Regeling vervallen per 31-01-2015

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Sint-Michielsgestel

Geldend van 15-07-2011 t/m 30-01-2015

Intitulé

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Sint-Michielsgestel

Artikel 1:

Begripsbepalingen[1]

[1] NB1. Voor de begripsbepalingen die niet expliciet zijn opgenomen in dit beleid gelden de bepalingen zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan waarbinnen het project wordt uitgevoerd.

NB2. onder bijbehorende bouwwerken worden begrepen gebouwen die tot op heden worden gekwalificeerd als aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

  • 1.

    achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

  • 2.

    antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

  • 3.

    antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestingsconstructie;

  • 4.

    bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

  • 5.

    bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegestaan;

  • 6.

    bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

  • 7.

    daknok: hoogste punt van een schuin dak;

  • 8.

    dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

  • 9.

    erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

  • 10.

    hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  • 11

    openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

  • 12

    voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

  • 13

    voorgevel(rooi)lijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

  • 14

    woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

  • 15

    carport: een bouwwerk met een plat dak op 4 palen en zonder wanden;

  • 16

    hoekwoning: een woning gelegen op de hoek van 2 straten, waardoor deze 2 voorgevelrooilijnen heeft.

Artikel 2: Wijze van meten

De bepalingen betreffende de wijze van meten, zoals opgenomen in Bijlage II, artikel 1 lid 2 en 3 Besluit omgevingsrecht, zijn op de onderhavige beleidsregels van toepassing.

Artikel 3: Algemene afwegingscriteria

Bij de toepassing van de beleidsregels geldt dat een verzoek om afwijking alleen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende kwalitatieve criteria:

  • 1.

    er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van het woon- en leefmilieu;

  • 2.

    er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van de verkeersveiligheid;

  • 3.

    de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing[1];

    [1] Dit kan het geval zijn als een ruimtelijke situatie onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet controleerbaar is.

  • 4.

    de brandveiligheid dient gewaarborgd te zijn;

  • 5.

    het straat- en bebouwingsbeeld mogen niet in negatieve zin worden beïnvloed;

  • 6.

    de uitbreiding mag de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet in perken;

  • 7.

    de uitbreiding moet zijn gelegen binnen gronden die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komen;

  • 8.

    het perceel waarop het verzoek om afwijking betrekking heeft mag niet gelegen zijn in het bestemmingsplan “buitengebied”.

Artikel 4: Uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk

  • Wettelijk kader: artikel 4, eerste lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

    Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk, mits:

    a. het bouwwerk is gelegen binnen de bebouwde kom

    b. het bouwwerk is gelegen buiten de bebouwde kom, mits

    1.  de hoogte niet hoger is dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf.

    2.  het bouwwerk een oppervlakte heeft van niet meer dan 150 m², en

    3.  het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

    c. het aantal woningen gelijk blijft.

    Artikel 4, lid 1: Specifieke beleidsregels m.b.t. dit artikel binnen de bebouwde kom:

    • a.

      Voor de uitbreiding van de hoofdmassa van een woning en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen (bijbehorende bouwwerken) aan de achterzijde geldt dat[1]:

      -     aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

      -     de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken)  bij een hoofdgebouw mag, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak:

      • • op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;

       

      • • op bouwpercelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken)  niet meer dan 250 m² mag bedragen;

      • 1.

        de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw (bijbehorende bouwwerken)  mag niet meer dan 3 m bedragen;

      • 2.

        de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw (bijbehorende bouwwerken) mag niet meer dan 6 m bedragen.

    • b.

      Voor uitbreiding van de hoofdmassa van de woning aan de voorzijde geldt dat:

      • _ deze in één bouwlaag dient te worden uitgevoerd, al dan niet met aankapping;

        _ de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximale hoogte van 5 meter;

        _ de breedte mag niet meer bedragen dan maximaal 60% van de oorspronkelijke gevel;

        _ de voorgevelrooilijn dan wel de bebouwingsgrens mag met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden;

        _ er dient een strook van minimaal 1,5 meter tot openbaar toegankelijk gebied onbebouwd te blijven.

    • c.

      Voor uitbreidingen van overige gebouwen, niet zijnde woningen geldt het navolgende:

      Het uitgangspunt is om geen medewerking te verlenen voor uitbreidingen van overige gebouwen, tenzij er redenen aanwezig zijn om op grond van artikel 16 af te wijken van deze beleidsregels. Indien een dergelijk geval zicht voordoet zullen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen, indien een goede integrale afweging in een specifieke situatie dit zou eisen. Daarnaast moet er in een dergelijk situatie in elk geval sprake zijn van een groot maatschappelijk belang en urgentie. Of dit het geval is dient per geval beoordeeld te worden.

      Artikel 4, lid 2: Specifieke beleidsregels met betrekking tot dit artikel buiten de bebouwde kom:

      a. Voor de uitbreiding van de hoofdmassa van een woning en aan- en bijgebouwen bij woningen (buiten de bebouwde kom) en bij uitbreidingen overige gebouwen, niet zijnde woningen (buiten de bebouwde kom) geldt het navolgende:

      De percelen die binnen het bestemmingsplan “Buitengebied“ vallen zijn uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid krachtens dit beleid. Hierdoor wordt er geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid voor percelen die buiten de bebouwde kom liggen, tenzij er redenen aanwezig zijn om op grond van artikel 16 af te wijken van deze beleidsregels.

      [1] Hier is de bepaling overgenomen uit het Bestemmingsplan Sint-Michielsgestel West, zodat binnen de gemeente de bouwmogelijkheden op dit punt binnen de gemeente gelijk wordt getrokken.

Artikel 5: Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

Wettelijk kader artikel 4, tweede lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, dat

niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.  niet hoger dan 5 meter en

b.  de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²

Specifieke beleidsregel:

Artikel 2, onderdeel 18, onder a van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, geeft aan dat vergunningsvrij een bouwwerk van max. 15 m² en niet hoger dan 3 meter mag worden gerealiseerd. Dit is in de meeste gevallen voor dit soort voorzieningen, voldoende.  Een nog ruimere voorziening kan, maar verwacht wordt dat dit zeer sporadisch voorkomt, waardoor per geval wordt bekeken of hieraan toepassing wordt gegeven. Bij deze beoordeling dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria.

Artikel 6: Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Wettelijk kader artikel 4, derde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits:

a. de hoogte niet hoger is dan 10 meter, en:

b. de oppervlakte niet meer is dan 50 m².

Specifieke beleidsregel:

Artikel 6, lid 1: Voor erfafscheidingen geldt het volgende:

In artikel 2 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om

vergunningvrij een erfafscheiding te realiseren. Hierbij wordt aansluiting gezocht, waardoor er op grond van artikel 4, derde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht geen medewerking wordt verleend ten aanzien van erfafscheidingen.

 

Artikel 6, lid 2: Voor overkappingen of carports geldt het navolgende:

  • a.

    de oppervlakte van de overkapping of carport mag niet meer bedragen dan 25m²;

  • b.

    de bouwhoogte van de overkapping of carport mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  • c.

    de overkapping of carport mag niet vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.

 

Artikel 6, lid 3: Voor overige bouwwerken geldt het navolgende:

per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

Artikel 7: Dakkapellen en dakopbouwen

Wettelijke kader artikel 4, vierde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

Specifieke beleidsregel:

In artikel 2 en 3 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een dakkapel te realiseren. Omdat verwacht wordt dat deze ontheffing slechts zeer sporadisch nodig zal zijn, dient per geval een afweging gemaakt te worden of deze omgevingsvergunning kan worden verleend.

Artikel 8: Antenne-installaties

Wettelijk kader artikel 4, vijfde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een antenne-installatie, mits de hoogte niet hoger is dan 40 meter.

Specifieke beleidsregel:

  • a.

    het aantal zendmasten mag niet meer bedragen dan noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;

  • b.

    bij plaatsing van een antenne-installatie is het uitgangspunt dat verschillende operators gebruik maken van elkaars opstelpunten (site-sharing), tenzij uit technisch rapport blijkt dat dit niet mogelijk is;

  • c.

    zendmasten dienen bij voorkeur op hoge bouwwerken te worden geplaatst of op bedrijventerreinen;

  • d.

    per aanvraag moet een afweging gemaakt worden waar de mast, met het oog op een goede inpassing, het beste geplaatst kan worden.  

Artikel 9: Installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf

Wettelijk kader artikel 4, zesde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder w van de Elektriciteitswet 1998.

Specifieke beleidsregel:

Per geval zal een afweging gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is. 

Artikel 10: Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

Wettelijk kader artikel 4, zevende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een installatie bij een agrarisch bedrijf, waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten

van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten.

Specifieke beleidsregel:

Per geval zal een afweging worden gemaakt of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Artikel 11: Gebruik gronden en/of bouwwerken voor evenementen

Wettelijk kader artikel 4, achtste lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden of bouwwerken voor evenementen met een maximum van 3 per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement

hieronder begrepen.

Specifieke beleidsregel:

Voor evenementen zijn beleidsregels vastgesteld in het vigerende Evenementenbeleid van de gemeente Sint-Michielsgestel. Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk indien aan deze beleidsregels voor evenementen wordt voldaan.

Artikel 12: Wijzig gebruik van Bouwwerken

Wettelijk kader artikel 4, negende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits; 

1.  het bouwwerk binnen de bebouwde kom is gelegen, en

2.  de wijziging betrekking heeft op een oppervlakte van niet meer dan 1.500 m², en

3.  het aantal woningen gelijk blijft.

Specifieke beleidsregels:

 Artikel 12, lid 1: wijzigen voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:

Voor de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsmatige activiteit in een woning en/of bij deze woning behorende gebouwen in de bebouwde kom, onder de voorwaarde dat:

  • a.

    het pand dient de bestemming ‘Wonen’ te hebben.

  • b.

    e woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 30% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, tot een maximum van[1]:

  • 1.

    45m² bij bouwpercelen tot 750m² ;

  • 2.

    60m² bij bouwpercelen vanaf 750m² tot 1500m²;

  • 3.

    75 m² bij bouwpercelen vanaf 1500m²;

  • c.

    het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder

    de bewoner van het pand, werkzaam zijn;

  • d.

    voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;

  • e.

    het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  • f.

    er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  • g.

    geen ontheffing mag worden verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder

    de werking van de Wet milieubeheer valt en daarin een categorie 3 of hoger heeft.

 

Artikel 12, lid 2: mantelzorg

Een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning kan gebruikt worden als afhankelijke woonruimte, mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

  • _

    een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;

  • _

    deze noodzaak dient aangetoond te worden met een verklaring van een medisch specialist;

  • _

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  • _

    de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;

  • _

    het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.

    • 1.

      Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van onderhavig beleid, in indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

Artikel 12, lid 2: overige gebouwen/gevallen, geen woning of woongebouw zijnde

Voor deze gevallen wordt geen medewerking verleend voor het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, tenzij er sprake is van een bijzonder maatschappelijk belang c.q. urgentie, zodat eventueel op grond van artikel 16 van het onderhavige beleid medewerking verleend kan worden.

 

[1] Hier is de bepaling overgenomen uit het Bestemmingsplan Sint-Michielsgestel West, zodat binnen de gemeente ten aanzien van dit onderdeel alles gelijk wordt getrokken.

 

Artikel 13: Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Wettelijk kader artikel 4, tiende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

a.  de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen, en;

b.  de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en; 

c.  de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en;

d.  de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Specifieke beleidsregel:

In het verleden zijn er persoonsgebonden beschikking afgegeven voor de bekende gevallen, waardoor in het verleden reeds een 0-situatie is gecreëerd. Het voornoemde betekend dat nieuwe gevallen niet worden toegestaan.

Artikel 14: Afsluiten planschadeovereenkomst

Door medewerking te verlenen aan een ontheffing krachtens de uitgewerkte beleidsregels voor planologische kruimelgevallen op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht bestaat er een risico op schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Gelet op dit risico dient met iedere initiatiefnemer een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening te worden afgesloten.

Indien een initiatiefnemer een dergelijke planschadeovereenkomst weigert af te sluiten dan wel niet tijdig afsluit dan wordt geen medewerking verleend aan de ontheffing en wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

Artikel 15: Intrekkingsgronden

De verleende ontheffing kan worden ingetrokken indien:

  • 1.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften niet worden nageleefd, of

  • 2.

    ter verkrijging van de ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

  • 3.

    er sprake is van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist.

Artikel 16: Afwijkingsbevoegdheid / Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om bij projecten met een maatschappelijk belang c.q. urgentie af te wijken van deze beleidsregels. Dit geldt temeer wanneer deze beleidsregels naast het bovenstaande eveneens voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen. Om af te wijken van deze beleidsregels dient daarnaast nog te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria uit artikel 3 van het onderhavige beleid.

Artikel 17: Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Sint-Michielsgestel

Artikel 18: Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel, gehouden op 28 juni 2011.
 
 
de secretaris                                                    de voorzitter
mr. A.H.P.G.van de Kerkhof                              mr. J.C.M. Pommer

Nota-toelichting Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

In deze notitie zijn beleidsregels opgenomen voor de planologische afwijkingsmogelijkheden die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt. Deze wet is op 1 oktober 2010 in werking getreden.

 

1.2 Planologische afwijkingsmogelijkheden

Met de inwerkingtreding van de Wabo is artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening (Wro) vervallen.

Hierin was geregeld dat burgemeester en wethouders volgens de limitatieve lijst van (kruimel)gevallen, genoemd in artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), ontheffing kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is vervangen door artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2° van de Wabo. In dit artikel wordt de mogelijkheid genoemd van het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht) wordt vervolgens verwezen naar artikel 4 van Bijlage II waarin opnieuw een limitatieve lijst van (kruimel)gevallen is opgenomen. Het toestaan dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan gebeurt onder de Wabo dus niet meer door het verlenen van een ontheffing zoals onder de Wro, maar door verlening van een omgevingsvergunning. Door de wetswijziging is het noodzakelijk om beleidsregels vast te stellen voor de toepassing van deze mogelijkheid tot verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan onder de Wabo.

 

In artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3, en 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht het aantal woningen gelijk dient te blijven. Dit houdt in dat alleen medewerking kan worden verleend aan een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht indien het aantal woningen op het betreffende perceel gelijk blijven.

 

1.3 Cumulerende werking

De Nota van Toelichting bij artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geeft aan dat het om een regeling gaat waarbij éénmalig omgevingsvergunning kan worden verleend om cumulerende werking te voorkomen.

Artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht moet als volgt worden toegepast:

  • _

    indien er in een onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een maximum is gesteld (voor wat betreft oppervlakte), is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum;

  • _

    indien er in een onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een maximum is gesteld (voor wat betreft oppervlakte), is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum;

  • _

    indien er in een beleidsregel een maximum is gesteld (b.v. maximale oppervlakte aan bijgebouwen), is toepassing van het betreffende onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum;

    indien er geen maximum is gesteld, is toepassing van het betreffende onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht slechts éénmaal per bouwperceel mogelijk. In het geval van het na elkaar toepassen van verschillende onderdelen van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht op het zelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.

1.4 Bevoegdheid, beleidsvrijheid en beleidsregels

Een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°  van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan worden verleend en dat impliceert dat sprake is van een (discretionaire) bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen dan ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels vaststellen. Dergelijke beleidsregels, opgesteld krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, bevorderen een consistente en voortvarende afhandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning en voor de motivering kan dan verwezen worden naar de in beleidsregels neergelegde gedragslijn.

 

1.5 Toepassingsbereik

Voor de percelen gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied” geldt dat deze zijn uitgesloten van de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor het toepassen van een afwijking van dit bestemmingsplan krachtens artikel  2.12, eerste lid, onder a, onder 2°  van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dit in het kader van het tegengaan van verstening in het Buitengebied. We hebben (straks) een nieuw bestemmingsplan, waarin de algemene norm weloverwogen is bepaald. Ook is in dit plan de nodige binnenplanse flexibiliteit opgenomen. Voor buitenplanse afwijkingen met de kruimelgevallenregeling is dan ook geen aanleiding. Voor echt relevante nieuwe initiatieven dient dan ook een separate planologische afweging plaats te vinden (herziening c.q. 'veegplan' bestemmingsplan).

 

1.6 Hardheidsclausule

Ingevolge artikel 4:84 van de Awb blijven burgemeester en wethouders bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In een algemene beleidsregel kan namelijk niet altijd maatwerk worden voorzien, zoals bij een bestemmingsplan, waarbij per perceel de regels kunnen worden geformuleerd. Standaard beleidsregels kunnen in sommige gevallen leiden tot onbedoelde effecten. In sommige gevallen zal het dan ook noodzakelijk zijn af te wijken van de algemene beleidsregels. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze regeling. In artikel 16 van deze beleidsregels is een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.

 

1.7 Procedurele vereisten voor ontheffing

De Wabo kent twee procedures: de reguliere procedure (paragraaf 3.2 van de Wabo) en de uitgebreide procedure (paragraaf 3.3 van de Wabo). In principe wordt de reguliere procedure gevolgd, tenzij anders is bepaald. Voor de planologische afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2° van de Wabo geldt ook de reguliere procedure. Dit houdt in dat niet meer, zoals voorheen, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd. Er wordt geen ontwerpbesluit ter inzage gelegd en het is dus niet mogelijk om een zienswijze in te dienen. De toelichting van de Invoeringswet Wabo geeft aan dat de reguliere procedure dus geen bijzondere zienswijzeprocedure meer kent. Verder moet een bestuursorgaan op basis van artikel 3:2 en 3:4 van de Awb de belangen van derden op een goede wijze bij de besluitvorming betrekken.

Deze waarborgen hebben ertoe geleid dat geen standaard zienswijzeprocedure gevolgd hoeft te worden. Belanghebbenden kunnen bezwaar en beroep instellen tegen een omgevingsvergunning.

 

1.8 Omgevingsvergunning van rechtswege

Artikel 3.9 Wabo bepaalt dat binnen 8 weken (met een mogelijkheid tot verlenging met 6 weken) moet worden beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien niet tijdig op de aanvraag wordt eslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven (artikel 3.9, lid 3 Wabo).

In artikel 2.10, lid 2 van de Wabo is vastgelegd dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan. Een dergelijke vergunning kan dus van

rechtswege worden verleend indien het een aanvraag betreft voor een activiteit die past binnen de gevallen zoals genoemd in artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht.

 

1.9 Planschadeovereenkomst

Voordat medewerking kan worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, dient eerst op grond van artikel 6.4a van de Wet op de ruimtelijke ordening een planschadeovereenkomst te worden ondertekend en bij de gemeente te worden ingediend. Indien zo’n overeenkomst niet wordt gesloten dan wel te laat wordt afgesloten, zal geen medewerking worden verleend en zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning worden geweigerd. Dit vloeit voort uit artikel 6.4a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening[1].

 

 

[1] Hoofdlijnen ruimtelijke bestuursrecht, mr. P.J.J. van Buuren e.a., pagina 319, 8e druk 2010.