LANDSVERORDENING, tot vaststelling van de bioscoopverordening

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING, tot vaststelling van de bioscoopverordening

HOOFDSTUK 1

De vergunningen en de verplichtingen van de vergunninghouder

Artikel 1

  • 1. Het is verboden het geven van openbare bioscoopvoorstellingen te ondernemen, dan wel een of meer openbare voorstellingen te geven, tenzij de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport, hierna te noemen: de minister, daartoe een schriftelijke vergunning heeft verleend.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist voor:

    • a.

      openbare bioscoopvoorstellingen ten dienste van door de minister aangewezen inrichtingen van onderwijs;

    • b.

      openbare bioscoopvoorstellingen, waarbij uitsluitend films worden vertoond betreffende onderwerpen van wetenschap, nijverheid, landbouw en handel, welke als zodanig door de commissie, bedoeld in artikel 14, zijn goedgekeurd.

  • 4. Het bepaalde in het derde artikel blijft buiten toepassing en de aldaar bedoelde voorstellingen worden geacht zonder vergunning te zijn gegeven, indien de plaats, waar de in het derde lid bedoelde voorstellingen worden gegeven, niet voldoet aan de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen eisen van veiligheid en zedelijkheid.

Artikel 2

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt schriftelijk aangevraagd voor een daarbij omschreven plaats.

  • 2. Bij de aanvraag kiest de belanghebbende voor de gehele behandeling daarvan een bepaalde woonplaats binnen Sint Maarten.

  • 3. De aanvrager verstrekt zoveel mogelijk de van hem door of vanwege de minister gevraagde inlichtingen en bescheiden.

  • 4. Binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag wordt daarop schriftelijk beschikt.

Artikel 3

  • 1. Een besluit tot verlening van een vergunning houdt in een omschrijving van de plaats, waar de voorstellingen zullen worden gegeven.

  • 2. De schriftelijke vergunning wordt ingericht naar een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen model.

  • 3. De vergunning geldt voor de rechtverkrijgenden van de vergunninghouder, indien zij het bedrijf voortzetten, gedurende drie maanden nadat het recht is overgegaan of, indien zij binnen die tijd vergunning hebben aangevraagd, totdat de beschikking op hun aanvraag onherroepelijk is geworden.

Artikel 4

  • 1. De vergunning wordt geweigerd:

    • a.

      indien de plaats, waar de voorstellingen zullen worden gegeven niet voldoet aan de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen eisen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid;

    • b.

      indien nog geen drie jaren zijn verlopen sinds een aan de aanvrager ingevolge deze verordening verleende vergunning is ingetrokken.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het algemeen belang;

    • b.

      indien gegronde vermoedens bestaan, dat de aanvrager de bepalingen bij of krachtens deze verordening vastgesteld, niet zal nakomen.

Artikel 5

  • 1. Een besluit tot weigering van de vergunning vermeldt de gronden, waarop deze weigering berust.

  • 2. Het wordt niet genomen, dan nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om door of vanwege de minister te worden gehoord.

  • 3. [vervallen]

  • 4. [vervallen]

Artikel 6

De houder van de vergunning is verplicht te zorgen:

  • a.

    dat de bepalingen en voorwaarden, bij of krachtens deze verordening vastgesteld, voor zover het hem betreft, worden nagekomen;

  • b.

    dat de exploitatie van zijn bedrijf niet geschiedt in strijd met de goede zeden of de openbare orde;

  • c.

    dat geen andere afbeeldingen ter reclame voor films worden vertoond dan die, welke vooraf door de commissie, bedoeld in artikel 14 zijn goedgekeurd en toegelaten;

  • d.

    dat de schriftelijke vergunning, evenals alle bescheiden, betrekking hebbende op de nader in deze verordening genoemde keuring van de voor openbare vertoning bestemde films, op hun vordering aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ter inzage worden afgegeven, en dat deze ambtenaren alle door deze gewenste inlichtingen, betreffende de vertoning van films, worden gegeven.

Artikel 7

De volgende rechten zijn verschuldigd:

  • A.

    voor een vergunning, geldig voor een bepaalde tijd en voor een bepaald aantal voorstellingen, per voorstelling: NAf 5,-;

  • B.

    voor een vergunning geldig voor onbepaalde tijd en voor:

    • a.

      niet meer dan drie voorstellingen per week, per maand: NAf 12,50;

  • b. meer dan drie, doch niet meer dan zes voorstellingen per week, per maand: NAf 25,-;

  • C.

    voor een vergunning, geldig voor onbepaalde tijd, voor een bepaaldelijk aangewezen inrichting en voor:

    • a.

      meer dan zes, doch niet meer dan tien voorstellingen per week, per maand: NAf 50,-;

    • b.

      meer dan tien, doch niet meer dan vijftien voorstellingen per week, per maand: NAf 75,-;

    • c.

      meer dan vijftien, doch niet meer dan twintig voorstellingen per week, per maand: NAf 100,-;

  • D.

    In het geval dat een vergunning voor een bepaalde tijd is verleend en in een bepaalde week meer voorstellingen zullen worden gegeven dan waarvoor deze vergunning geldt, is voor de vergunning, af te geven voor de extra voorstellingen, een recht van NAf 7,50 per voorstelling verschuldigd.

Artikel 8

  • 1. De rechten, bedoeld in artikel 7, onder A en D, zijn bij vooruitbetaling verschuldigd door degene die de vergunning vraagt.

  • 2. De rechten, bedoeld in artikel 7, sub B en C, zijn door de vergunninghouder verschuldigd voor de tiende van de maand en onmiddellijk invorderbaar.

  • 3. De minister kan vorderen, dat tot zekerheid van de voldoening van deze rechten een waarborgsom in de Landskas wordt gestort.

Artikel 9

Bij gebleken wenselijkheid kunnen de krachtens artikel 4, eerste lid, sub a, gestelde eisen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid worden gewijzigd.

De minister zendt hiervan schriftelijk bericht aan de houder van de vergunning, met bepaling van een termijn, waarbinnen door deze aan de gewijzigde eisen zal moeten zijn voldaan.

HOOFDSTUK 2

Schorsing en intrekking van de vergunning

Artikel 10

De minister zendt een schriftelijke waarschuwing aan de houder van een vergunning, indien enige, ingevolge deze verordening of ingevolge de hem verleende vergunning op hem rustende verplichting, niet is nagekomen, of indien de plaats, waar de voorstellingen worden gehouden, niet voldoet aan de gestelde eisen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid.

Artikel 11

  • 1. De vergunning kan door de minister voor de tijd van ten hoogste zes maanden worden geschorst, indien aan de waarschuwing, bedoeld bij artikel 10, binnen een door de minister te bepalen termijn niet is voldaan, of indien na het zenden van de waarschuwing binnen een tijdsverloop van drie jaren er andermaal termen zijn toepassing van artikel 10.

  • 2. Het besluit tot schorsing wordt niet genomen, dan nadat de houder van de vergunning in de gelegenheid is gesteld om door of vanwege de minister te worden gehoord.

  • 3. De minister kan in dringende gevallen het besluit tot schorsing bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

Artikel 12

  • 1. De vergunning kan door de minister worden ingetrokken:

    • a.

      indien omstandigheden zich voordoen, op grond waarvan, indien zij vroeger bekend of te duchten waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

    • b.

      indien blijkt dat er binnen drie jaren na de waarschuwing, bedoeld in artikel 10, of de schorsing bedoeld in artikel 11, andermaal termijnen zouden zijn voor toepassing van een van deze artikelen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt niet genomen, dan nadat de houder van de vergunning in de gelegenheid is gesteld om door of vanwege de minister te worden gehoord.

  • 3. De minister kan in dringende gevallen het besluit tot intrekking bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

Artikel 13

  • 1. Een besluit tot schorsing of intrekking van de vergunning vermeldt de gronden, waarop de schorsing of intrekking berust.

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

HOOFDSTUK 3

De keuringscommissie

Artikel 14

  • 1. Er bestaat een commissie voor de keuring van films.

  • 2. De commissie bestaat uit:

    • a.

      een voorzitter als lid;

    • b.

      een secretaris;

    • c.

      ten minste tien en ten hoogste 15 leden.

  • 3. De voorzitter, de secretaris en de leden worden bij landsbesluit benoemd.

  • 4. De secretaris wordt benoemd uit de leden.

Artikel 15

  • 1. De voorzitter en de leden moeten Nederlander zijn. In zeer bijzondere gevallen kan de minister van deze eis, voor wat betreft de leden, afwijken.

  • 2. De voorzitter en de leden moeten de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

  • 3. De voorzitter en de leden moeten hun feitelijke woonplaats in Sint Maarten hebben. Hij die tijdens zijn lidmaatschap niet langer zijn feitelijke woonplaats in Sint Maarten heeft, houdt op lid te zijn. Hij geeft daarvan kennis aan de minister. Indien hij deze kennisgeving niet heeft gedaan, verklaart de minister dat hij heeft opgehouden lid te zijn.

  • 4. De secretaris die ophoudt lid te zijn, houdt tevens op secretaris te zijn.

Artikel 16

  • 1. De voorzitter wordt voor onbepaalde tijd benoemd.

  • 2. De leden worden benoemd voor twee jaar.

  • 3. Degene, die ter vervulling van een tussentijdse opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop het lid, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden.

  • 4. De aftredende leden zijn gedurende de eerste twee jaren na hun aftreden niet herbenoembaar.

Artikel 17

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de taak en de werkwijze van de in artikel 14 genoemde commissie geregeld, alsmede de eventuele geldelijke vergoeding, toe te kennen aan de leden van die commissie.

HOOFDSTUK 4

Keuring en herkeuring

Artikel 18

  • 1. In het openbaar worden geen films vertoond dan indien en voor zover zij door de keuringscommissie, als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor openbare vertoning zijn toegelaten.

  • 2. Bij de openbare bioscoopvoorstellingen worden geen films vertoond dan indien en voor zover de keuringscommissie die toelaatbaar heeft gevonden voor het vertonen aan:

    • a.

      alle personen, ongeacht de leeftijd;

    • b.

      personen boven de leeftijd van 14 jaren;

    • c.

      personen boven de leeftijd van 16 jaren;

    • d.

      personen boven de leeftijd van 18 jaren.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden personen, beneden de leeftijd van 18 jaren, die gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest, geacht de leeftijd van 18 jaren te hebben bereikt.

  • 4. Het is aan personen van 18 jaren of ouder, die vergezeld zijn van kinderen beneden die leeftijd, verboden met deze kinderen een openbare bioscoopvoorstelling te bezoeken, indien tijdens die voorstelling een film zal worden vertoond, die door de keuringscommissie ontoelaatbaar bevonden is voor kinderen van de leeftijd van het betrokken kind.

Artikel 19

  • 1. De houder van de vergunning kan de minister herkeuring van een film verzoeken, indien en voor zover de film niet door de keuringscommissie voor openbare vertoning is toegelaten.

  • 2. De herkeuring geschiedt binnen vier maal 24 uur na de aanvraag door of namens de minister .

  • 3. Hij die de herkeuring verricht kan zich daarbij door een of meer personen laten bijstaan.

Artikel 20

  • 1. Op duidelijk waarneembare wijze wordt aan de ingang van de plaats, waar de voorstelling wordt gegeven, vermeld voor welke personen, naar onderscheid van leeftijd, de voorstelling toegankelijk is.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de openlijke aankondiging van de voorstelling.

Artikel 21

  • 1. Indien van de openbare vertoning van een door de keuringscommissie toegelaten films stoornis van de openbare orde is te duchten, is de minister bevoegd de openbare vertoning van een dergelijke film te verbieden.

  • 2. De minister is bevoegd om andere redenen de openbare vertoning van een door de keuringscommissie toegelaten film te verbieden, na daarover met die commissie overleg te hebben gepleegd.

HOOFDSTUK 5

Algemene bepalingen

Artikel 22

  • 1. Hij, die handelt in strijd met, of niet nakomt de voorwaarden, verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt geacht te hebben gehandeld zonder vergunning.

  • 2. Onder handelen wordt in dit artikel tevens begrepen nalaten.

HOOFDSTUK 6

Strafbepalingen

Artikel 23

Overtreding van een bij deze verordening of krachtens deze verordening uitgevaardigde besluiten vastgestelde verbodsbepaling, het niet nakomen van een krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet naleving van een of meer voorwaarden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 24

Indien tijdens het plegen van een overtreding, of het niet nakomen van een verplichting, of het niet naleven van een voorwaarde als bedoeld in artikel 23 nog geen jaar verlopen is sinds een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijk feit onherroepelijk is geworden of vrijwillig is voldaan aan de voorwaarde, door de bevoegd ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht gesteld, kan hechtenis tot het dubbele van het in eerste lid gestelde maximum of kan op het feit gestelde geldboete worden verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 25

De voorwerpen waarmee het feit is gepleegd kunnen voor zover zij de veroordeelde toebehoren, bij veroordeling wegens overtreding van het bepaalde in artikel 6, sub c, en artikel 18, eerste lid, worden verbeurd verklaard.

Artikel 26

De bij deze verordening strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 27

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van en het opsporen van de feiten, bij deze verordening strafbaar gesteld, zijn belast de ambtenaren, genoemd in artikel 8 van het Wetboek van Strafverordening .

  • 2.

    Zij hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat in strijd met deze verordening wordt gehandeld.

  • 3.

    Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die, zo nodig met inroepingvan de sterke arm.

  • 4.

    Is de plaats tevens een woning, of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen de wil van de bewoner niet binnen dan in het bijzijn van een hulpofficier van justitie. Van dit binnentreden wordt door de hulpofficier van justitie proces-verbaal opgemaakt en binnen twee maal 24 uren aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld.

Artikel 28

Nadere bepalingen, welke ter uitvoering van deze verordening nodig blijken, worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Hoofdstuk 7

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 29

Deze verordening kan worden aangehaald als "Bioscoopverordening ”

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

[vervallen]

Artikel 32

  • 1. [regelt de inwerkingtreding]

  • 2. [wijzigt andere regeling]