Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Sociaal Domein 2020 Sint-Michielsgestel

Geldend van 28-02-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening Sociaal Domein 2020 Sint-Michielsgestel

De raad van de gemeente Sint-Michielsgestel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2019;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening Sociaal Domein Sint-Michielsgestel 2020.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Algemeen

1.1 Waarom deze verordening?

1.2 Uitgangspunten

1.3 Kernwaarden

Hoofdstuk 2: De toegang

2.1 Melding bij de gemeente

2.2 Verwijzing door derden en spoed

Hoofdstuk 3: Werk en Participatie

3.1 Algemene bepalingen

3.2 Bepalingen over voorzieningen

3.3 Specifieke bepalingen over de aanspraak op voorzieningen

3.4 Tegenprestatie

Hoofdstuk 4: Gezond en veilig opgroeien

4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

4.2 Algemene voorzieningen

4.3 Individuele voorzieningen

4.4. Criteria individuele voorzieningen

4.5 Afstemming met andere vormen van hulp

Hoofdstuk 5: Leven en wonen in een veilige en gezonde omgeving

5.1 Uitgangspunten, doelen en resultaten

5.2 Zelfstandig en veilig wonen

5.3 Maatschappelijke opvang

5.4 Begeleiding en dagbesteding

5.5 Vervoer

5.6 Mantelzorg

Hoofdstuk 6: De vorm van hulp

6.1 Vormen van hulp

6.2 Hulp in natura

6.3 Hulp in geld

6.4 Persoonsgebonden budget

6.5 Eigen bijdrage Wmo-voorzieningen

Hoofdstuk 7: Inkomen en schulden

7.1 Minimabeleid

7.2 Bijzondere bijstand

7.3 Studietoeslag

7.4 Individuele inkomenstoeslag

7.5 Bijdrage voor maatschappelijke activiteiten, het Welzijnsfonds

7.6 Schuldhulpverlening

7.7 Zorgkosten

Hoofdstuk 8: Afspraken tussen inwoner en gemeente

8.1 Hoe gaan we met elkaar om?

8.2 Afspraken en verplichtingen

8.3 Terugvorderen uitkering

8.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening

8.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

Hoofdstuk 9. Kwaliteit en aanbesteding

9.1 Kwaliteit

9.2 Inkoop en aanbesteding

Hoofdstuk 10: Van oud naar nieuw

10.1 Onderzoek naar de werking van de verordening

10.2 Uitvoeringsregels

10.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

10.4 Intrekken oude verordeningen

10.5 Overgangsrecht

10.6 Ingangsdatum en naam

Hoofdstuk 11: Begrippenlijst

Hoofdstuk 1: Algemeen

1.1 Waarom deze verordening?

1.1.1 Wij vinden het belangrijk dat:

  • Mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kunnen gaan;

  • Mensen een inkomen hebben waarmee ze rond kunnen komen;

  • Mensen hun financiën op orde hebben;

  • Mensen een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • Mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zo lang mogelijk zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

  • Kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien.

1.1.2 Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen.

De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:

  • Participatiewet (PW), de IOAW, de IOAZ;

  • De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

  • De Jeugdwet;

  • De Gemeentewet.

Deze wetten vormen de grondslag voor deze verordening. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Daarvoor stelt de gemeente dan nadere regels vast.

Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene aanvullings-bevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet) die het mogelijk maakt om aanvullende regels over bepaalde onderwerpen te maken.

Bij een aantal artikelen wordt ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemd. Deze wet bevat bepalingen over onder andere de aanvraag, beslistermijnen, bezwaar en klachten.

1.2 Uitgangspunten

Deze verordening is geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De verordening:

  • 1.

    Is bedoeld om de bovengenoemde doelen te realiseren en knelpunten van inwoners op te lossen;

  • 2.

    Is goed te begrijpen;

  • 3.

    Regelt niet meer dan nodig is;

  • 4.

    Houdt de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • 5.

    Kan goed uitgevoerd worden en is duidelijk voor de inwoners;

  • 6.

    Heeft oog voor alle leefgebieden;

  • 7.

    Geeft ruimte om af te wijken van regels en maatwerk te leveren als dat in het belang is van de inwoner, zolang dit niet in strijd is met wettelijke nationale of internationale regels.

1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de genoemde doelen te realiseren.

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden, bekenden (het sociale netwerk).

  • 4.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, krijgen extra hulp om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

Per hoofdstuk wordt aangegeven welke kernwaarden de basis van de regels vormen.

Hoofdstuk 2: De toegang

Dit hoofdstuk beschrijft globaal de toegang tot het sociaal domein. Welke basisprincipes leidend zijn bij de dienstverlening en het bieden van maatwerk.

Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer (in één gesprek met één medewerker) kunnen worden gesteld. Dit noemen we een integrale intake. Op basis van de vraagstelling wordt de verdere procedure bepaald. De inwoner wordt hierover meteen geïnformeerd. We werken waar mogelijk op basis van het principe “één gezin, één plan, één regisseur”.

Kernwaarden:

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De inwoner kan zijn hulpvragen stellen in één gesprek met één medewerker, ook wanneer deze vragen betrekking hebben op meerdere leefgebieden.

  • De gemeente vraagt van de inwoner niet meer informatie dan nodig is.

  • De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De hulp is voor de inwoner op een gemakkelijke manier toegankelijk.

2.1 Melding bij de gemeente

2.1.1 De eerste melding

Inwoners die een hulpvraag hebben op het terrein van de onder 1.1 genoemde wetten, kunnen een melding doen bij de gemeente. De inwoner kan deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal doen bij het loket WegWijs. De melding zal worden doorgeleid naar het Wijkteam. Deze melding is nog niet meteen een aanvraag. Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald of een integrale intake nodig is. Mogelijk wordt de inwoner verwezen wanneer de vraag bij een andere instantie hoort.

In het contact bij de eerste melding wordt bij de Quick Scan ook informatie gegeven over onafhankelijke cliëntondersteuning.

Als een melding betrekking heeft op een (mogelijke) aanvraag voor een periodieke uitkering (voor levensonderhoud) op grond van de Participatiewet of IOAW-/IOAZ-uitkering, dan wordt de inwoner verwezen naar het internetportaal op www.werk.nl. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden om een melding te doen.

2.1.2 Integrale intake

Als de melding wordt doorgeleid voor een intake dan wordt een gesprek gepland. Dit kan een telefonisch of een persoonlijk gesprek zijn. Het persoonlijk gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. De inwoner kan al zijn vragen stellen in één gesprek aan één medewerker. De verdere dienstverlening is gebaseerd op het principe één gezin, één plan, één regisseur.

Van het gesprek maakt de gemeente samen met de inwoner een verslag. Het resultaat van het gesprek is een verwijzing, het opmaken van een aanvraag of een combinatie hiervan.

2.1.3 Gegevens

De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het intakegesprek en het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens aan te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.

2.1.4 Advisering

De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.

De procedures van de melding en de aanvraag worden in interne protocollen en instructies vastgelegd.

2.1.5 Verval van recht [Jeugdwet, Wmo]

Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 3 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in het besluit opgenomen.

2.2 Verwijzing door derden en spoed

2.2.1 Verwijzing [Jeugdwet, Awb]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de huisarts, een medisch specialist, een jeugdarts, een gecertificeerde instelling, een medisch specialist, een kinder- of jeugd(straf)rechter, de raad voor de kinderbescherming, de Officier van Justitie of de Zorgverzekeraar de jeugdige verwijst naar jeugdhulp.

  • 2. Als de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger na een verwijzing kiest voor een aanbieder van jeugdhulp die geen contract heeft met de gemeente, en de gemeente vergelijkbare jeugdhulp in natura kan laten leveren door een aanbieder waarmee zij een contract heeft gesloten, dan zal de gemeente de kosten van de hulp in natura van de niet-gecontracteerde aanbieder niet vergoeden.

  • 3. De gemeente maakt over verwijzingen afspraken met de partijen genoemd in het eerste lid.

2.2.2 Spoedeisende gevallen [Jeugdwet, Wmo, PW, Wgs]

  • 1. In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is, zonder dat de normale procedure wordt gevolgd. Het kan dan gaan om de volgende hulp:

    • a.

      Het bieden van hulp en zorg aan ouders en hun kinderen;

    • b.

      Het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor gesloten jeugdhulp;

    • c.

      Het bieden van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      Het verstrekken van een voorschot op een uitkering die nog niet is toegekend; of

    • e.

      Schuldhulpverlening.

  • 2. Er is sprake van een spoedeisend geval als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om hulp niet afgewacht kan worden.

Hoofdstuk 3: Werk en Participatie

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Dit hoofdstuk gaat ook over de tegenprestatie die de gemeente van de inwoner met een uitkering kan vragen.

Kernwaarden:

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

  • De inwoner wordt zo goed mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid geleid.

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente.

  • De hulp wordt afgestemd op de inwoner en is altijd een oplossing op maat behalve als dat op grond de wet niet mogelijk is.

  • We hebben extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • De aansluiting tussen uitkering en werk wordt voor de inwoner zo gemakkelijk mogelijk gemaakt.

3.1 Algemene bepalingen

3.1.1 Begrippen [PW, IOAW, IOAZ]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

De doelgroep: personen die worden genoemd in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.

3.1.2 Maatwerk waar nodig [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. Doel van de hulp van de gemeente is dat de inwoner voor een langere periode betaald of onbetaald werk vindt dat bij hem past of dat de inwoner werk kan behouden.

  • 2. De gemeente stemt de hulp aan de inwoner af op de persoonlijke situatie en de kansen op de arbeidsmarkt. De gemeente houdt ook rekening met de persoonlijke motivatie van de inwoner, zorgtaken, behaalde opleidingen, arbeidsverleden, geloofsovertuiging en vaardigheden.

  • 3. In een trajectplan legt de gemeente vast welke hulp de inwoner krijgt en wat belangrijk is voor die hulp. Ook wordt vastgelegd welke afspraken met de inwoner worden gemaakt over de hulp en over eigen acties van de inwoner om dichterbij werk te komen.

  • 4. De gemeente kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen (diensten, geld of goederen). Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. De gemeente kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.

  • 5. De gemeente beoordeelt welke voorziening voor de inwoner het beste kan worden ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.

3.1.3 Samenwerking [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente werkt samen met UWV, gemeenten in de regio en andere organisaties om inwoners te helpen betaald of onbetaald werk te vinden.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat werkgevers die inwoners uit de doelgroep werk willen aanbieden, worden ondersteund.

3.2 Bepalingen over voorzieningen

3.2.1 Algemene bepalingen over participatievoorzieningen [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een voorziening uit dit hoofdstuk beëindigen als:

    • a.

      De inwoner die gebruik maakt van een voorziening zich niet houdt aan de gemaakte afspraken die in het trajectplan zijn opgenomen of die in de wet staan.

    • b.

      De inwoner die gebruik maakt van een voorziening niet meer tot de doelgroep van de gemeente hoort.

    • c.

      De inwoner die gebruik maakt van een voorziening algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Uitgezonderd zijn voorzieningen die in de wet of deze verordening ook mogelijk zijn na het aanvaarden van werk.

    • d.

      Als de gemeente vindt dat de voorziening onvoldoende oplevert om snel aan het werk te gaan.

    • e.

      Als de gemeente vindt dat de voorziening niet meer geschikt is voor de inwoner die gebruik maakt van de voorziening.

    • f.

      de inwoner niet naar behoren gebruik maakt van een aangeboden voorziening.

    • g.

      de inwoner die gebruik maakt van een voorziening niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening of de wet worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2. De gemeente kan nadere regels vaststellen over voorzieningen.

  • 3. De regels, als bedoeld in het tweede lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    • a.

      voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      weigeringsgronden van een voorziening;

    • c.

      aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    • d.

      betaling van subsidies of andere wijzen van tegemoetkoming en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    • e.

      wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

  • 4. De gemeente kan op basis van een uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor één of meerdere voorzieningen. De gemeente moet dan wel nagaan welke alternatieve voorzieningen er beschikbaar zijn.

3.2.2 De wettelijke voorzieningen [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente kan de volgende wettelijke voorzieningen gericht op re-integratie en participatie inzetten:

  • 1.

    Ondersteuning bij leer-werktrajecten, zoals bedoeld in artikel 10f van de Participatiewet;

  • 2.

    No-Riskpolis, zoals bedoeld in artikel 8a, tweede lid onder b van de Participatiewet;

  • 3.

    Participatievoorziening beschut werk, zoals bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet;

  • 4.

    Loonkostensubsidie, zoals bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet;

  • 5.

    Begeleiding op de werkplek zoals bedoeld in artikel 10 da van de Participatiewet.

3.2.3 De regionaal geregelde voorzieningen [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente kan de volgende regionaal geregelde voorzieningen inzetten uit het Functioneel Ontwerp Werkgeversdienstverlening van de regio Noordoost-Brabant:

  • 1.

    Werkervaring;

  • 2.

    Proefplaatsing;

  • 3.

    Detacheren en uitzenden.

3.2.4 De lokaal geregelde voorzieningen [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente kan de volgende lokaal geregelde voorzieningen inzetten:

  • 1.

    Scholing;

  • 2.

    Persoonlijke ondersteuning;

  • 3.

    Solliciteren;

  • 4.

    Nazorg;

  • 5.

    Parttime ondernemerschap;

  • 6.

    Low-risk-polis;

  • 7.

    Aanbodversterking;

  • 8.

    Sociale activering;

  • 9.

    Onkostenvergoeding;

  • 10.

    Tegemoetkoming kinderopvang;

  • 11

    Ontwikkelingsgerichte arbeidsmatige dagbesteding.

3.2.5 Overige algemene bepalingen over voorzieningen [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente stelt nadere regels vast over de inzet en kaders van de genoemde voorzieningen als de wet niet bepaalt dat dit per verordening moet.

  • 2. Voorzieningen die gericht zijn op het verkrijgen van werk worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid volgens de gemeente niet mogelijk is.

3.3 Specifieke bepalingen over de aanspraak op voorzieningen

3.3.1 Hulp op de werkplek van een jobcoach voor jongeren tot 27 jaar [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente kan een jongere die een leer-werktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, hulp aanbieden die nodig is voor het volgen van een leer-werktraject. Het moet gaan om jongeren:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

3.3.2 Participatievoorziening beschut werk [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 2. De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks moet realiseren, gerealiseerd wordt.

  • 3. Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

  • 4. De gemeente biedt voor beschut werk de volgende voorzieningen aan:

    • a.

      Aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      Uitsplitsing van taken;

    • c.

      Aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

  • 5. De gemeente kan inwoners die in aanmerking komen voor beschut werk voorzieningen aanbieden die de stap naar beschut werk makkelijker maken. Het gaat om de volgende voorzieningen:

    • a.

      Hulp bij het invullen van de dag;

    • b.

      Sociale activering en/of vrijwilligerswerk;

    • c.

      Scholing;

    • d.

      Schuldhulpverlening.

  • 6. De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, heeft voorrang op inwoners voor wie later is vastgesteld dat zij in aanmerking kunnen komen voor een beschutte werkplek. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, kunnen andere inwoners voorgaan.

3.3.3 Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente stelt vast of een inwoner behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt de gemeente de volgende criteria in acht:

    • a.

      een inwoner moet behoren tot de gemeentelijke doelgroep van artikel 7 van de Participatiewet; en

    • b.

      de inwoner is niet in staat om met een volledige baan het wettelijk minimumloon te verdienen; en

    • c.

      de inwoner heeft mogelijkheden om aan het werk te gaan; en

    • d.

      de inwoner voldoet aan de criteria in het landelijke besluit loonkostensubsidie Participatiewet.

3.3.4. Vaststelling van de loonwaarde [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente stelt de loonwaarde vast volgens de methodiek die is vastgesteld door het regionale werkbedrijf van de arbeidsmarktregio Noordoost-Brabant.

3.3.5 Werkstage (Werkervaring) [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een inwoner die weinig kans heeft op werk, een werkstage (werkervaringsplaats) aanbieden. Deze werkstage wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

  • 2. Het doel van een werkstage is om inwoners, met behoud van uitkering, op een werkplek werkervaring op te laten doen en/of te leren functioneren in een werkomgeving.

  • 3. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 4. De werkstage is alleen mogelijk als de werkgever de stagiair goed begeleidt tijdens de werkstage. De werkgever zorgt ervoor dat de stagiair meer vaardigheden of kennis van het vakgebied opdoet.

  • 5. De werkervaringsplek wordt vastgelegd in een plan van aanpak dat de gemeente in overleg met de inwoner maakt. Met de werkgever wordt afgesproken welk doel de werkstage heeft, wat de werkzaamheden zijn, begin-en einddatum, afspraken over onkostenvergoedingen, verzekeringen en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 6. Het aantal gewerkte uren in een werkstage bedraagt niet meer dan 40 per week. Een werkstage duurt maximaal 3 maanden en kan éénmalig met 3 maanden worden verlengd.

3.3.6 Proefplaatsing [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een inwoner als proef tijdelijk en met behoud van uitkering laten werken bij een werkgever. Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden met een werkweek van maximaal 40 uur per week. Deze termijn kan worden verlengd met 3 maanden als dat nodig is om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van de inwoner.

  • 2. Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen beoordelen of de inwoner geschikt is voor het werk.

  • 3. De proefplaatsing wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner. Daarin wordt opgenomen welk doel de proefplaatsing heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4. De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner na de proefplaatsing en bij goed functioneren een betaalde baan wil aanbieden.

  • 5. Tijdens de proefplaatsing wordt een loonwaardemeting uitgevoerd.

  • 6. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 7. Een proefplaatsing kan niet worden ingezet wanneer voor dezelfde inwoner bij dezelfde werkgever een werkstage is ingezet gedurende de maximale periode van 6 maanden.

3.3.7 Detacheringsbaan [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep begeleiden naar een dienstverband met een werkgever die de inwoner detacheert bij een inlener.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en de inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. De inlenende organisatie betaalt een detacheringsvergoeding waarbij rekening wordt gehouden met de vastgestelde loonwaarde van de werknemer.

  • 4. In de regel biedt de werkgever de werknemer een dienstverband van 38 uur per week aan.

  • 5. Minder dan 38 uur per week is mogelijk als de gemeente dit nodig vindt vanwege in de persoon gelegen factoren.

3.3.8 Scholing [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een inwoner scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap naar werk voor een langere periode te maken;

  • 2. De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing. De scholing wordt afgestemd op de talenten en mogelijkheden van de inwoner en zijn positie op de arbeidsmarkt.

  • 3. Scholing is een onderdeel van een re-integratietraject.

  • 4. Kosten van scholing:

    • a.

      worden ten laste gebracht van het Participatiebudget;

    • b.

      kunnen niet ten laste van het Participatiebudget komen als de inwoner voor de kosten van de scholing een beroep kan doen op een andere voorziening.

  • 5. Bij toekenning van scholing kunnen de volgende kosten ten laste van het Participatiebudget worden vergoed:

    • a.

      opleidingskosten en cursusbijdragen;

    • b.

      kosten voor boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld;

    • c.

      examengeld.

3.3.9 Persoonlijke ondersteuning [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. Persoonlijke ondersteuning kan aangeboden worden als persoonlijke coaching of als jobcoaching.

  • 2. Bij persoonlijke coaching gaat het om begeleiding bij persoonlijke problemen of problemen in de thuissituatie. Met persoonlijke coaching wil de gemeente bereiken dat er een stabiele situatie bij de inwoner ontstaat en de inwoner gemotiveerd wordt om een vorm van financiële, sociale, medische of psychische hulpverlening te accepteren.

  • 3. Bij job coaching gaat het om begeleiding op de werkplek op vaste tijden en gedurende een langere periode waardoor de werknemer beter in staat is om zijn taken uit te voeren. Het doel is om zelfstandig optimaal te functioneren waardoor een hogere loonwaarde ontstaat.

3.3.10 Aanzet [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. Het instrument “Aanzet” kan worden aangeboden aan de inwoner die een beroep doet op een bijstandsuitkering.

  • 2. Aanzet is een diagnose-instrument waarbij de inwoner direct aan het werk gaat op een werklocatie. Op basis van de observaties en bevindingen in de diagnosefase wordt een voorstel gemaakt voor een passend vervolgtraject waarin de inwoner met ondersteuning van de voorzieningen in dit hoofdstuk naar werk, een leertraject of een zorgtraject wordt geleid.

3.3.11 Solliciteren [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente organiseert jaarlijks verschillende activiteiten om een inwoner aan een baan te helpen, zoals begeleiding bij solliciteren, een banenmarkt of speeddates met werkgevers.

3.3.12 Nazorg [PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die aan het werk gaat, ondersteund en begeleid wordt als dit nodig is om het werk te kunnen doen.

3.3.13 Parttime ondernemerschap [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente biedt de inwoner die een uitkering ontvangt de mogelijkheid om op kleine schaal als zelfstandig ondernemer te werken als de inwoner niet voldoet aan het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz).

  • 2. De gemeente stelt nadere regels vast over het werken als zelfstandige op kleine schaal dat niet voldoet aan het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz).

3.3.14 Low-risk-polis [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente biedt een werkgever een Low-riskpolis aan als:

    • a.

      de werkgever voor een periode van minimaal 6 maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voor de start van de arbeidsovereenkomst behoort tot de doelgroep van de gemeente,

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft en de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente;

    • f.

      de werkgever niet in aanmerking komt voor de No-risk-polis van UWV.

  • 2. De Low-riskpolis biedt de werkgever in elk geval, rekening houdend met een eigen risico van twee weken per ziektemelding, een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur. De vergoeding bedraagt niet meer dan het loon dat de werkgever op grond van artikel 7:629, eerste lid, Burgerlijk Wetboek verplicht zou zijn te betalen.

  • 3. De vergoeding als bedoeld in het tweede lid zal verrekend worden met de door de gemeente verstrekte loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet, zodanig dat de som van de loonkostensubsidie en aanvullende vergoeding voor de loonschade even hoog is als de hoogte van de vergoeding als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De periode van vergoeding van de loonschade (dekkingsduur) loopt niet langer door dan de duur van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

  • 5. De gemeente betaalt de vergoeding op grond van de Low-riskpolis tot uiterlijk 5 jaar na de start van de arbeidsovereenkomst.

3.3.15 Aanbodversterking [PW, IOAW, IOAZ]

Onder aanbodversterking worden re-integratieactiviteiten of re-integratievoorzieningen verstaan die nodig zijn om de inwoner de stap naar werk te laten zetten. Het kunnen diverse voorzieningen zijn.

3.3.16 Sociale activering [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep sociale activering aanbieden als aannemelijk is dat de inwoner in de toekomst betaald werk zal kunnen verrichten.

  • 2. De gemeente stemt de sociale activering af op de mogelijkheden en capaciteiten van de inwoner.

3.3.17 Onkostenvergoeding [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kent een vergoeding voor onkosten toe aan:

    • a.

      De inwoner met een uitkering van de gemeente, die onkosten heeft vanwege de inzet van een voorziening in dit hoofdstuk. De vergoeding is gelijk aan de aantoonbare kosten.

    • b.

      De inwoner zonder uitkering van de gemeente, die onkosten heeft vanwege de inzet van een voorziening in dit hoofdstuk, en die een inkomen heeft dat hoger is dan de bijstandsnorm. De vergoeding is gelijk aan de aantoonbare kosten. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met de nadere regels over draagkracht voor bijzondere bijstand.

  • 2. De gemeente kent een vergoeding voor verwervingskosten toe aan de inwoner, die na een voorziening gericht op het krijgen van werk, algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard en aantoonbare verwervingskosten heeft.

  • 3. De vergoeding van verwervingskosten is mogelijk gedurende maximaal 6 maanden, gerekend vanaf de datum van werkaanvaarding.

  • 4. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor verwervingskosten wordt rekening gehouden met de nadere regels over draagkracht voor bijzondere bijstand.

  • 5. Vergoeding van onkosten en verwervingskosten is niet mogelijk als de kosten op grond van een andere regeling worden vergoed.

3.3.18 Tegemoetkoming kinderopvang [PW-IOAW-IOAZ]

  • 1. Inwoners komen in aanmerking voor een tegemoetkoming kinderopvang als:

    • a.

      de inwoner zoals afgesproken in het verslag meedoet aan een activiteit die nodig is om dichterbij de arbeidsmarkt te komen of om aan het werk te gaan, of

    • b.

      de inwoner op grond van een sociaal medische indicatie kinderopvang nodig heeft, en

    • c.

      opvang niet mogelijk is binnen het sociale netwerk van de inwoner.

  • 2. Kosten van kinderopvang die voor rekening van de inwoner blijven en niet via de Belastingdienst (Kinderopvangtoeslag) worden vergoed, kunnen worden vergoed door de gemeente.

3.3.19 Ontwikkelingsgerichte arbeidsmatige dagbesteding (OAD) [PW, IOAW, IOAZ, Wmo]

  • 1. OAD is maatschappelijke participatie door het bieden van een ingevulde dag met arbeidstaken. Hiervoor worden:

    • a.

      structuur en ritme aangereikt;

    • b.

      sociale vaardigheden bevorderd;

    • c.

      arbeidsvaardigheden ontwikkeld in een arbeidsomgeving met collega’s.

  • 2. Doel is om te zien of er op den duur loonwaarde kan ontstaan die voldoende is om toch in aanmerking te komen voor betaald werk met loonkostensubsidie.

3.3.20 Andere voorzieningen [PW, IOAW, IOAZ, Wmo]

De gemeente kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten.

3.4 Tegenprestatie

3.4.1. Doel van de tegenprestatie [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als de gemeente dit een passende manier vindt om de inwoner iets terug te laten doen voor de samenleving.

    De gemeente legt inwoners met een grote kans op werk pas een tegenprestatie op in bijzondere situaties.

  • 2. Het doel van de tegenprestatie is dat de inwoner zich inzet voor de samenleving om iets terug te doen voor de inspanningen van de gemeente voor de inwoner.

  • 3. Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de interesses en capaciteiten van de inwoner.

3.4.2. Doelgroep [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. Deze regeling is bedoeld voor inwoners die een uitkering van de gemeente ontvangen en die arbeidsvermogen hebben.

  • 2. Uitgezonderd om een tegenprestatie naar vermogen te leveren zijn inwoners met een uitkering die:

    • a.

      mantelzorg geven aan een hulpbehoevende;

    • b.

      maatschappelijke activiteiten en/of vrijwilligerswerk verrichten;

    • c.

      actief zijn in een traject naar werk, of geen ondersteuning krijgen richting werk omdat ze tot de doelgroep worden gerekend die in staat is om 80% tot 100% wettelijk minimumloon te verdienen;

    • d.

      al betaald werk verrichten voor minimaal 20 uur per week.

3.4.3. Opdragen en inhoud van participatie naar vermogen [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die aanvullend van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid;

    • d.

      niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2. Bij het bepalen van de aard, de duur en de omvang van de maatschappelijke participatie houdt de gemeente rekening met de individuele omstandigheden van de inwoner.

3.4.4. Duur en omvang [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De duur en omvang van de tegenprestatie wordt individueel bepaald. Hierin spelen de volgende factoren een rol:

    • de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de inwoner;

    • de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de inwoner;

    • het arbeidsvermogen van de inwoner.

  • 2. De omvang van de tegenprestatie is maximaal 26 weken van 10 uur, of 260 uur op jaarbasis.

  • 3. Zo lang de geldende maximale omvang en duur van de tegenprestatie nog niet is bereikt zal de gemeente de inwoner controleren en wijzen op deze plicht.

  • 4. Op vrijwillige basis en op eigen verzoek kan de inwoner een tegenprestatie leveren als de geldende maximale duur en omvang van de tegenprestatie is bereikt.

3.4.5. Zoektijd en begeleiding [PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De inwoner krijgt zelf de gelegenheid binnen 2 maanden nadat de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is opgelegd, maatschappelijk nuttige werkzaamheden bij een organisatie te zoeken.

  • 2. Wanneer de inwoner niet binnen deze periode zelf een maatschappelijk nuttige activiteit heeft gevonden, kan door de gemeente een passende plek worden gezocht.

Hoofdstuk 4: Gezond en veilig opgroeien

Kinderen en tieners in onze gemeente moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van hun ouders/verzorgers, de jeugdigen zelf en hun (sociale) netwerk. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Als zij daarbij ondersteuning nodig hebben, dan kunnen zij zich melden bij de gemeente. Vervolgens wordt samen bekeken wat mogelijk is. Wanneer een beroep op ondersteuning of hulp nodig is dan wordt deze ondersteuning of hulp zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te beperken. Met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Kernwaarden:

  • De jeugdige moet gezond en veilig kunnen opgroeien.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De hulp wordt afgestemd op de inwoner en op andere vormen van hulp.

  • We hebben extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • Vrij toegankelijke hulp gaat voor individuele voorzieningen.

4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp [Jeugdwet]

  • 1. Alle hulp en ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun sociale netwerk.

  • 2. De gemeente betrekt de wensen van de jeugdige en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 3. Algemene voorzieningen en de eigen kracht of inzet van het sociale netwerk worden eerst onderzocht en wanneer mogelijk ingezet. De algemene voorzieningen zijn gericht op preventie. Wanneer het gewenste effect niet mogelijk is wordt gekeken of jeugdigen en ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening.

4.2 Algemene voorzieningen [Jeugdwet]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken biedt de gemeente aan (kwetsbare) jeugdigen, hun ouders en hun sociale netwerk de volgende algemene voorzieningen aan

    • a.

      het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen samenwerken en elkaar aanvullen;

    • b.

      informatie, advies en voorlichting;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg (GGD: consultatiebureau, jeugdarts);

    • d.

      activiteiten voor jeugdigen gericht op de ontwikkeling van talent;

    • e.

      lichte Opvoedondersteuning (geboden door o.a. GGD of wijkteam);

    • f.

      jeugdgezondheidszorg;

    • g.

      (school)maatschappelijk werk;

    • h.

      online hulpverlening;

    • i.

      voorzieningen voor spoedeisende situaties.

    Deze hulp is vrij toegankelijk. De jeugdige of zijn ouders heeft hiervoor geen verwijzing nodig.

  • 2. De gemeente kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

4.3 Individuele voorzieningen [Jeugdwet]

  • 1. De gemeente kan de volgende vormen van “individuele voorzieningen” aanbieden:

    • a.

      ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder;

    • b.

      jeugd GGZ (basis/specialistisch);

    • c.

      dyslexiezorg (Ernstige Enkelvoudige Dyslexie);

    • d.

      jeugdhulp in het netwerk (overig/intensief specialistisch);

    • e.

      daghulp (licht/zwaar);

    • f.

      verblijf licht (logeeropvang/overig);

    • g.

      pleegzorg;

    • h.

      verblijf zwaar;

    • i.

      bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen (driemilieuvoorziening/LVB 4 en 5/klinische jeugdverslaving/jeugdzorg plus);

    • j.

      vervoer in het kader van de Jeugdwet.

    Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De jeugdige of zijn ouders hebben daarvoor een verwijzing nodig van een huisarts, een medisch specialist, een jeugdarts, een gecertificeerde instelling, een medisch specialist, een kinder- of jeugd(straf)rechter, de raad voor de kinderbescherming, de Officier van Justitie, of een besluit van de gemeente.

  • 2. De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis aan. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.

4.4. Criteria individuele voorzieningen [Jeugdwet]

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening die een passende oplossing biedt.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan de gemeente hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover de gemeente de noodzaak van de hulp, de mate waarin deze passend is, en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3. De voorziening als bedoeld in het tweede lid kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 4. De gemeente kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

4.5 Afstemming met andere vormen van hulp [Jeugdwet]

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jeugdige of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:

  • a.

    Procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp;

  • b.

    Communicatie met andere organisaties en de gemeente;

  • c.

    Afbakening van taken en verantwoordelijkheden;

  • d.

    Aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en specialistische hulp.

De afspraken worden vastgelegd in een protocol of in een andere geschikte vorm.

Hoofdstuk 5: Leven en wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). Het gaat om inwoners die vanwege een beperking, chronische psychische, of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk mee kunnen doen.

Kernwaarden:

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Inwoners met een beperking moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven in hun eigen omgeving.

  • We hebben extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • De hulp wordt afgestemd op de inwoner.

5.1 Uitgangspunten, doelen en resultaten [Wmo]

  • 1. De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig en veilig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. De maatwerkvoorzieningen van de gemeente stellen de inwoner in staat om:

    • a.

      zo lang mogelijk zelfstandig en veilig te wonen;

    • b.

      een huishouden te voeren;

    • c.

      de woning normaal te gebruiken;

    • d.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • e.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

    • f.

      zelf regie te voeren over het dagelijkse leven;

    • g.

      een dagstructuur te hebben.

  • 2. De inwoner kan voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo in aanmerking komen als voldaan is aan de voorwaarden van de wet en deze verordening.

  • 3. Een inwoner komt alleen in aanmerking voor hulp op basis van de Wmo als:

    • a.

      de hulp langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      de hulp het goedkoopst en meest passend is.

  • 4. De gemeente kan niet altijd hulp geven. De gemeente geeft geen hulp, als

    • a.

      de inwoner niet in de gemeente woont behalve als het gaat om beschermd wonen en opvang;

    • b.

      de inwoner de noodzaak voor hulp had kunnen voorkomen;

    • c.

      de inwoner de noodzaak voor hulp had kunnen verwachten en zich daarop voor had kunnen bereiden, waardoor de hulp voorkomen had kunnen worden;

    • d.

      de hulp algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      de inwoner zijn beperkingen zelf kan oplossen;

    • f.

      de inwoner de gevolgen van zijn beperkingen kan verminderen door zijn dagelijks leven anders te organiseren;

    • g.

      de inwoner gebruik kan maken van een andere wettelijke regeling of een andere voorziening of van zijn eigen kracht of van zijn sociale netwerk;

    • h.

      de inwoner de gevraagde hulp zelf al heeft geregeld of aangeschaft nadat hij zich bij de gemeente heeft gemeld voor hulp, maar voordat een besluit is genomen. Dit geldt niet als de gemeente daarvoor toestemming heeft verleend of als achteraf kan worden vastgesteld dat de hulp noodzakelijk was;

    • i.

      de aanvraag een voorziening betreft die al eerder aan de inwoner is verstrekt en die bij normaal gebruik nog niet aan vervanging toe zou zijn. Dit geldt niet als:

      • i.

        de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om;

      • ii.

        de inwoner (gedeeltelijk) tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

      • iii.

        de eerder verstrekte voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag van de inwoner.

    • j.

      de voorziening een therapeutisch doel heeft;

    • k.

      de inwoner onvoldoende meewerkt, zodat de gemeente niet kan vaststellen of de voorziening noodzakelijk is;

    • l.

      de voorziening niet grotendeels op de inwoner zelf is gericht.

  • 5. De gemeente stelt nadere regels vast waarin de door de gemeente te bereiken doelen en resultaten, zoals beschreven in de artikelen in dit hoofdstuk, zijn toegelicht en uitgewerkt.

5.2 Zelfstandig en veilig wonen

5.2.1 Woonvoorzieningen [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner een woonvoorziening kan krijgen als het normale gebruik van zijn woning niet (meer) mogelijk is. De woonvoorziening stelt de inwoner in staat de woning te bereiken en zich in en om de woning te verplaatsen.

  • 2. Een woonvoorziening kan bestaan uit een verhuiskostenvergoeding. Dit is een vast geldbedrag om de inwoner tegemoet te komen in de kosten van verhuizing en inrichting.

  • 3. Een verhuiskostenvergoeding heeft voorrang op andere woonvoorzieningen, behalve als een verhuiskostenvergoeding voor de inwoner niet de goedkoopste voorziening is die nodig is.

  • 4. De gemeente verstrekt niet altijd hulp in de vorm van een woonvoorziening. De gemeente geeft geen hulp in de volgende situaties:

    • a.

      De inwoner woont niet het grootste deel van zijn tijd in de woning waar hij een voorziening voor vraagt.

    • b.

      De beperkingen van de inwoner zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt of de slechte staat van onderhoud van de woning.

    • c.

      De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekker woonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning of een onzelfstandige woning.

    • d.

      De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een complex voor ouderen, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte.

    • e.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • f.

      Het gaat om een voorziening die in ieder geval gerenoveerd moet worden.

    • g.

      De inwoner is verhuisd vanuit:

      • i.

        een woonruimte die niet bestemd is om daar het hele jaar te wonen; of

      • ii.

        vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning.

    • h.

      De inwoner verhuist naar:

      • i.

        een Wlz-instelling of andere zorginstelling;

      • ii.

        een woning die niet geschikt is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daarvoor vooraf schriftelijke toestemming heeft verleend.

    • i.

      De inwoner is verhuisd terwijl hiervoor geen aanleiding bestond op grond van zijn beperkingen en er was geen belangrijke reden voor verhuizing.

5.2.2 Hulp bij het huishouden [Wmo]

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp bij het huishouden kan krijgen. Hiermee wil de gemeente bereiken dat de inwoner:

  • a.

    de woning schoon en leefbaar kan houden;

  • b.

    kan zorgen voor de eerste levensbehoeften;

  • c.

    kan beschikken over schone kleding;

  • d.

    thuis kan zorgen voor de kinderen uit het gezin.

5.2.3 Verplaatsen in en om de woning [Wmo]

De gemeente zorgt voor maatwerkvoorzieningen waarmee de inwoner met een beperking in staat wordt gesteld zich voldoende te verplaatsen in en om de woning, of de woning te kunnen bereiken.

5.2.4 Beschermd wonen [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner een maatwerkvoorziening kan krijgen in de vorm van beschermd wonen als de inwoner als een direct gevolg van psychiatrische, psychosociale of meervoudige sociale problematiek een reële noodzaak heeft om in een beschermde woonomgeving te verblijven.

  • 2. De inwoner komt niet in aanmerking voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de inwoner zelfstandig kan wonen en permanent beschikbare bescherming of begeleiding niet noodzakelijk is;

    • b.

      de inwoner geen medisch vastgestelde diagnose kan overleggen waaruit de noodzaak tot beschermd wonen blijkt;

    • c.

      de inwoner wel een medisch vastgestelde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar nog dagelijks onder medische behandeling staat.

5.3 Maatschappelijke opvang [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner een maatwerkvoorziening kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Hiermee wil de gemeente bereiken dat de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen, wordt opgevangen.

  • 2. De inwoner wordt geplaatst in een opvangvoorziening in de regio Den Bosch. Dit geldt niet als er binnen deze regio geen opvangvoorziening beschikbaar is die het beste past bij de behoefte van de inwoner.

  • 3. Er bestaat geen recht op een voorziening voor maatschappelijke opvang als:

    • a.

      de inwoner ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en het verrichten van basale huishoudelijke taken;

    • b.

      de inwoner een fysieke of zintuigelijke beperking heeft waardoor de opvang niet of onvoldoende toegankelijk is;

    • c.

      er duidelijke indicaties bestaan voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleid kan worden en/of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening;

    • d.

      de inwoner ernstig verstandelijk beperkt is en daardoor binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden;

    • e.

      de inwoner niet akkoord wenst te gaan met de huisregels en de verblijfsvoorwaarden van de opvanginstelling waaronder het meewerken aan een zekerheidsstelling voor de betaling van de bijdrage;

    • f.

      de inwoner zich (na toegang tot de voorziening) ernstig misdraagt jegens andere inwoners in de opvangvoorziening of jegens de medewerkers van de instelling;

    • g.

      de inwoner zelfstandig kan wonen en permanent beschikbare bescherming of begeleiding niet noodzakelijk is.

5.4 Begeleiding en dagbesteding [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die onvoldoende in staat zijn om zelf overzicht te houden over het dagelijks leven, hulp kunnen krijgen. Hiermee wil de gemeente bereiken dat de inwoner:

    • a.

      voor zichzelf kan zorgen;

    • b.

      om kan gaan met sociale situaties in het dagelijks leven, zoals thuis en met vrienden en familie;

    • c.

      kan zorgen voor structuur in de dag en nacht;

    • d.

      een zinvolle dagbesteding heeft, waarin iemand zijn vaardigheden zoveel als mogelijk verbetert of behoudt;

    • e.

      zelf besluiten kan nemen en overzicht kan houden.

  • 2. De hulp kan in houden dat inwoners mee doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere begeleide groepsactiviteiten voor een of meer dagdelen per week.

  • 3. De hulp kan inhouden dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan individueel of in een groep plaatsvinden. Het betekent dat de begeleider toezicht houdt op de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving te communiceren. De begeleider kan ook helpen bij normale (dagelijkse) activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën, maar neemt deze niet volledig over.

5.5 Vervoer [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp kunnen krijgen als zij geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer of een vervoermiddel.

  • 2. De hulp houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis zodat ze mee kunnen doen, mensen kunnen ontmoeten en sociale verbanden aan kunnen gaan. Om vervoer voor inwoners die dat nodig hebben beschikbaar en betaalbaar te houden kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met collectief vervoer, voordat andere voorzieningen aan de orde kunnen komen.

  • 3. De gemeente verstrekt geen vervoersvoorziening gericht op woon-werk verkeer en zakelijk verkeer.

5.6 Mantelzorg

5.6.1 Ondersteuning mantelzorger [Wmo]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven in een situatie waarin steeds toezicht nodig is, ondersteuning kunnen krijgen zodat zij in staat zijn om de mantelzorg vol te houden.

  • 2. De ondersteuning kan inhouden dat de mantelzorg tijdelijk wordt overgenomen, zo nodig door een professional. We noemen dit respijtzorg.

5.6.2. Mantelzorgwaardering [Wmo]

  • 1. De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners met een beperking die wonen in onze gemeente. Daarom stelt de gemeente jaarlijks een mantelzorgwaardering vast. Het doel van de mantel-zorgwaardering is om een blijk van waardering aan de mantelzorgers te geven.

  • 2. De mantelzorgwaardering kan bestaan uit een éénmalig geldbedrag per jaar, een attentie of een andere wijze van waardering, of een combinatie hiervan.

  • 3. De gemeente zorgt voor voldoende informatie en voorlichting over de mantelzorgwaardering.

5.6.3 Voorwaarden mantelzorgwaardering [Wmo]

Een mantelzorgwaardering kan worden toegekend aan de inwoner die mantelzorg geeft en die geen betaalde hulp biedt aan de inwoner.

Hoofdstuk 6: De vorm van hulp

De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). Daarnaast kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget.

In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.

Kernwaarden:

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De zelfredzaamheid van de inwoner wordt versterkt.

  • De hulp wordt afgestemd op de inwoner.

6.1 Vormen van hulp [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]

De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in natura (een dienst of een product), in geld, in bruikleen of in eigendom, tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. In de toekenningsbeschikking wordt de vorm van de hulp vermeld.

6.2 Hulp in natura [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de leverancier van een maatwerkvoorziening de inwoner voldoende helpt om het product goed te kunnen gebruiken.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat de leverancier van een maatwerkvoorziening de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft.

  • 3. De leverancier informeert de inwoner over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

6.3 Hulp in geld [Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet, Awb]

  • 1. De inwoner die hulp van de gemeente krijgt ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat zij de betaling aan de inwoner doet binnen zes weken nadat de gemeente een besluit heeft genomen over de betaling.

  • 3. De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen maar op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon of een leverancier betalen.

  • 4. De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen (vordering), als dit volgens de wettelijke regels kan. Het moet gaan om een vordering op grond van een van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

  • 5. De gemeente kan een besluit nemen om betalingen te doen, zonder dat de inwoner daar met een brief over wordt geïnformeerd, als bij de overboeking voldoende duidelijk wordt gemaakt waarom de betaling wordt gedaan.

6.4 Persoonsgebonden budget

6.4.1 Voorwaarden pgb [Jeugdwet, Wmo]

  • 1. In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo en de Jeugdwet stellen.

  • 2. De inwoner stelt een pgb-plan op. In dit pgb-plan is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom de beschikbare hulp in natura van de gemeente niet passend is;

    • b.

      de beoogde uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de hulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de hulp is gewaarborgd;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in het aantal eenheden en het tarief.

  • 3. De gemeente stelt nadere regels over het recht, de hoogte en voorwaarden voor het verkrijgen en het besteden van een pgb.

  • 4. De gemeente weigert een pgb in de volgende situaties:

    • a.

      de inwoner heeft geen volledig ingevuld pgb-plan overgelegd volgens het door de gemeente vastgestelde model;

    • b.

      de inwoner weigert het pgb-plan desgevraagd met de gemeente te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het pgb-plan te bespreken;

    • c.

      de inwoner, of, indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, en één van diens ouders of voogden, heeft surseance van betaling aangevraagd of is failliet verklaard;

    • d.

      voor de inwoner of, indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, voor één van diens ouders of voogden, is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard, of is een verzoek daartoe bij de rechtbank ingediend;

    • e.

      de inwoner heeft zich niet gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

    • f.

      naar het oordeel van de gemeente is onvoldoende aannemelijk dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

    • g.

      het ernstige vermoeden bestaat dat de inwoner problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • h.

      de inwoner laat het beheren van het persoonsgebonden budget over aan de aanbieder die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze aanbieder.

6.4.2 Pgb en hulp uit het sociale netwerk [Jeugd, Wmo]

  • 1. Alvorens de inwoner een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem verwacht dat hij een beroep doet op zijn eigen kracht, die van het gezin en het sociale netwerk.

  • 2. Onder het sociaal netwerk wordt de informele hulpverlener verstaan, hieronder vallen onder andere ouders, familie, vrienden en kennissen van de budgethouder.

  • 3. Geen pgb voor ondersteuning door het sociale netwerk mag worden ingezet, indien de persoon die de zorg wil verlenen hier naar verwachting niet in staat zal zijn.

6.4.3 Hoogte en tarief persoonsgebonden budget Wmo [Wmo]

  • 1. Het pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld pgb-plan inzake de besteding van het pgb;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      kan door de gemeente aangepast worden door een lager pgb-tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van personen die behoren tot het sociale netwerk of zzp-ers.

  • 2. Het bedrag van het pgb voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao. Hierbij vindt afstemming plaats op de tarieven van de Regeling dienstverlening aan huis;

    • b.

      87,50% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zzp-er of zorgorganisatie die een lagere cao hanteert, inschakelt;

    • c.

      87,50% van het van het tarief indien de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk.

  • 3. Het bedrag van het pgb voor begeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zzp-er of zorgorganisatie die een lagere cao hanteert, inschakelt;

    • c.

      50% van het tarief indien de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk.

  • 4. Het pgb voor dagbesteding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zzp-er of zorgorganisatie die een lagere cao hanteert, inschakelt;

    • c.

      50% van het tarief indien de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk.

  • 5. Het pgb budget voor kortdurend verblijf bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de inwoner een zzp-er of een zorgorganisatie die een lagere cao hanteert, inschakelt;

    • c.

      30% van het tarief indien de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk.

  • 6. Het pgb voor beschermd wonen bedraagt maximaal:

    • a.

      Bij pgb beschermd wonen all-inclusive: 88% van het tarief voor hulp in natura beschermd wonen all-inclusive;

    • b.

      Bij pgb beschermd wonen thuis: 86% van het tarief voor hulp in natura beschermd wonen thuis;

    • c.

      Bij pgb beschermd wonen begeleid: 88% van het tarief voor hulp in natura beschermd wonen begeleid.

  • 7. De hoogte van een pgb voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt maximaal de huur of de aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door de gemeente aan de aanbieder zou zijn verschuldigd.

  • 8. De gemeente stelt op basis van de systematiek en tariefdifferentiatie genoemd in de leden 1 tot en met 7 nadere regels over het pgb en de tarieven vast.

6.4.4 Hoogte en tarief persoonsgebonden budget Jeugd [Jeugdwet]

  • 1. Het pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan inzake de besteding van het pgb;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp, van derden te betrekken;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      kan door de gemeente aangepast worden door een lager pgb-tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, en andere maatregelen van personen die behoren tot het sociaal netwerk of zzp-ers.

  • 2. Het pgb bedraagt:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien een zorgorganisatie wordt ingeschakeld met medewerkers in loondienst;

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in het eerste lid indien de zorg wordt afgenomen bij een zzp-er;

    • c.

      50% van het tarief indien de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk;

    • d.

      Indien de budgethouder concreet en onderbouwd kan aantonen dat in zijn situatie het pgb-tarief niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen, kan in uitzonderlijke gevallen aanpassing plaatsvinden, passend bij de situatie.

  • 3. De gemeente stelt op basis van de systematiek en tariefdifferentiatie genoemd in de leden 1 en 2 nadere regels over het pgb en de tarieven vast.

6.4.5 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk [Jeugdwet, Wmo]

De in dit hoofdstuk genoemde pgb-tarieven voor hulp van een persoon uit het sociaal netwerk zijn niet lager dan het minimum uurloon inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

6.4.6 Kwaliteitseisen voor formele hulp met pgb [Jeugd, Wmo]

De kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren. Zorgverleners die zorg verlenen die wordt betaald uit een pgb:

  • a.

    staan ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • b.

    hebben adequaat opgeleid personeel in dienst;

  • c.

    kunnen een VOG overleggen van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers);

  • d.

    zijn verzekerd tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid;

  • e.

    staan ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).

6.4.7 Verantwoording pgb [Jeugdwet, Wmo]

  • 1. Als een inwoner hulp op maat in de vorm van een pgb krijgt, dan komen alleen de kosten van hulp die daadwerkelijk is geleverd ten laste van het pgb.

  • 2. De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe, en voor welke kosten het pgb is besteed. Voor dat verslag kan de gemeente een formulier verplicht stellen.

6.5 Eigen bijdrage Wmo-voorzieningen

6.5.1 Kostprijs voorzieningen [Wmo]

  • 1. De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de voorziening in natura betrekt van een aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 2. De kostprijs van een pgb is gelijk aan het bedrag van het pgb.

  • 3. De gemeente stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

6.5.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen [Wmo]

  • 1. De inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorzieningen in natura, zolang de inwoner van de maatwerkvoorziening gebruik maakt.

  • 2. De inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 3. De inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      woningaanpassingen;

    • b.

      hulpmiddelen;

    • c.

      vervoersvoorzieningen;

    • d.

      hulp in de huishouding;

    • e.

      individuele begeleiding;

    • f.

      groepsbegeleiding;

    • g.

      kort verblijf.

  • 4. De gemeente stelt nadere regels over de hoogte van de eigen bijdrage.

6.5.3 Geen eigen bijdrage bij minimum inkomen [Wmo]

Voor maatwerkvoorzieningen is de inwoner die een bijdrageplichtig inkomen heeft lager dan 120% van het sociaal minimum geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 7: Inkomen en schulden

De gemeente heeft een financieel vangnet voor inwoners die te weinig inkomen en vermogen hebben om de dagelijkse kosten te betalen: een maandelijkse bijstandsuitkering. Deze inwoners en andere inwoners met een lastige financiële situatie kunnen bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Voor een aantal extra’s wordt een inkomensgrens genoemd. Dit is geen harde grens, maar een uitgangspunt (kompas) bij het beoordelen van aanvragen. Inwoners die in een vergelijkbare financiële situatie zitten als inwoners met een inkomen onder de inkomensgrens, kunnen vaak ook geholpen worden. Dat beoordeelt de gemeente per situatie. Daarnaast geven we enkele basisregels voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.

Kernwaarden:

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Armoede en schulden proberen we zoveel mogelijk te voorkomen.

  • De zelfredzaamheid van de inwoner wordt versterkt.

  • De gemeente biedt een financieel vangnet.

  • We stemmen de hulp af op de inwoner.

  • We hebben extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

7.1 Minimabeleid [PW, Wgs, Gemeentewet]

In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken en uitvoeren van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan.

  • 1.

    De gemeente wil dat inwoners met een laag inkomen en een vermogen lager dan de grens genoemd in de wet hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen aan de samenleving. De gemeente neemt maatregelen om armoede en schulden te voorkomen.

  • 2.

    De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of schulden hebben hulp aan bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die hulp is dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

  • 3.

    De gemeente stimuleert initiatieven die zijn gericht op het bestrijden van armoede en het tegengaan van schulden. De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties.

  • 4.

    De gemeente legt in een beleidsplan vast hoe het minimabeleid voor een bepaalde periode ingevuld wordt. De gemeente geeft daarbij aan welke groepen kwetsbare inwoners op welke manier financieel worden ondersteund.

  • 5.

    De gemeente richt het minimabeleid zo in, dat inwoners met een laag inkomen voldoende ondersteund worden en dat met het krijgen van betaald werk een armoedeval zoveel mogelijk wordt voorkomen.

  • 6.

    De gemeente zorgt ervoor dat voorzieningen die per maand of per jaar worden verstrekt, na afloop van die periode op een eenvoudige manier opnieuw aangevraagd kunnen worden.

7.2 Bijzondere bijstand [PW]

  • 1. Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen.

  • 2. De gemeente ondersteunt de inwoner met bijzondere bijstand binnen de regels van artikel 35 van de Participatiewet

  • 3. De gemeente stelt nadere regels vast over bijzondere bijstand en de wijze waarop rekening wordt gehouden met eigen draagkracht uit inkomen of vermogen van de inwoner.

7.3 Studietoeslag [PW]

Studenten met een beperking hebben vaak moeite om hun inkomen te verbeteren. Ze kunnen vanwege de beperking niet werken naast hun studie. Een bijbaan is voor hen ook vaak niet te combineren met studie vanwege de beperking. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.

7.3.1 Doelgroep [PW]

De doelgroep voor de Individuele Studietoeslag is beschreven in artikel 36b van de Participatiewet.

7.3.2 Vaststelling beperking [PW]

Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de medische beperking van de student zodanig is dat hij naast de studie structureel niet kan bijverdienen.

De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.

7.3.3 Hoogte en duur van de toeslag [PW]

  • 1. De studietoeslag is 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden zoals omschreven in artikel 21b van de Participatiewet en wordt elke maand uitbetaald.

  • 2. Als de student niet meer aan de voorwaarden voldoet, wordt de studietoeslag beëindigd.

7.3.4 Eenmaal per periode verlenen [PW]

Een inwoner kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

7.3.5 Aanvraag en betaling [PW]

  • 1. Een aanvraag voor een Individuele Studietoeslag kan worden ingediend bij Loket WegWijs, of op een andere door de gemeente vastgestelde wijze.

  • 2. Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald.

7.4 Individuele inkomenstoeslag [PW]

Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de individuele inkomenstoeslag bedoeld. De toeslag kan jaarlijks worden aangevraagd. Hier is beschreven voor welke inwoners de individuele inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

7.4.1 Begrippen [PW]

Bij de individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de Participatiewet wordt verstaan onder:

  • a.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • b.

    peildatum: datum waarop een persoon zich bij de gemeente meldt voor een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag en aan de voorwaarden voldoet;

  • c.

    referteperiode: ononderbroken periode van 36 maanden voor de peildatum.

7.4.2 Indienen verzoek [PW]

Een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag wordt ingediend via een aanvraagformulier met de bewijsstukken die nodig zijn.

7.4.3 Doelgroep [PW]

  • 1. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner die in de referteperiode een gemiddeld inkomen heeft gehad dat niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnormen in dezelfde periode.

  • 2. Een inwoner komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als aan deze inwoner in het jaar dat vooraf gaat aan de peildatum een maatregel is opgelegd omdat hij zich niet heeft gehouden aan een arbeids- of re-integratieverplichting als bedoeld in de Participatiewet en/of de deze verordening.

  • 3. Een inwoner komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als deze onderwijs volgt of in de referteperiode heeft gevolgd. Het gaat dan om onderwijs dat het Rijk bekostigt.

7.4.4 Hoogte van de toeslag [PW]

  • 1. De individuele inkomenstoeslag is per kalenderjaar:

    • a.

      € 417,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 537,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 596,- voor gehuwden of samenwonenden.

  • 2. Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners geen recht op inkomenstoeslag heeft, de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. Deze bedragen worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek van de laatste maand oktober en naar boven afgerond op hele euro’s.

7.5 Bijdrage voor maatschappelijke activiteiten, het Welzijnsfonds [Gemeentewet]

Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Ook abonnementen op kranten, tijdschriften, telefoon en internet en hiermee vergelijkbare uitgaven kunnen worden gedeclareerd. Alleen werkelijk betaalde kosten komen in aanmerking voor de bijdrage.

7.5.1 Begrippen

  • 1. Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 en 33 van de Participatiewet, en de algemene bijstand.

  • 2. De peilmaand: de maand januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. De peildatum: de eerste dag van de maand januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

7.5.2 Doelgroep en activiteiten [Gemeentewet]

  • 1. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moet de inwoner:

    • a.

      op de dag van aanvraag ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente, en

    • b.

      in de peilmaand een inkomen hebben dat gelijk is aan of minder dan 120% van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm zoals bedoeld in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de wet, en

    • c.

      op de peildatum een bedrag aan vermogen hebben dat ligt beneden de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Inwoner komt tevens in aanmerking als er voldaan wordt aan het gestelde in het eerste lid onder a. en één van de hieronder genoemde voorwaarden. Hierop is de peildatum en peilmaand niet van toepassing.

    • i.

      Inwoner heeft zich aangemeld voor schulddienstverlening;

    • ii.

      Inwoner beschikt niet over het Vrij Te Laten Bedrag zoals berekend volgens de Recofa-methode, of als gevolg van:

      • loonbeslag;

      • verrekening huur- en zorgtoeslag;

      • maximale afloscapaciteit die wordt ingezet ten behoeve van schuldeisers;

      • specifieke omstandigheden door schulddienstverlener omschreven;

    • iii.

      Er sprake is van een minnelijke of wettelijke schuldregeling.

  • 3. De bijdrage is bedoeld voor:

    • a.

      sportieve, culturele, politieke, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten, die beogen het sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken;

    • b.

      abonnementen op kranten, tijdschriften, telefoon, internet en hiermee vergelijkbare uitgaven.

7.5.3 Bijdrage [Gemeentewet]

  • 1. De bijdrage bedraagt maximaal € 196,- per kalenderjaar per gezinslid dat 18 jaar of ouder is.

  • 2. De bijdrage voor een gezinslid dat op de peildatum 3 jaar of ouder is en jonger dan 18 jaar, bedraagt maximaal € 296,-.

  • 3. De kosten die worden vergoed zijn, als deze hoger zijn dan de maximale tegemoetkoming, voor de toepassing van dit hoofdstuk overdraagbaar aan een ander rechthebbend lid van het huishouden dat behoort tot dezelfde leeftijdsgroep.

  • 4. Voor kinderen die op de peildatum jonger zijn dan 3 jaar wordt geen bijdrage verstrekt.

7.5.4 Aanpassing bedragen [Gemeentewet]

  • 1. De maximale bijdrage per gezinslid bedoeld in artikel 7.5.3, eerste lid, wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek van de laatste maand oktober en naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 2. De maximale bijdrage voor een gezinslid bedoeld in artikel 7.5.3, tweede lid, is steeds € 100,- hoger dan de bijdrage bedoeld in artikel 7.5.3, eerste lid.

7.5.5 Aanvraag en toekenning [Gemeentewet]

  • 1. De aanvraag om een bijdrage moet worden ingediend op een daartoe bestemd aanvraagformulier, of op een andere door de gemeente vastgestelde wijze, onder overlegging van de nota’s en betaalbewijzen.

  • 2. Bij maandelijks gelijke, periodieke kosten kan volstaan worden met het eenmalig indienen van een declaratie met bewijsstuk. De kosten worden maandelijks vergoed voor (het restant van) het kalenderjaar met ingang van de maand waarop het bewijsstuk betrekking heeft.

  • 3. De bijdrage dient te worden aangevraagd uiterlijk 10 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

7.5.6 Uitbetaling [Gemeentewet]

  • 1. De gemeente betaalt de bijdrage per maand achteraf.

  • 2. Alleen werkelijk gemaakt kosten komen voor een bijdrage in aanmerking.

7.5.7 Terugvordering [Gemeentewet]

  • 1. Indien de inwoner onjuiste inlichtingen heeft verstrekt op basis waarvan aan hem ten onrechte de bijdrage is toegekend of indien inwoner desgevraagd de bewijsstukken niet overlegt waaruit blijkt dat hij de kosten waarvoor de bijdrage werd verstrekt, daadwerkelijk heeft gemaakt, of wanneer een onverschuldigde betaling aan hem is gedaan, vordert de gemeente de kosten van de bijdrage geheel of gedeeltelijk terug.

  • 2. Bij de beoordeling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, als bedoeld in het eerste lid, houdt de gemeente rekening met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de inwoner.

  • 3. Alvorens tot terugvordering over te gaan, wordt de inwoner in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 4. Het horen van inwoner kan achterwege worden gelaten indien:

    • de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • de inwoner al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • er sprake is van zeer ernstige gedragingen als bedoeld in artikel 8.2.9 van deze verordening.

  • 5. Terugvordering van de kosten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vindt eerst plaats nadat de gemeente de eerder toegekende bijdrage bij een zelfstandig besluit heeft ingetrokken.

  • 6. De gemeente vordert bij zelfstandig besluit vervolgens de bijdrage terug op grond van het bepaalde in artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek.

7.5.8 Uitvoering [Gemeentewet]

De gemeente kan ten behoeve van de uitvoering en controle nadere regels vaststellen.

7.6 Schuldhulpverlening [Wgs]

De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

7.6.1 Samenwerking en toegang

  • 1. De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden opbouwen.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij het vinden van een oplossing voor schulden.

  • 3. De gemeente informeert inwoners over de hulp die zij kan aanbieden en zorgt ervoor dat die hulp ook echt beschikbaar is.

  • 4. De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van hulp. Een uitzondering op die regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

7.6.2 Schuldhulpverlening

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp kan krijgen bij het oplossen van schulden, die hulp zo snel mogelijk krijgt.

  • 2. In het plan, dat elke vier jaar door de raad wordt vastgesteld, wordt beschreven op welke wijze de gemeente de inwoner helpt bij het oplossing van schulden.

7.7 Zorgkosten [PW]

  • 1. De gemeente biedt samen met zorgverzekeraar VGZ en CZ een collectieve zorgverzekering voor minima aan. Die verzekering bevat:

    • a.

      een lagere premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen; en

    • b.

      een bijdrage in de zorgpremie.

  • 2. De inwoner die een inkomen heeft dat lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, en niet beschikt over meer vermogen dat de in de wet genoemde grens, kan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering.

  • 3. Onder inkomen wordt verstaan het inkomen zoals omschreven in artikel 7.5.1.

  • 4. De gemeente stelt nadere regels vast over de hoogte van de premie en de bijdrage in de zorgpremie.

Hoofdstuk 8: Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

Kernwaarden:

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De gemeente en de inwoner gaan respectvol met elkaar om.

  • De inwoner geeft de informatie die nodig is.

8.1 Hoe gaan we met elkaar om?

8.1.1 De rol van de gemeente [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]

  • 1. De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk.

    • b.

      De inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, altijd recht op een gesprek bij de gemeente of bij de inwoner thuis.

    • c.

      De gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie.

    • d.

      De website van de gemeente voldoet aan erkende kwaliteitseisen.

    • e.

      Er zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn.

    • f.

      De gemeente informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

    • g.

      De gemeente respecteert de privacy van de inwoner.

    • h.

      De gemeente maakt zoveel mogelijk gebruik van gegevens die al binnen de gemeente aanwezig zijn en vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

    • i.

      De gemeente wijst de inwoner op beschikbare deskundige hulp.

  • 2. De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat niet getolereerd kan worden. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

      • zijn rechten en plichten;

      • wat er van hem wordt verwacht;

      • welk gedrag niet wordt geaccepteerd;

      • wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet wordt geaccepteerd; en

      • waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt.

    • b.

      De gemeente geeft de inwoner de kans om zijn mening te geven vóórdat de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren.

    • c.

      De reactie van de gemeente op onacceptabel gedrag past bij:

      • de ernst van het gedrag;

      • de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

      • de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • d.

      De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente de dienstverlening, als deze gestopt is, zal voortzetten.

8.1.2 De rol van de inwoner [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]

  • 1. De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen. Dit noemen we eigen kracht.

    • b.

      Als de gemeente hulp verleent werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn probleem.

    • c.

      De inwoner zorgt ervoor dat de hulp van de gemeente niet langer duurt dan nodig is.

  • 2. De inwoner werkt mee zodat snel duidelijk is op welke manier zijn probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

    • a.

      De inwoner informeert de gemeente zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de rechten en plichten van de inwoner. Dit geldt ook als de hulp al is toegekend.

    • b.

      De gemeente ontvangt alle documenten en bewijsstukken die zij nodig heeft zo snel mogelijk van de inwoner.

    • c.

      De inwoner brengt de gemeente zo snel mogelijk op de hoogte van zijn beperkingen, als die van belang zijn in het contact met de gemeente.

8.2 Afspraken en verplichtingen

8.2.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1. De gemeente verlaagt een uitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 2. Bij het nemen van een besluit tot het verlagen van een uitkering houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de ernst van het gedrag;

    • b.

      de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden; en

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3. Voordat een uitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om zijn mening te geven. De inwoner kan dat op de volgende manier doen:

    • telefonisch;

    • schriftelijk;

    • via e-mail.

  • 4. Het vragen om een mening van de inwoner hoeft niet als zich een situatie voordoet zoals beschreven in artikel 4:11 Awb.

8.2.2 Verjaring [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden of als het gedrag hem niet te verwijten is.

8.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering met ingang van de kalendermaand na de maand waarin de gemeente het besluit tot verlaging aan de inwoner per brief bekend heeft gemaakt. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald of met een herzienings- of terugvorderingsbesluit.

  • 2. De verlaging wordt voor een bepaalde tijd opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging bij nieuwe uitkeringen opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de uitkering.

  • 4. Soms kan de gemeente de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. Dan zal de gemeente het overgebleven deel van de verlaging alsnog opleggen als de inwoner binnen 6 maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

8.2.4 Berekening verlaging [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1. De verlaging is een percentage van de uitkeringsnorm die van toepassing is op de inwoner.

  • 2. Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand, dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege verwijtbaar gedrag van de inwoner.

8.2.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen [PW, Awb]

De gemeente verlaagt de uitkering één maand als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet voldoende nakomt. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

8.2.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering één maand met 50% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      het niet voldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet;

    • c.

      het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

    • d.

      van de alleenstaande ouder, waarvan de ontheffing als bedoeld in artikel 9a, derde lid van de Participatiewet is ingetrokken: als de alleenstaande ouder uit houding en gedrag laat blijken geen gebruik te maken van een voorziening die de kans op werk vergroot.

  • 2. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering één maand met 100% van de uitkeringsnorm als de inwoner onvoldoende probeert werk te vinden.

  • 3. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 50% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening;

    • b.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • c.

      het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

    • d.

      van de alleenstaande ouder, waarvan de ontheffing als bedoeld in artikel 9a, derde lid van de Participatiewet is ingetrokken: als de alleenstaande ouder uit houding en gedrag laat blijken geen gebruik te maken van een voorziening die de kans op werk vergroot.

  • 4. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 100% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende proberen werk te vinden;

    • b.

      het niet aannemen van aangeboden werk;

    • c.

      het niet behouden van werk.

  • 5. Als de gemeente de IOAW- of IOAZ-uitkering tijdelijk of blijvend kan weigeren omdat de inwoner verwijtbaar werkloos is, dan wordt de uitkering niet met toepassing van het vierde lid verlaagd, maar tijdelijk of blijvend geweigerd. Het bedrag van de weigering is even hoog als het inkomen dat de inwoner zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven.

8.2.7 Stoppen verlaging [PW, Awb, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als uit houding en gedrag van de inwoner overduidelijk blijkt dat hij alsnog de verplichtingen nakomt.

  • 2. De inwoner moet de gemeente zelf vragen om de verlaging te stoppen. Hij moet de vraag indienen binnen 14 dagen nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen.

  • 3. De gemeente neemt uiterlijk op de datum waarop de opgelegde verlaging eindigt een nieuw besluit op de vraag van de inwoner om de verlaging te stoppen.

8.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid [PW, Awb]

  • 1. Als er sprake is van onverantwoord snel besteden van het vermogen wordt een verlaging van 20% van de toepasselijke bijstandsnorm opgelegd voor de periode dat eerder of langer uitkering is verstrekt dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, met een maximum van 24 maanden.

  • 2. In overige gevallen wordt een verlaging wegens te weinig besef van verantwoordelijkheid voor zijn eigen levensonderhoud als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet afgestemd op het nadeel, uitgedrukt in een bedrag, voor de gemeente.

  • 3. De verlaging op basis van het tweede lid wordt vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een nadeel voor de gemeente tot € 2000,-;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een nadeel voor de gemeente vanaf € 2000,- tot € 4000,-;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een nadeel voor de gemeente vanaf € 4000,-.

  • 4. De verlaging wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand als er sprake is van door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid in de periode voorafgaand aan de bijstand.

  • 5. In combinatie met de verlaging van het vierde lid is het mogelijk om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken op grond van artikel 48, tweede lid onder b van de Participatiewet.

8.2.9 Zeer ernstig misdragen [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt één maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm.

8.2.10 Niet nakomen van andere verplichtingen [PW, Awb]

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet voldoende nakomt.

  • 2. De verlaging is 20% van de uitkeringsnorm voor één maand als het gaat om:

    • a.

      verplichtingen die gericht zijn op werk;

    • b.

      verplichtingen in verband met bijstand die in een bepaalde vorm (bijvoorbeeld in natura) of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

  • 3. De verlaging is 50% van de uitkeringsnorm voor één maand als het gaat om verplichtingen die zijn gericht op vermindering van de bijstand.

  • 4. De verlaging is 100% van de uitkeringsnorm voor één maand als het gaat om verplichtingen die gericht zijn op beëindiging van de bijstand.

8.2.11 Samenloop van gedragingen [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1. Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet nakomt, leidt tot één verlaging. De grootste verlaging die van toepassing is voor het gedrag geldt dan, en ook de duur die bij die verlaging hoort.

  • 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen niet worden nagekomen, dan wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of - als dat niet mogelijk is - na elkaar opgelegd.

  • 3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, of een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, dan wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, of een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, dan wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij de omstandigheden van de inwoner naar het oordeel van de gemeente aanleiding zijn om de verlagingen op te leggen in achtereenvolgende maanden.

8.2.12 Herhaling (recidive) [PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft gewijzigd in € 0,-. Een verlaging op grond van artikel 8.2.5 kan maximaal 3 maanden worden toegepast.

8.2.13 Uitkeringsgerechtigden boven de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering via de SVB

Als een inwoner een uitkering op grond van Participatiewet ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dan zijn de vorige artikelen niet van toepassing, maar is het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing.

8.3 Terugvorderen uitkering

Terugvordering en incasso [PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]

  • 1. De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 2. Bij een klein bedrag kan de gemeente besluiten om dit niet terug te vorderen, als dit te veel tijd en geld kost.

  • 3. Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat inwoners een inkomen blijven houden dat past bij hun persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan of hoger dan de beslagvrije voet.

  • 4. De gemeente stelt nadere regels vast over terugvordering en incasso.

8.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening

8.4.1 Beëindiging voorziening [Jeugdwet, Wmo, Wgs, Gemeentewet]

  • 1. De gemeente kan een besluit om een voorziening toe te kennen, herzien of intrekken als:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en het verstrekken van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • c.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • d.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      het om een pgb gaat en het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is gebruikt om een voorziening te betalen waarvoor het pgb is toegekend.

  • 2. De gemeente kan een besluit om Wmo-hulp toe te kennen intrekken als de inwoner langer dan 13 weken verblijft in een Wlz-instelling of een instelling in het kader van de Zorgverzekeringswet.

8.4.2 Terugvordering voorziening [Wmo, Burgerlijk Wetboek, Gemeentewet]

  • 1. Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan kan de gemeente de geldwaarde van de voorziening die ten onrechte is verstrekt, vorderen van de inwoner.

  • 2. Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken, dan kan deze voorziening van de inwoner worden teruggevorderd als het om een product gaat dat in eigendom of in bruikleen is verstrekt.

  • 3. Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken, kan het ten onrechte betaalde pgb teruggevorderd worden.

8.4.3 Opschorten pgb [Jeugdwet, Wmo]

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:

  • a.

    de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

  • b.

    de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij het ontvangen van het pgb; of

  • c.

    de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

8.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

8.5.1 Uitgangspunten [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]

Om de doelen van de wetten te bereiken, is het belangrijk, dat inwoners hun verplichtingen nakomen en dat de gemeente inwoners daarbij helpt. De gemeente doet dat door:

  • a.

    professionele dienstverlening en een passende administratieve organisatie;

  • b.

    begrijpelijke informatie aan de inwoner te geven over rechten en plichten;

  • c.

    procedures zo in te richten, dat de kans op fraude wordt beperkt;

  • d.

    inwoners met een bijstandsuitkering op een passende manier te begeleiden op weg naar betaald of onbetaald werk;

  • e.

    samen te werken met andere organisaties, zoals UWV, maatschappelijke organisaties en andere gemeenten;

  • f.

    inwoners die hun verplichtingen niet nakomen op een passende manier te sanctioneren.

8.5.2 Controle [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      Huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

    • b.

      Heimelijke waarnemingen: medewerkers van de gemeente verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd. Dat verzamelen gebeurt bijvoorbeeld door buurtonderzoek of camera-observaties;

    • c.

      Bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • d.

      Signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • e.

      Andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2. De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3. Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de gemeente ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4. Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

8.5.3 Voorkomen van fraude [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

8.5.4 Uitvoeringsplan en beleidsverslag [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente legt in een uitvoeringsplan vast hoe de gemeente fraudebestrijding aanpakt en ervoor zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).

  • 2. In het uitvoeringsplan staat in ieder geval:

    • a.

      wat de gemeente doet om fraude te voorkomen;

    • b.

      wanneer en hoe de gemeente inwoners informeert over rechten en plichten (voorlichting);

    • c.

      welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en

    • d.

      hoe de gemeente samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.

  • 3. De gemeente stelt na afloop van de periode waarvoor het uitvoeringsplan is bedoeld, een beleidsverslag vast. Daarin beschrijft de gemeente of de gestelde doelen voor dat jaar zijn behaald en de redenen waarom dat wel of niet is gebeurd.

8.5.5 Privacy [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

  • 1. De gemeente stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast protocollen op. Het gaat in ieder geval om protocollen voor de inzet van:

    • a.

      Huisbezoeken;

    • b.

      Buurtonderzoeken.

    De protocollen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. De gemeente maakt de protocollen openbaar.

  • 2. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

8.5.6 Gegevensverwerking [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente verwerkt alleen de persoonsgegevens die nodig zijn voor het bieden van ondersteuning of het inzetten van voorzieningen als bedoeld in deze verordening.

8.5.7 Toezichthouders [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De gemeente wijst een of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

Hoofdstuk 9: Kwaliteit en aanbesteding

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk en goed bruikbaar zijn. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

Kernwaarden:

  • Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passend bij de behoefte van de inwoner.

  • De gemeente handelt professioneel en heeft oog voor de belangen van de inwoner.

  • We stemmen de hulp af op de inwoner.

  • De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

9.1 Kwaliteit [Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      wordt geleverd door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

    • d.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en klantgericht wordt gerealiseerd;

    • f.

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk of gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;

    • g.

      voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en dat de aanbieder dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2. De gemeente kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. De gemeente controleert of deze kwaliteitseisen door leveranciers worden nageleefd.

9.2 Inkoop en aanbesteding [Wmo]

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt de gemeente vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De gemeente stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. De gemeente baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. 

Hoofdstuk 10: Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

Kernwaarden:

  • De gemeente handelt professioneel en heeft oog voor de belangen van de inwoners.

  • De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

  • De hulp wordt afgestemd op de inwoner.

10.1 Onderzoek naar de werking van de verordening [Gemeentewet]

  • 1. De gemeente onderzoekt met enige regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 2. De gemeenteraad bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de verordening aan als dat nodig is.

10.2 Uitvoeringsregels [Gemeentewet]

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.

10.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule) [Gemeentewet]

  • 1. De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

  • 2. De gemeente kan, buiten de toepassing van deze verordening, maatwerk bieden om het gewenste resultaat voor de inwoner te realiseren.

10.4 Intrekken oude verordeningen [Gemeentewet]

De volgende verordeningen van de gemeente Sint-Michielsgestel worden ingetrokken op de datum dat deze verordening in werking treedt:

  • Re-integratieverordening Participatiewet 2017;

  • Verordening tegenprestatie Participatiewet 2017;

  • Verordening jeugdhulp 2015;

  • Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017;

  • Verordening individuele studietoeslag 2017;

  • Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2018;

  • Verordening Welzijnsfonds 2018;

  • Verordening Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017.

10.5 Overgangsrecht [Gemeentewet]

  • 1. Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft na 1 januari 2020 doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen.

  • 2. Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2020 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening.

  • 3. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2020 geldt dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

10.6 Ingangsdatum en naam [Gemeentewet]

  • 1. Deze verordening wordt genoemd: Verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Sint-Michielsgestel.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag nadat deze op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

Hoofdstuk 11: Begrippenlijst

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

  • Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

  • Ook staan er voor de duidelijkheid ook enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

  • Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én die gewoon verkrijgbaar is én niet veel duurder is dan vergelijkbare voorzieningen én waarover een ‘gezonde’ persoon in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen beschikken.

Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan een maatwerkvoorziening van deze verordening. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.

Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.

Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet.

Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een inwoner met een uitkering een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.

Beperking: de vermindering van mogelijkheden waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren.

Beslagvrije voet: de beslagvrije voet zoals omschreven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet die voor de inwoner van toepassing is. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

CAK: Centraal Administratie Kantoor.

Cliëntondersteuning: hulp aan een inwoner door een onafhankelijke professional in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning. De hulp aan de inwoner is gericht op het benutten van diensten die door gemeenten en andere organisaties worden geleverd op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 1.1.1 van de Wmo).

Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

Computer: een elektronisch apparaat voor gegevensverwerking, zoals een desktop, laptop of een tablet (geen smartphone).

Diploma: een havo-, vwo-, of mbo-diploma.

Effect: het resultaat of het doel.

Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders/ wettelijke vertegenwoordigers aan kinderen geacht worden te bieden.

Geldig identiteitsbewijs: een document waarmee de inwoner zich kan identificeren. Dit kan per voorziening verschillen.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel.

Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.

Hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, of schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Inkomen: het inkomen, bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de Participatiewet.

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet.

Integrale intake: het gesprek waarin de inwoner zijn hulpvragen op alle leefgebieden aan één medewerker kan stellen.

Inwoner: de persoon die een direct belang heeft bij een besluit van de gemeente (artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht). Als de inwoner een hulpvraag heeft die nog niet heeft geleid tot een verzoek om een besluit te nemen of tot feitelijk handelen door de gemeente, dan wordt met inwoner bedoeld: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente is ingeschreven, of, als het gaat om hulp op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ: degene die woonplaats heeft in de gemeente, volgens de regels van artikel 10, eerste en elfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jeugdige: met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke inwoner een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.

Loket WegWijs: het centrale loket van de gemeente, bereikbaar via één telefoonnummer, waar inwoners zich kunnen melden met een vraag over zorg, maatschappelijke ondersteuning, jeugd- en gezinsvragen, bijzondere bijstand en minimavoorzieningen.

Loonwaarde: vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

Maatwerkvoorziening: een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling of bijzondere bijstand.

  • Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jeugdige of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Mantelzorg: De hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo). Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen.

Medewerker: de persoon die namens de gemeente van burgemeester en wethouders optreedt.

NIBUD-prijzengids: een handboek dat wordt uitgegeven door het NIBUD. In deze gids staan gangbare, actuele prijzen van producten en diensten.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.

Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.

Ouders/verzorgers: daar waar gesproken wordt over ouders bedoelen wij hiermee ook de verzorgers van kind en of jeugdige.

Persoonlijkplan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp(middelen) in kan kopen.

Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.

Professional: iemand die beroepsmatig hulp verleent.

Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

Sociaalnetwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

Startkwalificatie: een havo-, vwo- of mbo-diploma niveau 2.

SVB: Sociale verzekeringsbank.

Tegemoetkomingvoorarbeidsongeschikten: de tegemoetkoming die UWV verstrekt aan inwoners met een WIA-, WAO-, Wajong- of WAZ-uitkering die 35% of meer arbeidsongeschikt zijn, recht hebben op hulp om werk te vinden of te behouden, of recht op hulp om te studeren (artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten).

Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

Uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

Verwervingskosten: kosten die noodzakelijk zijn om een betaalde baan te kunnen verkrijgen of behouden.

Verwijtbaarwerkloos: werk niet behouden of accepteren, zoals omschreven in artikel 20 eerste lid van de IOAW of van de IOAZ.

Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag.

Vrijtoegankelijkehulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.

Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.

Wettelijkminimumloon: het minimumloon per maand, zoals dit is omschreven in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Als het om een werknemer jonger dan 21 jaar gaat, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, zoals het is omschreven in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Wijkteam: team van gemeentelijk medewerkers, werkzaam voor een bepaalde wijk of een afgebakend gebied van de gemeente, waarin alle vragen met betrekking tot zorg, maatschappelijke ondersteuning, jeugd, gezin, bijzondere bijstand en minimavoorzieningen worden behandeld.

Wlz-instelling: een zorginstelling die op grond van de Wet langdurige zorg gefinancierd wordt, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis.

Wmo2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 23 januari 2020.

De gemeenteraad van Sint-Michielsgestel,

de griffier,

N.A. Hoogerbrug-van de Ven

de voorzitter,

H.J. Looijen