Beleidslijn uitgangspunten toepassing afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 Wabo

Geldend van 27-05-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidslijn uitgangspunten toepassing afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 Wabo

Het college van Burgemeester en wethouders;

overwegende dat het gewenst is om uitgangspunten en criteria vast te stellen voor de toepassing van afwijkingen van het bestemmingsplan ex 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat deze criteria aangemerkt moeten worden als beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het bepaalde in artikel 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

Beleidslijn uitgangspunten toepassing afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 Wabo

I.

De volgende uitgangspunten vast te stellen voor toepassing van afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

  • 1.

    De vaststelling en actualisering van bestemmingsplannen vragen om een structurele inzet van menskracht. De toepassing van genoemde afwijkingen met het doel om projecten mogelijk te maken mogen geen afbreuk doen aan die structurele inzet;

  • 2.

    Het verdient in het algemeen de voorkeur om projecten mogelijk te maken in de vorm van de herziening of vaststelling van een bestemmingsplan, omdat een bestemmingsplan na realisering van het project een blijvende beheerregeling biedt;

  • 3.

    Voor toepassing van genoemde afwijkingen geldt een dubbele toets:

    • a.

      de toepassing mag geen afbreuk doen aan de structurele inzet voor de vaststelling en de herziening van bestemmingsplannen;

    • b.

      er is een maatschappelijk belang/urgentie om het project op korte termijn mogelijk te maken, waarbij aannemelijk gemaakt dient te worden dat dit niet in de vorm van een bestemmingsplan zou kunnen.

II.

De volgende criteria toe te passen bij de beoordeling van aanvragen om toepassing van afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

  • 1.

    Het maatschappelijk belang en/of urgentie moet groot zijn om de realisering van een project op korte termijn mogelijk te maken in de vorm van een afwijking met een goede ruimtelijke onderbouwing.

Dit vormt het belangrijkste criterium.

Toelichting:

Naarmate meer burgers baat hebben bij of afhankelijk zijn van een voorziening, wordt het belang groter. Het maatschappelijk belang is in het algemeen groot bij voorzieningen op het gebied van het openbaar bestuur, onderwijs, medische, sociale en culturele voorzieningen en dagelijkse behoeften.

Het belang kan ook groot zijn als het gaat om zaken, die milieuhygiënisch noodzakelijk zijn of qua bedrijfsontwikkeling onmisbaar zijn.

Het maatschappelijk belang kan ook liggen in de samenhang van zaken. Een project kan een onderdeel zijn van een groter geheel, dat dan ook als geheel beoordeeld moet worden. Een klein project kan een oplossing betekenen voor een blokkade in een ander, groter project.

Het maatschappelijk belang kan blijken uit een beleidsplan of een beleidsprogramma, bijvoorbeeld het volkshuisvestingsbeleid en meer specifiek het bouwprogramma.

  • 2.

    Als voor het betrokken gebied een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding is of als die binnen een periode van een jaar gestart wordt, is bovendien zeer grote terughoudendheid op zijn plaats.

  • 3.

    Als er voor het betrokken gebied recent een bestemmingsplan is herzien, is gedurende vijf jaar na het van kracht worden van die herziening eveneens grote terughoudendheid op zijn plaats.

  • 4.

    Als er alternatieven denkbaar zijn, die wellicht een minder ideale, maar wel reële oplossing bieden dan komen die in de regel eerst voor toepassing in aanmerking.

Een belanghebbende kan dan kiezen tussen een meer praktische, directe oplossing of wachten op de herziening van het bestemmingsplan.

III.

Vast te stellen de indieningsvereisten voor een volledige en ontvankelijke goede ruimtelijke onderbouwing t.b.v. een aanvraag tot een afwijking van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals weergegeven in de bijlage behorende bij deze beleidslijn.

Toelichting:

Door het vaststellen van de indieningsvereisten bij de beleidslijn kunnen wij, indien wij zonder vooroverleg worden ‘overvallen’ door een prompte niet-volledige aanvraag, besluiten deze niet verder in behandeling te nemen wegens onvolledigheid van de voorgeschreven goede ruimtelijke onderbouwing. Doen wij dit niet op heel korte termijn, dan zijn wij verplicht inhoudelijk te besluiten op een niet goed en niet integraal te beoordelen aanvraag. Voor de onderdelen van de aanvraag omgevingsvergunning, niet zijnde de goede ruimtelijke onderbouwing, gelden uiteraard de bepalingen zoals opgenomen in de Regeling omgevingsrecht (Mor).

IV.

Te bepalen dat de onder I en II en III genoemde uitgangspunten, criteria en indieningsvereisten tevens gelden ter beoordeling van handhavings-/legalisatie-zaken n.a.v. geconstateerde strijdigheden met het bestemmingsplan. Met name het maatschappelijk belang en/of de urgentie heeft hierbij een doorslaggevende betekenis. Indien er in onderhavige context sprake is van een handhavingsoverweging, dienen wij te constateren dat er blijkbaar geen legalisatiegrondslag is direct binnen het bestemmingsplan, middels binnenplanse afwijkingen danwel middels onze ‘Kruimelgevallenregeling’. Het gaat dan zeker niet om “kleine” gevallen, maar om strijdigheden waarvan een redelijk denkend en handelend persoon op voorhand had mogen/kunnen bevroeden dat dit wellicht niet tot de mogelijkheden zou behoren.

V.

De onder I en II en III en IV genoemde uitgangspunten en criteria aan te merken als beleidsregels in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

VI.

Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt op 27 mei 2011 (na publicatie in De Brug en op onze website d.d. 26 mei 2011).

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel, gehouden op 10 mei 2011.
Sint-Michielsgestel, 10 mei 2011
Burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
de secretaris,
mr. A.H.P.G. van de Kerkhof
de burgemeester,
mr. J.C.M. Pommer

Bijlage: Indieningsvereisten voor een volledige en ontvankelijke ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een aanvraag tot een afwijking van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Voor de onderdelen van de aanvraag omgevingsvergunning, niet zijnde de goede ruimtelijke onderbouwing, gelden uiteraard de specifieke bepalingen zoals opgenomen in de Regeling omgevingsrecht (Mor). In artikel 3.2 sub b van de Mor is (enkel) aangegeven dat de aanvrager gegevens en bescheiden verstrekt over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. Dit dient te gebeuren in de vorm van een goede ruimtelijke onderbouwing.

In een goede ruimtelijke onderbouwing dient de totale inhoudelijke afweging aan de orde te komen op grond waarvan aan een projectinitiatief medewerking verleend zou kunnen worden. In ieder geval dient de aan te leveren goede ruimtelijke onderbouwing in te gaan op:

  • 1.

    De aanleiding voor het initiatief.

  • 2.

    De concrete afwijking van het geldende bestemmingsplan.

  • 3.

    De toetsing aan de “Beleidslijn uitgangspunten toepassing afwijkingen van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1a sub 3 Wabo” d.d. 10 mei 2011.

  • 4.

    De beschrijving van het project zelf (het projectprofiel):

    • -

      situering van het project;

    • -

      oppervlakte en volume van het project;

    • -

      gebruiksfunctie van het project;

    • -

      ontsluiting van het project (incl. parkeren).

  • 5.

    De beschrijving van het gebied waarin het project is gelegen (het gebiedsprofiel).

    Indien het project is gelegen in stedelijk gebied:

    • -

      de ruimtelijke structuur van de omgeving;

    • -

      de in de omgeving aanwezige waarden en functies;

    • -

      de infrastructuur.

    Indien het project is gelegen in landelijk gebied:

    • -

      de functies en waarden die in het gebied aanwezig zijn, dan wel beschermd of ontwikkeld dienen te worden;

    • -

      de gebiedsaanduiding die het gebied heeft volgens het streekplan;

    • -

      de verhouding van het project met het reconstructieplan.

  • 6.

    De motivering van het project aan de hand van alle planologisch relevante aspecten:

    • -

      gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid;

    • -

      natuur en landschap (flora- en faunatoets);

    • -

      water;

    • -

      milieu (geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, milieueffectrapportage);

    • -

      cultuurhistorie en archeologie; stedenbouw en architectuur;

    • -

      volkshuisvesting;

    • -

      voorzieningen- en verzorgingsstructuur;

    • -

      agrarische aspecten;

    • -

      bedrijvigheid;

    • -

      toerisme en recreatie;

    • -

      mobiliteit en parkeren;

    • -

      financiële uitvoerbaarheid;

    • -

      enz.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief.

Mogelijke noodzakelijke onderzoeken

De goede ruimtelijke onderbouwing dient alle planologisch relevante aspecten te bevatten die bij het project betrokken zijn. Dat geldt ook voor de milieuhygiënische aspecten en de gebiedswaarden. Het kan zijn dat hiervoor afzonderlijk onderzoek verricht moet worden, waarvan de conclusie in de ruimtelijke toelichting vermeld wordt. De volgende mogelijke onderzoeken (niet limitatief) kunnen voor het initiatief noodzakelijk zijn:

  • -

    Akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder

  • -

    Luchtkwaliteitstoets

  • -

    Analyse externe veiligheid

  • -

    Flora- en Fauna onderzoek, eventueel vervolonderzoek en mogelijk mitigatie/compensatieplan

  • -

    Verkennend archeologisch onderzoek, eventueel vervolgonderzoek en mogelijk stappenplan

  • -

    Verkennend bodemonderzoek, eventueel vervolgonderzoek en mogelijk saneringsplan

  • -

    Watertoets

  • -

    Inrichtingsplan (beplantingsplan/waterplan)

  • -

    Planschaderisicoanalyse en bijbehorende planschadeovereenkomsten en indien noodzakelijk een bankgarantie

  • -

    Distributie planologische onderbouwing

  • -

    Goede afweging om wel of niet een Milieueffectrapportage op te stellen

  • -

    Enz.

(Aanvrager c.q. adviseur is zelf verantwoordelijk voor de volledigheid van de mogelijke noodzakelijke onderzoeken).

Aanlevering alle stukken die tezamen de goede ruimtelijke onderbouwing vormen

De ruimtelijke onderbouwing en de bijbehorende onderzoeken dienen in vijfvoud op papier aangeleverd te worden per post. Tevens moeten alle stukken digitaal (in pdf-vorm), op een CD/DVD aangeleverd worden.

Alle voornoemde stukken/overwegingen die tezamen de benodigde goede ruimtelijke onderbouwing vormen, worden ambtelijk getoetst en eventuele aanpassingen/aanvullingen worden aan u doorgegeven.

Kosten

Alle kosten van ingeschakelde bureau’s, kosten onderzoeken, kosten aanvullende onderzoeken, enz., zijn voor rekening van aanvrager, die ook alles dient aan te leveren.