EENVORMIGE LANDSVERORDENING houdende regeling van de tuchtrechtspraak over personen, die geneeskunst uitoefenen, zomede over apothekers

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

EENVORMIGE LANDSVERORDENING houdende regeling van de tuchtrechtspraak over personen, die geneeskunst uitoefenen, zomede over apothekers

Artikel 1

Deze landsverordening verstaat onder:

a. geneeskundige

:

een ieder, ingevolge de Verordening van de 9de Februari 1935, regelende de uitoefening van de geneeskunst (P.B.1935, no.89, zoals gewijzigd) tot de uitoefening der geneeskundige praktijk gerechtigd;

b. arts

:

de geneeskundige, die ingevolge artikel 8 der onder a genoemde verordening de titel van arts mag voeren;

c. tandheelkundige

:

een ieder, ingevolge de Verordening van de 30ste Juni 1934, regelende de uitoefening van de tandheelkunst (P.B.1934, no. 46, zoals gewijzigd) tot de uitoefening der tandheelkundige praktijk gerechtigd;

d. tandarts

:

de tandheelkundige, die ingevolge artikel 8 der onder c genoemde verordening de titel van tandarts mag voeren;

e. vroedvrouw

:

een ieder, ingevolge de Verordening van de 13de Februari 1934, regelende de praktijk als vroedvrouw (P.B. 1934, no. 53, zoals gewijzigd) tot de uitoefening der praktijk als vroedvrouw gerechtigd;

f. apotheker

:

een ieder, ingevolge de Verordening van de 30ste October 1873, regelende de uitoefening der artsenijmengkunst (P.B. 1847, no. 6, zoals gewijzigd) tot de uitoefening der artsenijmengkunst bevoegd, tot de uitoefening der artsenijmengkunst bevoegde geneeskundigen daaronder begrepen;

g. College

:

het Medisch Tuchtcollege bedoeld in artikel 8.

Artikel 2

De geneeskundige of tandheelkundige, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen in de stand der geneeskundigen of tandheelkundigen ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een persoon, te wiens behoeve hem geneeskundige of tandheelkundige raad of bijstand gevraagd wordt of aan wie hij die raad of bijstand verleent, of die in de uitoefening van de geneeskunst of tandheelkunst blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen vermeld in artikel 7.

Artikel 3

De vroedvrouw, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen in de stand der vroedvrouwen ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een zwangere vrouw of kraamvrouw, te wier behoeve haar verloskundige raad of bijstand gevraagd wordt of aan wie zij die raad of bijstand verleent, of voor een met haar bijstand geboren kind, of die in de uitoefening van de verloskunst, voorzover zij daartoe bevoegd is, blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd haar aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen, vermeld in artikel 1.

Artikel 4

De apotheker, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen in de stand der apothekers ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een persoon, te wiens behoeve hem wordt gevraagd geneesmiddelen te bereiden of tot geneeskundig doel af te leveren of voor wie hij geneesmiddelen bereidt of tot geneeskundig doel aflevert, of die in de uitoefening van de artsenijmengkunst blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen, vermeld in artikel 7.

Artikel 5

Ten aanzien van een geneeskundige, een tandheelkundige, een vroedvrouw of een apotheker, die door ziels- of lichaamsziekte of door ouderdoms- of lichaamsgebreken ongeschikt moet worden geacht voor de uitoefening van de praktijk, kunnen de maatregelen, vermeld onder d en e van het eerste lid van artikel 7, worden toegepast.

Artikel 6

  • 1. Ten aanzien van een geneeskundige, een tandheelkundige, een vroedvrouw of een apotheker, die een gewoonte maakt van drankmisbruik of misbruik van middelen als bedoeld in de Verordening van de 30ste Juli 1929, houdende vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen (P.B. 1940, no. 138), of misbruik van die pharmacologische middelen, waarbij psychische veranderingen kunnen optreden, wordt de maatregel, vermeld onder e van het eerste lid van artikel 7, toegepast.

  • 2. Het College kan bepalen, dat de ontzegging niet zal ingaan, mits de betrokkene zich onderwerpt aan een ontwenningskuur, de duur van twee jaar en z&t maanden niet te boven gaande, en hij tijdens de duur daarvan geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De ontzegging zal alsnog ingaan, wanneer het College zulks gelast op grond dat de betrokkene een ontwenningskuur, voorgeschreven door een ten genoegen van het College door hem te kiezen geneeskundige, binnen een door het College te stellen termijn niet naleeft of op grond dat hij geneeskunst, onderscheidenlijk de artsenijmengkunst uitoefent voordat de geneeskundige, die de kuur heeft voorgeschreven, in overleg met de Inspectie voor de Volksgezondheid de kuur heeft beëindigd verklaArtikel Gelijke last kan het College geven op

    grond dat de betrokkene in gebreke blijft binnen de door het College gestelde termijn een geneeskundige ten genoegen van het College te kiezen.

  • 3. Het voorschrift, regelende de ontwenningskuur, kan zo nodig inhouden, dat de betrokkene zich gedurende een bepaald tijdsverloop, de duur van twee jaren niet te boven gaande, ter verpleging laat opnemen in een daarbij aan te wijzen inrichting.

  • 4. Met het toezicht op de naleving van de gegeven voorschriften is de Inspectie voor de Volksgezondheid belast.

Artikel 7

  • 1. De maatregelen, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 6, zijn:

    • a.

      waarschuwing;

    • b.

      berisping;

    • c.

      oplegging van een geldboete van de derde categorie;

    • d.

      schorsing in de uitoefening van geneeskunst, onderscheidenlijk de artsenijmengkunst voor ten hoogste één jaar;

    • e.

      ontzegging van de bevoegdheid geneeskunst onderscheidenlijk de artsenijmengkunst uit te oefenen.

  • 2. De geldboete, bedoeld in het eerste lid onder c, komt ten bate van de Landskas.

  • 3. Indien een geldboete wordt opgelegd, kunnen in de beslissing twee of meer termijnen worden vastgesteld, waarin zij moet worden voldaan.

Artikel 8

  • 1. De toepassing van de in artikel 7 vermelde maatregelen geschiedt in eerste aanleg door het Medisch Tuchtcollege.

  • 2. Het College is gevestigd te Willemstad op Curaçao. Het houdt zo nodig mede zitting op de andere eilanden der Nederlandse Antillen.

Artikel 9

  • 1. Het College bestaat uit een rechtsgeleerde als voorzitter en twee artsen.

  • 2. Indien een beslissing moet worden genomen ten aanzien van een tandheelkundige, een vroedvrouw of een apotheker, wordt in het College één arts vervangen door onderscheidenlijk een tandarts, een vroedvrouw of een apotheker.

  • 3. Bij ontstentenis worden de in de vorige leden bedoelde personen vervangen door plaatsvervangers, die aan dezelfde vereisten voor benoembaarheid moeten voldoen als degenen, ter vervanging van wie zij optreden. Tenzij het tegendeel blijkt, zijn in deze landsverordening onder de voorzitter en de leden van het College hun plaatsvervangers begrepen,

Artikel 10

  • 1. Onverminderd het in artikel 9 bepaalde zijn tot voorzitter en leden van het College benoembaar Nederlanders, die in de Nederlandse Antillen hun woonplaats hebben en de leeftijd van dertig jaren hebben bereikt. Personen, van overheidswege met het toezicht op de Volksgezondheid belast, zijn niet benoembaar. Indien een lid van het College met dit toezicht wordt belast, houdt zijn lidmaatschap van dit College op.

  • 2. De voorzitter en de leden worden benoemd door de Gouverneur voor een tijdvak van zes jaren en zijn terstond herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hen vóór het verstrijken van evengenoemd tijdvak door de Gouverneur ontslag verleend.

  • 3. Het bepaalde in de artikelen 23, 24, 25 en 26 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B.1951, no.134) vindt te hunnen aanzien overeenkomstige toepassing, dien verstande, dat zij door het Hof van Justitie kunnen worden ontslagen op in evengenoemd artikel 23, eerste lid onder a en b genoemde gronden, zomede wegens overtreding van het in artikel 16 van deze landsverordening beide, en dat zij door het Hof van Justitie worden ontvangen op de in evengenoemd artikel 23, tweede lid onder a genoemde grond, zomede indien zij hun woonplaats overbrengen naar een plaats buiten de Nederlandse Antillen.

Artikel 11

Aan het College worden een secretaris zomede een plaatsvervangende secretaris toegevoegd. Deze worden door de Gouverneur benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 12

  • 1. Een zaak wordt voor het College aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van een ter beoordeling van het College rechtstreeks belanghebbende of van een overheidswege met het toezicht op de Volksgezondheid persoon of orgaan of van het bestuur van een faam, bij hetwelk de geneeskundige, tandheelkundige, vroedvrouw of apotheker in dienst is of waarbij deze voor

    het verlenen van geneeskundige, tandheelkundige, kundige of arstenijmengkundige hulp is ingeschreven.

  • 2. Zodra een klacht is binnengekomen, stelt de voorzitter een voorlopig onderzoek in. Blijkt dat de klacht ingediend door iemand, die daartoe niet ingevolge het eerste lid bevoegd is, dan verklaart het College de klager der nader onderzoek niet ontvankelijk. Blijkt dat de kennelijk ongegrond of van onbeduidende aard is, dan het College haar zonder nader onderzoek afwijzen. In andere gevallen neemt het College een beslissing niet ë nadat degene over wie geklaagd is opgeroepen en, ingeval van verschijning, gehoord is.

  • 3. Intrekken van de klacht nadat zij is ingekomen neerleggen van de praktijk door de geneeskundige, de tandheelkundige, de vroedvrouw of de apotheker die bij de zaak is betrokken, heeft op de verdere behandeling geen invloed wanneer naar het oordeel van het College het algemeen lang vordert, dat de behandeling wordt voortgezet.

Artikel 13

  • 1. Degene over wie geklaagd is en hij die de klacht heeft ingediend kunnen binnen drie dagen na ontvangst van de oproeping om voor het College te verschijnen voorzitter of ieder der leden wraken, die

    • a.

      ofwel in het geval of in de gevallen, die tot de klacht aanleiding gaven, rechtstreeks betrokken zijn geweest;

    • b.

      ofwel aan de klager of aan degene over wie geklaagd is niet verder dan in de vierde graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan;

    • c.

      ofwel een rechtstreeks belang hebben, dat strijdig is met het belang van de klager of van degene over wie geklaagd is.

  • 2. Over de wraking wordt zo spoedig mogelijk beslist door de niet gewraakte leden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt de wraking geacht te zijn toegewezen.

Artikel 14

  • 1. Indien de behandeling van een zaak niet mogelijk blijkt zonder dat degene over wie geklaagd is gehoord wordt, en deze, hoewel krachtens artikel 12 opgeroepen, niet is verschenen en het College desondanks van oordeel is dat het algemeen belang de afdoening vordert, kan het College beslissen dat hij of zij op een daarbij te bepalen dag moet verschijnen. ledere beslissing houdt de overwegingen in waarop zij steunt.

  • 2. Het bepaalde in de artikelen 2:147 en 3:38 van het Wetboek van Strafrecht geldt mede ten aanzien van de geneeskundige, de tandheelkundige, de vroedvrouw of de apotheker, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

  • 1. Ieder die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht aan die oproeping gevolg te geven. Hij die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen of zijn diensten als deskundige te verlenen, een en ander behoudens geldige redenen van verschoning op grond van de verplichting tot geheimhouding uit hoofde van stand, beroep of ambt, als in artikel 252 van het Wetboek van Strafvordering bedoeld.

  • 2. Artikel 251, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15a

Indien tegen een geneeskundige, een tandheelkundige, een vroedvrouw of een apotheker een klacht is ingediend ingevolge Artikel 12 van deze verordening en bij de behandeling van deze klacht blijkt, dat in de strafzaak t.a.v. het feit waarop de klacht betrekking heeft, door de Rechter is gedaan óf blijkt, dat de betrokkene t.a.v. dat feit een civiele procedure heeft gevoerd, kan op eenvoudig verzoek v.d. voorzitter v.h. College door de president v.h. Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen worden bepaald, dat het betreffende dossier geheel of ten dele door de griffier van dat Hof voor ten hoogste 14 dagen ter inzage v.h. college wordt gegeven.

Indien de betreffende zaak nog in behandeling is kan zodanige inzage ook worden verleend, doch kan hierbij worden bepaald, dat zulks slechts ter Griffie van het Hof op een door de President eerder vermeld vast te stellen tijdstip plaats vinden.

Bij een met redenen omklede beschikking kan inzage als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel door de President van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen worden geweigerd.

Artikel 16

  • 1. De leden van het College, zomede de secretaris en de plaatsvervangende secretaris, zijn verplicht tot geheimhouding van de bij het College aanhangige zaken, van de beraadslagingen over en van de beslissingen op een zaak, voorzover niet op grond van de bepalingen van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in artikel 19, mededeling aan ambtenaren van politie of justitie wordt vereist.

  • 2. Het College dat een beslissing heeft genomen kan bepalen, dat die beslissing met het oog op het algemeen belang voor bekendmaking in aanmerking komt. De bekendmaking geschiedt op de wijze, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen.

  • 3. Aan de Inspectie voor de Volksgezondheid wordt van de beslissing afschrift gezonden. Deze is op dezelfde voet als het College verplicht tot geheimhouding, welke geheimhoudingsplicht zich ook uitstrekt tot de indiening van de klacht.

  • 4. Aan ieder ander die een klacht heeft ingediend wordt, indien de klager niet ontvankelijk wordt verklaard of de klacht wordt afgewezen, daarvan mededeling gedaan

Artikel 17

  • 1. Tegen de beslissingen van het College staat hoger beroep open bij het Hof van Justitie.

  • 2. Hoger beroep kan worden ingesteld:

    • a.

      door degeen, ten aanzien waarvan een der maatregelen, bedoeld in artikel 7, lid l is toegepast; door degeen, op wiens schriftelijke klacht, als bedoeld in artikel 12, de zaak aanhangig is gemaakt, doch alleen indien niet-ontvankelijkverklaring, afwijzing zonder nader onderzoek, of niet-toepassing na onderzoek, van een der in artikel 7, lid l bedoelde maatregelen is gevolgd.

  • 3. Het Hof houdt de zaak aan zich en doet deze zelf af, behoudens de bevoegdheid het instellen van een nader onderzoek aan een rechter-commissaris op te dragen.

  • 4. De artikelen 13 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Het bepaalde in artikel 2:151 van het Wetboek van Strafrecht vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de geneeskundige, tandheelkundige, vroedvrouw of apotheker, die

  • a.

    hoewel hem of haar bij onherroepelijk geworden uitspraak schorsing in de uitoefening van het beroep is opgelegd, gedurende die schorsing het beroep uitoefent ;

  • b.

    hoewel hem of haar bij onherroepelijk geworden uitspraak de bevoegdheid het beroep uit te oefenen is ontzegd, dit niettemin uitoefent.

Artikel 19

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt verder geregeld de wijze van behandeling van klachten, zo in eerste aanleg als in hoger beroep, zomede alles wat voor de uitvoering van deze landsverordening verder voorziening vordert.

Artikel 20

  • 1. Deze landsverordening treedt in werking met ingang van een door de Gouverneur te bepalen tijdstip.

  • 2. Met ingang van het in lid 1 bedoelde tijdstip vervallen artikel 2, derde lid, zomede artikel 6 van de Verordening van de 9e Februari 1935, regelende de uitoefening van de geneeskunst (P.B.1935, no.89, zoals gewijzigd).