LANDSVERORDENING, houdende de vaststelling van minimumeisen gesteld aan kinderopvang

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende de vaststelling van minimumeisen gesteld aan kinderopvang

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze landsverordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    kinderopvang: verzorging, opvoeding en begeleiding in georganiseerd verband en tegen vergoeding, van minimaal vijf kinderen in de leeftijd van 4 weken tot het moment waarop zij het kleuteronderwijs kunnen volgen;

  • b.

    kindercentrum: een ruimtelijke voorziening voor het bieden van kinderopvang;

  • c.

    directie: de persoon of personen belast met het dagelijks functioneren van het kindercentrum;

  • b.

    vergunninghouder: een natuurlijke of rechtspersoon in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 4;

  • c.

    leid(st)er: een persoon werkzaam in een kindercentrum belast met het zelfstandig bieden van verzorging, opvoeding en begeleiding van kinderen;

  • d.

    inspecteur: de inspecteur kinderopvang, genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • e.

    commissie: de Kwaliteitscommissie kinderopvang, genoemd in artikel 3, eerste lid;

  • f.

    de minister: de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Artikel 2

  • 1. De minister wijst een ambtenaar als inspecteur kinderopvang aan, die is belast met de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze verordening en de daarop rustende bepalingen.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de werkwijze van de inspecteur.

Artikel 3

  • 1. Er is een Kwaliteitscommissie kinderopvang die uit maximaal vijf leden bestaat.

  • 2. De leden van de commissie worden bij landsbesluit benoemd en ontslagen.

  • 3. De commissie heeft tot taak het:

    • a.

      adviseren van de minister gedurende periode genoemd in artikel 27;

    • b.

      adviseren van de minister bij de beoordeling van aanvragen voor een vergunning;

    • c.

      adviseren van de minister bij de handhaving van deze verordening;

    • d.

      op verzoek van de minister of op eigen initiatief adviseren van de minister over onderwerpen die de kinderopvang betreffen.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de samenstelling en de werkwijze van de commissie nader vastgesteld.

HOOFDSTUK II Vergunning

Artikel 4

Het is verboden kinderopvang aan te bieden zonder een daartoe verleende vergunning.

Artikel 5

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning wordt schriftelijk ingediend bij de minister.

  • 2. Indien van toepassing omvat de aanvraag tevens een aanvraag voor ontheffing voor het bieden van kinderopvang tussen 19:00 uur en 06:00 uur.

  • 3. Voor de behandeling van de aanvraag is de aanvrager een bij of krachtens landsverordening vastgesteld bedrag aan leges verschuldigd, die vooraf aan de indiening van de aanvraag wordt voldaan.

Artikel 6

  • 1. De aanvraag voor een vergunning vermeldt alle gegevens noodzakelijk voor het beoordelen van de aanvraag en omvat in ieder geval:

    • a.

      indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, naam, adres en geboortedatum;

    • b.

      indien de aanvrager een rechtspersoon is, namen, adressen en geboortedata van alle bestuursleden, alsmede een afschrift van de statuten;

    • c.

      namen, adressen en geboortedata van de directie;

    • d.

      bewijs van inschrijving en voorzover van toepassing, afschrift van verblijfstitel van aanvrager, directie en leid(st)ers;

    • e.

      verklaring omtrent het gedrag niet ouder dan twee maanden van aanvrager en directie;

    • f.

      bewijs van vakbekwaamheid van directie, zoals vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen;

    • g.

      het aantal kinderen waarvoor per dagdeel kinderopvang wordt geboden;

    • h.

      het aantal leid(st)ers dat per dagdeel werkzaam zal zijn;

    • i.

      de openings- en sluitingstijden van het kindercentrum;

    • j.

      afschrift van aansprakelijkheids-, ongevallen- en brandverzekering;

    • k.

      het programma van activiteiten;

    • l.

      een concept-plaatsingsovereenkomst;

    • m.

      het huishoudelijk reglement;

    • n.

      het ontruimingsplan;

    • o.

      adres of voorgenomen locatie van het kindercentrum;

    • p.

      een plattegrond op de schaal 1:1500 met beschrijving van de ligging en indeling van het voorgenomen kindercentrum;

    • q.

      de methode van watervoorziening aan en afvoer van afvalwater van het kindercentrum;

    • r.

      betalingsbewijs leges.

  • 2. Indien de aanvraag niet de in het vorige lid genoemde gegevens omvat wordt de aanvrager een termijn van twee weken gesteld om het verzuim te herstellen.

  • 3. Indien de in het vorige lid gestelde termijn onbenut verstrijkt, wordt de aanvrager schriftelijk geïnformeerd dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Artikel 7

  • 1. De minister vraagt binnen een week na ontvangst van een aanvraag advies van de commissie.

  • 2. De inspecteur stelt een onderzoek in ter toetsing of de voorgenomen kinderopvang in overeenstemming met de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening, kan geschieden.

  • 3. Bij het onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de bevindingen van de Brandweer en de Dienst Inspectie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur over de veiligheidsaspecten en bouwtechnische aspecten van een kindercentrum.

  • 4. De aanvrager verstrekt de inlichtingen die door de commissie worden verzocht.

Artikel 8

  • 1. De commissie stelt haar advies op aan de hand van het onderzoeksrapport van de inspecteur.

  • 2. De commissie brengt binnen vier weken na ontvangst van een complete aanvraag gemotiveerd advies aan de minister uit.

  • 3. De in het vorige lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 9

  • 1. De minister beslist op de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie.

  • 2. Indien de beslissing van de minister afwijkt van het advies van de commissie, worden de gronden hiervoor gemotiveerd in het besluit aangegeven.

Artikel 10

  • 1. De minister kan bij gemotiveerd besluit een aanvraag weigeren, indien:

    • a.

      de verklaring omtrent het gedrag van aanvrager of directie hiertoe aanleiding geeft;

    • b.

      de directie niet voldoet aan de gestelde eisen van vakbekwaamheid;

    • c.

      het programma van activiteiten onvoldoende waarborgen biedt voor de ontwikkeling van de kinderen;

    • d.

      de aanvrager niet bereid is de verzochte inlichtingen te verstrekken;

    • e.

      gegronde vrees bestaat dat de voorgenomen kinderopvang niet in overeenstemming met de bij of krachtens deze verordening gestelde verplichtingen kan geschieden.

Artikel 11

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Een vergunning wordt voor de duur van vijf jaren verleend.

  • 3. Een vergunning is niet overdraagbaar.

  • 4. Een vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      naam en adres vergunninghouder, indien deze een rechtspersoon is tevens namen en adressen van de bestuursleden;

    • b.

      namen en adressen van de leden van de directie;

    • c.

      adres kindercentrum;

    • d.

      aantal kinderen waarvoor maximaal kinderopvang kan worden geboden;

    • e.

      of er ontheffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid, is verleend.

Artikel 12

  • 1. De minister kan op aanvraag een vergunning wijzigen.

  • 2. De aanvraag voor wijziging van een vergunning wordt schriftelijk bij de minister ingediend en vermeldt de redenen voor de wijziging en de gevolgen hiervan voor de kinderopvang.

Artikel 13

  • 1. De minister kan een vergunning intrekken, indien een jaar na het verlenen ervan de vergunning niet wordt uitgeoefend.

  • 2. De minister kan de commissie gehoord, ambtshalve een vergunning wijzigen of intrekken, indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt of in strijd met de bij of krachtens deze verordening gestelde verplichtingen wordt gehandeld.

  • 3. De vergunninghouder wordt schriftelijk ingelicht van het voornemen een vergunning in ambtshalve te trekken of te wijzigen.

  • 4. Een vergunning wordt niet ingetrokken of gewijzigd dan nadat de vergunninghouder in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

HOOFDSTUK III Algemene voorschriften

Artikel 14

  • 1. De directie en leid(st)ers voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid als vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 2. De kinderopvang geschiedt aan de hand van een pedagogisch verantwoord programma van activiteiten, dat de ontwikkeling van de kinderen op alle gebieden stimuleert.

  • 3. In een kindercentrum wordt voor maximaal honderd kinderen kinderopvang geboden.

  • 4. Een kindercentrum gaat, behoudens ontheffing van de minister als bedoeld in artikel 5, tweede lid, niet eerder dan 06:00 uur en sluit niet later dan 19:00 uur.

  • 5. Een kind brengt niet meer dan twaalf uren per dag in een kindercentrum door.

Artikel 15

  • 1. Een vergunning wordt op een voor een ieder zichtbare plaats in het kindercentrum aangebracht.

  • 2. Een vergunninghouder informeert ouders/verzorgers vooraf over voorgenomen wijzigingen in de bedrijfsvoering van het kindercentrum of de wijze van opvang.

  • 3. De directie licht de ouders/verzorgers die een kind willen plaatsen schriftelijk in over:

    • a.

      de plaatsingsovereenkomst;

    • b.

      het programma van activiteiten;

    • c.

      het huishoudelijk reglement;

    • d.

      de verstrekte maaltijden en tussendoortjes;

    • e.

      de wijze waarop klachten worden behandeld, de inspraak is geregeld en het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden;

    • f.

      de procedures in spoedeisende situaties.

  • 4. Onverminderd het gestelde in het eerste lid, verschaft de directie de ouders/verzorgers alle informatie die zij verzoeken.

Artikel 16

  • 1. De directie neemt terstond contact op met een door de minister bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen instantie, indien gedurende de opvang het vermoeden ontstaat dat:

    • a.

      een kind wordt mishandeld;

    • b.

      een kind of een personeelslid aan een besmettelijke ziekte lijdt.

  • 2. De directie verzoekt de in het eerste lid genoemde instantie om advies over de te verlenen zorg aan:

    • a.

      een kind met een handicap, of het vermoeden van een handicap;

    • b.

      een niet geïmmuniseerd kind.

Artikel 17

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld betreffende de inrichting van een kindercentrum, de hygiëne, de voeding van de kinderen en de samenstelling van het programma van activiteiten.

Artikel 18

  • 1. De vergunninghouder beschikt over een ontruimingsplan opgesteld naar het model ontruimingsplan dat door de minister ter beschikking is gesteld.

  • 2. De directie draagt zorg voor regelmatige oefening van het ontruimingsplan, in ieder geval een keer per jaar.

  • 3. Tijdens het verlenen van kinderopvang is een kindercentrum te allen tijde telefonisch bereikbaar.

  • 4. De telefoonnummers van de hulpverleningsdiensten zijn bij elke telefoon in een kindercentrum duidelijk aangegeven.

HOOFDSTUK IV Toezicht

Artikel 19

  • 1. Onverminderd artikel 2 kunnen andere ambtenaren door de minister worden aangewezen, die worden belast met het toezicht op de naleving van deze verordening en de daarop rustende bepalingen.

  • 2. Gedurende de uitoefening van de taak draagt een toezichthouder een door de minister verstrekt legitimatiebewijs bij zich en toont deze desgevraagd aanstonds.

Artikel 20

  • 1. Een toezichthouder is bevoegd:

    • a.

      een kindercentrum te betreden, zo nodig met behulp van de sterke arm en hierbij de noodzakelijke apparatuur mee te nemen;

    • b.

      zich bij dit betreden te doen vergezellen van de daartoe door hem aangewezen personen;

    • c.

      een kindercentrum en de bij de opvang gebruikte zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en hiervan monsters te nemen;

    • d.

      aanwijzingen aan een vergunninghouder te geven;

    • e.

      inzage te vorderen in de boeken, bescheiden of andere gegevensdragers van een kindercentrum en hiervan kopieën te maken, of deze daartoe tegen schriftelijk bewijs, voor korte tijd meenemen.

  • 2. Indien een kindercentrum geheel of gedeeltelijk is gevestigd in een woning, is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering, met uitzondering van artikel 155, vierde lid, artikel 156, tweede lid, artikel 157, tweede en derde lid, artikel 158, eerste lid, laatste zinsnede en artikel 160, eerste lid, van overeenkomstige toepassing op het zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnentreden.

Artikel 21

  • 1. Een ieder is verplicht aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen, die op grond van artikel 20 wordt gevorderd.

  • 2. De toezichthouder besteedt gedurende de uitoefening van de taak in het bijzonder aandacht aan het aanzien en het gedrag van de kinderen.

HOOFDSTUK V Sancties

Artikel 22

  • 1. De minister kan op kosten van een vergunninghouder door feitelijk handelen optreden tegen het handelen, houden of nalaten door een vergunninghouder in strijd verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Het voornemen op te treden als bedoeld in het eerste lid, wordt schriftelijk aan de vergunninghouder medegedeeld onder vermelding van de voorschriften die zijn of worden overtreden en een redelijke termijn waarbinnen de vergunninghouder het uitvoeren van de bestuursdwang kan voorkomen.

Artikel 23

  • 1. De minister kan in dringende omstandigheden en voor maximaal twee weken, sluiting van een kindercentrum gelasten.

  • 2. De vergunninghouder wordt bij de sluiting schriftelijk geïnformeerd over de reden tot sluiting en de duur van de sluiting.

Artikel 24

  • 1. De minister vraagt bij de sluiting van een kindercentrum advies aan de commissie over het ingevolge artikel 13, tweede lid, ambtshalve intrekken of wijzigen van een vergunning.

  • 2. De commissie doet haar gemotiveerd advies uiterlijk een week na ontvangst van het verzoek om advies, aan de minister toekomen.

Artikel 25

  • 1. Overtreding van artikel 21, eerste lid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Het opzettelijk verhinderen van de toezichthouder bij de uitoefening van zijn taak, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3. Overtreding van de artikelen 4 en 14, vierde lid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van van de tweede categorie en bekendmaking van de rechtelijke uitspraak.

  • 4. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

HOOFDSTUK VI Rechtsbescherming

Artikel 26

  • 1. Tegen een beschikking genomen op basis van deze verordening kan een belanghebbende, binnen zes weken na verzending of uitreiking van de beschikking, bezwaar indienen bij de minister.

  • 2. De minister beslist gemotiveerd uiterlijk tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

  • 3. De belanghebbende wordt schriftelijk geïnformeerd over de beslissing op het bezwaarschrift.

HOOFDSTUK VII Overgangs- slotbepalingen

Artikel 27

[vervallen]

Artikel 28

  • [vervallen]

Artikel 29

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 30

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 31

Deze verordening wordt aangehaald als: Landsverordening kinderopvang.