Landsverordening parlementaire enquête

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

Landsverordening parlementaire enquête

Hoofdstuk 1. Algemene bepaling

Artikel 1

  • 1. In deze landsverordening wordt verstaan onder:

    • a.

      commissie: commissie als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • b.

      document: schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

  • 2. In deze landsverordening wordt mede verstaan onder ambtenaar: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is of is geweest.

Hoofdstuk 2. De instelling van een parlementaire enquête

Artikel 2

  • 1. De Staten kunnen op voorstel van één of meer leden besluiten een parlementaire enquête te houden.

  • 2. Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een commissie van de Staten.

  • 3. Het besluit tot het houden van een parlementaire enquête bevat een omschrijving van het onderwerp waarop de parlementaire enquête betrekking zal hebben. De Staten kunnen al dan niet op voorstel van de commissie die de parlementaire enquête verricht, de omschrijving wijzigen.

  • 4. De Staten benoemen de leden van de commissie uit hun midden. De Staten kunnen een lid van de commissie, al dan niet op zijn verzoek, in zijn hoedanigheid van lid van de commissie ontslaan.

  • 5. De voorzitter van de Staten doet van de besluiten, bedoeld in dit artikel, mededeling in de Landscourant.

Artikel 3

  • 1. De Staten stellen de raming op van de uitgaven, uitgesplitst naar begrotingsjaren, die naar hun oordeel voor een parlementaire enquête nodig zijn, en brengt deze ter kennis van de Minister van Algemene Zaken.

  • 2. De uitgaven worden verwerkt in de begroting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Comptabiliteitsverordening.

Hoofdstuk 3. De bevoegdheden van de commissie

Paragraaf 1. Algemene bepaling

Artikel 4

  • 1. De commissie kan de haar bij deze landsverordening verleende bevoegdheden uitoefenen met ingang van de dag na de dagtekening van de Landscourant waarin het besluit tot het houden van een parlementaire enquête bekend is gemaakt tot de dag met ingang waarvan de enquête door de Staten wordt beëindigd.

  • 2. De commissie oefent de haar bij deze landsverordening verleende bevoegdheden slechts uit voor zover dat naar het redelijk oordeel van de commissie voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3. De bevoegdheden en werkzaamheden van de commissie worden niet beëindigd door het verstrijken van de zittingsduur of de ontbinding van de Staten.

Paragraaf 2. De bevoegdheden van de enquêtecommissie

Artikel 5

  • 1. De commissie kan schriftelijke inlichtingen vorderen.

  • 2. De commissie kan de wijze waarop de schriftelijke inlichtingen worden verstrekt bepalen.

Artikel 6

  • 1. De commissie kan inzage in, afschrift van of kennisneming op andere wijze van documenten vorderen.

  • 2. De commissie kan de wijze waarop de kennisneming wordt verleend bepalen.

Artikel 7

  • 1. De commissie kan een besloten voorgesprek houden met personen die zij mogelijk als getuige of deskundige zal horen.

  • 2. Niemand is verplicht om medewerking te verlenen aan een voorgesprek. Artikel 13 is niet van toepassing.

  • 3. De leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens het voorgesprek ter kennis komt.

  • 4. Van een voorgesprek wordt een vertrouwelijk verslag opgemaakt, dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon met wie de commissie een voorgesprek heeft gehouden, wordt ondertekend.

Artikel 8

  • 1. De commissie kan personen als getuige of deskundige horen.

  • 2. De commissie kan een getuige of deskundige uitsluitend horen, indien ten minste drie leden aanwezig zijn.

Paragraaf 3. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie getuigen en deskundigen te horen

Artikel 9

  • 1. De voorzitter van de commissie roept een persoon die zij als getuige of deskundige wil horen bij aangetekende brief op, hetzij in persoon, hetzij op de woonplaats, hetzij op het werkadres van de persoon. De voorzitter kan de oproeping bij deurwaardersexploot doen betekenen.

  • 2. Het horen vindt niet eerder plaats dan op de achtste dag na de ontvangst van de oproeping.

  • 3. De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het horen, van de feiten waaromtrent informatie wordt verlangd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen voor het horen.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan de commissie bepalen dat het horen eerder plaats vindt dan op de achtste dag na ontvangst van de oproeping, indien:

    • a.

      naar het redelijk oordeel van de commissie in het belang van de parlementaire enquête het horen op een kortere termijn nodig is, of

    • b.

      de betrokken getuige of deskundige met een kortere termijn instemt.

Artikel 10

  • 1. Een getuige of deskundige wordt in een openbare zitting van de commissie gehoord.

  • 2. De commissie kan, al dan niet op verzoek van de getuige of deskundige, om gewichtige redenen besluiten dat van een openbare zitting geen beeld- of geluidsregistraties door derden mogen worden gemaakt.

  • 3. Van een openbare zitting wordt een openbaar verslag opgemaakt dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon die de commissie heeft gehoord, wordt ondertekend. Zo spoedig mogelijk na ondertekening kan een ieder het verslag inzien op de griffie van de Staten.

Artikel 11

  • 1. De commissie kan, al dan niet op verzoek van de getuige of deskundige, om gewichtige redenen besluiten het horen of een gedeelte daarvan in een besloten zitting van de commissie af te nemen.

  • 2. De leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens de besloten zitting ter kennis komt.

  • 3. Van een besloten zitting wordt een vertrouwelijk verslag opgemaakt dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon die de commissie heeft gehoord, wordt ondertekend.

Artikel 12

  • 1. Voorafgaande aan het horen legt een getuige, mits deze de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, in handen van de voorzitter de eed of de belofte af dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen, tenzij de commissie besluit het horen zonder voorafgaande eed of belofte te doen plaatsvinden.

  • 2. Voorafgaand aan het horen legt een deskundige in handen van de voorzitter de eed of de belofte af dat hij zijn verslag onpartijdig en naar beste weten zal uitbrengen.

Hoofdstuk 4. De positie van personen die verplicht zijn medewerking te verlenen aan een parlementaire enquête

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 13

  • 1. Elke ingezetene van Sint Maarten, elke natuurlijke persoon die in Sint Maarten verblijf houdt, elke rechtspersoon die in Sint Maarten is gevestigd en elke rechtspersoon die haar bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in Sint Maarten uitoefent, is verplicht de commissie binnen de door haar gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van de haar bij deze landsverordening verleende bevoegdheden, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 23.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens in Sint Maarten, geacht ingezetene van Sint Maarten te zijn.

Artikel 14

  • 1. De verplichting tot medewerking geldt eveneens voor degene voor wie een verplichting tot geheimhouding geldt, ook indien deze verplichting bij landsverordening is opgelegd, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 23.

  • 2. Degene die bij landsverordening verplicht is tot geheimhouding en ten behoeve van een ander werkzaam is of is geweest, is slechts verplicht tot medewerking voor zover de persoon ten behoeve van wie hij werkzaam is of is geweest, hem op vordering van de commissie schriftelijk van de verplichting tot geheimhouding heeft ontheven. Indien de commissie ontheffing van de geheimhoudingsverplichting vordert, is de persoon ten behoeve van wie hij werkzaam is of is geweest, verplicht deze ontheffing te verlenen, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 23.

Artikel 15

  • 1. Een gewezen minister verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van de Minister-President medewerking aan vorderingen van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

  • 2. Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van de Minister wie het aangaat medewerking aan een vordering van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

Artikel 16

  • 1. Een ieder kan zich in het verkeer met de commissie doen bijstaan.

  • 2. De commissie kan om gewichtige redenen besluiten dat iemand zich tijdens een voorgesprek of een verhoor niet mag laten bijstaan.

  • 3. De commissie stelt de betrokkene onverwijld van een weigering in kennis.

Artikel 17

Voor een vergoeding van de commissie overeenkomstig het krachtens artikel 14 van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken bepaalde komen in aanmerking:

  • a.

    personen met wie de commissie een voorgesprek heeft gehouden, en

  • b.

    personen die de commissie heeft gehoord.

Paragraaf 2. Verschoningsrechten en –gronden

Artikel 18

  • 1. Een minister, een gewezen minister, een lid of bestuurder van een tot het land behorend orgaan, een gewezen lid of bestuurder van een tot het land behorend orgaan en een ambtenaar, werkzaam of werkzaam geweest ten behoeve van een tot het land behorend orgaan, zijn niet verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze verstrekking in strijd met het belang van het land of met het Koninkrijk is.

  • 2. Indien een lid of bestuurder van een tot het land behorend orgaan, een gewezen lid of bestuurder van een tot het land behorend orgaan of een ambtenaar, werkzaam of werkzaam geweest ten behoeve van een tot het land behorend orgaan, zich beroept op het belang van het land of van het Koninkrijk, kan de commissie verlangen dat de gegrondheid van zijn beroep op verschoning wordt bevestigd door de Minister wie het aangaat.

  • 3. Indien een gewezen minister zich beroept op het belang van het land of het Koninkrijk ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling, kan de commissie verlangen dat de gegrondheid van zijn beroep op verschoning wordt bevestigd door de Minister-President.

Artikel 19

  • 1. Een minister, een gewezen minister en een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, zijn niet verplicht informatie aan de commissie te verstrekken over de beraadslagingen in een vergadering van de ministerraad. Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, is evenmin verplicht informatie aan de commissie te verstrekken over de in een vergadering van de ministerraad genomen beslissingen en de gronden waarop zij berusten.

  • 2. Onverminderd artikel 18, verstrekt een minister of een gewezen minister aan de commissie op haar vordering informatie over de in die vergadering genomen beslissingen en de gronden waarop zij berusten. Voor zover deze informatie schriftelijk wordt verlangd, geschiedt dit door de Minister-President.

Artikel 20

  • 1. Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover het informatie betreft over de beraadslagingen in een vergadering van een college en bij landsverordening een verplichting tot geheimhouding over die beraadslagingen is opgelegd.

  • 2. Het college dat het betreft kan op verzoek van de commissie besluiten ontheffing te verlenen van de geheimhoudingsverplichting.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van een gerechtelijke raadkamer.

Artikel 21

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie geheime bedrijfs- en fabricagegegevens of anderszins bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van een onderneming betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissie niet opweegt tegen het belang van de vertrouwelijkheid van deze informatie.

Artikel 22

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie de persoonlijke levenssfeer betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissieniet opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 23

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover hij uit hoofde van zijn ambt of beroep tot geheimhouding verplicht is en het informatie betreft die aan hem in die hoedanigheid is toevertrouwd.

Hoofdstuk 5. Dwangmiddelen

Artikel 24

  • 1. De rechter van het Gerecht in eerste aanleg in kort geding kan op verzoek van de commissie een persoon die weigert zijn medewerking te verlenen bij de uitoefening van de haar bij deze landsverordening verleende bevoegdheden bevelen deze medewerking alsnog te verlenen. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.

  • 2. Het verzoek van de commissie vermeldt welke medewerking van de betrokken persoon wordt verlangd.

  • 3. De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.

  • 4. De rechter in kort geding doet uitspraak uiterlijk op de zevende dag nadat hij het verzoek heeft ontvangen, tenzij de commissie hem heeft verzocht onverwijld uitspraak te doen.

  • 5. De rechter in kort geding wijst het verzoek toe, tenzij:

    • a.

      het verzoek niet berust op de wet;

    • b.

      de betrokken persoon een wettelijke grond tot weigering heeft, of

    • c.

      de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de verlangde medewerking nodig is voor de vervulling van haar taak.

  • 6. De uitspraak van de rechter in kort geding is uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 25

De rechter in kort geding kan op verzoek van de commissie aan een bevel als bedoeld in artikel 24, eerste lid, een dwangsom verbinden. De derde afdeling van de vijfde titel van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing.

Artikel 26

De rechter in kort geding kan op verzoek van de commissie bepalen, dat een bevel als bedoeld in artikel 24, eerste lid, met ondersteuning van de openbare macht ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 27

  • 1. Indien een getuige of deskundige voor de commissie is verschenen, maar zonder wettelijke grond weigert zijn verklaring af te leggen, kan de rechter in kort geding op verzoek van de commissie bevelen dat hij op kosten van de staat in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.

  • 2. De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.

  • 3. De commissie kan de getuige of deskundige in bewaring houden totdat de rechter in kort geding uitspraak heeft gedaan. Zij kan daarbij de ondersteuning van de openbare macht inroepen.

  • 4. De rechter in kort geding doet onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek uitspraak.

  • 5. De rechter in kort geding wijst een verzoek als bedoeld in dit artikel toe, tenzij:

    • a.

      de getuige of deskundige een wettelijke grond tot weigering heeft, of

    • b.

      de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de gijzeling nodig is voor de vervulling van haar taak.

  • 6. De uitspraak van de rechter in kort geding is uitvoerbaar bij voorraad.

  • 7. Gedurende de bewaring en de gijzeling kan de getuige of deskundige zich beraden met een advocaat. De advocaat heeft vrije toegang tot de getuige of deskundige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen.

  • 8. De gijzeling kan ten hoogste dertig dagen duren. De rechter in kort geding beëindigt ambtshalve, op verzoek van de commissie of op verzoek van de getuige of deskundige de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met de toepassing van de gijzeling werd gediend, wordt gerechtvaardigd, of hem blijkt dat de getuige of deskundige een wettige grond tot weigering heeft.

Artikel 28

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op een lid van de Staten of een minister.

Hoofdstuk 6. De verhouding tot andere procedures

Artikel 29

In een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure kunnen verklaringen en documenten die op vordering van de commissie zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt, niet als bewijs worden gebruikt. Evenmin kan op zulke verklaringen en documenten een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel worden gebaseerd.

Artikel 30

  • 1. De commissie verstrekt geen informatie aan andere personen of organen ten behoeve van een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure of een procedure tot oplegging van een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel, ook niet indien de commissie of het lid op grond van een wettelijk voorschrift tot het verstrekken van informatie is verplicht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verstrekt de commissie informatie aan andere personen of organen indien degene die de informatie heeft verstrekt en degene op wie de informatie betrekking heeft, daarvoor schriftelijk toestemming hebben verleend.

Artikel 31

  • 1. In afwijking van artikel 29 kunnen verklaringen en documenten die in het kader van een parlementaire enquête zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt als bewijs worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure naar meineed, naar omkoping van een getuige of deskundige bij een parlementaire enquête of naar de delicten, bedoeld in de artikelen 2:147 en 2:148 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. In afwijking van artikel 30 verstrekt de commissie aan het openbaar ministerie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek naar meineed, naar omkoping van een getuige of deskundige bij een parlementaire enquête of naar het delicten bedoeld in de artikelen 2:147 en 2:148 van het Wetboek van Strafrecht de informatie die redelijkerwijs hiervoor nodig is, ook indien het informatie betreft ten aanzien waarvan voor de leden van de commissie op grond van deze landsverordening een geheimhoudingsverplichting geldt.

Hoofdstuk 7. De beëindiging van een parlementaire enquête en het einde van het lidmaatschap van de commissie

Artikel 32

De commissie legt haar bevindingen vast in een openbaar rapport dat zij aan de Staten aanbiedt.

Artikel 33

  • 1. Nadat de commissie aan de Staten verantwoording over haar werkzaamheden heeft afgelegd, beëindigen de Staten de enquête.

  • 2. De Staten kunnen besluiten een parlementaire enquête voortijdig te beëindigen.

  • 3. De voorzitter van de Staten doet van het besluit tot beëindiging van de enquête mededeling in de Landscourant.

Artikel 34

De documenten die onder de commissie berusten, gaan met ingang van de dag waarop de enquête door de Staten wordt beëindigd van rechtswege over op de Staten.

Artikel 35

Het lidmaatschap van de commissie eindigt op de dag met ingang waarvan:

  • a.

    het lidmaatschap van de Staten van het betrokken commissielid eindigt en dit lidmaatschap niet terstond opnieuw aanvangt;

  • b.

    het lid van de commissie door de commissie als getuige of deskundige wordt gehoord;

  • c.

    de enquête door de Staten wordt beëindigd, of

  • d.

    het lid van de commissie, al dan niet op zijn verzoek, door de Staten in zijn hoedanigheid van lid van de commissie wordt ontslagen.

Hoofdstuk 8. Openbaarheid en vertrouwelijkheid van documenten

Artikel 36

  • 1. Onverminderd artikel 10, derde lid, heeft niemand tot op de dag waarop de commissie haar rapport aanbiedt aan de Staten recht op inzage in documenten die onder de commissie berusten.

  • 2. De commissie kan getuigen, deskundigen en personen die in opdracht van de commissie werkzaamheden verrichten inzage verlenen in documenten die op haar vordering aan de commissie zijn verstrekt. Degenen die de documenten inzien bewaren geheimhouding over de inhoud van deze documenten.

Artikel 37

  • 1. Met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aan de Staten aanbiedt kan elk lid van de Staten de documenten die op vordering van de commissie aan haar zijn overgelegd, inzien.

  • 2. De leden van de Staten bewaren geheimhouding over de inhoud van documenten waarin hen inzage is verleend, voor zover de commissie op grond van artikel 39 beperkingen heeft gesteld aan de openbaarheid.

  • 3. Met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aan de Staten aanbiedt, kan elk lid van de Staten een vertrouwelijk verslag van een besloten verhoor inzien. De leden van de Staten bewaren geheimhouding over de inhoud van het verslag.

Artikel 38

  • 1. Een ieder heeft, behoudens de beperkingen die de commissie op grond van artikel 39 aan de openbaarheid heeft gesteld, met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aanbiedt aan de Staten recht op inzage in de documenten die onder de commissie berusten of, nadat deze documenten op grond van artikel 34 zijn overgegaan op de Staten, hebben berust. Dit inzagerecht geldt zolang de documenten onder de commissie onderscheidenlijk de Staten berusten.

  • 2. De Staten kunnen besluiten een op grond van artikel 39 aan de openbaarheid gestelde beperking op te heffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker, die bij kennisneming een bijzonder belang heeft, buiten toepassing te laten. De Staten kunnen een verzoeker geheimhouding opleggen over de inhoud van documenten waarin hem inzage is verleend.

Artikel 39

  • 1. De commissie kan voor de periode na de dag waarop zij haar rapport aanbiedt aan de Staten beperkingen stellen aan de openbaarheid van documenten die onder de commissie berusten of, nadat deze documenten op grond van artikel 34 zijn overgegaan op de Staten, hebben berust. Deze beperkingen gelden zolang de documenten onder de commissie onderscheidenlijk de Staten berusten.

  • 2. De commissie stelt beperkingen aan de openbaarheid voor zover:

    • a.

      de openbaarmaking van het document de eenheid van de regering in gevaar zou kunnen brengen;

    • b.

      de openbaarmaking van het document de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;

    • c.

      het document bedrijfs- en fabricagegegevens bevat, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

    • d.

      het document gegevens bevat betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, tenzij de openbaarmaking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt of de persoon op wie de gegevens betrekking hebben heeft ingestemd met de openbaarmaking;

    • e.

      het document een verslag van een voorgesprek of een besloten verhoor betreft.

  • 3. De commissie kan eveneens beperkingen aan de openbaarheid stellen voor zover het belang van openbaarheid van het document niet opweegt tegen de volgende belangen:

    • a.

      de betrekkingen van Sint Maarten of het Koninkrijk met andere landen en met internationale organisaties;

    • b.

      de economische of financiële belangen van het land;

    • c.

      de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

    • d.

      inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

    • e.

      de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

    • f.

      het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

  • 4. De beperkingen aan de openbaarheid kunnen eveneens worden gesteld voor zover het document is opgesteld ten behoeve van intern beraad van de commissie.

  • 5. De leden van de commissie bewaren geheimhouding over de inhoud van documenten, voor zover de commissie beperkingen heeft gesteld aan de openbaarheid.

Hoofdstuk 9. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 40

[wijzigt het Wetboek van Strafrecht]

Artikel 41

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening parlementaire enquête.

Memorie van toelichting Landsverordening Parlementaire Enquete

Memorie van toelichting Landsverordening Parlementaire Enquete

Translation of the National Ordinance Parliamentary Inquiry

Translation of the National Ordinance Parliamentary Inquiry

Translation of the Explanatory Memorandum of the National Ordinance Parliamentary Inquiry

Translation of the Explanatory Memorandum of the National Ordinance Parliamentary Inquiry