LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, tot vaststelling van het rampenplan Sint Maarten

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, tot vaststelling van het rampenplan Sint Maarten

Artikel 1

Het rampenplan wordt vastgesteld conform het in de bijlage opgenomen rampenplan.

Artikel 2

Dit landsbesluit wordt aangehaald als: Rampenplan Sint Maarten.

Bijlage

RAMPENPLAN

Sint Maarten

april 2001

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 7

  • 1.1

    Algemeen 7

  • 1.2

    Eenheid van opvatting 7

  • 1.3

    Directe gevolgen van een ramp voor het land 8

  • 1.4

    Consequenties voor de bevolking 8

  • 1.5

    Doel van de rampenbestrijdingsorganisatie 9

Hoofdstuk 2 Het rampenplan 10

  • 2.1

    Inleiding 10

  • 2.2

    Deelplannen 10

  • 2.3

    ESF-groepen 12

  • 2.4

    Rampbestrijdingsplan 12

  • 2.5

    Oefeningen en afspraken 13

  • 2.6

    Begripsomschrijvingen 13

  • 2.7

    Wijzigingen in plannen 13

Hoofdstuk 3 Het systeem van de rampenbestrijding 14

  • 3.1

    Inleiding 14

  • 3.2

    Het systeem van de rampenbestrijding14

    3.2.1 Bron-, effecten- en gevolgenbestrijding15

    3.2.2 Geneeskundige hulpverlening15

    3.2.3 Ordehandhaving en verkeersregulatie15

    3.2.4 Bevolkingszorg (waarschuwing, verplaatsing en opvang)15

    3.2.5 Logistiek en vervoer16

    3.2.6 Coördinatie en commandovoering 16

  • 3.3

    Voorbereiding en uitvoering 17

  • 3.4

    Coördinatie en commandovoering 17

  • 3.4

    Toetsing van het systeem 17

Hoofdstuk 4 Taken en bevoegdheden 19

  • 4.1

    Inleiding 19

  • 4.2

    Wettelijk kader 19

    4.2.1 Opperbevel 19

    4.2.2 Operationele leiding 19

    4.2.3 Openbare orde 19

    4.2.4 Afdelings- en Diensthoofden 19

  • 4.3

    Functies en functionarissen 19

    4.3.1 De Minister van Algemene Zaken 19

    4.3.2 Het Hoofd van de dienst Brandweer 19

    4.3.3 De korpschef van politie 19

    4.3.4 Het Hoofd van de afdeling Volksgezondheid 20

  • 4.4

    Samenstelling en taken 20

    4.4.1 Rampenstaf 20

    4.4.2 Commando Plaats Incident (CoPI) 21

    4.4.3 Operationeel Team 22

    4.4.4. ESF-groepen 22

    4.4.5 Het openbaar ministerie (OM) 25

Hoofdstuk 5 Opschalingstructuur rampenbestrijdingsorganisatie 26

  • 5.1

    Inleiding 26

  • 5.2

    Routine dagelijkse taakuitvoering (alarmfase 0) 26

  • 5.3

    Geen effect naar de omgeving (alarmfase 1) 26

  • 5.4

    Effect naar de omgeving (alarmfase 2) 27

  • 5.5

    Effect en gevolgen die Sint Maarten overstijgen (alarmfase 3) 27

  • 5.6

    Opstarten en beëindigen van de rampenbestrijding 27

    5.6.1 Inleiding 27

    5.6.2 Meldingen van incidenten 28

    5.6.3 Alarmering 28

    5.6.4 Gecoördineerd optreden 28

    5.6.5 Rampenstaf 28

    5.6.6 Buiten werking stellen van het rampenplan 28

Hoofdstuk 6 Alarmering en Verbindingen 29

  • 6.1

    Inleiding 29

  • 6.2

    Alarmering 29

  • 6.3

    Verbindingen 30

Hoofdstuk 7 Plan in hoofdlijnen m.b.t. de waarschuwing van de bevolking 31

  • 7.1

    Algemeen 31

  • 7.2

    Doelstelling 31

  • 7.3

    Bevoegdheden en procedures 31

  • 7.4

    Middelen 31

    7.4.1 Geluidswagens 31

    7.4.2 Waarschuwingssysteem 31

    7.4.3 Radiostations 32

    7.4.4 Televisie 32

    7.4.5 Vlugschriften 32

  • 7.5

    Wijze van waarschuwen 32

  • 7.6

    Opheffen van het alarm 33

  • 7.7

    Deelplan waarschuwing van de bevolking 33

Hoofdstuk 8 Verplaatsing en opvang van de bevolking 34

  • 8.1

    Inleiding 34

  • 8.2

    Verplaatsing van de bevolking 34

  • 8.3

    Collectief vervoer 34

  • 8.4

    Opvang van de bevolking 35

  • 8.5

    Registratie 35

  • 8.6

    Maatregelen t.b.v. ontruimd gebied 35

  • 8.7

    Deelplan evacuatie, opvang en verzorging 35

Hoofdstuk 9 Voorlichting van de bevolking 36

  • 9.1

    Inleiding 36

  • 9.2

    Doel van de voorlichting 36

  • 9.3

    Fasen in de voorlichting 36

  • 9.4

    Verantwoordelijkheid voor de voorlichting 36

  • 9.5

    Deelplan voorlichting 37

Bijlage A Distributielijst van het model rampenplan 38

Bijlage B Begrippenlijst 39

Bijlage C Afkortingenlijst 43

Bijlage D Overzicht hoofdtaken van de sectoren, diensten of instellingen 44

Bijlage E Planvorming 45

Bijlage F Systeem Rampenbestrijding 46

Bijlage G Organisatie Strategie Model Rampenplan 47

Bijlage H Uitwerking voor St Maarten meest relevante Ramptypen 48

Bijlage I Deelprocessen van de rampenbestrijding 52

Voorwoord

Met name door de grootschaligheid en de ingrijpende wijze waarop dagelijkse patronen van het maatschappelijk leven worden verstoord zijn rampen en de bestrijding van de gevolgen ervan uiterst complexe aangelegenheden.

Die complexiteit wordt nog vergroot omdat diverse bestuursorganen terzake taken en bevoegdheden hebben en – in operationele zin – tal van afdelingen, diensten en instellingen bij de rampenbestrijding betrokken kunnen worden.

Dit vergt een zorgvuldige, planmatige aanpak bij gebreke waarvan aanvankelijke chaos nodeloos lang zal duren of zelfs vergroot zal worden.

Aanvankelijk was hiertoe in 1997 een ontwerp landsverordening rampenbestrijding ontworpen die als wettelijke basis moest dienen voor de planvorming en rampenbestrijding.

Voor deze landsverordening bestond met name bij de toenmalige Gezaghebbers van de Eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen geen draagvlak. Om uit deze impasse te komen heeft de stuurgroep PBRNA op 2 december 1999 voor een alternatief gekozen. Dit betrof een Protocol Landelijke Coördinatie Rampenbestrijding en een Eilandsverordening Rampenbestrijding.

In het Protocol was de rol van de Minister van Algemene Zaken en de Landelijke Planvorming met betrekking tot de bestrijding van rampen met een eilandgebied overstijgend karakter geregeld.

De huidige Landsverordening Rampenbestrijding bevat een aantal voorschriften die moeten leiden tot een optimale voorbereiding en – als er daadwerkelijk een ramp plaatsvindt - een efficiënte bestrijding van de effecten en de gevolgen.

Vervolgens zal die planmatige aanpak nader worden uitgewerkt en zal in het bijzonder worden aangegeven welke soorten plannen moeten worden opgesteld en – globaal – wat de inhoud van die plannen moet zijn.

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in het oog dient te worden gehouden dat een ramp zich niet bij voorbaat in een plan laat vangen en dikwijls net een beetje anders zal uitpakken dan voorzien.

Kortom een rampenplan mag geen keurslijf worden.

Relatie Landsverordening Rampenbestrijding en het Rampenplan

Artikel 3 van de Landsverordening Rampenbestrijding bevat de verplichting om bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, een Rampenplan vast te stellen. Zo’n plan is te beschouwen als een technisch-organisatorisch plan, waarmee in beginsel iedere ramp die het land treft efficiënt bestreden moet kunnen worden. De Minister van Algemene Zaken, hierna te noemen: de minister, is daarvoor verantwoordelijk.

Hoe zich dat verhoudt met het op 21 oktober 1996 met het aangrenzende Collectivité de Saint-Martin gesloten administratief akkoord dient nog nader bezien te worden.

In artikel 3 van de Landsverordening staan de elementen genoemd die in ieder geval in het Rampenplan moeten worden opgenomen.

Hiermee vormt deze verordening de wettelijke basis voor het Rampenplan.

Rampenbestrijdingsplannen

Een tweede soort plannen die in de Landsverordening Rampenbestrijding worden genoemd zijn de rampenbestrijdingsplannen. Zulke plannen moeten worden opgesteld voor iedere ramp, waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn. Als het rampenplan omschreven kan worden als een algemeen organisatieplan is het rampenbestrijdingsplan een maatregele n plan voor een specifiek omschreven rampsituatie (bijvoorbeeld een orkaan, een luchtvaart- of een scheepvaartongeval). Zo’n plan wordt door bij ministeriele regeling vastgesteld.

Overige plannen

Aan de hand van de hiervoor genoemde plannen dienen de afdelingen, diensten en instellingen die een taak hebben in het kader van de rampenbestrijding hun actieplannen en controlelijsten op te stellen. De sectie Rampenbestrijding heeft hierbij een coördinerende rol.

Gelet op het feit dat buiten de overheid de voertaal op Sint Maarten overwegend het Engels is, verdient het aanbeveling deze ‘actionplans’ en checklists’ (ook) in het Engels op te stellen.

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Als omschrijving wat onder een ramp moet worden verstaan wordt in dit plan gebruikt:

Een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is on t staan, waarbij het leven, de gezondheid en het welzijn van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn g e schaad en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist.

Artikel 3van de Landsverordening Rampenbestrijding bevat de verplichting dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, een rampenplan wordt vastgesteld. Dit rampenplan beoogt om op inzichtelijke wijze een duidelijke omschrijving te geven van:

* wat de essentiële taken zijn die moeten worden uitgevoerd bij de dreiging c.q. het zich voordoen van een ramp of een zwaar ongeval;

* wie deze taken moeten uitvoeren;

* hoe de samenwerking tussen de bij de rampenbestrijding betrokken diensten moet zijn geregeld;

* hoe de organisatie doelgericht en snel kan worden opgeschaald tot een adequate rampenbestrijdingsorganisatie;

* wat de effectiviteit van de organisatie is;

* wat de middelen van de organisatie zijn;

* hoe de informatie wordt verschaft over de rampen, die de bevolking en het milieu kunnen treffen alsmede de voorlichting aan de bevolking ten tijde van een (dreigende) ramp

Uitgangspunt daarbij is, dat voor het adequaat uitvoeren van de bestrijding van rampen en zware ongevallen aansluiting op de dagelijkse praktijk van elke overheidsafdeling, -dienst, bedrijf of particuliere instelling van wezenlijk belang is.

Deze organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding van de aan hen in dit plan opgedragen taken (bijlage D).

De minister ziet toe op de uitvoering daarvan.

1.2 Eenheid van opvatting

Omdat bij het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval vele overheids- en niet-overheidsinstanties zullen zijn betrokken met verschillen in cultuur, werktaal en taakinstelling, is het van belang dat bij het bestrijden ervan eenheid van opvatting heerst. Dit rampenplan heeft onder andere tot doel deze eenheid te bewerkstelligen en de taken van de te onderscheiden onderdelen van de organisatie op elkaar af te stemmen. Iedere organisatie blijft echter binnen het hier aangegeven kader verantwoordelijk voor de door haar uit te voeren taken.

1. 3 Directe gevolgen van een ramp voor het land

Naast mogelijke rampen ten gevolge van natuurgeweld, zoals orkaanschade en wateroverlast ten gevolge van overstroming of hevige regenval, moet voor het land ook rekening worden gehouden met rampen ten gevolge van biologische en technische ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Ramptypen die Sint Maarten kunnen treffen zijn:

  • 1.

    Meteorologische oorzaken

  • a.

    Tropische Stormen en Orkanen

  • b.

    Overige extreme weersomstandigheden (onder andere droogte)

  • 2.

    Lucht- / ruimtevaartongeval

  • 3.

    Ongeval op zee

  • 4.

    Overstroming

  • a.

    Neerslag (hevige regenval)

  • b.

    Vloedgolf (ten gevolge van orkaan)

  • c.

    Tsunami (seismische vloedgolf)

  • 5.

    Ongeval met giftig of biologisch materiaal

  • 6.

    Besmetting van drinkwater

  • 7.

    Voedselvergiftiging / epidemie

  • 8.

    Ongeval met brandbare / explosieve stoffen

  • 9.

    Brand in dicht bebouwd gebied

  • 10.

    Natuurbrand

  • 11.

    Instorting groot gebouw

  • 12.

    Paniek in menigten

  • 13.

    Vervoersongeval

  • 14.

    Geologische Rampen

  • a.

    Aardbeving

  • b.

    Vulkaanuitbarsting (op naburige eilanden)

  • 15.

    Uitval infrastructuur (onder andere telecommunicatie, haven, luchthaven)

  • 16.

    Kernongeval

De directe gevolgen van deze rampen of zware ongevallen kunnen onder meer leiden tot ernstige verstoring van het leefpatroon door:

* vernieling of zware beschadiging van wooncomplexen en vitale objecten;

* de gehele of gedeeltelijke versperring van het wegennet in het rampgebied door puin of andere obstakels, het in het ongerede raken van de elektriciteit- en drinkwatervoorziening, alsmede de telecommunicatie;

* het op zodanige wijze onder water geraken van een gebied, dat hierdoor gevaar ontstaat voor de bevolking en/of ernstige schade kan ontstaan aan opstallen en inventaris;

* zodanige verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater of de lucht in een bepaald gebied, dat daardoor een acuut gevaar voor de bevolking kan ontstaan.

1.4 Consequenties voor de bevolking

De gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval kunnen voor de bevolking zijn dat er:

* een aantal personen moet worden geëvacueerd, dan wel dat vluchtende personen moeten worden opgevangen;

* een aantal personen gezondheidsschade oploopt op korte en lange termijn en als gevolg daarvan medische behandeling behoeft;

* een aantal dodelijke slachtoffers valt en moet worden geborgen en begraven;

* de dieren uit een bepaald gebied moeten worden geëvacueerd en dat de dode dieren voor destructie moeten worden afgevoerd.

1.5 Doel van de rampenbestrijdingsorganisatie

Het doel van de rampenbestrijdingsorganisatie is het zorgdragen voor een goed geoutilleerde en effectieve organisatie op het eiland om bij een (grootschalig) incident, ramp of zwaar ongeval een gecoördineerd optreden van alle gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en instellingen te bewerkstelligen, waaronder het zorgdragen voor passende informatie aan de bevolking.

Beoogd wordt, dat zo snel en zo effectief mogelijk hulp wordt geboden, waardoor de (nadelige) gevolgen voor personen, dieren of goederen zoveel mogelijk worden beperkt en waarbij het verstoorde maatschappelijke leven zo snel mogelijk wordt genormaliseerd.

HOOFDSTUK 2 Rampenplan

2.1 Inleiding

Het rampenplan is een organisatieplan, waarin in algemene zin is aangegeven hoe in geval van een ramp of een dreigende ramp dient te worden gehandeld teneinde te komen tot een doelmatige bestrijding van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen daarvan, dan wel tot het voorkomen van de ramp. In dit plan ligt het accent niet in hoofdzaak op de technische uitvoeringsaspecten, maar op de bestuurlijke, organisatorische en coördinerende elementen bij het bestrijden van een ramp.

2.2 Deelplannen

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening Rampenbestrijding wordt een rampenplan vastgesteld, waarin in algemene zin en op hoofdlijnen is aangegeven hoe in geval van rampen gehandeld dient te worden. Ten behoeve van de doelmatige bestrijding van rampen of zware incidenten dient voorbereidend werk te worden verricht door het opstellen van deelplannen voor de zogenaamde ESF-groepen. Aan de hand van deze deelplannen dienen de afdelingen, diensten en instellingen hun actieplannen op te stellen.

Onderscheiden worden de hieronder genoemde deelplannen.

Voorlichting c.q publieksinformatie

In dit deelplan wordt aangegeven op welke wijze de organisatie van de voorlichting vóór (indien dat mogelijk is, bijvoorbeeld in geval van een orkaan), tijdens en na een ramp of zwaar ongeval dient te worden ingericht.

Primair verantwoordelijk hiervoor is de Dienst Communicatie met medewerking van de Dienst Brandweer en de Politie.

Waarschuwing bevolking

Het doel van dit deelplan is te bewerkstelligen dat de bevolking zo snel mogelijk gealarmeerd en daarna geïnformeerd kan worden omtrent de (dreigende) ramp, om zodoende het aantal slachtoffers onder de direct bij de ramp betrokken bevolking te beperken en de (onnodige) onrust te voorkomen.

Primair verantwoordelijk hiervoor is de Dienst Brandweer met medewerking van de Dienst Communicatie.

Evacuatie, opvang en verzorging

In dit deelplan wordt de voorbereiding en uitvoering geregeld inzake de opvang, verzorging alsmede de centrale registratie- en informatie van personen die bij een evacuatie of ontruiming zijn betrokken.

Primair verantwoordelijk hiervoor zijn de afdeling Sociale Ontwikkeling en de Politie.

Water en energie

In dit deelplan wordt aangegeven op welke wijze de coördinatie, productie c.q. import en distributie van water, elektriciteit en brandstof moet worden geregeld in tijd van schaarste.

Primair verantwoordelijk hiervoor is NV GEBE.

Telecommunicatie

Dit deelplan regelt de wijze waarop de telecommunicatie tussen de diverse bij de rampenbestrijding betrokken organisaties is geregeld.

Met name moet aandacht besteed worden aan:

* een alarmeringsschema waarin is opgenomen de wijze van bereikbaarheid, waarschuwing en alarmering, alsmede de voor de alarmering beschikbare middelen;

* een intern verbindingsschema waarin opgenomen de voor verbinding beschikbare middelen.

Primair verantwoordelijk hiervoor is de Dienst Brandweer met medewerking van alle telecommunicatie aanbieders.

Ondersteuning Rampgebied

Dit deelplan beschrijft op welke wijze de schade kan worden beperkt (waaronder waterbeheer/-beheersing) en ontstane schade dient te worde

n gerepareerd, hoe het afval moet worden opgeruimd en assistentie bij het vervoer van evacués, transport van de hulpdiensten en goederen waaronder brandstof wordt geregeld.

Primair verantwoordelijk hiervoor is het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur.

Bron-, effecten- en gevolgenbestrijding

In dit deelplan wordt beschreven op welke wijze invulling geven wordt aan de operationele taak: de handhaving van de openbare veiligheid van de bevolking.

Primair verantwoordelijk hiervoor is de Dienst Brandweer.

Openbare orde & veiligheid en verkeerscirculatie

In dit deelplan wordt beschreven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de operationele taak: de handhaving van de openbare orde van de gehele bevolking. In dit deelplan is tevens geregeld hoe de avondklok (curfew) dient plaats te vinden.

Primair verantwoordelijk hiervoor is de Politie.

Geneeskundige hulpverlening

In dit deelplan wordt aangegeven op welke wijze de gezondheid, hygiëne en medische zorg ten behoeve van de slachtoffers van de ramp of zwaar ongeval is geregeld.

Primair verantwoordelijk hiervoor is het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid.

Nazorg

In dit deelplan staan drie hoofdactiviteiten op het gebied van Nazorg, te weten de sociale nazorg, morgue/chappelle ardent, de herhuisvesting en de schadeafhandeling. Tevens behoort het onderwerp financiële gevolgen hiertoe.

Primair verantwoordelijk hiervoor is het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid.

Bestuurlijke zaken

In dit deelplan worden de volgende onderdelen beschreven:

* de taak en organisatie van de staf van het Ministerie van Algemene Zaken;

* alle overige informatie welke voor de bestrijding van rampen en zware ongevallen relevant moet worden geacht;

* een activiteitenschema om de organisatie operationeel te (kunnen) houden;

* hoe de bestuurlijke, juridische en de financieel-administratieve advisering is geregeld.

Primair verantwoordelijk hiervoor is het Ministerie van Algemene Zaken.

2.3 ESF-groepen

De deelplannen dienen door kleine gespecialiseerde teams, de zogenaamde ESF (Emergency Support Functions)-groepen, te worden opgesteld in overleg met de Dienst Brandweer. De ESF-groepen zijn zowel in de preparatoire als in de repressieve sfeer verantwoordelijk voor de onder hun systeem vallende taken (zie bijlage D).

Elke ESF-groep heeft de taak zijn deelplan met regelingen voor zijn organisatie op actualiteit bij te houden. De dienstactieplannen en checklists worden als bijlage aan het betreffende deelplan gevoegd.

De kosten die voortvloeien uit deze taken dienen te worden bekostigd uit de eigen begroting van de verantwoordelijke dienst of sector. Er worden 10 ESF-groepen onderscheiden die elk hun coördinator c.q verantwoordelijke kennen (zie 4.4.4).

2.4 Rampenbestrijdingsplan

Op grond van artikel 4, eerste lid van de Landsverordening Rampenbestrijding, dient de minister voor elke ramp of elk zwaar ongeval, waarvan plaats, aarde en gevolgen voorzienbaar zijn, een rampenbestrijdingsplan vast te stellen. Het plan bevat het geheel van de bij die ramp of dat zware ongeval te nemen maatregelen en is in beginsel niet openbaar met uitzondering van het gestelde in artikel 11 van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur.

[vervallen]

Met het oog op de toepasbaarheid van het rampenbestrijdingsplan inzake de voor te bereiden maatregelen in openbare situaties is gekozen voor een Operationeel Basisplan.

Een Rampenbestrijdingsplan bevat tenminste de volgende onderwerpen:

* de plaats, aard en gevolgen van een mogelijke ramp of zwaar ongeval;

* de specifieke gegevens van al dan niet aangewezen bedrijven ter bevordering van een effectieve inzet van de operationele diensten teneinde de gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval te beperken;

* de waarschuwing, alarmering en voorlichting van de bevolking;

* de verplaatsing van de bevolking;

* plaats en doel van diverse locaties, die ten behoeve van de bestrijding van rampen en zware ongevallen een rol kunnen spelen;

* het personeel en het materieel dat door elk onderdeel van de organisatie ter beschikking kan worden gesteld;

* een overzicht van andere hulpverlenende instanties, zoals diensten, organisaties en individuele personen die bij de bestrijding van de gebeurtenis kunnen worden betrokken;

* alle overige informatie die voor de bestrijding van rampen of zware ongevallen relevant moeten worden geacht.

Een Operationeel Basisplan moet gezien worden als een gestandaardiseerde operationele aanvulling op het rampenplan, de rampenbestrijdingsplannen en het coördinatieplan.

In het Operationeel Basisplan is in ieder geval opgenomen:

* Bereikbaarheid van het bestuur

* Communicatiemogelijkheden tussen de operationele diensten (en in het bijzonder de operationele leiding) en bestuur

* Bereikbaarheid van de operationele diensten

* Communicatiemogelijkheden tussen de operationele diensten

* Tentatieve aanduiding van aanrijdroutes (met loodsposten) voor bijstandsverlenende eenheden

* Geschikte locaties voor een verzamelplaats gewonden

* Gegevens van potentieel gevaarlijke objecten

* Logistieke voorzieningen voor de bevoorrading van de aan de rampenbestrijding deelnemende eenheden.

2.5 Oefeningen en afspraken

De minister draagt er zorg voor dat alle in het rampenplan genoemde onderdelen van de organisatie binnen het kader van de bestrijding van rampen en zware ongevallen zijn opgeleid, getraind en zodanig op elkaar zijn ingewerkt, dat bij een ramp of een zwaar ongeval een doeltreffende inzet van bedoelde disciplines en organisaties wordt gegarandeerd.

De minister bevordert dat oefeningen, als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, en artikel 4, vierde lid van de Landsverordening Rampenbestrijding, ten minste éénmaal per jaar worden gehouden, hetzij door eigen initiatieven, hetzij door deelneming aan nationale of internationale oefeningen.

De minister bevordert de totstandkoming van afspraken die nodig zijn voor een doelmatige bestrijding van rampen en zware ongevallen.

2.6 Begripsomschrijvingen

Ter verklaring van de in dit plan en de daarop berustende nadere uitwerking gehanteerde begrippen, is in bijlage B, deel uitmakend van dit rampenplan, een lijst met begripsbeschrijvingen opgenomen. Het is namelijk van cruciaal belang dat, bij alle bij de rampenbestrijding betrokken diensten en organisaties, een eenheid van opvatting heerst zoals beschreven is in 1.2.

2.7 Wijzigingen in plannen

Ingevolge artikel 3, vierde lid van de Landsverordening Rampenbestrijding, is de minister belast met de actualisering en de voordracht voor het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, tot actualisering van het Rampenplan en de daarbij behorende supplementen.

Wijzigingen in de rampenbestrijdingsplannen inclusief het Operationeel Basisplan worden overeenkomstig het bepaalde in het artikel 4, derde lid door de minister vastgesteld.

HOOFDSTUK 3 Het systeem van de rampenbestrijding

3.1 Inleiding

De rampenbestrijdingsorganisatie (RBO) is onder normale omstandigheden operationeel gezien een min of meer ‘lege organisatie’. Die kan worden opgestart vanuit één van de alarmcentrale van de parate operationele diensten (Politie, de Dienst Brandweer of de Ambulancedienst). De hoofdstructuur van deze organisatie, alsmede de samenstelling en taken van de hiertoe behorende commandostaven zijn vastgelegd in dit rampenplan. De hoofdtaken van de aan de RBO deelnemende diensten en organisaties worden aangegeven in het overzicht van bijlage D. Op het moment dat er sprake is van een (bijzonder) incident, ramp of zwaar ongeval, wordt deze organisatie volgens het opschalingsprincipe vanuit de bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen betrokken organisatie ingevuld door daartoe aangewezen functionarissen. Om aan de doelstelling van een gecoördineerde optreden te voldoen, wordt op drie niveaus leiding gegeven, te weten:

● het beleids- en strategisch niveau ( de minister met de Rampenstaf),

● het tactisch niveau (ESF-coördinator in het Operationeel Team)

● het operationeel niveau (leider CoPI met het commando team).

3.2 Het systeem van de rampenbestrijding

Indien de rampenbestrijdingsorganisatie paraat wordt gemaakt, kan het geheel van activiteiten die door de diensten en organisaties worden verricht worden gezien als een systeem dat is opgebouwd uit een tiental subsystemen (Emergency Support Functions of ESF-groepen), die elk een of meer processen omvatten, te weten:

ESF-groepen // Coördinator

(1) nutsvoorzieningen; Directeur NV GEBE

(2) telecommunicatie; Directeur Bureau Telecommunicatie en Post

(3) logistiek, infrastructuur, vuilafvoer; secretaris-generaal van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur

(4) bron-, effecten-, en gevolgenbestrijding; Hoofd van de dienst Brandweer

(5) ordehandhaving, beveiliging en verkeersregulatie; Korpschef Politie

(6) geneeskundige hulpverlening; secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid

(7) bevolkingszorg; Hoofd van de afdeling Sociale Ontwikkeling

(8) voorlichting; Hoofd van de dienst Communicatie

(9) bestuurlijke zaken; secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken

(10) coördinatie haven-, luchthaven- en hotelactiviteiten; secretaris-generaal van het Ministerie van Toerisme, Economische Zaken, Vervoer en Telecommunicatie

Voor deze ESF-groepen geldt een bepaalde structuur mbt de coördinatie en commandovoering.

De beschrijving van de bovenstaande ESF-groepen is het kader waarbinnen de rampenbestrijdingsorganisatie opereert. Op de genoemde groepen zijn ook de commandostructuren afgestemd. In de volgende paragrafen zijn deze groepen en de processen nader uitgewerkt. Het systeem van de rampenbestrijding ziet er schematisch uit zoals in bijlage F is weergegeven.

3.2.1 Bron-, effecten- en gevolgen bestrijding

Bij elk ongeval of incident is sprake van een bron en effecten met mogelijk gevolgen.

Teneinde hiertegen op te treden, worden door de parate diensten volgens vaste procedures ingezet om de dreigende gevaren daadwerkelijk te beperken en te bestrijden. Onder deze dreigende gevaren kunnen worden verstaan: verspreiding van toxische gassen, branden, explosies, instortingen of anderszins. De acties van de parate diensten zijn er primair op gericht om het probleem bij de bron aan te pakken dan wel de effecten in de richting van de bron terug te dringen en de gevolgen te voorkomen of te beperken. Voor deze werkzaamheden opereren vrijwel alle eenheden van de parate diensten volgens voorbereide alarmering-, uitruk- en inzetprocedures. De ESF-groep bron-, effecten- en gevolgenbestrijding functioneert in hoofdzaak in het kerngebied dat wordt onderverdeeld in een bron- en effectgebied.

Dit gebied moet worden gezien als een onveilig gebied, waarin het niet mogelijk is om zonder beschermende middelen op te treden.

3.2.2 Geneeskundige hulpverlening

De organisatie van de geneeskundige hulpverlening is gericht op het daadwerkelijk redden van slachtoffers, die door het incident of ongeval zijn getroffen en waarvoor (technische/geneeskundige) hulpverlening noodzakelijk is. Deze ESF-groep wordt omschreven als de “hulpverleningsketen” en omvat het geheel van samenhangende en georganiseerde technische, medische en paramedische handelingen vanaf het opsporen van slachtoffers tot en met het moment dat verdere behandeling niet meer nodig of mogelijk is.

3.2.3 Ordehandhaving en verkeersregulatie

Binnen het gebied van de veiligheidszone vindt een groot aantal verkeersbewegingen plaats. De bevolking, die het bron- en effectgebied moet verlaten, zal voor de ontruiming of evacuatie nader aan te geven wegen moeten volgen. De ambulances maken gebruik van aan- en afvoerroutes om de slachtoffers naar ziekenhuizen te vervoeren. De eenheden, die in het bron- en effectgebied worden ingezet, benaderen deze gebieden via verzamelpunten en uitgangsstellingen om vervolgens in het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden te kunnen worden ingezet.

De politie coördineert het gebruik van alle wegen en draagt zorg dat bepaalde gebieden voor onbevoegden worden afgesloten en dat toegang wordt verleend aan degenen die op het rampterrein een functie (moeten) vervullen. Tevens regelt de politie het gidsen van bijstandseenheden. Evenzo draagt zij zorg voor het handhaven van een eventuele avondklok (curfew).

Ter ontheffing van het tijdens een avondklok geldende uitgaans- en straatverbod kan aan bepaalde personen een pasje verstrekt worden. Hiervoor is een pasjessysteem ontworpen waarin is geregeld hoe bepaalde personen tegen betaling een pasje kunnen verkrijgen. Het te betalen bedrag is in de Legesverordening vastgelegd.

3.2.4 Bevolkingszorg (waarschuwing, verplaatsing en opvang)

De bevolking binnen een bron- en effectgebied is of kan worden getroffen door de gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval. In verband hiermede worden maatregelen genomen om de bevolking te waarschuwen. Deze waarschuwing bestaat uit een alarmering door middel van geluidswagens en wordt gevolgd door het informeren van de bevolking via de lokale radiostations over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval die de bevolking en het milieu bedreigt of treft, alsmede over de hierbij te volgen gedragslijn. Deze informatie wordt op passende wijze verschaft via de lokale radiostations en door geluidswagens van de politie.

De bevolking kan opdracht krijgen om binnen te blijven, dan wel een bepaald gebied te ontruimen. Het gebied dat door de bevolking verlaten moet worden, is uitsluitend toegankelijk voor de disciplines en organisaties, die binnen dit gebied rampbestrijdingstaken verrichten. Het gebied binnen het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden –waar de aanwezige bevolking veilig kan verblijven- wordt aangemerkt als veiligheidszone. In deze zone kan de bevolking uit het bron- en effectgebied tijdelijk worden opgevangen. Wanneer het bron- en effectgebied voor langere tijd niet meer voor de bevolking toegankelijk is, zal de verplaatsing naar opvangcentra binnen dan wel naar buiten het land plaatsvinden en verlaat deze bevolking het rampterrein. De buitengrens van de veiligheidszone is tevens de buitengrens van het rampterrein.

3.2.5 Logistiek en vervoer

Bij een grootschalig incident/ramp is al in een eerste stadium logistieke ondersteuning op het rampterrein nodig. Evenzo zal er behoefte zijn aan ondersteuning op logistiek gebied en vervoer in het kader van de evacuatie, opvang en verzorging.

In principe worden de afdelingen/diensten en instellingen die aan de rampenbestrijding deelnemen geacht de eerste acht uur selfsupporting te zijn. In verband met schaarsteverdeling is het nodig dat er een vorm van coördinatie wordt uitgewerkt en dat er een primair verantwoordelijke wordt aangewezen voor de uitvoering hiervan.

3.2.6 Coördinatie en commandovoering

De verschillende ESF-groepen zijn niet los van elkaar te zien. Op ten minste drie niveaus vindt de coördinatie/afstemming tussen die groepen en de processen plaats, te weten:

● De Rampenstaf bestaat uit een Beleidsteam en een Operationeel Team. Het Beleidsteam adviseert de minister over het door hem te voeren beleid en stelt in overleg met hem op hoofdlijnen de strategische doelstellingen vast.

De Rampenstaf bestaat uit de minister, de Operationeel Leider en de Hoofden van de afdelingen/diensten, Korpschef Politie, het kabinet van de minister en het Hoofd van de dienst Communicatie, afhankelijk van het ramptype eventueel uitgebreid met relevante adviseurs. Indien de Operationeel Leider niet dezelfde persoon is als de Coördinator Rampenbestrijding ,maakt de laatste ook deel uit van de Rampenstaf;

● Het Operationeel Team is belast met de uitwerking van de strategische doelstellingen en het verstrekken van de strategische opdrachten aan de uitvoerende afdelingen/diensten/instellingen en eventueel het CoPI.

Het Operationeel Team bestaat uit de Hoofden van de afdelingen en diensten, de Korpschef Politie of hun plaatsvervangers en de Operationeel Leider.

Het Operationeel Team opereert op strategisch niveau en coördineert de uitvoering van de tactische opdrachten aan de actiecentra van de aan de incidentenbestrijding deelnemende diensten en organisaties en eventueel het CoPI;

● Het commando Plaats Incident (CoPI) belast met taken op uitvoerend (operationeel) niveau, geeft op de plaats van het ongeval daadwerkelijk uitvoering aan de incidentenbestrijding. De afdelingen, diensten en instellingen zorgen vanuit hun actiecentra voor de nodige ondersteuning op uitvoerend niveau.

3.3 Voorbereiding en uitvoering

Voor de voorbereiding van de organisatie als geheel is ingevolge artikel 2, eerste lid van de Landsverordening Rampenbestrijding, de minister verantwoordelijk. Tijdens de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval is de minister belast met het Opperbevel en derhalve degene, die belast is met de eenhoofdige leiding van de rampbestrijding.

Met de coördinatie van de voorbereiding op rampen is de Coördinator Rampenbestrijding belast. Tenzij de minister daarvoor een andere functionaris aanwijst, is dit het Hoofd van de dienst Brandweer. Deze functionaris is tevens belast met de functie van Operationeel Leider, tenzij de minister afhankelijk van het ramptype hiervoor een andere functionaris aanwijst.

Alle regelingen, plannen, procedures en eventuele wijzigingen daarvan met betrekking tot de organisatie van de bestrijding van rampen en zware ongevallen dienen te worden getoetst door de Rampenstaf. Binnen de aangegeven organisatie zijn de afzonderlijke diensten, afdelingen en organisaties verantwoordelijk voor het doen functioneren van de desbetreffende ESF-groepen.

3.4 Coördinatie en commandovoering

Het uit 10 ESF-groepen opgebouwde Rampenbestrijdingssysteem kent een 30-tal processen, die nader worden beschreven in het Operationeel Basisplan. Voor een opsomming van deze processen wordt verwezen naar bijlage I. Verschillende van deze processen zijn niet los van elkaar te zien en zijn derhalve in deelplannen geclusterd.

Op ten minste drie niveaus dient de coördinatie/afstemming plaats te vinden tussen die deelplannen c.q. processen, te weten:

● De Rampenstaf op beleids- en strategisch niveau. De Rampenstaf adviseert de minister over het door hem te voeren beleid en is derhalve belast met de advisering betreffende de strategische doelstellingen.

● Het Operationeel Team op strategisch niveau. Op dit niveau wordt de strategie door de ESF-coördinatoren omgezet in tactische opdrachten die worden doorgegeven aan de afzonderlijke afdelingen, diensten en eventueel het CoPI.

● De afzonderlijke afdelingen , diensten en eventueel het CoPI dragen zorg voor de daadwerkelijke uitvoering van de incidentenbestrijding.

3.5 Toetsing van het systeem

Het bovengenoemd systeem moet worden getoetst aan de volgende parameters:

● leiding

● beheersing

● communicatie

● informatie

● financiële gevolgen

N.B Indien niet wordt voldaan aan de invulling van deze parameters is een goede rampenbestrijdingsorganisatie niet mogelijk.

Deze toetsingselementen dienen tevens te worden toegepast bij de vervaardiging van de deelplannen c.q. actieplannen.

HOOFSTUK 4 Taken en bevoegdheden

4.1 Inleiding

De bestuurlijke en de operationele leiding bij een ramp dient zo veel mogelijk op de “normale” gang van zaken aan te sluiten.

De Landsverordening Rampenbestrijding kent evenwel nog extra bevoegdheden toe aan de minister en aan degene die door de minister is aangewezen als Operationeel Leider, alsmede aan de Operationeel Leider Geneeskundige Hulpverlening.

Vervolgens wordt de rampenbestrijdingsorganisatie volgens een vooraf bepaalde structuur opgeschaald. In dit hoofdstuk vindt de nadere uitwerking plaats.

4.2 Wettelijk kader

4.2.1 Opperbevel

De minister heeft het opperbevel in geval van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van de ramp of het zware ongeval deelnemen staan onder zijn bevel. Hij doet zich bijstaan door een door hem samengestelde Rampenstaf (artikel 8, tweede lid van de Landsverordening Rampenbestrijding). Voorts zijn er in de Landsverordening uitzonderingstoestand een aantal artikelen opgenomen waarin de algemene bevelsbevoegdheid tot het geven van voorschriften in het kader van de rampenbestrijding toegekend aan de minister.

4.2.2 Operationele leiding

Degene die de leiding over de brandweer heeft, is tevens belast met de operationele leiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen, tenzij de minister een andere voorziening treft (artikel 9, eerste lid van de Landsverordening Rampenbestrijding). Voor Sint Maarten is dit het Hoofd van de dienst Brandsweer.

4.2.3 Openbare orde

Voor de handhaving van de openbare orde is de Minister van Justitie ingevolge artikel 15 Landsverordening Inrichting en organisatie landsoverheid het bevoegd gezag.

4.2.4 Afdelings- en Diensthoofden

De hoofden van elk onderdeel van de organisatie zijn bevoegd ten behoeve van de bestrijding van rampen en zware ongevallen al het personeel in dienst te roepen en het personeel die opdrachten te geven, die op dat moment noodzakelijk worden geacht, tenzij hierin reeds op een andere wijze is voorzien of wanneer een dergelijk beroep op bijstand tijdig aan de minister kan worden voorgelegd.

De minister is in geval van een dergelijk incident bevoegd voornoemde bevoegdheden uit te breiden, dan wel te beperken.

4.3 Functies en functionarissen

4.3.1 De minister is belast met het Opperbevel bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen. Hij doet zich bijstaan door een door hem samengestelde rampenstaf.

Opperbevel duidt op twee aspecten:

de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid;

de zeggenschap over ieder die aan de (ramp)bestrijding deelneemt, zulks in het bijzonder met het oog op een goede coördinatie.

4.3.2 Het Hoofd van de dienst Brandweer

Is in beginsel, in geval van een ramp of een zwaar ongeval met effecten naar de omgeving, door de minister belast met de operationele leiding van de rampenbestrijding (ESF 4).

4.3.3 De korpschef van politie

Is belast met de functie van algemeen commandant over de politie-eenheden.

De korpschef is systeemverantwoordelijk voor ESF 5.

4.3.4 Het Hoofd van de afdeling Volksgezondheid

Het Hoofd van de afdeling Volksgezondheid is belast met de operationele leiding met betrekking tot de Geneeskundige Hulpverlening bij grootschalige ongevallen en Rampen (GHOR). Het Hoofd is verantwoordelijk voor ESF 6.

4.4 Samenstelling en taken

4.4.1 Rampenstaf

De minister doet zich bijstaan door een door hem samengestelde rampenstaf, welke adviseert omtrent het door de minister te voeren beleid inzake de bestrijding van rampen en zware ongevallen. De minister en zijn rampenstaf verrichten hun werkzaamheden in het Operationeel Centrum , tenzij de minister een ander plaatst aanwijst.

De Rampenstaf bestaat uit beleidsadviseurs en functionarissen die de uitvoeringsgerichte coördinatie verzorgen. De Operationeel Leider of zijn vertegenwoordiger draagt zorg dat de beleidsbeslissingen worden vertaald in strategische c.q. operationele opdrachten en dat de taakuitvoering door de diensten wordt afgestemd in directe samenwerking met de betrokkenen. Naar eigen inzicht kan aan de rampenstaf een verbindingsgroep en een ondersteuningsgroep worden toegevoegd en samengesteld.

Samenstelling

De Rampenstaf is multidisciplinair door de minister afhankelijk van het ramptype samengesteld uit de afdelings- en diensthoofden van onder meer:

● Dienst Brandweer & de sectie Rampenbestrijding

● korps Politie Sint Maarten

● Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid

• Afdeling Sociale Ontwikkeling

● Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en Infrastructuur

● Ministerie van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie

● Kabinet van de Minister van Algemene Zaken

● Dienst Communicatie

● Meteorologische Dienst (ad hoc)

● Relevante organisaties, bedrijven en instellingen (ad hoc)

Taken

De Rampenstaf heeft globaal tot taak:

● adviseren van de minister bij de te nemen beleidsbeslissingen en de coördinatie van de bestrijding van rampen en zware ongevallen;

● het toezicht op de uitvoering van de genomen beslissingen;

● het doorlopend volgen van het verloop van de rampbestrijding en hulpverlening en de minister ter zake rapporteren;

● het voorbereiden van informatie aan en de voorlichting van de bevolking;

● het aanvragen van personele en materiële hulp van elders, voor zover dit niet gemandateerd is aan de organisaties;

● het zorg dragen voor de totale verslaglegging van de ramp of het zware ongeval;

● het in het na-traject verzorgen van een analyse van de ramp of het zware ongeval;

● het doen van aanbevelingen om een soortgelijke ramp in de toekomst te voorkomen en om de gevolgen ervan te beperken;

● het namens het bevoegd gezag aanvragen van bijstandspotentieel voor de rampbestrijding bij het Koninkrijk en de buurlanden.

4.4.2 Commando Plaats Incident (CoPI)

De lokale piket functionaris van de brandweer, die optreedt als commandant leider CoPI, doet zich bijstaan door een operationele staf ter plaatse. Als commando-locatie dient gebruik worden gemaakt te kunnen worden van een commandoverbindingswagen van de Dienst Brandweer (nog aan te schaffen).

Samenstelling

In het Commando Plaats Incident zijn tenminste vertegenwoordigd de leidinggevende functionarissen van:

● de brandweer

● de politie

● de geneeskundige- en gezondheidsdienst

● voorlichtingsfunctionaris

● relevante overigen

Het commando kan naar behoefte worden uitgebreid met functionarissen van de overige diensten en organisaties, die bij de incidentbestrijding zijn betrokken, bijv. de Directeur Zeehaven, Directeur Luchthaven e.d. De voorlichtingsfunctie van het CoPI wordt in beginsel ingevuld door de politiepersvoorlichter.

Taken

Het Commando Plaats Incident (CoPI) heeft in hoofdlijnen tot taak:

● het uitoefenen van de operationele leiding ter plaatse over de aan de bestrijding van de ramp of het zware ongeval deelnemende disciplines;

● de gecoördineerde inzet van de bestrijdingseenheden in de directe omgeving van het incident;

● het treffen van maatregelen gericht op het voorkomen en beperken van slachtoffers op de plaats van het incident;

● de hulpverlening aan slachtoffers;

● het verstrekken van informatie over de bestrijding van de ramp of het zware ongeval;

● het aanvragen van tot de organisatie behorend bijstandspotentieel bij de eigen meldkamer of actiecentrum.

4.4.3 Operationeel Team

Het Operationeel Team opereert op strategisch niveau. Dit houdt in dat hierin de adviezen voor de Rampenstaf worden gegenereerd of, indien dit niet operationeel is, de bestrijding van de ramp of het zware ongeval coördineert.

Samenstelling

Het Operationeel Team is samengesteld uit de Afdelingshoofden, de Korpschef Politie en het hoofd van de dienst Brandweer.

Degene die is belast met de operationele leiding is tevens de voorzitter van het Operationeel Team.

Afhankelijk van het type ramp kan aan het Operationeel Team worden samengesteld uit meerdere ESF-groepen. Coördinatoren van de ESF-groepen Bron-, effe c ten en gevolgenbestrijding; Openbare Orde en Veiligheid; Geneeskundige Hul p verlening; Logistiek & Infrastructuur; Bevolkingszorg en Voorlichting zullen te allen tijde deel uit maken van het Operationeel Team.

Taken

Het Operationeel Team is in hoofdlijnen verantwoordelijk voor de volgende taken:

● het geven van de operationele leiding aan de disciplines die aan de bestrijding van de ramp of het zware ongeval deelnemen;

● het coördineren van de uitvoering van alle maatregelen van de actiecentra van de aan de incidentbestrijding deelnemende diensten en organisaties;

● het plannen van de behoefte aan bijstandspotentieel voor de rampbestrijding bij het Koninkrijk en de buurlanden;

● het verzamelen en verstrekken van relevante gegevens betreffende de ramp en de rampenbestrijding aan de bij de bestrijding betrokken organisaties;

● het onderhouden van contacten met de bestuurlijke autoriteiten en met name de minister;

● het doen van voorstellen aan de bestuurlijke autoriteiten inzake het waarschuwen, alarmeren, verplaatsen en opvangen van de bevolking;

● de logistieke verzorging van de ingezette eenheden;

● het geven van voorlichting ten aanzien van de operationele aspecten.

4.4.4 ESF groepen

Elke ESF-groep heeft een coördinator die verantwoordelijk is voor het functioneren van de groep. Dit geldt zowel in voorbereidende als in uitvoerende zin. Hiervoor beschikt de coördinerende afdelingshoofden c.q. het diensthoofd over een ESF-groep, die op zijn aanwijzing in overleg met de Coördinator Rampenbestrijding wordt samengesteld. Deelnemers kunnen zijn zowel ambtenaren als functionarissen van niet-overheidsdiensten. Zij dienen te worden geselecteerd op grond van hun expertise en in mindere mate op grond van hun functie. Dat neemt niet weg dat zij wel een zekere mate van (gemandateerde) bevoegdheden dienen te hebben. Het afdelingshoofd/het diensthoofd of een door hem aangewezen vervanger treedt op als voorzitter tijdens de werkgroep vergaderingen.

Omdat hij bovendien zijn ESF-groep in de Rampenstaf vertegenwoordigt, dient hij vergaande bevoegdheden te hebben, zodat de voorkeur uitgaat naar een diensthoofd. Tijdens een ramp of zwaar incident kunnen naar gelang de ernst en het soort incident alle of slechts een deel van de ESF-groepen worden operationeel worden gemaakt.

In het algemeen zijn (een deel van) de ESF-groepen pas operationeel indien alarmfase 2 van kracht is. De coördinatoren van de operationele ESF-groepen vormen zoals gezegd het Operationeel Team ().

ESF 1: water & energie (NV GEBE)

● prepareert een deelplan dat aangeeft op welke wijze de productie, en distributie van water en elektriciteit dient plaats te vinden in tijd van schaarste of beschadiging van het distributienet;

● coördineert de stopzetting en het herstel van de productie en leverantie van water en elektriciteit;

● coördineert de werkzaamheden aan het waterleiding- en elektriciteitsnet;

ESF 2: telecommunicatie (Bureau Telecommunicatie en Post )

● prepareert het deelplan voor de wijze van telecommunicatie tussen de diverse bij de rampenbestrijding betrokken organisaties;

● in het deelplan dienen ten minste te zijn opgenomen:

● een alarmeringsschema met de wijze van bereikbaarheid, waarschuwing en alarmering van de functionarissen van de betrokken diensten;

● de voor de alarmering beschikbare middelen en een intern verbindingsschema waarin opgenomen de voor de verbinding beschikbare middelen;

● de te treffen voorzieningen dienen van dusdanige aard te zijn, dat tijdens nood- of

rampomstandigheden een adequate bestrijding niet belemmerd wordt;

● Bureau Telecommunicatie en Post coördineert de werkzaamheden aan het telecommunicatienet.

ESF 3: Infrastructuur, transport en logistiek (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur)

● prepareert tezamen met andere bij de openbare werken betrokken diensten en instanties het deelplan voor de inzet op het gebied van openbare werken;

● geeft leiding aan de resources en werkzaamheden op het gebied van openbare werken zoals wegenonderhoud, verwijderen van puin en afval;

● draagt zorg voor het waterbeheer en waterbeheersing

● overlegt met de energiebedrijven over de stopzetting en herstel van levering van diensten;

● overlegt met particuliere bedrijven over de inzet van particuliere resources in werkzaamheden verband houdende met openbare werken;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 20, 21 en 25

ESF4: bron-, effecten- en gevolgenbestrijding (de Dienst Brandweer)

● stelt een deelplan op waarin de wijze wordt beschreven waarop zij invulling geeft aan haar operationele taak;

● stuurt op tactisch niveau de brandweer aan via het CoPI;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 1

ESF 5: openbare orde, veiligheid en verkeersregulatie (Korps Politie Sint Maarten)

● prepareert tezamen met andere bij de handhaving van de openbare orde betrokken instanties de deelplannen voor de handhaving van de openbare orde en verkeersregulatie;

● coördineert op tactisch niveau de inzet en het gebruik van het potentieel voor de ordehandhaving via het CoPI;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 5, 6, 7 en 8.

ESF 6: geneeskundige hulpverlening (Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid)

● prepareert tezamen met andere bij de geneeskundige hulpverlening betrokken diensten en instanties de deelplannen voor de geneeskundige hulpverlening inclusief de psychosociale hulpverlening en volksgezondheid. Dit deelplan omvat de beleidslijnen en procedures voor het mobiliseren en managen van het geneeskundig hulpverleningspotentieel tijdens nood- en rampomstandigheden;

● neemt de gepaste maatregelen ten aanzien van public health issues zoals vaccinaties, drinkwaterkwaliteit, hygiëne, ongedierte bestrijding etc. en treedt hiertoe in nauw overleg met de groep publieke informatie;

● coördineert op tactisch niveau de inzet en het gebruik van het geneeskundig potentieel en personeel met bij de geneeskundige hulpverlening betrokken diensten en instanties via het CoPI;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 9, 11, 12 en 13

ESF 7: bevolkingszorg (Afdeling Sociale Ontwikkeling)

● prepareert een overzicht van de risico’s/dreigingen op grond van een risicoanalyse;

● identificeert risicogebieden en groepen die risico lopen;

● prepareert een overzicht van alle transport resources ten behoeve van evacuatie;

● inventariseert gebouwen op geschiktheid voor het dienen tot opvangcentrum en vervaardigt een lijst met de geschikte gebouwen. Bereidt noodzakelijke overeenkomsten voor die toegang garanderen tot niet-overheidsgebouwen;

● prepareert een lijst van de instanties verantwoordelijk voor de noodzakelijke resources voor het opzetten en operationeel houden van het opvangcentrum (voedsel, water, slaapmaterialen, kaarsen, communicatiemiddelen, sanitaire- en medische voorzieningen etc.) en draagt zorg voor de aanwezigheid in voldoende mate van deze resources bij de in gebruik name van een opvangcentrum;

● prepareert de deelplannen verband houdende met evacuatieactiviteiten;

● prepareert informatie voor evacués over opvang faciliteiten;

● bepaalt de omvang van de noodzakelijke leiding van een opvangcentrum en stelt deze aan;

● overlegt met de minister en de Dienst Communicatie ter preparatie van informatie over de beschikbaarheid van opvang en de locatie daarvan;

● assisteert de dierenbescherming waar nodig;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 4, 5, 14

ESF 8: publieke informatie c.q. voorlichting (Dienst Communicatie)

● maakt de deelplan voor waarschuwing van de bevolking of delen daarvan. Is daartoe op de hoogte van locatie én het gebruik van de diverse noodzakelijke waarschuwingssystemen;

● verricht onderzoek naar de te waarschuwen gebieden/doelgroepen;

● adviseert de minister en operationeel leider op het gebied van voorlichting en publieke informatie;

● prepareert een distributielijst voor informatie aan groepen die geen toegang tot de normale media hebben zoals schoolkinderen;

● prepareert informatieve berichtgeving voor release aan media, slechtzienden en slechthorenden en niet de moedertaal sprekenden;

● overlegt met de dierenbescherming over te prepareren berichtgeving voor het treffen van de juiste maatregelen ter bescherming van huisdieren en vee

● draagt zorg voor de voorlichting c.q. publieksinformatie;

● de coördinator van deze ESF-groep is de persvoorlichter van de Rampenstaf;

● zie ook Operationeel Basisplan proces 3 en 4.

ESF 9: bestuurlijke zaken (Ministerie van Algemene Zaken)

● ondersteunt de minister op bestuurlijk-, juridisch- en financieel administratief niveau;

● prepareert het noodzakelijk deelplan voor de ondersteuning van de minister;

● prepareert een activiteitenschema om de ambtelijke organisatie operationeel te (kunnen) houden;

● maakt deel uit van de Rampenstaf.

ESF 10: coördinatie haven-, luchthaven en hotelactiviteiten (Ministerie van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie )

● nog nader uit te werken.

4.4.5 Het openbaar ministerie (OM)

● Een vertegenwoordiger van de officier van justitie kan als externe adviseur worden opgenomen in de Rampenstaf. Deze heeft geen inbreng in bestuurlijke beslissingen;

● de justitiële component (strafvorderlijke belangen) bepaalt de mate van inbreng van het OM;

● het OM en de overige justitiële autoriteiten (politie) prepareren een deelplan handhaving openbare orde en een deelplan strafrechtelijk onderzoek;

● de justitiële autoriteiten hebben tot taak de identificatie van slachtoffers, handhaving van de rechtsorde, verkeersleiding en de uitvoering van strafrechtelijk onderzoek;

● het strafrechtelijk onderzoek omvat het ten tijde van en na afloop van een incident/calamiteit doen van onderzoek naar de oorzaak van het incident/de calamiteit met als doel het opsporen van strafbare feiten;

● de verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde berust bij de politie, onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie;

● de verantwoordelijkheid voor het strafrechtelijk onderzoek rust bij de politie en de officier van justitie.

● zie ook Operationeel Basisplan proces 23

HOOFDSTUK 5 Opschalingstructuur rampenbestrijdingsorganisatie

5.1 Inleiding

Afhankelijk van de schaalgrootte en het soort incident wordt bepaald welke bij de rampenbestrijding betrokken personen en instanties moeten worden gealarmeerd. Dit gebeurt door of vanwege de minister op indicatie van de Beleidsstaf. De personele (organisatorische) en materiële aanwezigheid wordt hierbij afhankelijk gemaakt van de behoefte.

In geval van een escalerend incident (van klein naar groot) wordt gesproken van opschaling. Deze opschaling in opgesplitst in een drietal alarmfasen. Elke alarmfase heeft een vooraf afgesproken structuur. Door het instellen van alarmfasen met bijbehorende structuur wordt het duidelijk welke personen of instanties zijn gealarmeerd, wat de respectievelijke taken zijn en wie de leiding heeft. Hierdoor wordt voorkomen dat (nog) niet-gealarmeerde personen te vroeg in beeld komen en het rampenbestrijdingsproces vertroebelen.

Onderscheiden worden de volgende alarmfasen:

Routine 0 dagelijkse taakuitvoering

Alarmfase 1 (GRIP I) geen effect naar de omgeving

Alarmfase 2 (GRIP II) effect naar de omgeving

Alarmfase 3 (GRIP III) effect naar de Collectivité de Saint-Martin, andere landen

5.2 Routine dagelijkse taakuitvoering (alarmfase 0)

Bij een incident, dat als een routineaangelegenheid kan worden gekwalificeerd, zullen de parate operationele diensten van brandweer, politie en ambulancedienst optreden. Zij overleggen op basis van gelijkwaardigheid, waarbij de brandweerofficier (OvD) in principe optreedt als primus inter pares.

De leidinggevende functionarissen van de bij het incident betrokken (operationele) diensten verrichten dit overleg coördinatie ter plekke. In dit overleg worden ad hoc de inzet van het potentieel van de parate diensten en de te treffen maatregelen op elkaar afgestemd.

5.3 Geen effect naar de omgeving (alarmfase 1)

De onder routinematige omstandigheden optredende operationele diensten kunnen hun coördinerend overleg structureren door op te schalen volgens de Gecoördineerde Rampen- en Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP). Is het incident lokaal van aard en op het incidentterrein dan wordt een Commando Plaats Incident (CoPI) ingesteld conform de eerste alarmeringsfase (GRIP I) van deze procedure.

Als onderkomen van het CoPI wordt in principe de verbindings-commandowagen van de brandweer gebruikt (thans nog niet beschikbaar).

De Gecoördineerde Rampen- en Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP) voorziet in een commandostructuur met een eenhoofdige leiding. De leider van het CoPI zijnde de officier van dienst van de brandweer, is belast met de operationele leiding. Met betrekking tot de “overigen” van het CoPI moet met name worden gedacht aan een functionaris als de Havenmeester, bedrijfsdeskundige, e.d.

5.4 Effect naar de omgeving (alarmfase 2)

Bij incidenten met effecten naar de omgeving ontstaat de noodzaak om de informatievoorziening voor bestuur en bevolking te coördineren alsmede de besluiten van de actiecentra van de bij de bestrijding van het incident betrokken diensten. Er wordt opgeschaald naar de tweede alarmeringsfase (GRIP II) door het alarmeren van het Operationeel Team Operationeel Team dat zorgdraagt voor het omgevingsmanagement. Het Operationeel Team staat onder voorzitterschap van de Operationeel Leider (OL). Opgemerkt wordt dat alleen die afdelingshoofden en diensthoofden c.q. ESF-coördinatoren die voor het specifieke incident noodzakelijk zijn gealarmeerd worden.

Omdat de effecten van het incident op de omgeving van dien aard zijn dat invulling moet worden gegeven aan de bestuurlijke component op niveau wordt ook de Rampenstaf gealarmeerd. De Rampenstaf draagt zorg voor de bestuurlijke afhandeling en de voorlichting aan de bevolking.

Het onderkomen van het Operationeel Team en de Rampenstaf is het Operationeel Centrum.

5.5 Effect en gevolgen die het land overstijgen (alarmfase 3)

Bij incidenten met effecten en gevolgen die Sint Maarten overstijgen, waarbij nadrukkelijk op strategisch en tactisch niveau gecoördineerd dient te worden en waarbij meer landen of eilanden direct of indirect bij het incident zijn of kunnen worden betrokken, dient er tussen de Rampenstaven alsmede de persvoorlichting bestuurlijke afstemming plaats te vinden.

Hierin wordt voorzien door de minister (GRIP III).

Indien bij een ramp of een zwaar ongeval meer landen of eilanden betrokken raken, blijft de rampenbestrijdingsstructuur ongewijzigd. Elk bij het incident betrokken land draagt zorg voor het alarmeren van zijn Rampenstaf.

[vervallen]

5.6 Opstarten en beëindigen van de rampenbestrijding

5.6.1. Inleiding

De rampenbestrijdingsorganisatie wordt opgestart door een of meer van de parate hulpverleningsdiensten, die met de incidentenbestrijding zijn belast.

Meldingen van incidenten worden telefonisch aan deze dienst doorgegeven.

Na ontvangst van een melding vindt een beoordeling plaats en worden vervolgens eenheden en functionarissen volgens standaardprocedures gealarmeerd. Afhankelijk van de aard en omvang van een voorval wordt de hulpverleningsdienst geleidelijk volgens vaste patronen uitgebouwd naar de rampenbestrijdingsorganisatie in haar volle omvang. Dit laatste houdt in dat het rampenplan van het land in werking is gesteld en dat alle betrokkenen handelen conform de bepalingen van het rampenplan.

5.6.2 Meldingen van incidenten

De melding van incidenten vindt telefonisch plaats bij de alarmcentrale van een van de parate hulpverleningsdiensten. Deze diensten dragen er zorg voor, dat de melding wordt doorgegeven aan alle instanties, die ingevolge regeling dienen te worden geïnformeerd.

Al naar gelang de aard, plaats en omvang van een ramp wordt door de minister na overleg met Coördinator Rampenbestrijding het rampenplan geheel of gedeeltelijk in werking gesteld, en kunnen de rampenstaf, het operationeel centrum en het CoPI of onderdelen hiervan met speciale taken worden belast.

5.6.3 Alarmering

Alle diensten/ afdelingen alarmeren hun eenheden en functionarissen conform de procedures, die in de interne instructies zijn uitgewerkt.

5.6.4 Gecoördineerd optreden

Vooruitlopend op het besluit van de minister tot het geheel of gedeeltelijk in werking stellen van het rampenplan kan op het plaats incident een coördinatie team (CoPI) worden ingesteld. Dit is gewenst, indien een gecoördineerde inzet van de hulpverleningsdiensten en organisaties ter plaatse noodzakelijk is. Het CoPI kan op initiatief van een van de leidinggevenden van de drie parate diensten, te weten:

brandweer, politie en ambulancedienst ter plaatse worden gesteld.

De leidinggevende van het brandweer is in principe de coördinator van het team, tenzij in onderling overleg anders wordt beslist.

Bij het instellen van het CoPI ontvangen de leden van het operationeel team een voorwaarschuwing hieromtrent. Het operationeel team kan een voorwaardenscheppende rol krijgen.

De coördinator van het CoPI brengt de minister op de hoogte van de genomen maatregelen. Hij draagt tevens zorg voor de waarschuwen van de Coördinator Rampenbestrijding.

5.6.5 Rampenstaf

De rampenstaf wordt gealarmeerd, nadat de minister na overleg met de operationele diensten heeft besloten het rampenplan in werking te stellen.

Zijn besluit brengt hij ter kennis aan de Minister van Justitie .

Het in werking stellen van het rampenplan houdt in, dat de bestrijding van de ramp volgens de in dit rampenplan geschetste organisatiestructuur verloopt.

5.6.6 Buiten werking stellen van het rampenplan

De minister bepaalt, zo nodig in overleg met de Minister van Justitie, het tijdstip waarop het rampenplan buiten werking wordt gesteld.

HOOFDSTUK 6 Alarmering en Verbindingen

6.1 Inleiding

De melding van incidenten vindt veelal telefonisch plaats bij één van de meldkamers van de parate hulpverleningsdiensten. Deze diensten dragen er zorg voor dat de melding wordt doorgegeven aan alle instanties die ingevolge nadere regelingen dienen te worden gealarmeerd en geïnformeerd.

Na ontvangst van meldingen vindt een beoordeling plaats en worden eenheden en functionarissen volgens standaardinstructies en procedure door de eigen meldkamer gealarmeerd. Afhankelijk van de aard en omvang van een voorval wordt de bestrijdingsorganisatie geleidelijk volgens vaste patronen uitgebouwd naar de rampenbestrijdingsorganisatie in volle omvang. Dit laatste houdt in dat het rampenplan van Sint Maarten in werking is gesteld en dat door alle betrokkenen wordt gehandeld conform de bepalingen van het rampenplan.

6.2 Alarmering

Alle bij het incident betrokken parate diensten en organisaties alarmeren de eenheden en functionarissen conform de alarmeringsprocedures, die in hun deelplannen en actieplannen zijn uitgewerkt en door de minister is goedgekeurd.

Vooruitlopend op het besluit van de minister tot het in werking stellen van het rampenplan, kunnen de volgende operationele regelingen in werking wordt gesteld:

● de Gecoördineerde Rampen- en Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP);

● het van toepassing zijnde Rampenbestrijdingsplan.

De Gecoördineerde Rampen- en Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP) wordt opgestart door de alarmcentrale van de brandweer na overleg met de officier van dienst (OvD), wanneer uit een (bedrijfs)melding is gebleken dat er sprake is van een bijzonder incident, waarvoor een gecoördineerd optreden van de operationele diensten noodzakelijk is. Daarenboven kan deze procedure worden opgestart wanneer door één van de leidinggevende functionarissen van één de drie parate diensten op officiersniveau is geconstateerd, dat een gecoördineerde inzet van de hulpverleningsdiensten en organisaties noodzakelijk is.

In beide gevallen is er sprake van het instellen van een Commando Plaats Incident (alarmfase 1 = GRIP I).

Indien een ramp of een zwaar ongeval een duidelijke uitstraling heeft naar de omgeving wordt ook het Operationeel Team en de Rampenstaf gealarmeerd (alarmfase 2 = GRIP II).

De minister heeft in dat geval – al dan niet na overleg met leden van zijn ESF – besloten het rampenplan in werking te stellen.

[vervallen]

De wijze van alarmeren van de leden van de Rampenstaf, die niet tot een parate dienst behoren wordt, evenals voor het overige personeel, in het desbetreffende deelplan aangegeven.

De minister laat dit besluit zo snel mogelijk schriftelijk vastleggen.

Dan gelden alle regelingen, plannen en procedures, die in het rampenplan en de daarbij behorende deelplannen en documenten zijn vastgelegd.

6.3 Verbindingen

De alarmering van eenheden en functionarissen van de parate diensten vindt door middel van de gebruikelijke middelen (telefoon, personenoproep, pager, trunkingradio, mobilofoon, e.d.) plaats. Voor het doorgeven van informatie van en naar de eigen meldkamer wordt door elke parate dienst gebruik gemaakt van de per voertuig en functionaris beschikbare verbindingmiddelen (mobilofoon, portofoon, cellulair, e.d.). Daarnaast kan bij grootschalige incidenten ter plaatse worden beschikt over de eigen verbindingseenheid ter ondersteuning van de bij de bestrijding van een incident te gebruiken verbindingsmiddelen. Met betrekking tot de beschikbare en wijze van gebruik van alarmerings- en verbindingsmiddelen door de binnen de rampenbestrijdingsorganisatie bestaande commandostructuren wordt verwezen naar het betreffende deelplan.

HOOFDSTUK 7 Plan in hoofdlijnen met betrekking tot de waarschuwing van de bevolking

7.1 Algemeen

Waarschuwing en alarmering van, of informatieverstrekking aan de bevolking geschiedt slechts na daartoe verstrekte opdracht van de minister.

Waarschuwing van de bevolking geschiedt alleen indien gevaar dreigt.

Indien de minister niet terstond bereikbaar is een alarmering van bewoners in een bedreigd gebied geen uitstel duldt kan de Coördinator Rampenbestrijding handelend optreden.

Zo spoedig mogelijk legt hij hierover verantwoording af aan de minister.

7.2 Doelstelling

Het doel van het plan is de bevolking zo snel mogelijk te waarschuwen en daarna te informeren in de verwachting het aantal slachtoffers van de direct bij incident of ramp betrokken bevolking te beperken en het voorkomen van (onnodige) onrust.

Het verstrekken van informatie over de plaats, aard en omvang van het incident of (dreigende) ramp en over door de bevolking te treffen maatregelen zal daarna plaatsvinden.

7.3 Bevoegdheden en procedures

Waarschuwen en van de bevolking is een bevoegdheid van de minister. Het waarschuwingssysteem kan niet-acuut en acuut gebruikt worden. Bij het niet-acuut gebruik is er nog voldoende tijd om via de normale besluitvormingsprocedure een beslissing te nemen. De bevoegdheid blijft dan bij de minister, hij geeft het Operationeel Centrum opdracht het waarschuwingssysteem van het door hem aangegeven bedreigde gebied in werking te stellen.

Om de waarschuwing van de bevolking in acute gevallen tijdig te kunnen laten geschieden, is de bevoegdheid tot het in werking stellen van het waarschuwingssysteem neergelegd bij de coördinator rampenbestrijding.

Indien het van belang is de bevolking in een gebied buiten Sint Maarten onverwijld te waarschuwen neemt het Hoofd van de dienst Brandweer c.q. coördinator rampenbestrijding direct contact op met zijn collega(e) om zo waarschuwing van de bevolking aldaar te realiseren.

7.4 Middelen

De keuze van het middel om de bevolking te waarschuwen is afhankelijk van de beschikbare tijd, aard en omvang van het gevaar.

7.4.1 Geluidswagens

Indien het bedreigde gebied enkele straten omvat geschiedt de waarschuwing met geluidswagens van de politie.

7.4.2 Waarschuwingssysteem

Bij een grootschalig incident of ramp, waarbij het bedreigde gebied een wijk of het gehele land kan omvatten zal bij de alarmering van de bevolking gebruik worden gemaakt van het waarschuwingssysteem via de radiostations en TV.

Dit systeem wordt op aanwijzing van het Operationeel Centrum vanuit de Alarmcentrale geactiveerd.

7.4.3 Radiostations

Bij (de vrees voor) een ramp zullen de Radiostations op verzoek van het bevoegd gezag het gebruik van zijn zender tijdelijk afstaan aan de minister ten behoeve van het verstrekken van berichten aan de bevolking, één en ander volgens het in deze afgesloten convenant.

De Dienst Brandweer beschikt over faciliteiten om op verzoek van de minister direct uitzendingen vanuit het Operationeel centrum te verzorgen.

7.4.4 Televisie

Naast radio kan worden beschikt over de mogelijkheid direct een boodschap voor de bevolking op de televisie te brengen. De boodschap van de minister aan de bevolking wordt uitgezonden op een daartoe aangewezen zender. Aangezien de berichtgeving via de televisie beperkt blijft tot algemene richtlijnen is het wenselijk bij een ramp tevens af te stemmen op een van de Radiostations Het gebruik van de kabelkrant valt onder het voorlichtingstraject.

N.B. Televisie is afhankelijk van het functioneren van de elektriciteitsvoorziening.

7.4.5 Vlugschriften

Indien het bedreigde gebied een beperkte omvang heeft is het mogelijk de bevolking te waarschuwen door middel van vlugschriften. De in het vlugschrift gestelde gedragsregels kunnen zo rustig door de bevolking opgevolgd worden. Voorwaarde is wel, dat voldoende tijd beschikbaar is voor zowel het opstellen, het vermenigvuldigen als het verspreiden van de vlugschriften.

7.5 Wijze van waarschuwen

De inhoud van het waarschuwingsbericht zal in het algemeen luiden:

● naar binnen gaan;

● in geval van een huricane shutters plaatsen;

● radio en/of televisie aanzetten;

● op nadere informatie wachten hoe te handelen (gedragsregels).

Na het alarmeringssignaal wordt via de radiostations regelmatig een standaardboodschap uitgezonden met minimaal de volgende inhoud:

● er is een ongeval gebeurd;

● ga naar binnen/blijf binnen;

● blijf luisteren;

● op deze zender komen binnenkort nadere mededelingen van uw minister.

Indien de betrokken eilandgebied over de mogelijkheid beschikt om via het kabelnet op de televisie uit te zenden, luidt te boodschap:

● er is een ongeval gebeurd;

● ga naar binnen/blijf binnen;

● blijf kijken en stem tevens de radio af op een van de lokale radiostations

● zowel op deze zender als op de overige lokale stations komen binnenkort nadere mededelingen aan uw minister.

7.6 Opheffen van het alarm

Opheffen van het alarm vindt niet plaats door middel van radio en tv-berichten voor een groot gebied en door geluidswagens voor een klein gebied. De minister bepaalt het moment van opheffen van het alarm.. Hij is verantwoordelijk voor afstemming in deze met de mogelijk betrokken Collectivité de Saint-Martin en eventueel voor de nabij gelegen landen.

7.7 Deelplan waarschuwing van de bevolking

Alle activiteiten, genoemd in dit hoofdstuk worden verder uitgewerkt in een in regionaal verband voorbereid “Deelplan waarschuwing van de bevolking”. Het land vult de eigen gegeven omtrent de in het hoofdstuk genoemde activiteiten aan.

HOOFDSTUK 8 Verplaatsing en opvang van de bevolking

8.1 Inleiding

Bij de uitvoering van de maatregelen voor de verplaatsing en opvang van de bevolking zijn diensten en afdelingen betrokken, die met specifieke taken worden belast, die in normale omstandigheden niet tot het takenpakket van die diensten worden gerekend. Dit vereist een nauwgezette voorbereiding en coördinatie van de uitvoering van deze maatregelen.

Het besluit tot verplaatsen en opvang van de bevolking wordt genomen door de minister. De Rampenstaf en de operationeel leider stemmen de uitvoering van de verplaatsing en opvang af tussen de diensten/afdelingen. De afstemming betreft onder andere het regelen van vervoer, het verzorgen van de opvang, het uitvoeren van de registratie en het treffen van maatregelen in de ontruimde gebieden.

De politie heeft de leiding over de verplaatsing van de bevolking.

Een nadere uitwerking van de verplaatsing en opvang van de bevolking staan in het deelplan verplaatsing en opvang van de bevolking.

8.2 Verplaatsing van de bevolking

Verplaatsing van (delen van) de bevolking geschiedt, nadat de minister een besluit heeft genomen over de gebieden die moeten worden verlaten, het tijdsbestek waarbinnen dit gerealiseerd dient te zijn, de wijze waarop de verplaatsing wordt geregeld en hoe de opvang van de bevolking plaatsvindt. Uitsluitend in spoedeisende situaties kan met de verplaatsing van de bevolking door de parate hulpverleningsdiensten worden begonnen, in afwachting van de beslissing van de minister.

Voor een buitenlandelijke verplaatsing van de bevolking moet de minister toestemming verlenen.

Als voorbereiding hierop kan de minister maatregelen treffen in het kader van concentreren van met name toeristen in enkele grote hotels om zodoende de buitenlandelijke verplaatsing beter te kunnen coördineren.

Het besluit tot verplaatsing van de bevolking en de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt, wordt door of namens de minister bekend gemaakt. De bevolking wordt hieromtrent geïnformeerd via de media.

8.3 Collectief vervoer

Collectief vervoer voor de verplaatsing van de bevolking dient te zijn voorbereid in een paragraaf van het deelplan verplaatsing en opvang van de bevolking.

Deze paragraaf dient te zijn voorbereid door de afdeling Volksgezondheid en bevat minimaal een overzicht van:

● beschikbare middelen van de vervoersondernemingen en bedrijven, waarmee overeenkomsten door de minister zijn afgesloten;

● regelingen voor het transport van bijzondere bevolkingsgroepen (bejaarden gehandicapten, zieken en andere);

● de regelingen voor het transport over water en door de lucht in bijzondere situaties.

De voornoemde gegevens staan in het deelplan vermeld aangevuld met:

● de mogelijk ophaal- en verzamelpunten, die bij een verplaatsing worden gebruikt;

● de hoofd-afvoerroutes en wegen, waarvan gebruik kan worden gemaakt;

● de logistieke voorzieningen,

● de verbindingen.

8.4 Opvang van de bevolking

Opvang van de bevolking van binnen en buiten het eigen land kan geschieden bij particulieren, in bedrijfskantines en in opvangcentra(shelters). Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur is verantwoordelijk voor de regelingen ten aanzien van de gebouwen, die door of vanwege de minister als opvangcentra kunnen worden ingericht en stelt een lijst op van deze gebouwen. De afdeling Sociale Ontwikkeling is belast met de registratie, opvang en de verzorging in de opvangcentra. Zij maakt daaromtrent tevens afspraken met het Rode Kruis. Het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Arbeid is belast met de medische opvang en begeleiding van de bevolking in de opvangcentra. HetKorps Politie Sint Maarten draagt zorg voor de openbare veiligheid in de opvangcentra. Zij kan daaromtrent afspraken maken met het VKS en de Marine.

8.5 Registratie

Bij aankomst en vertrek in de opvangcentra worden alle personen geregistreerd.

Degenen, die rechtstreeks naar een eigen onderbrengadres zijn gegaan dienen, zodra dit adres vaststaat, dit te laten weten aan het Centaal Bureau Registratie en Informatie (CBRI).

Door het CBRI worden alle gegevens geordend en gemuteerd, nodig voor een goede bevolkingsregistratie, alsmede om familie en belanghebbenden van geëvacueerde informatie omtrent de verblijfplaats van hun verwanten te kunnen verstrekken. Voor de opvang van evacués uit de andere gemeenten gelden dezelfde regels.

8.6 Maatregelen ten behoeve van ontruimd gebied

Door de politie wordt zorg gedragen voor afsluiting en bewaking van het ontruimde gebied. Bij de verplaatsing van de bevolking wordt als regel geen dieren en vee meegevoerd. Voor zover mogelijk worden hiervoor nadere regelingen getroffen en door de Minister van Justitie bekend gemaakt.

Aanvullende regelingen worden opgesteld voor bedrijven en objecten, waarin uit het oogpunt van veiligheid personeel voor de bediening van vitale installatie voor kortere of langere tijd aanwezig dient te blijven.

8.7 Deelplan evacuatie, opvang en verzorging

Alle activiteiten, genoemd in dit hoofdstuk worden voorbereid in een “Deelplan evacuatie, opvang en verzorging”. Dit deelplan dient te worden voorbereid door de afdeling Volksgezondheid in samenwerking met de Politie en de Dienst Brandweer.

HOOFSTUK 9 Voorlichting van de bevolking

9.1 Inleiding

Het gedrag van de bevolking en de mate van informatiebehoefte van de bevolking ten tijde van een ramp bepalen in belangrijke mate de effectiviteit van de rampenbestrijdingsorganisatie en ook van de maatregelen, die zijn voorbereid en getroffen. Een goede en daarvoor effectieve voorlichting aan de bevolking, maar ook aan de bij de rampbestrijding betrokken organisaties is een van essentieel belang.

Deze voorlichting heeft niet allen tot doel te informeren, maar ook te adviseren en te sturen.

9.2 Doel van de voorlichting

Met een adequate voorlichting bij rampen beoogt de overheid:

● de gevolgen van de ramp te minimaliseren;

● het naderen van een ramp, voor zover mogelijk, aan te kondigen en de bevolking te waarschuwen;

● de bevolking te adviseren, of te bewegen noodzakelijk maatregelen te treffen tijdens een ramp;

● ondersteuning te bieden bij de bestrijding en beheersing van de ramp;

● het herstel en de normalisatie na een ramp zo optimaal mogelijk te laten verlopen.

9.3 Fasen in de voorlichting

  • A.

    Algemene rampenvoorlichting (preventie en planning)

    Deze voorlichting vindt plaats onder normale omstandigheden en is erop gericht om de bevolking voor te bereiden op eventuele grootschalige incidenten en rampen.

  • B.

    Acute rampenvoorlichting (waarschuwing, gedragsbeïnvloeding, evacuatie en opvang)

    Doel van deze voorlichtingsfase is om alle gegevens te verzamelen, nodig voor een goede voorlichting, als een ramp dreigt, gebeurt, of zojuist heeft plaatsgevonden met als doel de bevolking adequaat te laten reageren op de actuele omstandigheden, om zo de schadelijke gevolgen te vermijden of te beperken.

  • C.

    Voorlichting in het kader van de nazorg (herstel)

    Doel van deze voorlichting is om de bevolking te begeleiden bij het herstel, in geval van geestelijke, lichamelijke als materiële schade, naar een normale situatie.

9.4 Verantwoordelijkheid voor de voorlichting

De minister is verantwoordelijk voor de voorlichting binnen Sint Maarten. Bij grensoverschrijdende effecten/gevolgen neemt de minister het initiatief tot het afstemmen van de voorlichting om te bewerkstelligen, dat berichten aan bevolking en de pers eenduidig zijn.

Evenzo is afstemming nodig met Collectivité de Saint-Martin en de naburige landen. De Dienst Brandweer is verantwoordelijk voor het verstrekken van operationele voorlichting vanuit het rampterrein.

Het verstrekken van operationele voorlichting mag alleen na toestemming van de minister.

9.5 Deelplan voorlichting

Alle voorlichtingsactiviteiten, genoemd in paragraaf 9.3, worden voorbereid in een “Deelplan voorlichting van de bevolking”. Dit deelplan dient te worden opgesteld door de Dienst Communicatie ten aanzien van de bevolking en door de Dienst Brandweer ten aanzien van de operationele taken.

Dit deelplan zal minimaal een overzicht bevatten van:

● plaats en inrichting van de perscentra;

● beschikbare faciliteiten;

● overzicht beschikbaar personeel;

● coördinerende bepalingen inzake de voorlichting.

Daarnaast geeft het deelplan voorlichting van de bevolking aanwijzingen over de wijze waarop de algemene voorlichting, conform het gestelde in de Landsverordening Rampenbestrijding, plaats kan vinden.

Voor specifieke ramptypen, bijvoorbeeld overstromingen en ongevallen met giftig of biologisch materiaal staan in het deelplan voorlichting welke diensten/organisaties de benodigde informatie verstrekken.

Bijlage A Distributielijst van het Rampenplan

de minister

de Coördinator Rampenbestrijding

de Korpschef van politie

de secretarissen-generaal

de Afdelingshoofden

de Directeuren van de overheids-NV’s

de ESF-coördinatoren

de Voorzitter Rode Kruis

de Voorzitter Sea Rescue

de Directeur bejaardencentrum

de Directeur ziekenhuis

de Directeur toeristenbureau

de procureur-generaal

de Gouverneur

de bevelhebber CZMCARIB

SHTA

De Bibliotheek

Coördinatoren Rampenbestrijding van Aruba, Curaçao en Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Het Hoofd van de dienst Brandweer

Bijlage B Begrippenlijst

Actiecentrum

de plaats van waaruit een dienst of organisatie de inzet van het eigen personeel en materieel regelt en coördineert.

Ambulance bijstandsplan

een voorbereid plan, waarin beschreven wordt de procedure van bijstand voor het aanvragen door het bevoegd gezag van aanvullend ambulancepotentieel van ander instanties.

Behandelcentrum

Een plaats waar de lichtgewonde, niet noodzakelijkerwijs te hospitaliseren slachtoffers bijeen zijn gebracht en waar de behandeling van deze categorie plaatsvindt.

Berichtencentrum

het centrum dat belast is met de verwerking van alle inkomende en uitgaande berichtten.

Bevoegd gezag

al naar gelang de van toepassing zijnde wettelijke bepaling: de Minister van Algemene Zaken of de Minister van Justitie, in geval het de handhaving van de openbare orde betreft.

Centraal Bureau Registratie- en informatie (CBRI)

Het centrale bureau dat gegevens verzamelt omtrent doden, gewonden, vermisten en verplaatste personen, deze gegevens registreert en aan belanghebbenden verstrekt.

Chapelle ardente

plaats waar de overleden slachtoffers van een ramp of een zwaar ongeval worden opgebaard.

Commandant Plaats Incident

de aangewezen functionaris, die belast is met de repressieve leiding in het rampterrein(leider CoPI).

Commando Plaats Incident (CoPI)

het orgaan, dat belast is met de operationele leiding in het rampterrein, bestaande uit tenminste leidinggevende functionarissen van de brandweer, politie, GGD en een persvoorlichter.

Dagboek

boek waarin 24 uur per dag op chronologische volgorde alle inkomende en uitgaande berichten en voorvallen worden opgetekend.

Deelplan

een onderdeel van een organisatieplan, waarin nader is uitgewerkt, hoe er in geval van een ramp of een zwaar ongeval gehandeld zal worden en over welke diensten, organisaties en middelen zij kan beschikken. Een dergelijk plan maakt als supplement deel uit van het rampenplan en kan gebruikt worden ten behoeve van het opstellen van de actieplannen van de diverse afdelingen, diensten, bedrijven en instellen.

Coördinator Rampenbestrijding

de overheidsfunctionaris belast met de coördinatie van de voorbereiding van de rampenbestrijding.

Operationeel Centrum

de plaats waar de minister, zijn rampenstaf en het Operationeel Team tijdens de ramp of het zwaar ongeval zijn gezeteld.

Operationeel Team

een team van de ESF coördinatoren, die onder leiding van respectievelijk de Operationeel Leider of een daartoe aangewezen stafcoördinator in het Operationeel Centrum, een gecoördineerde uitvoering van de bestrijding van rampen en zware ongevallen bevordert.

Emergency Support Functions (ESF)

een groep van personen die is samengesteld uit personen die niet op basis van hun functie maar op basis van hun expertise zijn geselecteerd, maar wel de noodzakelijke (gemandateerde) bevoegdheden bezitten.

Gewondennest (GN)

het eerste verzamelpunt van gewonde slachtoffers in het terrein, waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden.

Gewondenspreidingsplan (GSP)

een voorbereid plan, waarin in volgorde van afstand de ziekeninrichtingen staan vermeld met onder andere de respectievelijke medische behandelcapaciteit.

Hulpverlening

het geheel van te nemen maatregelen welke door de bandweer, politie, ambulancedienst en bijstandsverlenende organisaties moeten worden getroffen ten behoeve van het verplaatsen en redden van mensen, het afvoeren van slachtoffers, het blussen van branden en het beperken van de gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval.

Loodspost

een als regel vooraf bepaalde, gemakkelijk te vinden plaats waar het bijstandsverlenend potentieel ingeval van interregionale bijstand wordt opgevangen en van waaruit het naar de uitgangsstelling wordt geloodst.

Medisch leider

De arts die namens het hoofd van de GGD is belast met de coördinatie van de uitvoering en de operationele organisatorische leiding over de totale geneeskundige hulpverlening ter plaatse bij rampen. Deze arts is meestal direct verbonden aan de GGD. In deze kan hij zich laten bijstaan door een toegevoegd medisch leider: een daartoe aangewezen arts of ambulanceverpleegkundige.

Morgue

de plaats waarheen de stoffelijke resten van slachtoffers worden overgebracht ter identificatie. Deze plaats bevindt zich buiten het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden.

National Emergency Operation Center (NEOC)

de locatie waar de rampenstaf is gehuisvest. Hierin hebben minimaal zitting: de minister, de rampencoördinator en zijn staf.

Officier van dienst (OVD)

de piketfunctionaris van de brandweer. Hij/zij is als eerste verantwoordelijk voor de operationele inzet van de brandweer en heeft qualitate qua zitting in het CoPI.

Ondersteuning

het geheel van secretariële, logistieke en verbindingstechnische voorzieningen, dat ten doel heeft de staf en het beleidsteam te laten functioneren.

Operationele leiding (Operationeel Leider)

de bevoegdheid tot het in opdracht van de minister geven van bindende aanwijzingen aan hoofden van de bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen samenwerkende zelfstandige dienst en organisaties, zonder daarbij te treden in de bevoegdheden van de hoofden van die diensten of organisaties aangaande de wijze van uitvoeren van taken.

Opperbevel

de leiding en verantwoordelijkheid van de minister over de wijze waarop de bestrijding van rampen en zware ongevallen wordt uitgevoerd en over degenen die aan de bestrijding van rampen en zware ongevallen deelnemen.

Opvangcentrum

de plaats waar daklozen worden ondergebracht in afwachting van de mogelijkheid tot terugkeer naar een verzamelplaats gewonden of een geneeskundige inrichting.

Overnameplaats gewonden

een met een voertuig te bereiken plaats van waaruit slachtoffers kunnen worden vervoerd naar een verzamelplaats gewonden of een geneeskundige inrichting.

Parate dienst

de brandweer, politie en ambulancedienst.

Perscentrum

de plaats waar onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag informatie wordt verstrekt aan de publiciteitsmedia.

Ramp of zwaar ongeval

een gebeurtenis:

● waardoor een ernstige verstoring de openbare veiligheid is ontstaan waarbij het leven en de gezondheid van vele personen of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad en

● waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.

Rampbestrijdingsplan

Een uitvoeringsplan waarin opgenomen is het samenstel van maatregelen dat voorbereid is voor het geval zich een ramp of een zwaar ongeval voordoet, die naar plaats, aard en gevolgen voorzienbaar is. Bij plaats ware niet slechts aan één punt op de kaart te denken, maar bijvoorbeeld ook een gebied.

Rampenbestrijding (bestrijding van rampen en zware ongevallen)

het geheel van overheidsmaatregelen ter bescherming van de bevolking gericht op de beperking of verzachting van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.

Rampenstaf

het door de Minister van Algemene Zaken samengestelde orgaan, dat hem bij zijn coördinerende en bij standsregelende taak in de bestrijding van rampen en zware ongevallen bijstaat. In de rampenstaf heeft in ieder geval

de rampencoördinator zitting.

Rampenplan

een organisatieplan waarin in algemene zin is aangegeven hoe in geval van een (dreigende) ramp of een zwaar ongeval gehandeld dient te worden teneinde tot een doelmatige bestrijding van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen daarvan te komen.

Rampterrein

het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden en waarbinnen gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines plaatsvindt, gericht op de bestrijding van de gevolgen van een ramp of een zwaar ongeval.

Triage

het selecteren van de gewonden ter bepaling van de urgentie van de afvoer ervan.

Uitgangsstelling (UGS)

de plaats waar het in te zetten potentieel wordt samengetrokken, van waaruit het potentieel wordt ingezet en waarheen het na de werkzaamheden terugkeert.

Verzamelplaats gewonden (VG)

een buiten het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden gelegen locatie, waarin slachtoffers ven een ramp of een zwaar ongeval worden bijeengebracht en waar selectie (triage) plaatsvindt ten behoeve van het bepalen van de behandel- en afvoerurgentie van gewonden en waar zij worden gereed gemaakt voor verder vervoer.

Voorwaarschuwing

een waarschuwing die leidt tot overleg tussen de minister, de hoofden van de parate diensten en de Coördinator Rampenbestrijding, indien een gebeurtenis heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden die het normale routinematige optreden van hulpverleners te boven gaat.

Bijlage C Afkortingenlijst

AC Alarmcentrale (brandweer)

Amb Ambulancedienst

Brw de Dienst Brandweer

CC Coördinatie Centrum

CP Commandopost (brandweer)

CR Coördinator Rampenbestrijding

CoPI Commando Team Plaats Incident

CZMCARIB Commandant zeemacht Caribische gebied

GCR Geneeskundige Coördinator Rampenbestrijding

GN Gewondennest

GRIP Gecoördineerde Rampen- en Incidentenbestrijdingsprocedure

HvD Hoofd van Dienst

KP Korps Politie Sint Maarten

MinAlg Minister van Algemene Zaken

MinJus Minister van Justitie

ML Medisch Leider

OBP Operationeel Basisplan

OC Operationeel Centrum

OM Openbaar ministerie

OvD Officier van Dienst (brandweer)

OvJ Officier van justitie

PG Procureur generaal

PMK Politie Meldkamer

POL Politie

RC Rampencoördinator

RBO Rampenbestrijdingsorganisatie

RK Rode Kruis

RS Rampenstaf

UGS Uitgangsstelling

VC Verbindingscommandowagen (brandweer)

VG Verzamelplaats gewonden

VKS Vrijwilligers Korps Sint Maarten

VZP Verzamelpunt

Bijlage H Beknopte uitwerking van voor Sint Maarten meest relevante Ramptypen

In Sint Maarten dient men er rekening mee te houden dat het land net als overal ter wereld getroffen kan worden door rampen of zware ongevallen. De directe gevolgen van deze rampen of zware ongevallen kunnen onder meer leiden tot ernstige verstoring van het leefpatroon en de maatschappelijke orde.

De meest voor de hand liggende typen rampen en zware ongevallen die het land kunnen treffen zijn hier onderverdeeld in een drietal hoofdgroepen, te weten rampen ten gevolge van meteorologische, geologische en overige oorzaken.

1.Meteorologische oorzaken

Orkaan en tropische storm:

Sint Maarten ligt in het deel van het Caribische gebied dat een verhoogd risico heeft getroffen te worden door orkanen. Het normale orkaanseizoen loopt van 1 juni tot 1 november, maar het is niet onmogelijk dat orkanen buiten dit seizoen optreden. Het aantal orkanen dat per jaar optreedt is verschillend, maar verwacht mag worden dat Sint Maarten de effecten in meer of mindere mate zal voelen van 2-3 orkanen per seizoen. De gevolgen van deze passerende orkanen kunnen verschillend zijn. Gedurende deze periode kan ook een hogere frequentie van depressies en tropische stormen verwacht worden, circa 2 per maand.

In de afgelopen jaren hebben Sint Maarten en de overige eilanden in de regio veel schade ondervonden van passerende orkanen. De schade die deze orkanen toebrachten heeft langdurige effecten op het welzijn van de bevolking en de economie van eilanden. Gelukkig is het aantal slachtoffers dat gevallen is zeer beperkt gebleven. Maar niet uitgesloten moet worden dat orkanen veel dodelijke slachtoffers tot gevolg kunnen hebben.

Vloedgolf:

Het lage drukgebied dat een tropische storm of een orkaan omringt zorgt ervoor dat het niveau van het zeewater in die regio stijgt. Wanneer deze stijging van het zeewater aan land komt staat hij bekend onder de naam vloedgolf. Opgestuwd door de sterke wind kunnen deze vloedgolven ernstige schade toebrengen aan de kustgebieden. Hoe meer de kuststrook ontwikkeld en bebouwd wordt, hoe groter de potentiële schade is. Vooral de laag gelegen gebieden zoals Philipsburg, Cape Bay en Simpson Bay ondervinden een hoog risico op dit gebied. In het recentelijk verleden hebben deze gebieden diverse malen zware schade ondervonden.

Overstroming:

In Sint Maarten zijn geen rivieren aanwezig, maar wel beschikt het over vele kleine, onder normale omstandigheden droogstaande beddingen die vanuit de heuvels het regenwater afvoeren naar zogenoemde ‘guts’. Het niveau in deze guts is normaal gesproken erg laag, maar kan in korte tijd sterk stijgen gedurende regenval. In de meeste gevallen worden tijdens tropische stormen en orkanen enorme hoeveelheden regen aangevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de guts veranderen in wilde stromen die al snel buiten hun oevers treden. Deze stromen voeren van allerhande ‘debris’ met zich mee en zijn in staat om bruggen te vernielen en wegen weg te spoelen.

Een ernstig gebrek aan een goed ontwikkeld waterafvoersysteem is er debet aan, dat het water zich ophoopt in diverse lager gelegen delen, zoals de Great Salt Pond, de Fresh Pond en de Little Bay Pond.

Daarbij komt ook nog dat de bestaande goten en afvoerkanalen zeer slecht zijn onderhouden en veelal verstopt zijn met afval.

Droogte:

Perioden van grote droogte kunnen plaatsvinden op Sint Maarten. Gezien het hoge bevolkingsdichtheid op het eiland en het intensieve gebruik van de beschikbare gronden kan een grote belasting op de bestaande watervoorziening verwacht worden. In het verleden hebben deze droge perioden plaatsgevonden. Deze zijn echter niet goed gedocumenteerd en derhalve zijn de exacte gevolgen niet voldoende bekend.

2. Geologische oorzaken

Vulkaanuitbarsting (op naburige eilanden):

Sint Maarten heeft weinig te vrezen van vulkaanuitbarstingen. In de directe omgeving ligt echter een keten van vulkanische eilanden. Deze keten begint bij Saba en loopt door tot Grenada. Sommige van deze vulkanen zijn slapend, anderen daarentegen zijn actief. De vulkanen van Saba, Sint Eustatius, Saint Kitts and Nevis zijn slapend. Het valt echter moeilijk te voorspellen wat er in de nabije of verdere toekomst zal gebeuren. De ogenschijnlijk slapende vulkaan van Montserrat is in 1995 tot leven gekomen en heeft aldaar veel schade aangericht. De gevolgen van vulkanische uitbarstingen voor Sint Maarten kunnen variëren van aardbevingen, vloedgolven en asregens

Daarnaast moet niet vergeten worden dat indien een nabijgelegen eiland getroffen wordt Sint Maarten te maken zal krijgen met evacués en dat er zeer zeker om hulp gevraagd zal worden door dit eiland.

Aardbeving:

Sint Maarten is gelegen in de nabijheid van de Atlantische en de Caribische tectonische platen. Derhalve kunnen seismische activiteiten zich voordoen. De frequentie van deze activiteiten is echter laag in de regio en in Sint Maarten in het bijzonder. Een paar keer per jaar komt een lichte beving voor. Voor zover bekend hebben er zich geen hevige aardbevingen voorgedaan in het land. Maar gezien de nabijheid van vulkanische activiteit moeten aardbevingen niet uitgesloten worden.

Modder- en steenlawine (aardverschuiving):

De steilere hellingen van de heuvels in het land zijn gevoelig voor aardverschuivingen, modder- en steenlawines. Deze gevoeligheid is verhoogd door het feit dat er op veel hellingen ongecoördineerd is afgegraven ten behoeve van huizenbouw en aanleg van wegen. Deze lawines kunnen veroorzaakt worden door aardbevingen en vooral ook door zware regenval. Door het verzadigt raken van de grond raakt de bovenlaag los en gaat schuiven.

Tsunami:

Seismische vloedgolven (tsunami’s) worden meestal veroorzaakt door aardbevingen, maar kunnen zich ook voordoen na vulkanische uitbarstingen of grote verschuivingen van de zeebodem. Het effectgebeid is meestal erg beperkt, maar sommige kunnen grote afstanden afleggen over open zee en daardoor kusten treffen die ver van de oorsprong van die golf liggen. Een kenmerk van tsunami’s is de snelheid waarmee ze zich verplaatsen die kan oplopen tot 800 km p/h. Op de open oceaan betreft het meestal lange, lage golven, meestal hier hoger dan 2 meter en die moeilijk te ontdekken zijn. Wanneer deze golven land bereiken kan de energie van hun snelheid en lengte zich omzetten in verticale hoogte met als gevolg een enorme golf met een desastreus verwoestingspotentieel. De hoogte hangt af van een aantal factoren onder andere de vorm van de zeebodem vlak voor de kust. Tsunami’s zijn onbekend in Sint Maarten, hoewel er wel historische gevallen zijn van een tsunami waarschuwing. De karakteristieken van de Sint Maartense kust zijn zodanig dat een tsunami dreiging wel degelijk voor mogelijk moet worden gehouden.

3. Overige oorzaken

Epidemie / Voedselvergiftiging:

Onder normale omstandigheden, dus wanneer er geen andere inleidende calamiteiten zijn opgetreden, zullen een epidemie en een voedselvergiftiging zich over het algemeen onaangekondigd voordoen. Een grootschalige en plotselinge epidemie/voedselvergiftiging is zeldzaam. Het is echter niet ondenkbeeldig dat na een ramp van meteorologische of geologische oorsprong er zij epidemieën zullen voordoen

De ontwikkelsnelheid hangt af van het verspreidingsmechanisme, de besmetting en de incubatietijd van de besmetting.

Ongeval met gevaarlijke stoffen:

Het toenemende gebruik van chemicaliën voor landbouw-, commerciële, industriële en andere doeleinden vormt een gevaar voor Sint Maarten. Hoewel het land geen chemische industrie heeft en nauwelijks landbouw en veeteelt kent, worden er een aantal gevaarlijke chemicaliën geïmporteerd en gebruikt. Ongelukken hiermee kunnen opleveren een gevaar voor mens en milieu.

Sommige chemicaliën kunnen langdurige effecten hebben op mens en dier, de watervoorziening en vegetatie zowel als het milieu. Het verwerken van chemisch afval is het werk van specialisten en Sint Maarten beschikt niet over voldoende kennis en middelen om deze verwerking te realiseren. Tevens moet er rekening mee gehouden worden dat de Caribische regio als een transportzone voor chemische producten wordt gebruikt

Lucht- en ruimtevaartongeval:

Er worden bij neerstortende objecten twee soorten ongevallen onderscheiden:

  • -

    Luchtvaartongevallen : neerstortende civiele luchtvaartuigen of delen daarvan; neerstortende militaire luchtvaartuigen,mogelijk met nucleair of ander defensiematerieel aan boord.

  • -

    Ruimtevaartongevallen : satellieten, mogelijk met nucleaire energiebron aan boord; andere neerstortende ruimte-objecten.

Luchtvaartongevallen ontstaan meestal plotseling; er zal dan vanuit de normale ongevallenbestrijding opgeschaald dienen te worden. De luchthaven PJIA werkt met een ontheffing voor wat betreft de luchthavenbrandweer. In verband met de structurele onderbezetting van de brandweer zal in geval van een vliegtuig ongeval dan ook direct een beroep gedaan moeten worden op de brandweer van Collectivité de Saint-Martin .

Het ontstaan van ruimtevaartongevallen daarentegen is meestal voorspelbaar. In dit geval is het mogelijk de rampenbestrijdingsorganisatie vooraf te activeren.

Scheepvaartongeval:

Bij een scheepvaartongeval dat zich op volle zee, in de kustwateren en de lagunes voordoet, wordt de hulpverlening bemoeilijkt door het ontbreken van adequaat materieel.

Een ongeval op zee kan tevens eigenschappen vertonen van andere ramptypen. Ongevallen op zee vinden dikwijls plaats bij extreme weersomstandigheden zoals storm, orkaan en hevige deining. Dit soort omstandigheden kan zorgen voor een samenloop van ongevallen en bij hevige storm of orkaan tevens voor overstromingsgevaar. Zo’n samenloop belast de hulpverleningsdiensten in hoge mate. Ook is een luchtvaartongeval boven zee denkbaar; redding berging van slachtoffers levert dan grote problemen op. Een ongeval op zee kan tevens de karakteristieken hebben van een ongeval met een explosieve stof of van een ongeval met giftig biologisch materiaal.

Olievervuiling op zee en kust:

Transport van petroleumproducten vindt plaats van, naar en in de omgeving van Sint Maarten. Opslag vindt plaats in het depot te Cape Bay, het industrieterrein van Collectivité de Saint-Martin en in de tanks van Statia Terminals aldaar. Ongelukken met olietransporten of met de opslag van deze producten kunnen ernstige schade toebrengen aan koraalriffen, stranden, mangroven en het leven in en op zee in het algemeen.

Deze schade kan zowel op de korte als de lange termijn effecten hebben.

De meeste gebruikte brandstoffen zijn erg licht en vluchtig en zullen snel verdampen of afbreken wanneer er een lozing plaatsvindt. Andere zwaardere producten (vooral stookolie) kunnen ernstige langdurige schade toebrengen. De schoonmaak van dit soort producten is een complex en arbeidsintensief proces. Het vergt de mobilisatie van nationale en internationale gespecialiseerde hulp.

Ongeval met brandbare en of explosieve stoffen:

De aanvoer met tankschepen, opslag in tanks en afvoer met tankwagens van benzine, olieproducten en tot vloeistof verdicht brandbaar en explosief gas vindt plaats in tanks op de terreinen van Shell en Texaco in Cape Bay. Ondanks dat deze bedrijven bepaalde veiligheidsmaatregelen in acht nemen dient de kans op een incident waarbij een explosie van een tank of een ongeluk tijdens het vullen van de tankwagens plaatsvindt niet uitgesloten te worden. Per tankwagen wordt met name benzine en dieselolie naar de diverse tankstations op het eiland vervoerd. Gezien de verkeerssituatie op het eiland waar deze tankwagens doorheen moeten manoeuvreren is een aanrijding met een brand of explosie als gevolg niet ondenkbeeldig.

De tankstations zijn over het algemeen gesitueerd in woonwijken. Derhalve kan een brand of explosie verstrekkende gevolgen hebben voor de bevolking aldaar.

Er zijn diverse bedrijven, waaronder tankstations, waar men propaan, een tot vloeistof verdicht brandbaar gas voor industrieel en huishoudelijk gebruik in flessen verkoopt. Deze flessen worden door de consumenten ter plaatse afgehaald of aan huis bezorgd. Daarnaast werd het gas in bulk vervoerd naar grootgebruikers, bijvoorbeeld de hotels. Het risico voor een brand of explosie (BLEVE) is, zowel bij de overslag, het omvullen, het transport, de opslag als bij het gebruik, aanwezig.

Bijlage I Deelprocessen van de rampenbestrijding

  • 1.

    Alarmering van bestuur en uitvoerenden

  • 2.

    Bron-, effect- en gevolgbestrijding

Schadebeperking

  • 3.

    Voorlichting

  • 4.

    Waarschuwen van de bevolking

  • 5.

    Ontruimen en evacueren

  • 6.

    Afzetten / afschermen

  • 7.

    Verkeer regelen

  • 8.

    Handhaven van de rechtsorde

  • 9.

    Ontsmetten van mensen

  • 10.

    Ontsmetten van voertuigen en infrastructuur

  • 11.

    Inzamelen van besmette waren

  • 12.

    Preventieve volksgezondheid en medisch-milieukundige maatregelen

Slachtofferhulp

  • 13.

    Geneeskundige hulpverleningsketen

  • 14.

    Opvangen /verzorgen

  • 15.

    Registreren van slachtoffers

  • 16.

    Identificeren van overleden slachtoffers

  • 17.

    Uitvaartverzorging

Diversen

  • 18.

    Waarnemen / meten

  • 19.

    Begidsen

  • 20.

    Toegankelijk /begaanbaar maken, opruimen

  • 21.

    Verzorging / logistiek rampbestrijdingspotentieel

  • 22.

    Voorzien in primaire levensbehoeften

  • 23.

    Strafrechtelijk onderzoek

  • 24.

    Geestelijke gezondheidszorg (psychosociale hulpverlening)

  • 25.

    Schade-afhandeling

Samenhang processen

  • 26.

    Operationeel basisplan

  • 27.

    Verbindingen

  • 28.

    Rampterrein

  • 29.

    Milieu

  • 30.

    Nazorg