LANDSVERORDENING houdende maatregelen ten aanzien van het oprichten van inrichtingen die hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende maatregelen ten aanzien van het oprichten van inrichtingen die hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken

Artikel 1

  • 1. Het is verboden inrichtingen, die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, op te richten zonder vergunning, die, behoudens de bij of krachtens deze landsverordening gemaakte uitzonderingen, door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: de minister, wordt gegeven.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde inrichtingen worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen.

Artikel 2

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen wijken, buurten of straten, dan wel gedeelten daarvan, worden aangewezen waar een of meer uitdrukkelijk genoemde inrichtingen als bedoeld in artikel 1, zonder voorafgaande vergunning kunnen worden opgericht.

Artikel 3

Bij het verzoek om een vergunning worden overgelegd:

  • a.

    naam en adres van de verzoeker, een nauwkeurige omschrijving, in tweevoud, van de plaats waar de inrichting zal worden gesteld, een opgave van hetgeen in die inrichting zal worden verricht, vervaardigd of verzameld, en van de beweegkracht die daarbij zal worden aangewend;

  • b.

    een plattegrondtekening, in tweevoud, op een schaal van ten minste een op honderd vijftig, aanduidende de uit- en inwendige samenstelling van de inrichting en toebehoren;

  • c.

    een opgave van de ziekeninrichtingen, kerken en scholen binnen een kring van 200 meter van het gebouw of lokaal van de inrichting gelegen.

Artikel 4

  • 1. Van elk verzoek om vergunning tot het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 1, wordt door de minister aankondiging gedaan op de wijze van afkondiging van de officiële publicaties.

  • 2. Het verzoek met bijlagen wordt gedurende 14 dagen na de aankondiging ter visie gelegd op het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en Infrastructuur, gedurende welke tijd een ieder het recht heeft schriftelijk zijn bezwaren tegen de oprichting kenbaar te maken.

  • 3. Ter bestrijding van de kosten van aankondiging, bedoeld in het eerste lid, legt de verzoeker bij zijn verzoek het bewijs van storting in de Landskas over van een door de minister vastgelegd bedrag.

Artikel 5

  • 1. Indien ingevolge artikel 4, tweede lid, bezwaren worden ingebracht, wordt in opdracht van de minister een onderzoek ingesteld, waarbij de politie de naaste buren van de op te richten inrichting hoort.

  • 2. Het aantal te horen buren regelt zich naar de aard van het werk en de daaruit voortvloeiende gevolgen, maar bedraagt nooit minder dan die erven, zich uitstrekkende tot 200 meter naar het Westen en honderd meter naar het Oosten, Noorden en Zuiden, gerekend vanaf de plaats waar de inrichting zal zijn gelegen.

  • 3. Het proces-verbaal van onderzoek wordt uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde termijn bij de minister ingediend.

Artikel 6

Gedurende een week na het verstrijken van de in artikel 4, tweedelid, bedoelde termijn, kunnen zowel de verzoeker als zij, diebezwaren hebben ingebracht, kennis nemen van de tegen het verzoekingebrachte bezwaren.

Artikel 7

Binnen 14 dagen na het verstrijken van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde termijn, of, ingeval er bezwaren zijn ingebracht, binnen 14 dagen na de indiening van het proces-verbaal van onderzoek, beslist de minister over het verzoek en geeft daarvan terstond per aangetekende brief kennis aan de verzoeker.

Artikel 8

  • 1. De minister is bevoegd, alvorens te beslissen, zich te doen voorlichten door deskundigen door hem aan te wijzen, en kan bepalen, dat zowel de verzoekers als zij, die bezwaren hebben ingebracht, over die bezwaren worden gehoord.

  • 2. De verzoeker en zij, die bezwaren hebben ingebracht, zijn gehouden de politie en deskundigen de gevraagde inlichtingen te verstrekken en toegang te verschaffen tot de lokaliteiten gelegen binnen het in artikel 5, tweede lid, vermelde rayon. Weigering hiertoe heeft tot gevolg, dat het verzoek, respectievelijk de bezwaren, als vervallen worden beschouwd.

Artikel 9

  • 1. De vergunning wordt schriftelijk verleend en gesteld ten name van de verzoeker en zijn rechtverkrijgenden.

  • 2. Aan de vergunning wordt een exemplaar gehecht van de in artikel 3, sub a en b, bedoelde stukken, die door de minister worden gewaarmerkt.

Artikel 10

Ingeval van weigering van de vergunning, worden de redenen, die daartoe geleid hebben, in het besluit vermeld.

Artikel 11

  • 1. De vergunning kan worden geweigerd in geval van vrees voor:

    • a.

      gevaar;

    • b.

      schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid;

    • c.

      hinder van ernstige aard, waartoe behoort het voor bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, sub c, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van vuil of stank en het maken van geraas of gedruis.

  • 2. Vrees voor mededinging in enig bedrijf kan geen reden tot weigering zijn.

Artikel 12

  • 1. Indien door het stellen van voorwaarden aan het bezwaar vangevaar, schade of hinder kan worden tegemoet gekomen, kan devergunning voorwaardelijk worden verleend.

  • 2. Indien, na het verlenen van een vergunning, waaraan voorwaardenzijn verbonden, mocht blijken, dat de naleving van de gesteldevoorwaarden niet nodig mocht zijn, kan de minister de vergunninghouder geheel of gedeeltelijk daarvan ontslaan, na aanbelanghebbenden, ten gunste van wie de voorwaarden zijn gesteld,gelegenheid te hebben gegeven hun bezwaren in te brengen.

  • 3. Indien over de gevolgen van een inrichting tijdens de aanvraag omvergunning, niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld,kan een vergunning voor een bepaalde proeftijd worden verleend.Een aanvraag om verlenging van proeftijd, of om definitievevergunning na afloop van de proeftijd, wordt als een verzoekvoor een nieuw op te richten inrichting beschouwd.

Artikel 13

  • 1. De minister kan aan de vergunninghouder nieuwe voorwaarden opleggen, indien de ondervonden praktijk de noodzakelijkheid daarvan mocht aantonen.

  • 2. Iedere belanghebbende kan aan de minister het met redenen omkleed verzoek doen, de vergunninghouder, op grond dat de ondervonden praktijk de noodzakelijkheid daarvan aantoont, nieuwe voorwaarden op te leggen.

  • 3. Geen nieuwe voorwaarden worden opgelegd dan bij een met redenen omkleed besluit, nadat de vergunninghouder is gehoord of behoorlijk opgeroepen; in het besluit wordt een termijn gesteld, binnen welke de opgelegde voorwaarden, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, moeten zijn opgevolgd.

  • 4. Van elke ingevolge dit artikel genomen beslissing wordt onmiddellijk per aangetekende brief aan de vergunninghouder en aan hem, die het verzoek heeft gedaan, kennis gegeven.

  • 5. [vervallen]

Artikel 14

  • 1. Worden de gestelde voorwaarden niet nageleefd, dan kan de minister de vergunning intrekken.Van het besluit tot intrekking wordt de vergunninghouder per aangetekende brief kennis gegeven.

  • 2. [vervallen]

Artikel 15

Een vergunning is tevens nodig om:

  • a.

    de inrichting uit te breiden, of een andere wijze van bewerking, die verandering brengt in de aard van de inrichting, in tevoeren;

  • b.

    een inrichting, die twee jaren heeft stilgestaan, opnieuw inwerking te brengen;

  • c.

    ceen inrichting, die door enig onheil, dat mede het gevolg kanzijn geweest van het gebruik of de aard van de inrichting, heeftstilgestaan, wederom in bedrijf te stellen.

Artikel 16

[vervallen]

Strafbepalingen

Artikel 17

  • 1. Het hoofd van de onderneming wordt gestraft:

    • a.

      met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie, indien hij zonder devereiste vergunning, of op een andere plaats dan in devergunning is aangewezen, een krachtens artikel 1 omschreveninrichting in werking brengt of houdt, en in strijd handeltmet het verbod, bedoeld in artikel 18;

    • b.

      met een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie, indien hij in strijd met degestelde voorwaarden handelt.

  • 2. Bij een onderzoek naar een van de in dit artikel genoemde strafbare feiten kunnen de aanwezige gevaarlijke of schadelijke stoffen in beslag worden genomen, en bij het veroordelend vonnis kan vernietiging of onbruikbaarmaking van die stoffen worden bevolen.

Artikel 18

Het voortzetten van de werkzaamheden in een inrichting als bedoeld inartikel 1 wordt door de minister verboden en zo nodig wordtde inrichting gesloten of worden de daarin aanwezige werktuigenverzegeld, wanneer de inrichting zonder de vereiste vergunning in werking is.

Artikel 19

De bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden als overtredingen beschouwd.

Artikel 20

  • 1. Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van en hetopsporen van de feiten bij deze landsverordening strafbaargesteld zijn belast de ambtenaren genoemd in artikel 184 van hetWetboek van Strafvordering.

  • 2. Zij hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen waarredelijkerwijze vermoed kan worden, dat in strijd met dezelandsverordening wordt gehandeld.

  • 3. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die toegang desnoods met inroeping van de sterke arm.

  • 4. Is de plaats tevens een woning, of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op schriftelijke last van de, de officier van justitie, dan wel in het bijzijn van een hulpofficier van justitie. Van dit binnentreden wordt door hem proces-verbaal opgemaakt en binnen tweemaal 24 uur aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld.

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21

[vervallen]

Artikel 22

Deze verordening kan worden aangehaald als "Hinderverordening".

Artikel 23

  • 1. [regelt de inwerkingtreding]

  • 2. [vervallen]