveau weergeven al of niet in de doeltaal

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven

schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school

schrijft deze teksten via email

weet hoe eenvoudige formele informatie geven

kan persoonlijke gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier

kent de spelling van de doeltaal

kan beluisterde woorden en korte zinnen correct opschrijven

weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen worden

past schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Taalbeschouwing

Kerndoel 6. De leerling begrijpt dat talen voor communicatie gebruik maken van verschillende structuren; hij past deze kennis ook toe op zijn eigen moedertaal

De leerling:

De leerling:

Cyclus 1

Cyclus 2

kent woorden die van andere talen zijn geleend en weet hoe ze zich hebben ontwikkeld

herkent verwante woorden

kent het klanksysteem en de spelling van de doeltaal en weet hoe deze verschillen vergeleken met dezelfde elementen uit de moedertaal

kan eenvoudige vormen van interferentie aanwijzen

begrijpt dat een gedachte op verschillende manieren geuit kan worden in de doeltaal

kan voorbeelden aangeven van manieren van zeggen/eenvoudige stijlfiguren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Vreemde Talen

Domein: kennis van land en cultuur

Kerndoel: 7. De leerling kent belangrijke componenten uit het land en de cultuur van de sprekers van de vreemde taal

De leerling (kennis)

De leerling (uitvoeren)

Cyclus 1

(tussendoelen)

Cyclus 2

(tussendoelen)

kent verschillende culturele uitingen en instituten van de doelcultuur

kan spellen, liedjes, feestdagen, verhalen, toneel, noemen

kan traditionele gewoontes noemen

kan beroepen noemen

kan belangrijke monumenten noemen zoals musea

kent eenvoudige gedrags- en omgangsvormen in verschillende situaties

kan deze conventies noemen met betrekking tot de school, het gezin, de maatschappij

kent folkloristische gebruiken en artikelen

herkent speelgoed, kleding, voedsel en drank

kent enkele belangrijke culturele vormen van expressie in de doelcultuur

kan een aantal kinderliedjes, een aantal kinderboeken, kunstobjecten voor leeftijdgenoten in de doelcultuur noemen

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen II voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Vreemde Talen II zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen.

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert hierbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot onderwerpen die aansluiten bij zijn belevingswereld aan een publiek presenteren.

Schrijfvaardigheid

4.De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen

De leerling:

De leerling:

Cyclus 2

weet dat fonetische systemen van talen verschillen

herkent een aantal vreemde talen en kan deze benoemen op basis van hun klanken en woorden

kent de spraakklanken van de doeltaal

herkent de verschillende klanken van de doeltaal gesproken door een persoon of met behulp van audiovisuele middelen

begrijpt eenvoudige instructies en taalfuncties

reageert adequaat op eenvoudige instructies

reageert adequaat op groet- en afscheidformules

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is

De leerling:

De leerling:

Cyclus 2

herkent de verschillende klanken van de doeltaal

kan de verschillende klanken van de doeltaal

reproduceren

kent een aantal woorden en formules rondom alledaagse en bijzondere gebeurtenissen

kan een aantal formules gebruiken met betrekking tot:

groeten en afscheid nemen

instemmen en afwijzen

bedanken

verontschuldigen

aandacht vragen

gelukwensen bij verjaardagen, kerst en nieuwjaar

condoleren

persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd, adres en telefoonnummer

aanspreekformules

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot verschillende onderwerpen aan een publiek presenteren

De leerling:

De leerling:

Cyclus 2

kent eenvoudige liedjes

kan eenvoudige liedjes voor een groep zingen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

De leerling:

De leerling:

Cyclus 2

kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven

schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school.

schrijft deze teksten via email

weet hoe eenvoudige formele informatie te geven

kan persoonlijke gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier

kent de spelling van de doeltaal

kan beluisterde woorden en korte zinnen correct opschrijven

weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen worden

past schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe