Regeling vervallen per 18-03-2009

Algemene plaatselijke verordening gemeente Sittard-Geleen 2008 versie 2, 9e wijziging

Geldend van 01-06-2008 t/m 17-03-2009

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Sittard-Geleen 2008 versie 2, 9e wijziging

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

SITTARD-GELEEN

Versie 2008.2

(9e wijziging)

Inhoud Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 8

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 8

Artikel 1.2 Beslistermijn 8

Artikel 1.3 Indiening aanvraag 8

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen 8

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 9

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 9

Artikel 1.7 Termijnen 9

Hoofdstuk 2 Openbare orde 10

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg 10

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden 10

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden 10

Artikel 2.1.1.1a Verblijfsontzeggingen 10

Paragraaf 2 Optochten en betogingen 10

Artikel 2.1.2.1 Optochten 10

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen (samenkomsten en vergaderingen) op

openbare plaatsen 10

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn 11

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens 11

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken 11

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 11

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg 11

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d. 11

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening 11

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest 11

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg 12

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg 12

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 13

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg 13

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid 13

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes 13

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp 13

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d. 13

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d. 14

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 14

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 14

Artikel 2.1.6.7a Gevaarlijke voorwerpen 14

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen 14

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 14

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn 15

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs 15

Afdeling 2 Toezicht op evenementen 16

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving 16

Artikel 2.2.2 Evenement 16

Artikel 2.2.2a Betaald voetbalwedstrijden 16

Artikel 2.2.2b Stadionomgevingsverbod 16 Artikel 2.2.2c Verwijderingsplicht voetbalsupporters 17

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring 17

Artikel 2.2.3a Evenementen 17

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen 18

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven 18

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen 18

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf 18

Artikel 2.3.1.3 Beslistermijn 19

Artikel 2.3.1.4 Weigeringsgronden 19

Artikel 2.3.1.5 Intrekkingsgronden 20

Artikel 2.3.1.6 Vervalgronden 20

Artikel 2.3.1.7 Sluitingstijden 20

Artikel 2.3.1.8 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting 21

Artikel 2.3.1.9 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 21

Artikel 2.3.1.10 Ordeverstoring 21

Artikel 2.3.1.11 Het college als bevoegd bestuursorgaan 21

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 21

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen 21

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie 21

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister 21

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister 21

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden 21

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden 21

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 23

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal 23

Artikel 2.4.1a Openbare orde verstorend gedrag 23

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden 23

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d. 23

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen 23

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d. 24

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d. 24

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg 24

Artikel 2.4.7a Verplichte route 24

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik 24

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen 24

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten 25

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d. 25

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d. 25

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen 25

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur (vervallen) 25

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren (vervallen) 25

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties 25

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie 25

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden 26

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden 26

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 26

Artikel 2.4.20a Hinder door dieren 27

Artikel 2.4.21 Wilde dieren (vervallen) 27

Artikel 2.4.22 Loslopend vee 27

Artikel 2.4.23 Duiven 27

Artikel 2.4.24 Bijen 27

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 28

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen 28

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 28

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het

Wetboek van Strafrecht 28

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 28

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf 29

Afdeling 6 Vuurwerk 30

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen 30

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de

vekoopdagen 30

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 30

Afdeling 7 Drugsoverlast 31

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat 31

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik 31

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding 32

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding 32

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden 33

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden 33

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen 34

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen 34

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 35

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen 35

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen 35

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan 35

Artikel 3.1.3 Nadere regels 35

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 35

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht 35

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder 36

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden 37

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting 37

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning 37

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 37

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie 37

Artikel 3.2.7 Sekswinkels 37

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke 38

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels 38

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn 38

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden 38

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning 38

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie 38

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer 38

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning 39

Paragraaf 5 Overgangsbepaling 39

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling 39

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor

het uiterlijk aanzien van de gemeente 40

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder 40

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen 40

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 40

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 40

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten 40

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder 41

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen 42

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen 42

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en

putten buiten gebouwen 42

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden 43

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen 43

Artikel 4.3.2 Kapverbod 43

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning 44

Artikel 4.3.3a Aanhouding 44

Artikel 4.3.3b Weigeringsgronden 44

Artikel 4.3.3c Standaardvoorwaarde van niet gebruik 45

Artikel 4.3.3d Vervaltermijn vergunning 45

Artikel 4.3.4 Vergunning ex lege 45

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften 45

Artikel 4.3.5a Afstand tot de erfgrenslijn 45

Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht 45

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding 46

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte 46

Artikel 4.3.9 Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning 46

Artikel 4.3.10 Monumentale bomen 46

Artikel 4.3.11 Bescherming bomen 47

Artikel 4.3.12 Gevaarzetting 47

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 48

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 48

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen 48

Artikel 4.4.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d. 48

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 50

Afdeling 1 Parkeerexcessen 50

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen 50

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 50

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen 50

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen 50

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken 50

Artikel 5.1.5 Caravans e.d. 51

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen 51

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen 51

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen 51

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen 51

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 51

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets 52

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten 53

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen 53

Artikel 5.2.2 Venten e.d. 53

Artikel 5.2.3 Standplaatsen 53

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d. 54

Afdeling 3 Openbaar water 55

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 55

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 55

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats 55

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats 55

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken 55

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen 56

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water 56

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen 56

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in

natuurgebieden 57

Artikel 5.4.1 Crossterreinen 57

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden 57

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken 58

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins

vuur te stoken 58

Afdeling 6 Straatnaamgeving en huisnummers 58

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijvingen 58

Artikel 5.6.2 Gedoogplicht aanduidingen 58

Artikel 5.6.3 Plaatsen van naam- en nummerborden 59

Artikel 5.6.4 Verwijdering e.d. aanduidingen 59

Afdeling 7 Verstrooing van as 59

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving 59

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsen 59

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast 59

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 60

Artikel 6.1 Strafbepaling 60

Artikel 6.2 Toezichthouders 60

Artikel 6.3 Binnentreden woningen 60

Artikel 6.4 Inwerkingtreding 60

Artikel 6.5 Overgangsbepaling 60

Artikel 6.6 Citeertitel 61

Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

  • d.

    Rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • i.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • j.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Voorzover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.1a Verblijfsontzeggingen
  • 1. Eenieder is verplicht op een daartoe strekkend schriftelijk bevel gegeven door de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en zich verwijderd te houden, uit een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de tijd, bij het bevel genoemd.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op personen die in het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied:

    • a.

      zich bevinden in een middel van openbaar vervoer; of

    • b.

      aldaar werkzaam zijn; of

    • b.

      volgens het bevolkingsregister aldaar woonachtig zijn; of

    • d.

      een aantoonbaar redelijk belang hebben om zich in het gebied op te houden.

      a.Het bevel als bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing gedurende een in het bevel genoemde periode van ten hoogste vier weken.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen (samenkomsten en vergaderingen) op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste een week voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van een week verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2.

    Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of indien artikel 5.4.1 van toepassing is.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

1.Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

2 Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

    Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

    Artikel 2.1.5.1  Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

    • a.

      Het is verboden voorwerpen uit te stallen op of boven de weg.

    • b.

      Onder uitstalling wordt verstaan: een los element dat voor of in de directe omgeving

    van een pand in de openbare ruimte wordt geplaatst dan wel aanwezig is om al dan niet de aandacht te vestigen op een winkel of onderneming die in het pand gevestigd is.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

    – geen onderdeel zich minder dan (2,5) meter boven dat gedeelte bevindt; en

    • geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

    • geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt mits de inrichting van de weg dat toelaat;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

    • 3.

      Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg;

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • 4.

      Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    • 5.

      Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

    bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b.indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • 6.

      a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

      wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin

      geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 2.1.5.2  Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

    • 2.

      Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

    • 3.

      Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

    • 4.

      Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

    Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

    Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

    1.Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

    2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

    • 1.

      De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

    • 2.

      Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf is gelegen in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

    • 3.

      Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen of zichtbaar bestemde plaats.

    • 4.

      Het in lid 1, 2 en 3 gestelde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    • 5.

      Het college kan met betrekking tot het in dit artikel gestelde nadere regels stellen.

    Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

    Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolinspectieput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

    Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.

    • 1.

      Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

    1.Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

    2 Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

    • 3.

      Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

    • 4.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

    Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

    1.Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,5 meter boven dat gedeelte van de weg.

    2 Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

    • 3.

      Daar waar schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden, dienen voldoende waarschuwingsborden aangebracht te worden.

    • 4.

      Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    • 5.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 2.1.6.7a Gevaarlijke voorwerpen

    1.Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

    2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV zoals benoemd in de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

    Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

    Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

    Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

    2 Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

    • 3.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    • 4.

      Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

    • 5.

      Het verbod in het vierde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

    1.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

    2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

    3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

    Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

    • 1.

      Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of de Wegenverordening provincie Limburg 1989 van toepassing is.

    Afdeling 2 Toezicht op evenementen

    Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

    • 1.

      In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening.

    2 Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid.

    Artikel 2.2.2 Evenement

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    • 2.

      De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

    Artikel 2.2.2a Betaald voetbalwedstrijden

    • 1.

      Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan de betaald voetbal organisatie Fortuna-Sittard of, indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbal organisaties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.

    • 2.

      De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten laatste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de burgemeester. In, door de burgemeester te bepalen, bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.

    • 3.

      De kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.

    • 4.

      De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.

    • 5.

      De burgemeester kan het spelen of doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien geen of niet tijdige schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

    • 6.

      Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

    • 7.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en of veiligheid met betrekking tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.

    Artikel 2.2.2b Stadionomgevingsverbod

    • 1.

      De burgemeester is bevoegd het gebied aan te wijzen waarvoor het stadionomgevingsverbod geldt.

    • 2.

      De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion van BVO Fortuna Sittard van vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van voetbalwedstrijden van de in artikel 2.2.2a bedoelde organisator.

    Artikel 2.2.2c Verwijderingsplicht voetbalsupporters

    Personen, die zich, voor, tijdens of na de voetbalwedstrijd, door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

    Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

    Artikel 2.2.3a Evenementen

    • 1.

      Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

    • 2.

      Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

    3 . Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

    Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

    Paragraaf 1 Toezicht op openbare inrichtingen

    Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

    1.Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, theehuis, clubhuis, automatieken, afhaalrestaurants, seksinrichtingenof daaraan verwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

    • 2.

      Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

    • 3.

      a. Inrichting: de lokaliteit waar het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij

    behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van dranken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, welke al dan niet onderdeel uitmaakt van een andere besloten ruimte.

    • b.

      Lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van de inrichting.

    • c.

      Horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend

    van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor

    het verstrekken van dranken en spijzen voor directe consumptie.

    • 4.

      Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt. Naast tafels en stoelen, worden vlonders, parasols, windschermen, terrasafscheidingen en andere gelijksoortige objecten geacht ook deel uit te maken van een terras.

    • 5.

      Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan:

    • a.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgeoefend (de ondernemer),

    • b.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de bedrijfsleider),

    • c.

      de natuurlijke persoon die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de beheerder).

    • 6. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a. de gezinsleden van de leidinggevende(n), alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van

      Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    Artikel 2.3.1.2  Exploitatie horecabedrijfArtikel 2.3.1.2Exploitatie horecabedrijf

    • 1.

      Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    • 2.

      Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

    • 3.

      Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt ten minste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia en adres van de leidinggevende(n);

    • b.

      opgaaf gedaan van het adres en aard van het horecabedrijf;

    • c.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van het horecabedrijf, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;

    • d.

      overlegd een recente verklaring omtrent het gedrag, door iedere leidinggevende(n) (afgiftedatum uiterlijk drie maanden voor de datum indiening vergunningaanvraag), indien niet tevens een aanvraag is ingediend voor een vergunning krachtens artikel 3 Drank- en Horecawet.

    • 4.

      Per horecabedrijf kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.

    • 5.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover zich deze op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. Hieromtrent kunnen nadere regels gesteld worden.

    • 6.

      Onverminderd het gestelde in artikel 2.3.1.4 kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren, dan wel intrekken:

    • a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud

    • van de weg;

    • c.

      indien het gebruik in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • d.

      indien de vrees gewettigd is dat ingebruikname van het terras het woon- en leefklimaat van

    • de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt;

    • e.

      indien sprake is van herinrichting en/of reconstructie van de openbare ruimte, waarbinnen

    • een (horeca)terras wordt uitgebaat;

    • f.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet

    • aan redelijke eisen van welstand.

    • 7.

      Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

    Artikel 2.3.1.3 Beslistermijn

    • 1.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 beslist de burgemeester binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

    • 2.

      De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

    Artikel 2.3.1.4  Weigeringsgronden

    • 1.

      De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a. naar zijn oordeel door de aanwezigheid van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan;

    • c. de leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag een horecabedrijf heeft geëxploiteerd dat evenwel op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

    • d. sprake is van een concentratie van horecabedrijven in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat toeneemt;

    • g.

      het horecabedrijf gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van andersoortige horecabedrijven of winkels met een dusdanige andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    • h.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • i.

      door de leidinggevende(n) niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 8, lid 2 onder a (curatele) en b (slecht levensgedrag) en lid 3 (Besluit eisen zedelijk gedrag) van de Drank- en Horecawet geldende eisen, daar waar tevens sprake is van een aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 3 Drank- en Horecawet;

    • j.

      de leidinggevende(n) van een inrichting waarvoor geen drank- en horecavergunning is vereist, de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt;

    • k.

      door de leidinggevende(n) geen verklaring(en) omtrent het gedrag wordt/worden overlegd, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven, daar waar niet tevens een aanvraag is ingediend voor een vergunning ingevolge artikel 3 Drank- en Horecawet.

    • 2.

      Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te

    • liggen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door exploitatie van het horecabedrijf;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de leidinggevende(n) van het horecabedrijf in deze of andere inrichtingen;

    • e.

      de wijze van exploitatie van de lokaliteiten in het verleden, voorzover de leidinggevende(n) onveranderd is/zijn gebleven.

    Artikel 2.3.1.5  Intrekkingsgronden

    • Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 Apv,

    • 1.

      trekt de burgemeester de vergunning in:

    • a.

      indien ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zondanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dan wel de exploitatie van het horecabedrijf op een zodanige wijze plaatsvindt, dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde;

    • d.

      niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 8 lid 2 a en b lid 3 van de Drank- en Horecawet;

    • 2. De burgemeester kan de vergunning intrekken indien,

    • a.

      de leidinggevende(n) van een inrichting toestaat(n) dan wel gedoogt(en) dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • b.

      sprake is van een gewijzigde exploitatie (aard en vorm van exploitatie) waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      de leidinggevende(n) in strijd handelt(en) met het bij of krachtens artikel 2.3.1.7 (sluitingsuren) bepaalde;

    • d.

      de aan de vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dan wel anderszins in strijd met wettelijke voorschriften wordt of is gehandeld;

    Artikel 2.3.1.6  Vervalgronden

    De vergunning vervalt indien:

    • 1.

      sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • 2.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • 3.

      de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

    Artikel 2.3.1.7 Sluitingstijden

    1.Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur, en op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid is het de houder van een horecabedrijf verboden terrassen voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • -

      binnen een horecaconcentratiegebied tussen 02.00 uur en 08.00 uur; of

    • -

      buiten een horecaconcentratiegebied van maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;

    • -

      buiten het horecaconcentratiegebied op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 08.00 uur;

    • 3.

      De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of daartoe behorend terras.

    • 4.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    Artikel 2.3.1.8 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

    • 1.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.7 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

    Artikel 2.3.1.9 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.7 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.8 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

    Artikel 2.3.1.10 Ordeverstoring

    Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

    Artikel 2.3.1.11 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.8.

    Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

    Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • 1.

      inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

    • 2.

      houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

    Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

    Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

    Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

    De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van

    Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

    Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

    Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van de inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

    Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

    Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

    • 1.In deze paragraaf wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

    • 2.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel

      bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als

    bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

    • 3.

      De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving

    van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    b.indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

    Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

    • 1.

      Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

    • 2.

      Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

    • 3.

      Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    • 4.

      De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.1a Openbare orde verstorend gedrag
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 242 en 246bis Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de openbare weg of in een voor publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

  • 2. Het is verboden op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of staf, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in die leden worden genoemd.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.
  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. onder weg wordt verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
  • 1. Het is verboden:

  • a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.7a Verplichte route

Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. Zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13. Bespieden van personen
  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren (vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of sportveld of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk (tatoeage of chip) dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3. Het college kan voor het publiek toegankelijke plaatsen aanwijzen bestemd voor het laten verblijven of lopen van honden zonder dat deze zijn aangelijnd.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of sportveld;

  • c. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd van de in het eerste lid genoemde plaatsen en worden gedeponeerd in de straatgoot dan wel op of in door het college aangewezen plaatsen dan wel de hond zich in de straatgoot of op deze plaatsen van zijn uitwerpselen heeft ontdaan.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het hierin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.4.20a Hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende dan wel voor de woonomgeving, hinder veroorzaakt.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Duiven
  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2.4.24 Bijen
  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

  • a.

    binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b.

    binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is –

soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf
  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2. In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a. horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

  • b. houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden vuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor een publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1 (samenscholingsverboden en ongeregeldheden), 2.1.2.1 (optochten), artikel 2.1.5.1 (voorwerpen of stoffen op, aan boven de weg), artikel 2.1.5.2 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), artikel 2.1.6.4 (open straatkolken e.d), artikel 2.1.6.7 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp), artikel 2.1.6.7a (gevaarlijke voorwerpen), artikel 2.1.6.9 (verwijdering en dergelijke van voorzieningen voor verkeer en verlichting), artikel 2.2.3a (evenementen), artikel 2.4.7 (hinderlijk gedrag op of aan de weg), artikel 2.4.9 (hinderlijk gedrag in of bij gebouwen), artikel 2.4.10 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten), artikel 2.6.3 (bezigen van vuurwerk) of artikel 5.5.1 (verbod om vuur te stoken) van de Algemene Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid tevens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen:

  • a.

    parkeerterreinen en parkeergarages;

  • b.

    overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;

  • 3.

    Na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burgemeester betrekt de gemeenteraad bij de evaluatie van cameraprojecten.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;

  • d.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf – waaronder begrepen een erotische-massagesalon - , een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: is een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of, indien de aanvraag is gedaan door een rechtspersoon of rechtspersonen, de in het aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

  • h.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen ter bescherming van de in artikel 3.3.2 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c. de aard van de inrichting;

  • d. de locatie van de inrichting.

  • 4. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a. op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur;

  • b. op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a.

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op en/of aan de openbare weg te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

  • a. in het belang van de openbare orde;

  • b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

  • e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

  • g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee;

  • h. niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan

schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

  • De vergunning vervalt:

  • a. zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

  • b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

  • c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

  • d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande inrichting is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

  • a. gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

  • b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid onder a is, voor zover het betreft de eerste vergunningaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijk in exploitatie zijnde inrichting, het gestelde in artikel 3.2.2 tweede lid, onder c, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing tenzij ten aanzien van de vergunningsaanvrager binnen twee jaar voor inwerkingtreding van deze verordening een proces-verbaal ter zake een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is opgemaakt.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk

aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De waarden, als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in de gehele gemeente of in één of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden, als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit, niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1. Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en nietopenbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en nietopenbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen. Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Ingeval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld;

  • b.

    houtopstand: een of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint) begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

  • c.

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • d.

    hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • e.

    knotten/kandalaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandalaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • f.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • g.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse vereniging van Taxateurs van bomen en houtige gewassen;

  • h.

    vellen: kappen, het snoeien van meer dan 20 procent kroonvolume, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • i.

    woning: het pand waarin de zakelijk gerechtigde woont c.q. is gehuisvest;

  • j.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • k.

    Iepenspintkever het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

  • l.

    groenplan: een plan waarin de situering van de groenelementen (heesterbeplanting, bomen en gazon) in de nieuwe situatie wordt aangegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in bestaande (gehandhaafde) en nieuwe groenelementen.

Artikel 4.3.2 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor houtopstanden die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, tenzij de houtopstand voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle of beeldbepalende bomen, indien het betreft:

  • a.

    populieren en wilgen als wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    vruchtbomen (laagstam) en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • f.

    houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die

ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden:

  • a.

    in tuinen en erven behorende bij woningen kleiner dan 2000 m2;

  • b.

    op industrieterreinen van meer dan 1 ha oppervlakte waarvoor het college een groenbeheerplan heeft goedgekeurd,

tenzij de houtopstand voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle of beeldbepalende bomen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

  • a.

    Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.5. en 4.3.6;

  • b.

    Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

  • c.

    Het periodiek knotten of kandalaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk gemotiveerd en onder bijvoeging van een schets van de bestaande situatie, een nieuw groenplan alsmede een overzicht van de overige voor de realisatie van het plan noodzakelijke vergunningen zoals bouw- of aanlegvergunning, vergunning in kader van de Flora & Faunawet, etc. worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer door of namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (bureau Laser) aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.3.3a Aanhouding

  • 1.

    De beslissing op een aanvraag om kapvergunning kan worden aangehouden voor een periode van maximaal 6 maanden als de aanvraag is ingediend ten behoeve van de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op deze laatste vergunningsaanvraag nog niet is beslist.

  • 2.

    De beslissing op een aanvraag om kapvergunning kan worden aangehouden voor een periode van maximaal 6 maanden als het ingediende groenplan op onderdelen nog niet is goedgekeurd.

Artikel 4.3.3b Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

  • a.

    natuur- en milieuwaarden van de houtopstand;

  • b.

    landschappelijke waarden van de houtopstand;

  • c.

    waarden van stads- en dorpsschoon van de houtopstand;

  • d.

    Houtopstand gelegen in een beschermd natuurmonument in de zin van de natuurbeschermingswet;

  • e.

    cultuurhistorische waarden van de houtopstand;

  • f.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid van de houtopstanden.

  • 2.

    Het college kan bij het weigeren of het onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijst zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen en de daarin vermelde in het eerste lid genoemde waarden.

  • 3.

    Voor houtopstanden voorkomende op de nationale, monumentale bomenlijst van de landelijke Bomenstichting te Utrecht en voor houtopstanden voorkomende op de gemeentelijke lijst van monumentale bomen en houtopstanden (zie ook artikel 4.3.10, eerste lid) wordt in beginsel geen kapvergunning verleend.

  • 4.

    Een kapvergunning kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen nog niet definitief zijn c.q. andere vergunningen die in verband staan met de realisatie van het plan waarvan de kapvergunning deel uitmaakt, niet zijn verleend.

  • 5.

    Een kapvergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de kapvergunning niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het college.

  • 6.

    Een kapvergunning kan worden geweigerd op de enkele grond dat het ingediende groenplan niet door het college is goedgekeurd.

Artikel 4.3.3c Standaardvoorwaarde van niet gebruik

  • 1.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort het standaardvoorschrift dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop:

  • a.

    de bezwaar- of beroepstermijn afloopt zonder dat er bezwaar of beroep is ingediend;

  • b.

    beslist is op ingediend bezwaar, beroep of een verzoek op een voorlopige voorziening wanneer gedurende de bezwaar- of beroepstermijn een bezwaar respectievelijk beroep is ingediend of een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan.

  • 2.

    In dringende gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 4.3.3d Vervaltermijn vergunning

  • 3.

    De vergunning als bedoeld in het vorige artikel vervalt, indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het definitief zijn van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 4.

    In het geval het een vergunning voor meer dan één boom betreft, is de vergunning voor alle bomen, geveld of niet, slechts één jaar geldig, ook als één of enkele andere bomen al geveld zijn.

Artikel 4.3.4 Vergunning ex lege

  • 1.

    De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd indien geen beslissing is genomen op de aanvraag ervan binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn.

  • 2.

    indien de beslissing op de vergunningaanvraag op grond van artikel 4.3.3a voor een bepaalde periode wordt aangehouden (maximaal 6 maanden), wordt de in het eerste lid bedoelde termijn opgeschort gedurende de periode van aanhouding.

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig een door het college goedgekeurd groenplan moet worden heringericht. Indien het gemeentelijk beleid of een ander plan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 4.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat pas tot vellen mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures definitief geworden zijn of de (financiële) voortgang van werken voldoende gewaarborgd zijn.

  • 5.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat ten behoeve van herbeplanting een bijdrage wordt voldaan aan het Bomenfonds van de gemeente Sittard-Geleen. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde van de houtopstand welke op grond van de vergunning kan worden geveld.

Artikel 4.3.5a Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen of;

  • c.

    de niet-ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    a. het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben

of te vervoeren;

  • b.

    het verbod onder a van dit lid is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm;

  • c.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4.3.9 Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning

  • 1. Het college stemt de procedures betreffende kapvergunning en aanleg- en bouwvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.

  • 2. De kap-, bouw- en aanlegvergunning worden zoveel mogelijk per project tegelijk afgegeven.

Artikel 4.3.10 Monumentale bomen

  • 1.

    De gemeente bezit een lijst van monumentale bomen en houtopstanden, waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde lijst kan drie categorieën van monumentale bomen en

houtopstanden bevatten, namelijk:

  • ·

    nationaal geregistreerde;

  • ·

    lokale;

  • ·

    toekomstige.

  • 3.

    De regelmatig bijgewerkte lijst met monumentale bomen omvat in ieder geval een voor een

ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 4.

    De gemeente bezit een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen monumentale houtopstand zoals een goede beheerder betaamt.

  • 5.

    De gemeente verleent aan de standplaatsen van monumentale bomen de bestemming “groeiplaats boom”, onder vermelding van de stam- en kroonprojectie van deze bomen.

  • 6.

    De gemeente houdt een bomenfonds voor het onderhoud, de instandhouding en uitbreiding van houtopstanden.

Artikel 4.3.11 Bescherming bomen

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn:

  • a.

    te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b.

    daaraan snoeiwerken te verrichten.

  • 2.

    het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Artikel 4.3.12 Gevaarzetting

De burgemeester dan wel het college kunnen toestemming geven tot direct vellen indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:

  • a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

  • b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de provinciale milieuverordening.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen

1.Dit artikel verstaat onder:

a meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

b emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

c grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest en gedenkdagen: eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.4.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

  • b.

    opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c.

    opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

  • -

    een openbare verkoping of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • -

    het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd,;

d opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

  • b.

    het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b in het belang van de verkeersveiligheid;

c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6.a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Provinciale landschapverordening;

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

b voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

  • 1.

    treinen en trams;

  • 2.

    fietsen, bromfietsen;

3 gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 4.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van een door de gemeente te bepalen aantal meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

3 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

  • a.

    langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

  • b.

    op een plaats te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4.Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

  • a. op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

  • b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

4.Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Het verbod geldt niet:

  • a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • b. voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • c. voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

  • d. voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a. in het belang van de openbare orde;

  • b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

  • a.

    met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;

  • b.

    anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • d.

    in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • e.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • f.

    vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 6.

    a. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg 1989;

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

  • 7.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

  • a.

    in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

  • b.

    toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

3 Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

4.De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, het verdrag inzake de bescherming van de Maas, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a.

    nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b.

    beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het verdrag inzake de bescherming van de Maas, de Provinciale vaarwegenverordening of de provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven dan wel voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen dan wel gestelde voorschriften met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het verdrag inzake de bescherming van de Maas, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het verdrag inzake de bescherming van de Maas, of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c in het belang van de veiligheid van het publiek.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd:

  • a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

  • b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • c. ter bescherming van de flora en de fauna;

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Straatnaamgeving en huisnummers

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    complex: een afgebakend samengesteld geheel van onroerende zaken (industriecomplex, ziekenhuiscomplex, complex van vakantiehuisjes, etc.).

  • b.

    afgebakend terrein: een terrein waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt.

  • c.

    ligplaats: een deel van het openbare water dat door burgemeester en wethouders is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip of een woonark.

  • d.

    standplaats: een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • e.

    nummer: een nummer bestaande uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of een cijfercombinatie.

  • f.

    object: een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats.

  • g.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel 5.6.2 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1.

    Het college verdeelt de gemeente, al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten en duiden deze aan met nummers, zo nodig aangevuld met letters of namen.

  • 2.

    Het college kan de openbare ruimte en gemeentelijke bouwwerken benoemen.

  • 3.

    Het college kan aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan, een nummer toekennen.

  • 4.

    aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

  • 5.

    de door het college aan delen van de openbare ruimte en aan gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht

  • 6.

    het is een ieder die daartoe niet bevoegd is verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 7.

    het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 5.6.3 Plaatsen van naam- en nummerborden

  • 1. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummerborden, huisnummerverzamelborden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk, een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. de rechthebbende dient er voor zorg te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar zijn.

  • 3. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

Artikel 5.6.4 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.6.3, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Het college kan ter zake nadere regels stellen.

  • 4. De rechthebbende dient er voor zorg te dragen dat naam- en nummerborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar zijn.

Afdeling 7 Verstrooiing van as

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving Artikel 5.8.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in

de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een

permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsenArtikel 5.8.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Het is verboden de as te verstrooien op andere terreinen dan de daarvoor permanent bestemde terreinen op begraafplaatsen en het crematoriumterrein.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod terreinen aanwijzen waar het wel is toegestaan de as incidenteel te verstrooien.

  • 3.

    Het college kan een besluit nemen waarin de op grond van het tweede lid aangewezen terreinen voor een bepaalde termijn worden onttrokken aan de mogelijkheid voor incidentele asverstrooiing;

  • 4.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden toestemming verlenen om incidenteel as te verstrooien op andere terreinen dan die op basis van het tweede lid reeds zijn aangewezen.

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast Artikel 5.8.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van

artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste

drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met

openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 ToezichthoudersArtikel 6.1a Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de parkeer-, hondencontroleurs, controleurs openbare orde en veiligheid en politieambtenaren van de Politieregio Limburg Zuid;

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand van bekendmaking.

  • 2. Op dat tijdstip wordt de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen (7e wijziging) ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

  • a. gedurende 26 weken na het in werking treden van deze verordening;

  • b. ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels, aanwijzingsbesluiten en uitvoeringsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten en uitvoeringsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen.

Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad d.d. 1 november 2001; bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 14 november 2001.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 21 februari 2002 (1e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 6 maart 2002.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 4 juli 2002 (2e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 17 juli 2002.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 31 oktober 2002 (3e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 13 november 2002.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 22 mei 2003 (4e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 11 juni 2003.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 11 december 2003 (5e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 14 januari 2004.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 november 2004 (6e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 24 november 2004.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 22 september 2005 (7e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 12 oktober 2005.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 april 2008 (8e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 16 april 2008.

Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 24 april 2008 (9e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 7 mei 2008.