Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel 2019

Geldend van 19-02-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel 2019

Voorwoord

De Verordening is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft een aantal verordenende bevoegdheden gedelegeerd aan het college. De gedelegeerde regelgeving moet het college vaststellen in de vorm van een algemeen verbindende voorschrift, zijnde het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel.

De bevoegdheid tot het vaststellen van deze beleidsregels is geregeld in de Awb. Artikel 4:81 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

De beleidsregels onder de Wmo 2015 hebben betrekking op het verstrekken van (maatwerk)voorzieningen. Dat is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en in hoofdstuk 2 komt de toegangsprocedure aan bod.

Hoofdstuk 3 besteedt aandacht aan het algemene beoordelingskader en de algemene toegangscriteria die voor alle resultaten/maatwerkvoorzieningen gelden.

Hoofdstuk 4

De doeleinden zelfredzaamheid en participatie uit de wet zijn uitgewerkt in meer specifieke resultaten. Daarbij worden per resultaat mogelijke maatwerkvoorzieningen genoemd. Het woord maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de cliënt is toegesneden. Daarom kan niet limitatief worden aangegeven welke maatwerkvoorzieningen het college kan aanbieden. De meest voorkomende maatwerkvoorzieningen worden in hoofdstuk 4 genoemd.

Hoofdstuk 5

Dit hoofdstuk gaat uitgebreider in op de verstrekkingsvormen: de maatwerkvoorziening in natura (ook wel hulp in natura oftewel HIN genoemd) en het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6 besteedt aandacht aan het onderscheid tussen beëindigen, intrekken en herzien. Daarnaast wordt ingegaan op de bevoegdheid tot terugvorderen en het terugvorderen bij een in natura verstrekte maatwerkvoorziening

Hoofdstuk 7

De controle op de klachtenafhandeling door aanbieders.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

HOOFDSTUK 2.PROCEDURE

HOOFDSTUK 3.MAATWERKVOORZIENINGEN: BEOORDELING

§ 3.1 ALGEMEEN BEOORDELINGSKADER

§ 3.1.1 Ingezetene

§ 3.1.2 Eigen kracht

§ 3.1.3 Gebruikelijke hulp

§ 3.1.4 Voorliggende voorzieningen

§ 3.1.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

§ 3.1.6 Algemene voorzieningen

§ 3.2 ALGEMENE TOEGANGSCRITERIA

§ 3.2.1 Noodzakelijk

§ 3.2.2 Goedkoopst passende voorziening

§ 3.2.3 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

§ 3.2.4 Eerder verstrekte voorziening

§ 3.2.5 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden

HOOFDSTUK 4.MAATWERKVOORZIENINGEN EN RESULTATEN

§ 4.1 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

§ 4.1.1 Omschrijving resultaat

§ 4.1.2 Aanspraak op hulp bij het huishouden

§ 4.1.3 Omvang en normering hulp bij het huishouden

§ 4.1.4 Algemene voorziening huishoudelijke hulp toelage voor mantelzorgers

§ 4.2 NORMALE GEBRUIK VAN DE WONING

§ 4.2.1 Omschrijving resultaat

§ 4.2.2 Aanspraak

§ 4.2.3 Het bereiken en gebruiken van de woning

§ 4.2.4 Verplaatsen in en om de woning

§ 4.3 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

§ 4.3.1 Omschrijving resultaat

§ 4.3.2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

§ 4.3.3 Overige aspecten

§ 4.3.4 Vorm van de voorziening

§ 4.3.5 Soorten vervoersvoorzieningen

§ 4.4ONTMOETEN VAN MEDEMENSEN EN AANGAAN SOCIALE VERBANDEN

§ 4.4.1 Omschrijving resultaat

§ 4.4.2 Sportvoorzieningen

§ 4.5HET ZELF VOEREN VAN REGIE OVER HET DAGELIJKSE LEVEN EN HET HEBBEN VAN EEN DAGSTRUCTUUR EN HET ONTLASTEN VAN MANTELZORGERS

§ 4.5.1 Omschrijving resultaat

§ 4.5.2 Aanspraak op specialistische hulp

§ 4.5.3 Specialistische hulp

§ 4.5.4 Beschermd wonen

§ 4.5.5 Opvang

HOOFDSTUK 5.NATURA EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

§ 5.1 INLEIDING

§ 5.2 AFWEGINGSKADER

§ 5.2.1 De voorziening in natura

§ 5.2.2 Het persoonsgebonden budget

HOOFDSTUK 6. BEËINDIGEN, INTREKKEN, HERZIEN EN TERUGVORDEREN

§ 6.1 ALGEMEEN

§ 6.2 TERUGVORDERING

§ 6.2.1 Inleiding

§ 6.2.2 Bevoegdheid tot terugvordering

§ 6.2.3 Terugvordering voorziening in natura

HOOFDSTUK 7.CONTROLE KLACHTAFHANDELING AANBIEDERS

BIJLAGE 1: PGB NORMERINGSKADER HULP BIJ HET HUISHOUDEN

HOOFDSTUK 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • -

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel 2017 ev.

  • -

    Besluit: Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel 2017.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening en het Besluit.

Deze regeling treedt een dag na bekendmaking in werking en werkt terug tot 1 januari 2019.

HOOFDSTUK 2. Procedure

De wet kent een uitgebreide toegangsprocedure tot (maatwerk)voorzieningen die bestaat uit drie delen:

1. Deel 1 (melding en onderzoek)

  • a.

    De melding.

  • b.

    Persoonlijk plan (keuze voor cliënt).

  • c.

    Het onderzoek, dat bestaat uit in ieder geval:

    • De in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet genoemde verplichte onderwerpen.

    • Het gesprek.

  • d.

    Onderzoeksverslag: hiermee wordt de onderzoeksfase afgesloten; het arrangement staat in het onderzoeksverslag.

2. Deel 2 (aanvraag en besluit)

  • a.

    De aanvraag (indien de cliënt ervoor kiest een maatwerkvoorziening aan te vragen).

    Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wil, moet hij ook een budgetplan overleggen.

  • b.

    Bij verstrekking van hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en beschermd wonen (in natura) maken de aanbieder en de cliënt een ondersteuningsplan waarin is beschreven op welke wijze de afgesproken resultaten worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van het besluit.

  • c.

    Het besluit op de aanvraag (binnen twee weken na de aanvraag).

3. Deel 3 (bezwaar, beroep en hoger beroep)

  • a.

    De cliënt kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op zijn aanvraag.

afbeelding binnen de regeling

HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorzieningen: beoordeling

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening), de onderhavige beleidsregels en het Besluit.

Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:

  • -

    het algemene beoordelingskader (zie § 3.1);

  • -

    de algemene toegangscriteria (zie § 3.2).

§ 3.1 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 5.

    Zijn er (deels) voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er (deels ) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

§ 3.1.1 Ingezetene

Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het begrip ingezetene. Een gemeente is voor wat betreft zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente.

In de Verordening is omschreven wat onder ingezetene wordt verstaan.

Bij beschermd wonen en opvang geldt niet dat de cliënt ingezetene moet zijn, omdat daar sprake is van landelijke toegankelijkheid.

§ 3.1.2 Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie.

De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij of zij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij of zij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.

Uitgangspunt is dus dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.


Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken.

Via algemene voorlichting / media kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de cliënt aan de orde.

Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk bestaat uit personen uit de huiselijke kring (familieleden, huisgenoten, de (voormalig) echtgenoot en mantelzorgers) en andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Dit laatste zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

§ 3.1.3 Gebruikelijke hulp

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie uitgebreider 4.1.2.1 en 4.5.2.1).

§ 3.1.4 Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maat-werkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt en/of de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

  • Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierop bevat de wet wel een aantal uitzonderingen).

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden.

Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

§ 3.1.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;

  • de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: **

  • wasmachine;

  • wasdroger/condensdroger;

  • strijkplank en strijkijzer;

  • stofzuiger;

  • afwasmachine;

  • douchekop met glijstang;

  • menghendelkranen;

  • éénhendelmengkraan;

  • thermostatische kranen;

  • thermostatische radiatorkranen;

  • ventilatiesysteem badkamer;

  • statische beugels (niet inklapbaar of opklapbaar);

  • inductie of keramische kookplaat;

  • verhoogd toilet;

  • hangtoilet;

  • waterbed;

  • centrale verwarming;

  • airconditioning;

  • meterkast met meerdere groepen;

  • zonwering;

  • intercom;

  • elektrische garagedeuropener;

  • kookplaat;

  • ligbad;

  • douche;

  • douche- en toiletstoelen op poten;

  • vervangen lavet door douche;

  • eenvoudige wandbeugels en grepen;

  • dakkapel;

  • luchtbevochtigers en ontvochtigers;

  • stangen voor raambediening van hoge ramen;

  • fiets of tandem;

  • fiets of tandem met hulpmotor;

  • fiets of tandem met trapondersteuning;

  • fiets of tandem met lage instap;

  • buggy (tot 4 jaar);

  • bakfiets;

  • fietskarren voor kinderen (voor zowel fiets als scootmobiel);

  • aankoppelingsfiets voor kinderen;

  • elektrische fiets;

  • autoaanpassingen zoals:

    • o

      automatische transmissie;

    • o

      neerklapbare achterbank;

    • o

      verstelbaar stuurwiel;

    • o

      stuurbekrachtiging;

    • o

      rembekrachtiging;

    • o

      rechter buitenspiegel;

    • o

      (verwarmde) buitenspiegels;

    • o

      blindering auto;

    • o

      elektrisch bedienbare ramen;

    • o

      elektrische garagedeuropener;

    • o

      airconditioning;

    • o

      trekhaak en aanhangers;

    • o

      kosten behalen rijbewijs;

    • o

      kosten APK-keuring.

** Deze opsomming laat onverlet dat in ieder individueel geval moet worden beoordeeld of de voorziening voor de betreffende cliënt algemeen gebruikelijk is.

Uitzondering

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

Deze uitzondering kan zich voordoen indien:

  • de cliënt een inkomen heeft dat door aantoonbare voor eigen rekening komende kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt;

  • een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen.

§ 3.1.6 Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

De gemeente kan overigens na het onderzoek dat volgt op een melding nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden.

Van een algemene voorziening is alleen sprake indien deze wordt geleverd door een aanbieder. Een voorziening die door een private partij wordt geboden waarmee het college geen overeenkomst heeft gesloten of geen subsidierelatie heeft, wordt niet door een aanbieder geboden en is daarmee dus geen algemene voorziening.

Voorbeelden van algemene voorzieningen kunnen zijn:

  • rolstoel- of scootmobielpools;

  • klussendienst;

  • buurtinloopactiviteiten;

  • cliëntondersteuning;

  • maatschappelijk werk;

  • welzijnswerk.

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

  • financieel gedragen kan worden door de cliënt;

    Het college moet beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

§ 3.2 ALGEMENE TOEGANGSCRITERIA

§ 3.2.1 Noodzakelijk

In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, te weten;

  • 1.

    een begrenzing in tijd, en

  • 2.

    de noodzakelijkheid.

Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.

Begrenzing in tijd:

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend, is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan.

Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

Bij een cliënt die nog een korte levensverwachting heeft , is er sprake van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.

Noodzakelijkheid:

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

§ 3.2.2 Goedkoopst passende voorziening

Maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening.

Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking, indien de cliënt met een PGB kan omgaan, plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.

§ 3.2.3 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was.

Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnen afzienbare tijd onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing.

Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.

Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet.

Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

§ 3.2.4 Eerder verstrekte voorziening

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken.

Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt (indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt ) diegene aansprakelijk stelt.

Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

§ 3.2.5 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden

Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.

Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden, die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening, als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.

HOOFDSTUK 4. Maatwerkvoorzieningen en resultaten

§ 4.1 Het voeren van een huishouden

§ 4.1.1 Omschrijving resultaat

Het kunnen voeren van een huishouden vergroot de zelfredzaamheid en maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hulp bij het huishouden is een vorm van ondersteuning die ervoor zorgt dat cliënten een huishouden kunnen voeren. Het voeren van een huishouden omvat in ieder geval de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en het beschikken over schone en draagbare kleding.

Onder het voeren van een huishouden kan een aantal (sub)resultaten worden benoemd, zoals:

a. Beschikken over een schoon en leefbaar huis

Het uitgangspunt bij een schoon en leefbaar huis is dat de (primaire) leefruimten die dagelijks worden gebruikt, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, toilet, keuken, hal en trap, schoon en leefbaar zijn. Andere ruimten, waaronder niet in gebruik zijnde ruimten, hoeven niet structureel schoongemaakt te worden. Het schoonhouden van een huis betekent niet dat alle ruimten wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt om zo een aanvaardbaar niveau van schoon te realiseren.

Het begrip ‘algemeen aanvaardbaar niveau van schoon’ is gedurende de jaren veranderd. Mede als gevolg van nieuwe technologieën (droger, afwasmachine etc.), maar ook door andere tijdsbesteding gaan mensen tegenwoordig anders om met het huishouden dan dertig jaar geleden. Het kan daarom zijn dat een cliënt op basis van zijn persoonlijke normen andere verwachtingen heeft ten aanzien van de ondersteuning in het huishouden dan dat hij daadwerkelijk aan ondersteuning krijgt. Wanneer als gevolg van de medische situatie en de daaruit voortkomende beperkingen meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is of de beperkingen leiden tot een snellere vervuiling, dan moet hiermee rekening worden gehouden.

Er zijn diverse activiteiten die kunnen bijdragen aan een schoon en leefbaar huis:

  • -

    zwaar huishoudelijke werk; hieronder wordt verstaan stofzuigen, ramen wassen (binnenshuis), dweilen van vloeren, het schoonmaken van de keuken en sanitair, het verschonen van beddengoed en het opruimen van huishoudelijk afval.

  • -

    licht huishoudelijk werk; hieronder wordt verstaan het afstoffen, afwassen (als er geen maaltijdbereiding is aangewezen), opruimen, bedden opmaken en hand- en spandiensten.

  • -

    broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereiden; hieronder wordt verstaan het bereiden van de maaltijd, maar ook het dekken en afruimen van de tafel, koffie en thee zetten, afwassen of een maaltijd opwarmen.

b. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Hierbij gaat het om het doen van boodschappen, waaronder wordt verstaan het samenstellen van een boodschappenlijst, het inkopen van de boodschappen en het opruimen van de gedane boodschappen.

c. Beschikken over gewassen (en gestreken) kleding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden schoongemaakt. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van bovenkleding (dus bijvoorbeeld niet het ondergoed) en soms het verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden. Het gaat hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden.

Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Onder dit resultaatgebied valt niet het doen van kledinginkopen. Het strijken van lakens, theedoeken en zakdoeken valt niet onder het beschikken over gewassen (en gestreken) kleding.

d. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders ervoor zorgdragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas-oma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De gemeente heeft in het kader van de wet vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

e. Anderen helpen bij de zelfverzorging, anderen helpen bij de maaltijden

Als het om kinderen gaat dan ligt de grondslag bij de ouder, die tijdelijk niet in staat is om de ouderrol te vervullen. Hieronder wordt verstaan het uit bed halen/naar bed brengen, wassen/aankleden, verschonen, hulp bij eten en drinken, maaltijden voorbereiden, het naar school brengen/ophalen, spelen en opvoedingsactiviteiten.

f. Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hieronder wordt verstaan de ondersteuning bij de organisatie van de huishoudelijke activiteiten en het plannen/beheren van middelen met betrekking tot het huishouden, alsmede het verkrijgen van structuur hierbij.

g. Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden

Hieronder wordt verstaan instructie/aanleren om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen, instructie/aanleren licht en zwaar huishoudelijk werk, instructie/aanleren verzorging van kleding en linnengoed en instructie/aanleren van het doen van boodschappen en koken.

§ 4.1.2 Aanspraak op hulp bij het huishouden

Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op hulp bij het huishouden wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals eigen kracht, mantelzorger(s) of het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Wellicht zijn er bekenden en/of kinderen gewend of bereid te boodschappen te doen en/of de maaltijden te bereiden. Bij de andere mogelijkheden kan rekening worden gehouden met feit dat bepaalde huishoudelijke taken wel uitstelbaar zijn en de het bereiden van maaltijden niet uitstelbaar is.

  • 5.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3 en 4.1.2.1)

  • 6.

    Zijn er (deels) voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 7.

    Zijn er (deels) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 8.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

4.1.2.1 Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot:

  • Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden.

  • Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.

  • Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat de huisgenoot een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden.

  • Vanaf 21 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren.

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren.

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het regelen / doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.

§ 4.1.3 Omvang en normering hulp bij het huishouden

De omvang en normering zijn afhankelijk van de verstrekkingsvorm:

  • -

    Natura.

    De gemeente formuleert concrete resultaten die met de huishoudelijke hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

  • -

    Persoonsgebonden budget.

    De gemeente formuleert het concrete resultaat dat met hulp bij het huishouden moet worden bereikt én neemt dat resultaat op in de beschikking. De cliënt stelt een budgetplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende resultaat wordt bereikt. Tevens wordt bij het bepalen van de omvang een normering gehanteerd (zie bijlage 1).

§ 4.1.4 Huishoudelijke hulp toelage

De gemeente heeft met de Huishoudelijke Hulp Toelage in de jaren (2015 en 2016) de vraag naar particuliere huishoudelijke hulp willen stimuleren om zo werkgelegenheid in de gemeente te stimulleen/behouden. Hierbij stond de hulp aan kwetsbare doelgroepen voorop. Het college wil deze HHT-voorziening met ingang van 2017 integreren in een bredere indicatieafhankelijke maatwerkvoorziening waarin opgenomen de huishoudelijke hulp (HH), preventie/volksgezondheid en mogelijkheden voor extra schoonmaak.

§ 4.2 Normale gebruik van de woning

§ 4.2.1 Omschrijving resultaat

Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning die hij normaal kan gebruiken.

Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Het normale gebruik van de woning omvat in ieder geval het kunnen bereiken en gebruiken van de woning en het zich kunnen verplaatsen in en om de woning. De persoon moet de elementaire woonfuncties kunnen verrichten of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

§ 4.2.2 Aanspraak

De aanspraak ten behoeve van het normale gebruik van de woning kan bestaan uit een woningaanpassing, een woonvoorziening of een rolstoel. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet))

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals eigen kracht, mantelzorger(s) of sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 5.

    Zijn er (deels) voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er ( deels) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

4.2.2.1 Verhuizen of aanpassen

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘normale gebruik van de woning’ ook te bereiken is via een verhuizing. Bij de afweging van het primaat van verhuizen kunnen diverse factoren een rol spelen. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:

  • -

    de woonlasten en financiële consequenties van de verhuizing;

  • -

    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • -

    de sociale omstandigheden;

  • -

    eventueel aanwezige mantelzorg.

Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

4.2.2.2 Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd

Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd. Iedere badkamer zal eens in de zoveel jaar worden vernieuwd.

Bij de aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer. Hierbij wordt aangesloten bij de afschrijvingstermijnen die zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering. Daarin staat dat een badkamer na twintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven. Indien een badkamer twintig jaar of ouder is, wordt deze geacht te zijn afgeschreven. Op dat moment is renovatie algemeen gebruikelijk en vindt geen vergoeding vanuit de Wmo 2015 plaats.

§ 4.2.3 Het bereiken en gebruiken van de woning

4.2.3.1 Woningaanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Aanbouw

Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Gemeenschappelijke ruimten

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

4.2.3.2 Woonvoorzieningen (niet bouwkundig of woontechnisch)

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

4.2.3.3 Bezoekbaar maken

Het college kan, indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de cliënt ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de cliënt de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

4.2.3.4 Verhuiskostenvergoeding

Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor eenieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten.

In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakelijke verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

4.2.3.5 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierin is onder meer een aantal wijzigingen opgenomen voor het vergunningvrij bouwen of gebruiken. Zo wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen.

Andersom is ook mogelijk, mantelzorgverlener in de woongelegenheid en mantelzorgontvanger in de hoofd-woning. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

§ 4.2.4 Verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo.

Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen. Het gaat om verplaatsingen die in of direct vanuit de woning worden gedaan.

Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken resultaat.

4.2.4.1 Algemene voorzieningen

De algemene rolstoelvoorziening (rolstoelpool) biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan cliënten die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die worden afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.

4.2.4.2 Verstrekkingsvorm

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

§ 4.3 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

§ 4.3.1 Omschrijving resultaat

Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De cliënt moet 1500 tot 2000 kilometer kunnen afleggen. Daarbij mag rekening gehouden worden met de combinatie van de beschikbare voorzieningen, zoals een rolstoel, een scootmobiel of collectief vervoer.

§ 4.3.2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals eigen kracht, mantelzorger(s) of het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Zijn er (deels) voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 5.

    Zijn er (deels ) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 6.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

4.3.2.1 Voldoet de cliënt aan de geldende criteria?

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.

Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

§ 4.3.3 Overige aspecten

4.3.3.1 Primaat collectief vervoer

Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt.

De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.

4.3.3.2 Aanvullende vervoersvoorziening

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

4.3.3.3 Vervoersbehoefte

De vervoersbehoefte is mede bepalend of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en in geval van een maatwerkvoorziening, waaruit deze moet bestaan.

Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.

§ 4.3.4 Vorm van de voorziening

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen:

  • vervoersvoorziening in natura .

    Collectief vervoer wordt in natura verstrekt. Het aantal zones is gemaximeerd op 800 voor ingezetenen.

  • vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget .

    Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk indien de cliënt is aangewezen op collectief vervoer. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van het gebruik van de taxi of rolstoeltaxi wordt op declaratiebasis verstrekt.

§ 4.3.5 Soorten vervoersvoorzieningen

Bij het maken van de keuze gericht op het compenseren van beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel moet ermee rekening gehouden worden dat deze in beginsel gericht is op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Bij het opstellen van een programma van eisen en de selectie moet rekening gehouden worden met de vervoersbehoefte, frequentie, de sociale en de medische omstandigheden.

Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:

  • a.

    Gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen is medisch gezien niet mogelijk.

  • b.

    Bij een individuele maatwerkvoorziening, zoals een driewielfiets of scootmobiel, moet er voldoende verkeersinzicht zijn om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen.

§ 4.4 Ontmoeten van medemensen en aangaan sociale verbanden

§ 4.4.1 Omschrijving resultaat

Het resultaat “ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden” is een heel algemeen resultaat. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate medemensen kan ontmoeten en sociale verbanden kan aangaan. Dan is de cliënt met de reeds verstrekte maatwerkvoorzieningen, wellicht in combinatie met andere oplossingen, zoals algemene voorzieningen, in voldoende mate gecompenseerd.

§ 4.4.2 Sportvoorzieningen

De maatwerkvoorzieningen, die onder dit resultaat aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld sportvoorzieningen. De cliënt komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door beperkingen.

Een andere voorwaarde is dat de cliënt actief lid is van een gehandicaptensportvereniging. Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid bestaat een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

4.4.2.1 Algemeen gebruikelijk

Sporten is een algemeen gebruikelijke bezigheid en de daarmee samenhangende kosten ook. Iedereen die een sport beoefent, heeft immers kosten voor uitrusting, materiaal e.d. Deze kosten zijn algemeen gebruikelijk en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

4.4.2.2 Vorm van de toekenning

De sportvoorziening wordt toegekend in:

  • -

    natura, of

  • -

    de vorm van een persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget is een bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportvoorziening aangeschaft en onderhouden kan worden. Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportvoorziening, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportvoorziening. Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe vergoeding.

§ 4.5 Het zelf voeren van regie over het dagelijkse leven en het hebben van een dagstructuur en het ontlasten van mantelzorgers

§ 4.5.1 Omschrijving resultaat

Bij dit resultaat gaat het ten eerste om het bevorderen, behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, teneinde opname in een instelling, verwaarlozing en/of escalatie te voorkomen. Bij zelfredzaamheid en participatie gaat het erom dat iemand:

  • voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie voeren over de zelfzorghandelingen;

  • het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • het vermogen heeft om zelf in zijn dagstructurering te voorzien;

  • zelf besluiten kan nemen en regie voeren;

  • een zinvolle dagbesteding heeft, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

  • een evenwichtig dag- en nachtritme.

Het ontlasten van mantelzorgers heeft als beoogd resultaat dat de mantelzorger de ondersteuning thuis kan volhouden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld. Het ontlasten kan middels kortdurend verblijf, maar ook door begeleiding in de thuissituatie of dagbesteding.

De maatwerkvoorzieningen die kunnen worden verstrekt om het hiervoor omschreven resultaat te bereiken, worden aangeduid als ‘specialistische hulp’. Onder specialistische hulp zijn diverse voorzieningen te scharen zoals begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf.

§ 4.5.2 Aanspraak op specialistische hulp

Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op specialistische hulp wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals eigen kracht, mantelzorger(s) of het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3 en 4.5.2.1)

  • 5.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

4.5.2.1 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er meerderjarige huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de specialistische hulp te bieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door huisgenoten onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, bezoeken zwembad enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een huishouden horen, zoals het doen van de administratie of bieden van dagstructuur. Dit kan worden overgenomen door huisgenoot van cliënt wanneer die taak voorheen altijd door de cliënt werd uitgevoerd.

Wanneer kan een uitzondering worden gemaakt voor gebruikelijke hulp:

In bepaalde situaties is gebruikelijke hulp niet van toepassing of dient er soepeler mee omgegaan te worden. Die situaties zijn:

  • 1.

    Voor zover de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Voor zover een huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden of andere oplossingen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door een ander, zoals een aanbieder, uit te laten voeren.

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp , wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

§ 4.5.3 Specialistische hulp

4.5.3.1 Begeleiding

Begeleiding kan worden ingezet om te ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Begeleiding kan ook verstrekt worden ten behoeve van het oefenen van vaardigheden of handelingen of ten behoeve van het houden van toezicht op een cliënt.

Criteria

Om in aanmerking te komen voor begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    probleemgedrag;

  • 3.

    psychisch functioneren;

  • 4.

    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Indien de cliënt tijdens de begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden.

Omvang en normering

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Persoonsgebonden budget

De omvang en aard van begeleiding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de omvang van begeleiding is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Het aantal uren varieert van 1 uur tot en met 24,9 uren per week.

4.5.3.2 Dagbesteding

Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven beoogd resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt niet verstaan:

  • -

    een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden;

  • -

    een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

Criteria

Om in aanmerking te komen voor dagbesteding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    probleemgedrag;

  • 3.

    psychisch functioneren;

  • 4.

    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Indien de cliënt tijdens de dagbesteding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden. Het vervoer van en naar de dagbesteding moet door de aanbieder worden geboden.

Omvang en normering

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Persoonsgebonden budget

De omvang en aard van dagbesteding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de omvang van dagbesteding is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. De omvang wordt uitgedrukt in een aantal dagdelen, waarbij ieder dagdeel 4 uur bedraagt. Er geldt een maximum van 9 dagdelen per week.

Afbakening begeleiding en dagbesteding

Of iemand is aangewezen op begeleiding of dagbesteding, wordt bepaald door wat inhoudelijk het meest doelmatig is. Dagbesteding is voorliggend op begeleiding als hetzelfde resultaat wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding de aangewezen vorm van ondersteuning. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de behoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding de aangewezen vorm. Ook als er contra-indicaties zijn voor dagbesteding, kan begeleiding worden verstrekt.

4.5.3.3 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders met als beoogd resultaat het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie.

Kortdurend verblijf is uitdrukkelijk preventief bedoeld: het kortdurend verblijf heeft als beoogd resultaat om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.

Criteria

De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • 1.

    de cliënt heeft bijvoorbeeld een somatische, psychiatrische, psycho-geriatrische beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking.

  • 2.

    de cliënt is hierop gedurende maximaal drie etmalen per week aangewezen; Het is mogelijk om etmalen te sparen, zodat bijvoorbeeld in verband met vakantie meer etmalen per week kunnen worden afgenomen. Wel geldt dat het maximum aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt en dat etmalen niet mogen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.

  • 3.

    de ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de cliënt levert, is noodzakelijk.

  • 4.

    de cliënt is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte, aangewezen op ondersteuning gepaard gaand met permanent toezicht.

Omvang

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Persoonsgebonden budget

Kortdurend verblijf wordt voor maximaal drie etmalen per week toegekend. De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in klassen en bijbehorende etmalen:

  • 1.

    klasse 1: een etmaal per week.

  • 2.

    klasse 2: twee etmalen per week.

  • 3.

    klasse 3: drie etmalen per week.

Het (gemiddelde) aantal etmalen kortdurend verblijf wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp verleent, moet worden ontlast. Het aantal dagen dat de aanbieder registreert dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.

§ 4.5.4 Beschermd wonen

4.5.4.1 Omschrijving resultaat

Het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven door het bieden van een veilige en afgeschermde woonomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf en anderen.

Woonzorgcombinaties

Binnen beschermd wonen worden twee woonzorgcombinaties onderscheiden:

  • 1.

    Beschermd wonen All inclusive.

    Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die zijn aangewezen op 24 uurs hulp/zorg, veel nabijheid nodig hebben en hun hulpvraag vaak niet langer dan 30 min. uit kunnen stellen. Bewoners nemen een all inclusive pakket af. D.w.z. dat alle begeleiding/dagbesteding, woonlasten, vaste lasten, eten, schoonmaak, toezicht, e.d. op lasten komen van de zorgaanbieder. De cliënt betaalt een eigen bijdrage voor verblijf.

  • 2.

    Beschermd wonen Thuis.

    Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die een beroep kunnen doen op 24 uurs hulp/zorg op afroep. Er is altijd sprake van scheiden van zorg en wonen, betekent dat cliënt zelfstandig huurt en alle vaste lasten op zich neemt. Cliënt betaalt een eigen bijdrage voor begeleiding.

4.5.4.2 Aanspraak

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening beschermd wonen wordt gekeken naar:

  • 1.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet))

  • 2.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 3.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 4.

    Zijn er (deels) voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 5.

    Zijn er (deels) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 6.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

4.5.4.3 Centrale toegang

Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een centrale toegang voor beschermd wonen die sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang. Toegang kan alleen verleend worden via de casusbespreking met de voorzitter.

4.5.4.4 Omvang

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met beschermd wonen moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de vorm van beschermd wonen die aan de orde is, beschermd wonen all-inclusive of beschermd wonen thuis.

§ 4.5.5 Opvang

Ee bestaat een aantal vormen van opvang, zoals vrouwenopvang en maatschappelijke opvang. Binnen de maatschappelijke opvang bestaat er een onderscheid tussen de volgende maatwerkvoorzieningen:

  • 1.

    Crisisopvang.

  • 2.

    Begeleid wonen (dit is ook een doorstroomvoorziening voor de crisisopvang.

De dag- en nachtopvang is een inloopvoorziening die als algemene voorziening wordt aangemerkt. Hiervan kunnen bijvoorbeeld verslaafden en dak- en thuislozen gebruik maken. Nu het een algemene voorziening betreft, vindt de verstrekking in natura plaats, dus geen persoonsgebonden budget.

4.5.5.1 Centrale toegang

Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een centrale toegang voor opvang die sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang. Toegang kan alleen verleend worden via de casusbespreking met de voorzitter.

HOOFDSTUK 5. Natura en persoonsgebonden budget

§ 5.1 Inleiding

Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.

De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de SVB. Een uitzondering geldt voor eenmalige PGB’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.

§ 5.2 Afwegingskader

§ 5.2.1 De voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

§ 5.2.2 Het persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor de cliënt die zelf de regie over zijn leven kan voeren. De gemeente vindt het belangrijk dat cliënten eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een persoonsgebonden budget kunnen inzetten. De gemeente zet daarom in op de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget met een stevige voorkant (intake/voorlichting) waardoor voor controle achteraf een lichte en goedkope vorm volstaat.

5.2.2.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

De wet en, ter uitwerking hiervan, de verordening bevatten een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

Bekwaamheid cliënt

Een van de voorwaarden is dat de cliënt bekwaam is, dat wil zeggen of deze op eigen kracht, of met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk of een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een PGB. Deze bekwaamheid wordt vooraf beoordeeld door de gemeente. De beoordelingscriteria zijn:

  • Is de belanghebbende burger in staat de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en te sturen?

  • Is de belanghebbende burger goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij hiermee omgaan?

  • Is de belanghebbende burger in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uit te zoeken, sollicitatiegesprekken te voeren, contracten af te sluiten, facturen af te handelen, de kwaliteit te bewaken evenals de voortgang van de hulpverlening?

Indien er een ernstig vermoeden is dat de cliënt, ook met hulp uit zijn sociaal netwerk of zijn vertegenwoordiger, problemen zal hebben met het omgaan met persoonsgebonden budget, vindt geen verstrekking van een persoonsgebonden budget plaats. Hierbij valt te denken aan de volgende situaties:

  • De cliënt is handelingsonbekwaam.

  • De cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking, niet aangeboren hersenletsel of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie.

  • Er is sprake van verslavingsproblematiek.

    Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder, is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

  • Er is sprake van schuldenproblematiek.

    Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. Ook kan het zo zijn dat een cliënt zelf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een persoonsgebonden budget verstrekt kan worden. Wel gelden er eisen aan degene die het persoonsgebonden budget beheert

Kwaliteit van de dienstverlening

Afhankelijk van het type hulp en ondersteuning worden meer of minder eisen gesteld over de kwaliteit van hulp en ondersteuning die wordt geboden met een PGB. In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

  • De zorgovereenkomst moet zijn afgestemd op het ondersteuningsplan dat met de cliënt is opgesteld en moet leiden tot de daarin afgesproken resultaten.

  • Degene die ondersteuning verleent, moet een VOG kunnen overleggen.

  • Degene die ondersteuning verleent, moet over een passende opleiding/registratie beschikken.

  • Degene die ondersteuning verleent, neemt bij zijn werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is.

  • Het college toetst periodiek de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt.

HOOFDSTUK 6. Beëindigen, intrekken, herzien en terugvorderen

§ 6.1 Algemeen

De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.

§ 6.2 Terugvordering

§ 6.2.1 Inleiding

De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe.

Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.

§ 6.2.2 Bevoegdheid tot terugvordering

Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.

Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

§ 6.2.3 Terugvordering voorziening in natura

Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten maat-werkvoorziening in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerk-voorziening gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan en reële afschrijvingsduur.

HOOFDSTUK 7. Controle klachtafhandeling aanbieders

Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders. Het college controleert in ieder geval of de aanbieders een klachtenregeling hebben.

Daarnaast controleert het college steekproefsgewijs of klachten zorgvuldig worden afgehandeld.

Tot slot moeten de aanbieders periodiek een managementrapportage inzake de klachten overleggen.

Ondertekening

Bijlage 1: Pgb-Normeringskader hulp bij het huishouden

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling