Landsbesluit van de Regering van Sint Maarten houdende regels met betrekking tot het verstrekken van dienstkleding, bewapening en overige uitrusting aan ambtenaren van de immigratie

Geldend van 03-03-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 10-10-2010

Intitulé

Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met betrekking tot het verstrekken van dienstkleding, bewapening en overige uitrusting aan ambtenaren van de immigratie

Artikel 1

  • 1. Bij indiensttreding en vervolgens jaarlijks wordt naar behoefte van dienstwege dienstkleding verstrekt aan de ambtenaren van de immigratie. Deze dienstkleding bestaat voor zover noodzakelijk uit ten hoogste:

    • a.

      drie broeken of rokken;

    • b.

      vijf overhemden of bloezen;

    • c.

      een nader door de korpschef van Politie te bepalen aantal overhemden of bloezen met korte mouwen;

    • d.

      twee korte herenjasjes of twee korte damesjasjes;

    • e.

      twee paar dames- of herenschoenen;

    • f.

      twee dassen;

    • g.

      zes paar sokken of een door de Hoofdcommissaris vast te stellen aantal paar nylonkousen;

    • h.

      een riem;

    • i.

      twee sets rangonderscheidingstekens;

    • j.

      twee petten met embleem;

    • k.

      een immigratie-insigne;

    • l.

      een dasspeld.

  • 2. Aan de in verwachting zijnde vrouwelijke ambtenaar van de immigratie wordt zwangerschapskleding verstrekt, volgens de daarvoor door de korpschef gegeven richtlijnen.

Artikel 2

Bij de uitoefening van de dienst dient de dienstkleding in overeenstemming met de daarvoor gegeven richtlijnen te worden gedragen.

Artikel 3

Bij het beëindigen van het dienstverband bij het Korps Politie Sint Maarten worden de verstrekte kledingstukken in het politiekledingmagazijn ingeleverd.

Artikel 4

De korpschef van Politie stelt het model, de samenstelling en de kleur van de in artikel 1 omschreven kledingstukken vast.

Artikel 5

De korpschef van Politie kan nadere regels stellen met betrekking tot de draagwijze, de verstrekking en de inlevering van de in artikel 1 omschreven kledingstukken alsmede de verstrekking in bijzondere gevallen van overhemden of bloezen met korte mouwen.

Artikel 6

  • 1. Ambtenaren van de immigratie in de rangen van hoofdimmigratieambtenaar eerste en tweede klasse, alsmede de immigratieambtenaar eerste klasse en eerste klasse A die krachtens landsbesluit in een hoger ambt waarneemt, worden, voor zover zij benoemd zijn tot buitengewoon agent van politie, van dienstwege voorzien van bewapening behorende tot hun uitrusting voor de dagelijkse dienst.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bewapening voor de dagelijkse dienst bestaat uit:

    • a.

      een pistool of revolver met bijbehorende munitie, in een door de korpschef van Politie te bepalen hoeveelheid;

    • b.

      een korte wapenstok ("billy");

    • c.

      een traangashouder.

Artikel 7

Aan de in artikel 6 bedoelde ambtenaren worden de volgende uitrustingsstukken verstrekt:

  • a.

    een legitimatiebewijs;

  • b.

    een paar handboeien met draagriem of -tas;

  • c.

    een pistooltas of revolverholster;

  • d.

    een zakholster;

  • e.

    een traangashoudertas;

  • f.

    een loopborstel, een pompstok en een busje met wapenolie;

  • g.

    een koppelriem met drie draagbandjes.

Artikel 8

  • 1. De Minister van Justitie stelt vast wanneer en op welke wijze de in artikel 6, tweede lid, genoemde bewapening tijdens de uitoefening van de dienst wordt gedragen.

  • 2. De Minister van Justitie kan nadere regels stellen met betrekking tot de draagwijze alsmede de verstrekking en inlevering van de in artikel 6, tweede lid, genoemde bewapening.

Artikel 9

  • 1. Door de korpschef van Politie wordt, na overleg met de Minister van Justitie, vastgesteld wanneer en op welke wijze de in artikel 7 genoemde overige uitrusting tijdens de uitoefening van de dienst wordt gedragen of gebruikt.

  • 2. De korpschef van Politie kan nadere regels stellen met betrekking tot de draagwijze alsmede de verstrekking en inlevering van de in artikel 7 genoemde overige uitrusting.

Artikel 10

Bij de uitoefening van de dienst dienen de bewapening en overige uitrusting in overeenstemming met de daarvoor gegeven richtlijnen te worden gedragen.

Artikel 11

[vervallen]

Artikel 12

[regelt de inwerkingtreding]