Regeling vervallen per 26-02-2010

Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2006

Geldend van 20-02-2009 t/m 25-02-2010 met terugwerkende kracht vanaf 12-02-2009

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2006

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.

  • 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage

    bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting 0,0762%;

    • b.

      bij de eigenarenbelasting

      • 1.

        voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0827%;

      • 2.

        voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1172%

  • 2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro's.

  • 3. Voor belastingbedragen tot € 10,- vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 6 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 (vervallen)

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2. Hiermee komt het raadsbesluit tot wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2006 van 1 november 2007 te vervallen.

  • 3. Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 14 februari 2008.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2006'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 14 februari 2008.
De raad voornoemd.
De griffier, de secretaris

Nota-toelichting

TOELICHTING

Uitgangspunten voor de ‘verordening onroerende-zaakbelastingen 2006’ In de tekst van de verordening OZB 2006 is rekening gehouden met de invoering van het wetsvoorstel afschaffing OZB-gebruik op woningen en maximering overige OZB-tarieven (wetsvoorstel 30096). De tekst is gebaseerd op het wetsvoorstel zoals dat na amendering in de Tweede Kamer is vastgesteld. De Eerste Kamer kan op dit wetsvoorstel geen wijzigingen meer aanbrengen. De Eerste Kamer kan alleen het gehele wetsvoorstel goed- of afkeuren. Doordat het wetsvoorstel nog in de Eerste Kamer moet worden behandeld en publicatie in het Staatsblad nog niet heeft plaatsgevonden, is ervoor gekozen om de ‘oude’ tekst als hoofdtekst aan te houden. In de oude tekst zijn geen wijzigingen aangebracht. De enige aanpassing op de ‘oude’ tekst betreft een nieuw artikel 9 van de verordening waarin de te wijzigen artikelen of onderdelen daarvan zijn genoemd. Deze wijzigingen krijgen echter pas rechtskracht als het wetsvoorstel in het Staatsblad is opgenomen en de wetswijziging met ingang van 1 januari 2006 van kracht wordt (al dan niet met terugwerkende kracht) en nadat de rechter in een aanhangig te maken procedure de voorgenomen wetswijziging rechtsgeldig heeft verklaard. Voor dit laatste is het moment van aanslagoplegging doorslaggevend gemaakt.

Wijzigingen als gevolg van het wetsvoorstel 30096

  • ·

    In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘die niet in hoofdzaak tot woning dient’ toegevoegd. Deze aanvulling is noodzakelijk in verband met de wijziging van artikel 220 van de Gemeentewet [art. I, onderdeel A, wijzigingswet].

  • ·

    Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, komt te vervallen waardoor de onderdeel b en c worden verletterd. Deze wijziging is noodzakelijk in verband met de wijziging van artikel 220b van de Gemeentewet [art. I, onderdeel C, wijzigingswet].

  • ·

    Aan artikel 2 wordt een nieuw lid toegevoegd. De huidige bepaling wordt opgenomen in het eerste lid. Deze aanvulling is noodzakelijk in verband met de wijziging van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet [art. I, onderdeel B, wijzigingswet].

  • ·

    In artikel 5 wijzigt de waarde-eenheid. Daarnaast worden na de wetswijziging drie tarieven onderscheiden, te weten:

    • o

      voor de gebruikersbelasting (alleen nog bij niet-woningen);

    • o

      voor de eigenarenbelasting woningen; en

    • o

      voor de eigenarenbelasting niet-woningen.

Hoewel deze tarieven theoretisch alle drie gelijk kunnen zijn, laat het wetsvoorstel enige tariefsdifferentiatie toe. De nieuwe tarieven worden door het wetsvoorstel gemaximeerd. Het is van belang dat de tarieven met inachtneming van het wetsvoorstel worden bepaald, waarbij afhankelijk van de tarieven 2005 rekening moet worden gehouden met de reken- of drempeltarieven, de gemaximeerde stijging op basis van de BBP-groei en de maximumtarieven.

Inleiding

Voor het bepalen van de hoogte van de definitieve tarieven OZB 2009 is aangesloten bij de WOZ-waarden, zoals de taxaties daarvan op dit moment naar de waardepeildatum 1 januari 2008 bekend zijn. In de raadsvergadering van 23 oktober jl. zijn de OZB tarieven voorlopig vastgesteld op resp. 0,0999% (gebr. niet-woning), 0,0838% (eig. woning) en 0,1232% (eig niet-woning). Daarbij is er vanuit gegaan dat de waarde voor woningen met +/- 3% zal stijgen en die van niet-woningen met +/- 1%. Nu blijkt dat de waarde van de woningen met +/- 4% is gestegen die van de niet-woningen met +/- 1%.

Om de begrote opbrengst voor 2009 bij benadering te kunnen realiseren kan het tarief voor de eigenaren van woningen en niet-woningen én gebruikers niet-woningen ten opzichte van de raadsvergadering van 23 oktober2008 naar beneden worden bijgesteld.

Waarmee is rekening gehouden:

Met de tarieven, zoals die nu worden voorgesteld, wordt rekening gehouden met de uitgangspunten zoals die in de beleidsbegroting 2009 zijn opgenomen; 2,75% tariefsverhoging met een geraamde netto-opbrengst van € 3.732.800,-. In de raadsvergadering van 23 oktober 2008 is besloten om in afwijking van het hiervoor genoemde de tariefsverhoging te bepalen op 2% met een netto-opbrengst van € 3.704.700,-. De vast te stellen tarieven na 1 januari 2009 mogen niet hoger zijn dan zoals ze bij vaststelling in oktober 2008 per 1 januari jl. golden.

Hoe kunnen de tarieven worden bepaald:

Gelet op het vorenstaande kunnen de tarieven, zoals reeds is gemeld in het raadsvoorstel voor de vergadering van 23 oktober 2008, als volgt definitief worden vastgesteld:

Belasting-

Tarief

Opbrengst 2009

Begroting

Opbrengst 2009

Begroting

23 okt 2008

-/- 0,75%

Tarief

Belasting-

Jaar 2008

Tarief 2008 nieuwe structuur

Voorlopig Tarief 2009

Raad 23-10-

2009

Definitief

Tarief

2009

Eigenaar woning

3.103.100

3.079.800

2,12

0,0848%

0,0838

0,0827

Eigenaar niet-woning

381.500

378.600

2,98

0,1192%

0,1232

0,1172

Gebruiker

niet-woning

248.200

246.300

2,38

0,0952%

0,0999

0,0762

TOTAAL (afger)

3.732.800

3.704.700

De raad van de gemeente Sint-Michielsgestel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 januari 2009;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

B E S L U I T :

Vast te stellen de verordening tot 5e wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2006.

Artikel 1

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentagebedraagt voor:

  • a.

    de gebruikersbelasting 0,0762%;

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

  • 1.

    voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0827%;

  • 2.

    voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1172%.

Artikel 2 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van de bekendmaking.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 12 februari 2009.

De raad voornoemd.