Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen

Geldend van 15-11-2012 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen

Samenvatting

Sittard-Geleen kent een grote rijkdom aan archeologie en monumenten. In deze nota willen we u hier een blik op gunnen, en aangeven hoe we ons beleid inzetten om dit belangrijke stukje DNA van de stad te behouden en te integreren in de levende stad.

In het eerste hoofdstuk geven we in woord en beeld een beknopt overzicht van de historische ontwikkeling van Sittard-Geleen. Daarna belichten we enkele karakteristieke archeologische waarden en monumenten die mede vorm geven aan het DNA van de stad.

In hoofdstuk 2 geven we de kern weer van het beleid voor archeologie en monumenten. We zetten als gemeente in op drie speerpunten:

  • 1.

    erkenning en bescherming van archeologie en monumenten. Hierbij gaat het om de bepaling welke elementen van belang zijn voor Sittard-Geleen, en de bescherming hiervan.

  • 2.

    behoud door ontwikkeling. De identiteit van de stad vinden we door een verbinding van het oude DNA met de nieuwe ontwikkelingen. Dit noemen we behoud door ontwikkeling.

  • 3.

    beleving van archeologie en monumenten. De archeologie en monumenten in de stad bieden een meerwaarde voor de beleving van de stad. Deze zoeken we hier op.

In hoofdstuk 3 beschrijven we de wettelijke kaders voor de archeologie, en werken we de speerpunten uit:

  • 1.

    archeologische waarden: erkenning en bescherming. In Sittard-Geleen zijn 3 Rijksbeschermde archeologische monumenten aangewezen. De gemeente beschermt de archeologische waarden verder via het bestemmingsplan, op basis van een inventarisatie van alle archeologische waarden in de gemeente. Via een traject van vergunningverlening en handhaving completeren we onze bescherming van de archeologische waarden.

    In dit hoofdstuk lichten we ook de provinciale onderzoeksagenda voor archeologie voor de Graetheide toe, en zeggen we iets over de kostenverdeling bij archeologisch onderzoek.

  • 2.

    archeologie: behoud door ontwikkeling. Behoud door ontwikkeling heeft voor de archeologie een heel eigen karakter. Het gaat hier immers vaak over kenmerken in het landschap, of waarden die in de grond verborgen zijn. In de structuurvisie leggen we de hoofdlijnen vast, die we in bestemmingsplannen verder uit werken. We zoeken steeds de verbinding tussen de archeologie, en de nieuwe ontwikkelingen in de stad.

  • 3.

    beleving van archeologie. Door de historie te ontsluiten, krijgt het een meerwaarde voor de bewoners van de stad, en verhoogt de aantrekkelijkheid van Sittard-Geleen. De archeologische waarden worden op diverse wijzen ontsloten: ter plekke, in Museum het Domein, in het Euregionaal Historisch Centrum, via historische verenigingen en via internet.

In hoofdstuk 4 beschrijven we de wettelijke kaders voor monumenten, en werken we de speerpunten uit:

  • 1.

    monumentale waarden: erkenning en bescherming. In Sittard-Geleen zijn 199 Rijksmonumenten en ongeveer 230 gemeentelijke monumenten aangewezen. Ook zijn al een aantal stadsgezichten aangewezen. Er zal nog een aantal religieuze monumenten worden aangewezen.

    Verdere bescherming van monumentale waarden zal zoveel mogelijk plaatsvinden op basis van het bestemmingsplan en welstandsbeleid. Als basis hiervoor inventariseren we ons erfgoed, en selecteren we de waarden die we willen behouden. De bescherming van de waarden vindt verder plaats via vergunningverlening en handhaving.

    We stimuleren de instandhouding van monumenten met subsidies, en geven informatie over andere financiële ondersteuningsmogelijkheden.

  • 2.

    monumenten: behoud door ontwikkeling. De historie van Sittard-Geleen is duidelijk zichtbaar in haar monumenten. Bij behoud door ontwikkeling staat het integreren van dit oude DNA ten behoeve van het leven van de stad voorop. In de structuurvisie leggen we de hoofdlijnen vast, die we in bestemmingsplannen verder uit werken. Vanuit behoud door ontwikkeling leggen we bij ontwikkelingen steeds de relatie met de aanwezige monumentale waarden.

  • 3.

    beleving van monumenten. De beleving van monumenten gebeurt op verschillende manieren. Via citymarketing zetten we Sittard-Geleen met haar eigen sfeer op de kaart. Via Museum het Domein, het EHC, historische verenigingen en internet worden de monumenten verder actief ontsloten.

Hoofdstuk 5 tot slot is de uitvoeringsparagraaf voor archeologie en monumenten in Sittard-Geleen. Hierin leest u in het kort terug hoe we de komende jaren uitvoering geven aan het beleid.

Bij de nota hoort een apart deel met technische bijlagen. Deze geven verdere achtergrondinformatie en verdieping: een overzicht van het Rijks- en Provinciaal beleid en het wettelijke kader, een overzicht van de monumenten in Sittard-Geleen, mogelijkheden voor financiële en fiscale ondersteuning anders dan door de gemeente, de bestemmingsplanvoorschriften voor de bescherming van archeologische waarden, en de kosten en financiering van archeologisch onderzoek.

Inleiding

In deze nota beschrijven we het beleid voor archeologie en monumenten van de gemeente Sittard-Geleen. Hiermee actualiseren we het beleid zoals dat eerder was vastgesteld in de Nota archeologie 2002, de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart 2005, en de beleidsnota monumentenzorg 2002 “zorg voor een historische parel”.

De aanleidingen voor de actualisatie waren meerledig:

  • ·

    onder de benaming “Modernisering Monumentenzorg” vindt op dit moment een koerswijziging plaats van de traditionele objectgerichte monumentenzorg naar een meer gebiedsgerichte erfgoedzorg. Hiertoe zijn de Monumentenwet en het Bro recent gewijzigd (laatst per januari 2012) waardoor de gemeente meer wettelijke verantwoordelijkheden heeft gekregen voor het erfgoedbeleid

  • ·

    de gemeente wil haar regels voor de burgers zo helder en eenvoudig mogelijk maken (deregulering)

  • ·

    door de veranderende demografische omstandigheden gaat behoud door ontwikkeling een steeds sterkere rol spelen bij de ontwikkeling van de stad.

Met het voorliggende beleid is het beleid voor archeologie en monumenten voor Sittard-Geleen weer bij de tijd. We gunnen u in de nota een blik op de rijkdom aan archeologie en monumenten Sittard-Geleen, en geven aan hoe we ons beleid inzetten om dit belangrijke stukje DNA van de stad te behouden en te integreren in de levende stad.

1 het rijke verleden van Sittard-Geleen

Dit hoofdstuk is een overzicht van de rijkdom aan cultuurhistorie in Sittard-Geleen. We geven een beschrijving van de bewoningsgeschiedenis en geven een beknopt overzicht van waardevolle cultuurhistorische overblijfselen. Op een overzichtskaart staan de belangrijkste locaties aangegeven.

1.1 Introductie

Sittard-Geleen is rijk aan erfgoed. Dit omvat het hele scala van de eerste bewoners in de steentijd, tot het recente verleden. Uniek voor Nederland is dat in het stadshart van Sittard alles bij elkaar komt: hier is bewoning geweest vanaf de steentijd tot nu.

In hoofdstuk 1.2 vertellen we kort de oudste bewoningsgeschiedenis van Sittard-Geleen.

In hoofdstuk 1.3. geven we een beeld van de recentere ontwikkelingen vanaf 1800 tot nu.

In hoofdstuk 1.4 tot slot geven we een impressie van een aantal waardevolle monumenten die behouden zijn, en daarmee zichtbaar een beeld van het verleden geven.

Een beperkt deel van de bewoningsgeschiedenis is bekend uit geschriften, het grootste deel wordt bewaard in archeologische resten die zich nog onverstoord in de bodem van de gemeente bevinden. Daarmee liggen de getuigenissen van de langste periode uit onze geschiedenis onzichtbaar bewaard in de intacte cultuurlagen in de grond.

Vanaf de Romeinse tijd en de middeleeuwen kennen we zichtbare overblijfselen in de gedaante van wegen, kavelstructuren, beeklopen, graften, boerderijen, kastelen, buitenplaatsen, kerken, kloosters, kapellen, molens en gehuchten. In de landelijke buitengebieden (zoals Lahrhof en Hoogveld voor de bebouwing) was tot voor kort de oude wegenstructuur die terugging tot de middeleeuwen en mogelijk tot de Romeinse tijd nog aanwezig. Post-Middeleeuwse boerderijen en gehuchten staan mogelijk op oudere middeleeuwse voorlopers.

De kaart bevat een selectie van de belangrijkste archeologische vindplaatsen en cultuurhistorische elementen. Een aantal hiervan is van nationaal belang.

Op het gebied van de archeologie bevat de kaart de archeologische monumenten, oude bewoningskernen en onderzochte gebieden. Daarnaast is een aantal belangrijke archeologische vindplaatsen aangegeven.

Op het gebied van de cultuurhistorie bevat de kaart een aantal losse Rijksmonumenten, als kerken, kastelen, molens en Stadspark Sittard. Omdat de gemeente meer dan 500 monumenten rijk is, bevat de kaart verder een aantal gebieden met concentraties van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. De binnenstad van Sittard is aangewezen tot rijksbeschermd gezicht. Leyenbroek en oud Geleen zijn gemeentelijk beschermde gezichten; voor de Sjpoarkolonie loopt de procedure. Als cultuurhistorische lijnelementen zijn de wegstructuren aangegeven die nog in het terrein zichtbaar zijn. Tot slot is er in de gemeente nog het beschermde natuurmonument Grasbroek.

Het is goed te zien dat verspreid over het hele gemeentelijk grondgebied archeologische en cultuurhistorische resten aanwezig zijn. Deze resten vertellen de bewoningsgeschiedenis van Sittard-Geleen. In de volgende paragraaf (1.2) wordt de oudste bewoningsgeschiedenis in chronologische volgorde verteld. De tekst verwijst regelmatig naar locaties in de gemeente die van archeologisch of historisch belang zijn. Een deel daarvan is met nummers op de kaart aangegeven.

1.2 Sittard-Geleen: oudste bewoningsgeschiedenis en archeologische vindplaatsen

In de oude en de midden Steentijd (Paleolithicum en Mesolithicum, ca. 33.000- 5.000 v. Chr.) voedde de mens zich voornamelijk door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze zogenaamde jagers-verzamelaars trokken door het landschap, en verbleven alleen tijdelijk (dagen of weken) op een verblijfplaats. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in basiskampen en tijdelijke kampen. Geschikte locaties lagen in de nabijheid van water, zodat optimaal gebruik gemaakt kon worden van de diversiteit aan natuurlijke voedselbronnen, drinkwater, en transportroutes.

Er is in het gebied een dunne spreiding van vondsten uit deze periode. Deze vondsten zijn eerder een verwijzing naar de aanwezigheid van jagers en voedselverzamelaars in een wijdere omgeving, dan een aanwijzing voor nederzettingen uit die periode. Strategisch gelegen op de hogere gronden in Sweikhuizen liggen de meest nabije (bekende) vindplaatsen uit de oude en midden Steentijd.

De vondsten uit Sittard-Geleen bestaan uit vuursteenartefacten zoals afslagen, klingen en schrabbers. Uit de oude Steentijd kennen we losse puntvondsten op 4 plaatsen, uit de midden Steentijd losse vondsten op 16 plaatsen.

In de late Steentijd (Neolithicum, ca. 5.000-2.000 v.Chr.) vestigden de eerste boeren zich in Zuid-Limburg, ook wel bekend als de cultuur van de Lineaire Bandkeramiek (5.300-4.900 v.Chr.). Ze worden gezien als migranten uit het oosten, die de landbouw introduceerden in Noordwest-Europa. Deze boerengemeenschappen vestigden zich op de randen van de lössplateaus, nabij beekdalen. Akkerbouwproducten waren de voornaamste voedselbron. Daarnaast was er veeteelt.

Een zwaartepunt van de bandkeramische bewoning in Zuid-Limburg lag in de gemeente Sittard-Geleen, tussen de Maas in het westen, en de Geleenbeek in het oosten. Men woonde doorgaans in gehuchten met vijf tot zeven boerderijen. De doden werden bijgezet in grafvelden. Bekende vindplaatsen zijn Geleen-Janskamperveld (1) en Sittard-Mgr. Claessenstraat (2).

Na het verdwijnen van de bandkeramiek verschenen er verschillende andere Neolithische culturen. Hiervan zijn bijvoorbeeld bij de ‘Hof van Limburg’ (3) sporen van bewoning gevonden.

In de Bronstijd (2.000-800 v.Chr.) werd de landbouw structureler, en nam het areaal landbouwgrond geleidelijk toe. Er zijn niet veel vondsten uit deze periode bekend. Onduidelijk is of het gebied ook daadwerkelijk minder druk bezocht is geweest, of dat de bewoningslocaties onvindbaar zijn. Het aardewerk uit die tijd is erg bros, en verweert snel als het aan het oppervlak ligt. Incidenteel worden er wel bronzen bijlen uit deze periode aangetroffen. Uit recent grootschalig onderzoek blijkt dat de vindplaatsen wel te vinden zijn. In Sittard-Hoogveld (4) zijn sporen van bewoning en van begraving aangetroffen.

In de IJzertijd (800-12 v.Chr.) nam het areaal landbouwgrond en heidevelden verder toe ten koste van het bos. De bewoning kenmerkte zich waarschijnlijk door verspreid in het landschap liggende boerderijen, met daaromheen de akkers. De boerderijen werden geregeld verplaatst omdat nieuwe akkergrond nodig was (‘zwervende erven’). Uit deze periode zijn er vondsten van nederzettingsresten, crematies, een vlakgraf en een urnenveld. Verspreid in het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen liggen veel vindplaatsen uit de IJzertijd. Een van de meest aansprekende is het urnengrafveld van Sittard-Hoogveld (4).

In de Romeinse tijd (12 v.Chr.-450 na Chr.) begint de periode waaruit naast archeologische bronnen ook geschreven bronnen voorhanden zijn. Er zijn veel vondsten uit deze tijd.

In de Romeinse tijd ging de bewoning zich concentreren in kleine gehuchten, die vaak aan de rand van de uitgestrekte akkerarealen lagen. Ook kwam het landschap nog meer ten dienste van de mens te staan, hetgeen leidde tot een sterke afname van de bossen.

In de eerste eeuw na Chr. komt het villalandschap op. Een Romeinse villa was een agrarisch bedrijf, geïntegreerd in de sociale en economische organisatie, met een hoofdgebouw en bijgebouwen, en een areaal grond voor de verbouw van gewassen.

De gemeente Sittard-Geleen kent een dichte spreiding van vondsten uit de Romeinse periode. Dit getuigt van de aanwezigheid van Romeinse infrastructuur en van de romanisering van dit gebied. Als bijzondere vondsten mogen een cultusplaats bij Buchten (5) en het volledig opgegraven inheemse-romeinse grafveld van Geleen-Janskamperveld (1) worden genoemd.

De val van het Romeinse Rijk en de komst van de Germanen markeert het begin van de Vroege Middeleeuwen (450-1050 na Chr.). Er kwam een sterke bevolkingsafname, en de grootschalige landbouw maakte plaats voor een kleinschalige, op zelfvoorziening gerichte economie. De Germaanse vindplaats van Holtum- Noord (6) neemt een bijzonder plaats in binnen de Nederlandse archeologie.

De bewoning verschoof geleidelijk van de plateaus naar de beekdalen, in de directe omgeving van waterlopen of bronnen of op iets hogere plekken aan de rand van een dal. Zo dankt het dorp Born haar naam aan de nabijheid van een bron, en liggen de oudste vroegmiddeleeuwse nederzettingen in het Maasdal op oeverwallen van de Maas (Papenhoven en Grevenbicht).

Uit de vroege Middeleeuwen zijn een aantal nederzettingen en enkele grafvelden bekend, zoals bij Grevenbicht (7), en in Sittard-Kemperkoul (8).

Tussen 1000 en 1300 zijn de grote Zuid-Limburgse plateaugebieden ontbost en in cultuur gebracht. De oudste nederzettingen liggen aan de randen van de plateaus, in de omgeving van droge dalen die in de hellingen zijn ingesneden. Dergelijke dalen vormden een natuurlijke toegangsweg naar het plateau. Ook ontstonden nederzettingen op de grenzen van graslanden in lage dalen die nog regelmatig onder water liepen en hoger gelegen bouwlanden. Aan die grensligging danken veel nederzettingen hun langgerekte vorm, zoals bijvoorbeeld tegenover Papenhoven, waar aan de overzijde van de Kingbeek de rij huizen van het gehucht Opstay (9) werd opgetrokken.

Het Graetbos nam aanvankelijk het hele gebied in beslag tussen de veertien dorpen die recht op gebruik van het bos hadden: Buchten, Born, Guttecoven, Limbricht, Sittard, Munstergeleen, Geleen, Beek, Elsloo, Stein, Urmond, Berg aan de Maas (Ob)bicht en Papenhoven. Ook later bleef de bewoning geconcentreerd in de oude dorpen, hoewel deze dorpen door de ontginningen steeds verder van het bosgebied af kwamen te liggen. Aan de veedriften van Limbricht en Geleen naar de Graet werden nieuwe nederzettingen gesticht: Einighausen, Lutterade en Krawinkel. De rechten op de Graetheide gaan volgens een oude traditie terug tot Koning Zwentibold (ca. 900 na Chr.) die het gebied zou hebben geschonken aan de bewoners van de veertien omliggende dorpen.

In de Hoge Middeleeuwen is een groot aantal kastelen gebouwd. Mottekastelen vormden onder andere het centrum van heerlijkheden als Born, Limbricht, en zeer waarschijnlijk ook Sittard. De oudste kern van Sittard bevindt zich aan het Kloosterplein en de Oude Markt. In de 11e eeuw en mogelijk reeds eerder bevond zich op deze plaats een motte met voorburcht: het latere “Huis op de Berg”. Sittard kreeg in 1243 stadsrechten. Gunstig gelegen aan een interlokale landweg, ontwikkelde Sittard zich tot marktplaats en centrum van de regio. Het was, in tegenstelling tot de andere kernen, niet uitsluitend gericht op de landbouw en veeteelt. Hier concentreerden zich handels- en nijverheidsactiviteiten. Daarnaast had het vestingstadje op het gebied van onderwijs en religie een verzorgende functie voor de omliggende plaatsen.

Vanaf de Late Middeleeuwen (1300 na Chr.) zijn er nog weinig onontgonnen gebieden over. De laatste bossen kwamen steeds meer onder druk te staan, en degenereerden tot “heide’: struikgewas en open landschap. De goede gronden waren over het algemeen ontgonnen. De belangrijkste uitzonderingen daarop waren de latere Graetheide, en enkele kleine gebieden op de centrale delen van de plateaus. Nog meer dan voorheen concentreert de bewoning zich tussen de voor akkerbouw geschikte gronden en voor veeteelt geschikte weidearealen. Door de bevolkingsgroei wordt de druk steeds groter en is men genoodzaakt om ook op de plateaus en in onontgonnen heide- en broekgebieden nederzettingen te stichten. In de natte zone ten zuiden van Holtum en Buchten lagen nog in het begin van de 19e eeuw onontgonnen heide- en broekgebieden, zoals de Holtumerheide (10, ter plaatse van de huidige autofabriek), en het gebied van het latere IJzerenbosch. Gehuchten als Hoensbroek (11, bij Born) en Broekveld (12, ten zuiden van de Holtumerheide) wijze op relatief jonge ontginningen in dit gebied.

Van de late Middeleeuwen zijn er veel vondsten: graven, kastelen, motten, kerk, kerkhof, nederzettingen.

De stad Sittard breidde zich in de middeleeuwen in een aantal fasen uit. De oorspronkelijke nederzetting wordt in de 12e eeuw ovaalvormig uitgebreid, en in de 14e eeuw vergroot tot de huidige omvang van de historische kern. Elke uitbreiding betekende op den duur tevens een uitbreiding van de verdedigingswerken. In 1299 werd er een kapittel gesticht. De immuniteit van dit gebied (Kerkplein en Kloosterplein) heeft ervoor gezorgd dat handel en nijverheid zich buiten dit gebied gingen ontwikkelen. De handelsroute van Vlaanderen naar het Rijnland liep van oudsher door dit hart van de nederzetting, maar werd toen verlegd naar de Limbrichterstraat, de Markt en de Putstraat.

Tussen 1676 en 1679 werd Sittard herhaalde malen geplunderd door het Franse leger, met als dieptepunt het rampjaar 1677 waarin vrijwel de hele stad door de Fransen in brand werd gestoken. De vestingwerken werden toen zo grondig verwoest dat Sittard als vesting afgedaan had. Wel bleven de wallichamen en de poorten nog bestaan. Omdat de vestingwerken hun functie verloren hadden ontstond in de schootsvelden lintbebouwing langs de historisch toegangswegen Brandstraat, Paardestraat en Putstraat. In de Franse tijd werd het kapittel opgeheven, en konden ook burgers eigendom verwerven in het (oude) kapittelgebied. Een groot deel van de bebouwing rond het Kerkplein en het Kloosterplein stamt uit de 19e en 20e eeuw.

1.3 recentere ontwikkelingen; Sittard-Geleen van 1800 tot nu

Het negentiende eeuwse fundament

Onder leiding van de Franse cartograaf Jean Joseph Tranchot werd omstreeks 1805 het gebied tussen Maas en Rijn, en daarmee ook, voor de eerste maal, het grondgebied van de huidige gemeente Sittard-Geleen, nauwkeurig in kaart gebracht. De op deze kaart weergegeven structuur van het gebied is grotendeels van middeleeuwse herkomst, en biedt hiermee een mooi tijdsbeeld van de historische structuren.

In de honderd jaar na de vervaardiging van de Tranchotkaart nam de bevolking sterk toe maar bewoonde nog steeds dezelfde kernen. Zo verdubbelde zich het inwonersaantal van de gemeente Sittard tot ongeveer 6.000, zonder noemenswaardige uitbreidingen. Mede als gevolg van de toenemende bevolkingsdruk werd de gemeenschappelijk grond van de Graetheide opgedeeld tussen de omliggende gemeenten. Delen hiervan kwamen in particuliere handen en werden in cultuur gebracht.

Het feit dat het grondgebied van de huidige gemeente Sittard-Geleen vanaf 1815 onderdeel is gaan uitmaken van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en vanaf 1839 van het Koninkrijk der Nederlanden is sterk bepalend geweest voor de ontwikkeling van de structuur van het gebied. Aan de oostzijde van Sittard lag vanaf 1815 een staatsgrens waardoor het handelsstadje werd afgesloten van het Duitse achterland. Bij de opname in het Koninkrijk der Nederlanden werd de Maas een grensrivier, waardoor de contacten tussen de plaatsen op west- en oostoever van de Maas werden bemoeilijkt.

Om de opname van Nederlands-Limburg in het Nederlands staatsverband te bevorderen werd in de jaren 1840 een rijksweg aangelegd van Nijmegen naar Maastricht. De weg werd 250 meter ten westen van de oude kern van Sittard geprojecteerd en liep zuidwaarts tussen de dorpen Op-Geleen, Krawinkel en Lutterade door.

De aanleg van de spoorlijn Venlo-Maastricht werd van economisch groot belang geacht. Zowel Sittard als Geleen (Lutterade) werden halteplaatsen aan deze in 1865 geopende verbinding. Met de opening van de spoorlijn Sittard-Herzogenrath in 1896 werd Sittard zelfs een spoorwegknooppunt. De gemeente Geleen kreeg toen bij Op-Geleen een tweede station.

Door de goede verbindingen en de ligging aan de grens vestigden verschillende Franse en Duitse kloosterorden, die eind 19de eeuw hun land ontvluchtten wegens antikatholieke wetten, zich in Geleen, maar vooral in Sittard. In de door hen aangelegde grote kloostercomplexen maakten ze zich nuttig op het gebied van de ziel-, zieken- en armenzorg en onderwijs.

Het fundament van het zwarte goud, 1900-1940

Op zoek naar ontginbare lagen steenkool verrichtte een Duitse firma al in 1901 boringen bij Lutterade. De eerste boortoren van Staatsmijnen verrees hier pas in 1916, drie jaar later werd begonnen met het uitdiepen van een schacht en het duurde nog vier jaar voordat de eerste 2.000 kilo steenkool werd bovengehaald. Op 1 januari 1926 ging de Staatsmijn Maurits officieel in bedrijf.

De komst van de mijn en de daaruit voortvloeiende chemische bedrijvigheid van het Stikstofbindingsbedrijf (1929) veranderde het karakter van de samenleving en het landschap grondig. In enkele decennia werd het dunbevolkte landbouwgebied getransformeerd tot een dichtbevolkt industriegebied. In het zuidelijk deel van de Graetheide ontwikkelde zich een groot industrieel complex, thans in beheer bij Chemelot. Op de bestaande bebouwing had de mijn een verwoestende uitwerking: Lutterade en Krawinkel, ten westen van de spoorlijn, verdwenen grotendeels van de kaart.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw leefden de Sittardse bestuurders in de veronderstelling dat hun stad het centrum zou worden van het nieuwe mijngebied. Om de verwachte toestroom van arbeiders op te vangen werden op enige afstand van het stadscentrum arbeiderswijken gebouwd in: Ophoven, Overhoven, Stadbroek en Limbrichterveld.

Toch zou niet Sittard, maar Geleen zich ontwikkelen tot het hart van de nieuwe mijnstreek. Daar werd tussen de drie belangrijkste dorpskernen (Op-Geleen, Lutterade en Krawinkel) een nieuwe gemeentehuis gebouwd en een geheel nieuw centrum, met brede rechte straten, toegesneden op het moderne verkeer. De vrijwel nog geheel omwalde binnenstad van Sittard met zijn smalle kronkelige straten paste niet in dat beeld. Veel arbeiders vonden huisvesting in het dicht bij de mijn gerealiseerde Geleense tuindorp Lindenheuvel. In 1947 telde het bijna 7.700 inwoners.

De steenkoolwinning in Zuid-Limburg had ook grote invloed op de infrastructuur van de regio. Mede voor de afvoer van steenkool werd in 1925 begonnen met de aanleg van een kanaal langs het slecht bevaarbare deel van de Maas tussen Maastricht en Maasbracht. Op 16 september 1935 opende prinses Juliana dit naar haar genoemde kanaal. Een deel van de arbeiders die werkzaam waren geweest bij de aanleg, ‘kanaalluuj’, bleef in de Maasdorpen wonen.

Obbicht-Papenhoven en Grevenbicht kwamen tussen de Maas en het Julianakanaal te liggen. Om de isolatie van deze plaatsen enigszins te doorbreken werden bestaande verbindingswegen omgeleid naar bruggen over het kanaal bij Obbicht, Born en Buchten.

Aan de oostzijde van het Julianakanaal werd in Buchten, gemeente Born, een haven ingericht voor de overslag van kolen uit treinen op schepen. Hiertoe werd ook het baanvak van een opgeheven tramlijn tussen Born en Sittard geschikt gemaakt voor kolenvervoer. Er rijden geen zware kolentreinen meer naar de haven aan het Julianakanaal, maar de spoorlijn is tot op de dag van vandaag in gebruik voor het transport van goederen.

Verdere uitbouw, 1940-1980

De dynamische mijngemeente Geleen zou begin jaren 50 het stadje Sittard demografisch overvleugelen. De sterk groeiende bevolking van Geleen vond huisvesting in nieuwbouwwijken die tot aan de gemeentegrenzen reikten: Geleen-Zuid. De oude kern Spaans-Neerbeek werd aan de expansie en vernieuwingsdrift opgeofferd.

Op 17 december 1965 kondigde de minister van Economische Zaken, drs. Joop den Uyl, de sluiting van de Limburgse mijnen aan. Negentien maanden later werden de laatste kolen uit de staatsmijn Maurits opgehaald; DSM in Geleen ging zich volledig richten op de chemische industrie. Geleen telde in 1972/73 ca. 37.000 inwoners, maar kreeg daarna te maken met een teruglopend bevolkingsaantal.

De binnenstad van Sittard had in de jaren 50 en 60 door de opkomst van sterk groeiende mijngemeenten, als Hoensbroek, Brunssum en het naburige Geleen, niet alleen veel van haar winkelfunctie verloren, maar ook voor een groot deel haar woonfunctie. Mensen trokken weg uit de binnenstad van Sittard en vestigden zich in nieuwbouwwijken, die de open ruimte tussen het stadscentrum en de buitendorpen en tussen de buitendorpen onderling opvulden.

In deze woonwijken werd tot begin jaren 70 de bevolkingsgroei opgevangen. Daarna lag de grootschalige woningbouw en ook de groei van de bevolking in de gemeente Sittard een tiental jaren stil. Steeds meer mensen vonden nu huisvesting in nieuwbouwwijken van aangrenzende gemeenten als Limbricht en Munstergeleen, die zich tot aantrekkelijke woongemeenten ontwikkelden. Door sanering van de binnenstad en vestiging van grootwinkelbedrijven herstelde Sittard omstreek 1970 haar winkelfunctie in de regio.

De infrastructuur rondom Born werd in deze jaren verder verbeterd. Naast het havencomplex en de goederenspoorlijn kreeg de gemeente ook een toegang tot de autosnelweg A2, die midden jaren zestig werd gerealiseerd. Met de opening van de Daf-fabriek (1968), die een deel van het afvloeiend mijnpersoneel werk moest bieden, ging Born zich profileren als industriegemeente. Eind jaren zeventig telde Born twee keer zoveel inwoners als zijn landelijke en meer geïsoleerd gelegen buurgemeenten Obbicht-Papenhoven en Grevenbicht.

De over de Graetheide geprojecteerde autosnelweg A2 kreeg iets ten zuiden van Geleen een aansluiting op de A76. Deze in west-zuidoostelijke richting georiënteerde autosnelweg aan de zuidgrens van Geleen kreeg later aansluiting op de Duitse A4 naar Aken en Keulen en op de uit België komende E314.

Van herindeling naar herindeling, 1980-2000

Om de lokale bestuurskracht te vergroten vond in 1982 een gemeentelijke herindeling plaats. Born, Grevenbicht en Obbicht-Papenhoven gingen samen de nieuwe gemeente Born vormen met ca. 13.000 inwoners. Limbricht en Munstergeleen gingen onderdeel uitmaken van de nieuwe gemeente Sittard met ca. 43.500 inwoners. Geleen kreeg het hele DSM-terrein, maar geen vergroting van het aantal inwoners, dat ca. 34.000 bleef. Aan de vooravond van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2001, waarbij Sittard, Geleen en Born de nieuwe gemeente Sittard-Geleen gingen vormen, telde Born ca. 14.500, Sittard ca. 50.000 en Geleen nog steeds ca. 34.000 inwoners.

Toch breidde Geleen in deze periode zijn woongebied verder uit in noordelijke richting en maakte verdere plannen in deze richting (De Haese).

Munstergeleen oriënteerde zich op Sittard. De bevolkingsaanwas in Sittard werd grotendeels opgevangen in nieuwbouwwijken aan de Duitse grens.

Mede door de aanleg van de randweg Hasseltsebaan/Middenweg verdween grotendeels het landelijk karakter tussen Sittard en de dorpskern Limbricht. De dorpskernen Einighausen en Guttecoven wisten hun landelijk karakter te behouden.

Born kende met de realisatie van de wijk Hondsbroek een uitbreiding in oostelijk richting.

Een nieuwe stad, 2001-nu

Op 1 januari 2001 werden Born, Geleen en Sittard gefuseerd tot één gemeente, Sittard-Geleen. Er werd ingezet op een herkenbare, samenhangende stad bestaande uit karakteristieke onderdelen waarbij - zo werd in een stadvisie neergelegd - vroegere steden en wijken ieder een specifieke functie in het geheel vervulden.

Het centrum van Geleen werd bestempeld als stedelijk servicecentrum en werd onder het toeziend oog van stedenbouwkundige Kees Rijnboutt vernieuwd.

Voor het centrum van Sittard, dat o.m. de functie van ‘recreatief winkelen’ kreeg toebedeeld, maakte stedenbouwkundige Jo Coenen nieuwe plannen.

Oudere plannen om de Rijksweg, die beide centra met elkaar verbindt, opnieuw in te richten werden uitgevoerd. Aan deze Rijkswegboulevard verrees, tussen de genoemde kernen, een ziekenhuis. Om deze verbindingsweg verkeersluw te maken werd in het stadsdeel Geleen een westelijke randweg aangelegd.

De infrastructuur rond het haven- en industriegebied in Born werd in oost-westelijke richting sterk verbeterd door de realisatie van de N297, die aansluit op de Duitse snelweg B56 richting Düsseldorf.

1.4 Zichtbare monumentale waarden

Van het hierboven geschetste rijke verleden van Sittard-Geleen zijn in de vorm van archeologie en monumenten veel sporen bewaard gebleven. In paragraaf 1.1 zijn deze sporen vanuit de archeologie al deels beschreven. In de volgende paragraaf geven we een impressie van een aantal waardevolle monumenten die zichtbaar een beeld van het verleden geven. Duidelijk mag zijn dat het overzicht niet limitatief is; het is bedoeld om een impressie te geven.

Sporen van Bandkeramiek

De eerste landbouwers van ons land, de Bandkeramiekers, vestigden zich zo’n 7000 jaar geleden in onze streken. Resten van hun nederzettingen zijn in Sittard en Geleen opgegraven. Een herinnering aan dit verleden is verbeeld in de wijk Janskamperveld in de vorm van een huisplattegrond uitgevoerd op ware grootte en een modern monument .

Romeinse aanwezigheid

De aanwezigheid van de Romeinen is in vondsten en vindplaatsen in de hele gemeente met een brede verspreiding aangetoond.

Een bewaard gebleven landschapselement uit de Romeinse tijd is het Rijksmonument de Jodenberg in Grevenbicht, dat vermoedelijk een tumulus is geweest. Recentelijk is in Grevenbicht de stenen putrand van een Romeinse put herplaatst, een unieke vondst in Nederland die verwijst naar rijke bewoning. In het Hoogveld is het tracé van een Romeinse weg onderdeel geworden van het stratenpatroon van de nieuwe wijk.

Stads- en dorpskernen

De oude kernen binnen de gemeente tonen hun verleden in hun veelal middeleeuwse grondplan en de vele karakteristieke gebouwen. De meeste van deze nederzettingen bevinden zich bij waterstromen en hebben oorspronkelijk een lineaire structuur (lintbebouwing). Vele panden binnen de oude kernen hebben de status van rijksmonument of gemeentelijk monument.

De nederzetting Sittard werd geheel omwald, voorzien van vestingwerken en groeide uit tot het stadje van de regio. De nog bijna volledig omwalde binnenstad van Sittard kreeg in 1972 de status van beschermd stadsgezicht, inclusief de wallen zelf en een gedeelte van de vroegere schootsvelden. Leyenbroek en oud Geleen zijn gemeentelijk beschermde gezichten; voor de Sjpoarkolonie en Sanderbout loopt de procedure. Ook bestaat het voornemen om Broeksittard en de uitlopers van de binnenstad nog aan te wijzen als beschermd gezicht.

In de 20e eeuw ging de organische groei steeds meer over in planmatige uitbreidingen. Het meest sprekende is de bouw van de nieuwe kern Geleen, tussen de historische dorpen Op-Geleen, Lutterade en Krawinkel. Toen zijn ook wijken ontstaan met een geheel eigen karakter, zoals enerzijds het tuindorp Lindenheuvel en de koloniën waar de mijnwerkers gehuisvest werden, en anderzijds het villapark in Sittard.

Religieus cultuurerfgoed

De gemeente is rijk aan religieus cultuurerfgoed: kerken, kloosters, kapellen maar ook veldkruisen die her en der in het landschap te vinden zijn.

Een uitblinker is het oude Salviuskerkje van Limbricht. Het oudste gedeelte van dit oorspronkelijk geheel uit maaskeien opgebouwd Romaans zaalkerkje stamt uit het einde van de 10e eeuw. De bij de restauratie teruggevonden gewelfschilderingen uit ca. 1300 vormen de oudste en meeste volledige cyclus in Nederland.

Ook de toren van de St.-Martinuskerk in Holtum is in oorsprong 13e-eeuws maar de toren werd in 1887 verhoogd door architect Joh. Kayser die toen ook de romaanse kerk verving door de huidige neogotische kerk, uitgebreid in 1936.

Het oudste deel van de Grote Kerk van Sittard dateert uit het eind van de 14e eeuw. De kerk is een voorbeeld van de Maaslandse gotiek en de in speklagen opgetrokken toren is rond 1500 gebouwd, later door Pierre Cuypers voorzien van de huidige spits. Bijzonder zijn de koorbanken uit ca. 1425.

De toren van de St.-Marcellinus en St.-Petruskerk in Oud-Geleen is ook rond 1500 opgetrokken maar de bijbehorende kerk is in 1862 gesloopt en vervangen door de huidige kerk, uitgebreid in 1957.

De 17e-eeuwse Sint Michielskerk op de Markt in Sittard is een kerkgebouw in Zuid-Nederlandse barok, zeldzaam in Nederland. Omdat de kerk deel uit maakte van het voormalige dominicanenklooster, wordt ze ook wel de “Paterskerk” genoemd.

In dezelfde tijd werd door de dominicanessen in de Plakstraat in Sittard het klooster “Agnetenberg” gebouwd. Ook de Hervormde kerk in Sittard dateert van eind 17e eeuw maar de toren is pas in 1860 tot de huidige hoogte opgetrokken.

Het 17e-eeuwse “Huis op den Berg” vormt de kern van het vroegere ursulinenklooster dat zich in de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde tot een omvangrijk complex aan de Oude Markt.

De neogotische Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart in Sittard was de eerste kerk in Nederland die zich ‘basiliek’ mocht noemen. Voor de opvang van de toestromende pelgrims werd aan de overzijde van de straat het Mariapark gebouwd, eveneens een ontwerp van Joh. Kayser, leerling van Pierre Cuypers. In diezelfde tijd werd het 18e-eeuwse landhuis “Watersley” uitgebreid tot een groot kloostercomplex, eveneens een ontwerp van Joh. Kayser.

Rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw werd het voormalige klooster aan de Leyenbroekerweg gebouwd. Uit die tijd dateert ook het “Frans klooster”, het begin van het ziekenhuis van Sittard en – na de sloop van de latere ziekenhuisgebouwen – tevens het restant.

In deze periode is ook de Hervormde kerk van Grevenbicht gebouwd, evenals de bijbehorende pastorie.

Voor en na de Tweede Wereldoorlog zijn in Sittard-Geleen veel nieuwe kerken gebouwd. Vermeldenswaard zijn daarbij de kerken en kloosters die ontworpen zijn door Jos Wielders, een architect die openstond voor alle ontwikkelingen van zijn tijd en van wie veel werken de monumentenstatus hebben gekregen.

Naast de kerken en de kloosters telt Sittard-Geleen veel kapellen en veldkruisen. Een bijzondere plaats neemt de in 1675 gebouwde St.-Rosakapel op de Kollenberg in. Langs de weg ernaar toe staan de “Zeven Voetvallen” en ligt de “Hof van Olijven”.

Uit dezelfde tijd dateren de St.-Hubertuskapel in Born, gerestaureerd in 1957, en de St.-Janskluis te Geleen, een kapel met een hospitaal, tot 1912 in gebruik geweest als kluizenaarswoning.

In Munstergeleen werd in 1954 de schuur van het geboortehuis van de in 2007 heilig verklaarde Pater Karel als devotie kapel ingericht.

Scholen

Het onderwijs is nauw verbonden geweest met de ontwikkeling van de kerken en de kloosters. De stichting in 1299 van een kapittel aan de Grote Kerk heeft geleid tot een Kapittelschool aan het Kerkplein. Het huidige pand is herbouwd na de stadsbrand van 1677.

Het vervolgonderwijs aan jongens werd vanaf het midden van de 17e eeuw gegeven door de dominicanen in hun kloostercomplex aan de Oude Markt terwijl de ursulinen vanaf het midden van de 19e eeuw het onderwijs aan meisjes verzorgden vanuit het ernaast gestichte klooster.

Vanaf het begin van de 20e eeuw werd het middelbaar onderwijs gegeven in het Bisschoppelijk College “St. Joseph” aan de Parklaan. In dezelfde tijd werd aan de Rijksweg de Teekenschool gebouwd, tien jaar later gevolgd door de Ambachtsschool.

Vanwege hun bouwstijl mogen de voormalige jongensschool “School van Snel” (Amsterdamse school) en de vroegere School voor Maatschappelijk Werk (functionalisme), beide van architect Jos Wielders, niet onvermeld blijven.

Kastelen en vestingwerken

De gemeente telt liefst zeven kastelen terwijl in Sittard nog een belangrijk deel van de vestingwerken bewaard is gebleven.

Kasteel Limbricht is gebouwd op een motte (een kunstmatig opgeworpen heuvel). De huidige burcht en de voorburcht zijn in de 17e eeuw opgetrokken. Het tweede kasteel van de voormalige gemeente Limbricht is het eind 16e eeuw gebouwde kasteel Grasbroek. De geschiedenis van dit kasteel is nauw verbonden met die van kasteel Born, waarvan het verleden terugreikt tot begin 14e eeuw.

Het in de zeventiende eeuw nieuw gebouwde kasteel Born ging in 1930 in vlammen op. Thans resten van dit gebouwencomplex nog een geconserveerde ruïne en een gerestaureerde voorburcht. Daarnaast zijn in het stadsdeel Born nog aanwezig het 17e-eeuwse kasteel Wolfrath, het in 1780 gebouwde kasteel Obbicht en Huize Holtum met een voorgevel uit 1800.

Sinds een grenscorrectie per 1 januari 2006 ligt kasteel Millen op het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen. Met deze ingreep is de eeuwenoude band tussen dit kasteel en een groot deel van het grondgebied van de huidige gemeente Sittard-Geleen hersteld. Op het terrein van kasteel Millen bevinden zich een motte, een donjon uit de 14e eeuw en het kasteel dat rond 1700 is opgetrokken.

Van de in oorsprong middeleeuwse omwalling van Sittard is nog een belangrijk deel bewaard gebleven. Van de vroegere schootsvelden om de stad is een gedeelte weer vrij van bebouwing gemaakt en hier wordt langs de wallen de gracht gereconstrueerd. Toen na de verwoestingen in het rampjaar 1677 de vestingfunctie van Sittard wegviel, werd een deel van de schootsvelden in gebruik genomen als (volks)tuintjes en andere delen als kloostertuin.

Van de drie stadspoorten en de waterpoort resteert niets meer. Wel is nog een deel van Fort Sanderbout bewaard gebleven, een van de weinige voorbeelden in Nederland van een Italiaans bastion.

Van recentere datum zijn de voor de Tweede Wereldoorlog gebouwde kazematten die op een aantal plaatsen zijn blijven staan, zoals bij Leyenbroek en de Schwienswei.

Woonhuizen

De oudste nog bewaard gebleven woningen zijn opgetrokken in vakwerkbouw zoals onder meer de pandjes uit 1593 in de Gruizenstraat te Sittard, het nagenoeg even oude pand Markt 20 in Sittard, de 17e-eeuwse bovenbouw van Städgen 6 in Born, het pand Ophoven 3-5 in Sittard en het landarbeidershuisje aan de Tudderenderweg te Sittard.

Daarna ging men over op metselwerk met hardstenen deur- en raamomlijstingen zoals het Jacob Kritzraedthuis uit 1620 in Sittard, het Maaslands dubbelhuis uit 1627 in de Helstraat in Sittard en het Ecrevissehuis uit 1630, eveneens in de Helstraat te Sittard. Maar ook bijzonder zijn het Huis Maes in Oud-Geleen, met een 16e-eeuwse kern, en het Huis Corten of het Drossaardhuis uit het midden van de 18e eeuw aan de Geenstraat te Geleen.

Een aparte categorie vormen de voormalige kapittelhuizen rond het Kloosterplein te Sittard waar ook nog (een gedeelte van) de 17e-eeuwse Tiendschuur van het kapittel staat.

Bij veel panden in de Sittardse binnenstad zijn de hardstenen omlijstingen niet meer zichtbaar omdat op een gegeven moment veel gevels van een pleisterlaag voorzien werden. De daarbij toegepaste decoraties zijn soms zeer uitbundig. Hetzelfde is ook gedaan bij veel gevels in Oud-Geleen maar vooral bij sommige gevels in de kernen langs de Maas kwam men tot uitgebreide composities.

In het interbellum is met name in en in de nabijheid van de Mauritslaan in Geleen een groot aantal bijzondere dubbelblokken gerealiseerd in expressionistische stijl. In Sittard is in die periode het complex Julianaplein en omgeving gebouwd, een complex dat als totaal op de monumentenlijst staat.

Tenslotte zijn de zogenaamde “Oostenrijkse huizen” in Geleen het vermelden waard. Deze houten prefab woningen zijn na de Tweede Wereldoorlog gebouwd in de wijk Lindenheuvel en in de Strensstraat.

Openbare gebouwen

Vermeldenswaard vanwege hun bouwstijl zijn de voormalige gemeentehuizen van Grevenbicht (1916), Geleen (1922), Buchten (1933) en Munstergeleen (1954).

Hetzelfde geldt voor de postkantoren van Sittard: het op de begane grond zwaar verminkte oude postkantoor uit 1895 en het huidige uit 1935.

De bioscoop “Forum” te Sittard, een ontwerp van Jos Wielders uit 1929, en de vroegere “Cinema Royal” te Geleen uit 1932 staan beide op de monumentenlijst.

Daarnaast zijn er nog vele winkels en horecagelegenheden gevestigd in panden die een monumentenstatus hebben gekregen.

Boerenhoeven

Honderd jaar geleden was het grondgebied van de huidige gemeente Sittard-Geleen een landbouwgebied bij uitstek. Boerderijgebouwen in de oude kernen en grote monumentale carréboerderijen buiten deze kernen getuigen van dit verleden. Ook de nog resterende boerderijcomplexen in de binnenstad van Sittard tonen het agrarisch karakter van dit plattelandsstadje aan.

Van de stadsboerderijen resteert nog de poortvleugel uit het midden van de 17e eeuw van “Den Tempel” en de net buiten de omwalling gelegen, uit de 19e eeuw daterende boerderij Wetzels, aanvankelijk als watermolen in gebruik.

Ook in de oudere kernen zoals Oud-Geleen, Grevenbicht, Buchten, Einighausen en Munstergeleen zijn monumentale boerderijen bewaard gebleven.

Een aparte categorie vormen de zogenaamde ontginningsboerderijen, gebouwd toen de vroegere gemeenschappelijke Graetheide in de 19e eeuw ontgonnen mocht worden.

Een fraai voorbeeld van een grote monumentale carréboerderij, waarvan er meerdere in de gemeente te vinden zijn, is de recent gerestaureerde “Biesenhof”, vlak bij Sweikhuizen, een hofstede die een geschiedenis heeft die teruggaat tot in de 13e eeuw, als bezit van de Ridders van de Duitse Orde te Alden Biesen. Ook de Stadsboerderij is hiervan een mooi voorbeeld.

Rond Sittard staat een aantal grote gesloten hoeven zoals de al in 1406 vermelde maar in de huidige vorm uit 1763 daterende “Ophovenerhof”, de “Bergerhof” uit de 17e eeuw, de uit de 18e eeuw daterende maar later gesplitste “Lahrhof” en de 18e-eeuwse boerderij “Watersleyde”.

Watermolens

Eeuwenlang waren wind- en watermolens belangrijke gebouwen voor de plaatselijke economie. In het verleden waren ze op vele plaatsen in het grondgebied van de huidige gemeente Sittard-Geleen te vinden. De watermolens van Ophoven, Stadbroek en Grevenbicht zijn het beste behouden.

De Ophovenermolen kent een geschiedenis die terug gaat tot begin 15e eeuw. Het huidige, aan de rand van het stadspark gelegen, gebouw dateert uit 1716. In 1998 is het gebouw gerestaureerd. De molen wekt ‘groene stroom’ op. In het gebouw is een restaurant gehuisvest.

De in 1582 gebouwde Stadbroekermolen werd in 1699 en in de tweede helft van de 19e eeuw uitgebreid. Eind vorige eeuw is het molencomplex door restauratie van een dreigende ondergang gered.

De molen van Grevenbicht is een kleine turbinewatermolen gelegen aan de Kingbeek. De monumentale watermolen waarvan de bouwgeschiedenis teruggaat tot 1548, is in 2002 gerestaureerd en heeft thans een woon- en winkelbestemming.

Vermeldenswaard is ook de voormalige dubbele watermolen over de Geleenbeek in Munstergeleen, in oorsprong daterend uit eind 13e eeuw maar in de huidige vorm uit eind 18e eeuw (Pater Karel).

Begraafplaatsen en parken

Ook begraafplaatsen behoren tot het cultuurhistorisch erfgoed. Dat geldt met name voor het Joodse Kerkhof op de Jodenberg, de Romeinse grafheuvel, in Grevenbicht, voor de Hervormde Begraafplaatsen in Sittard en Grevenbicht en voor het Kerkhof in Papenhoven.

Als een van de weinige parken in Nederland is het Stadspark in Sittard beschermd als rijksmonument maar ook het als volkspark aangelegde Burg. Damenpark in Geleen is van cultuurhistorische waarde.

Industrieel erfgoed

Ook de industrialisatie heeft haar monumenten nagelaten binnen de gemeente. Onder andere vinden we in Geleen het in de stijl van de Amsterdamse school opgetrokken hoofdgebouw van de Staatsmijn Maurits. De beeldbepalende koeltorens zijn niet bewaard gebleven maar de constructiewerkplaats en de watertoren hebben inmiddels een monumentenstatus.

Het sluizencomplex in Born, deel uitmakend van het Julianakanaal dat gegraven werd om de steenkool te kunnen afvoeren, staat op de monumentenlijst. Dat geldt ook voor de dubbele spoortunnel in Sittard en de driedubbele Julianatunnel in Geleen. Maar uiteraard zijn kleinere monumenten als de trafohuisjes in Grevenbicht en Geleen en het pomphuisje in Sittard ook getuigen van de industrialisering van de samenleving.

Monumenten en gedenktekens

Een aparte plaats nemen de vele monumenten en gedenktekens in die overal in de gemeente te vinden zijn en uit allerlei periodes dateren en zeer diverse gebeurtenissen gedenken. Gezien de diversiteit zijn hier verder geen voorbeelden van uitgewerkt.

Het verleden heeft zo op velerlei wijze sporen nagelaten die medebepalend zijn voor de huidige identiteit van de gemeente. Uitgangspunt van deze nota is het erkennen van het belang van deze nalatenschap en de wens en de wil om hier met grote zorgvuldigheid mee om te gaan. Hier gaan we in de volgende hoofdstukken nader op in.

2 speerpunten van beleid voor archeologie en monumenten

Dit hoofdstuk is de kern van het beleid voor archeologie en monumenten in Sittard-Geleen.

Samen met recentere ontwikkelingen vormen zij het DNA van de stad. Ze vormen een wezenlijk onderdeel van het karakter van de stad, en bieden het stramien om bij de ontwikkelingen van de stad op door te borduren. Om dit vorm te geven richten we ons bij ons beleid voor archeologie en monumenten op drie speerpunten:

  • 1.

    erkenning en bescherming van archeologie en monumenten

  • 2.

    behoud door ontwikkeling

  • 3.

    beleving van archeologie en monumenten

In dit hoofdstuk lichten we onze speerpunten toe. In hoofdstuk 3 werken we ze verder uit voor archeologie, en in hoofdstuk 4 voor monumenten.

De archeologie en monumenten van Sittard-Geleen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad. Samen met de recentere ontwikkelingen bepalen zij hoe de stad beleefd wordt. Ze vormen een wezenlijk onderdeel van het karakter van de stad, en bieden een stramien om bij de ontwikkelingen van de stad verder op door te borduren.

In ons beleid voor archeologie en monumenten leidt dit tot een drietal speerpunten:

1. erkenning en bescherming van archeologie en monumenten

Sittard-Geleen kent een lange historie, en hier zijn veel sporen van behouden. Niet alles is echter van even veel waarde voor het karakter van de stad. We willen duidelijk karakteriseren welke elementen met name van belang zijn, en deze ook beschermen. Vanuit de landelijke wetgeving ligt deze taak nadrukkelijk bij de gemeente.

erkenning

In het vorige hoofdstuk is de rijkdom van Sittard-Geleen kort beschreven. Een aantal van deze zaken is op landelijk niveau speciaal en waardevol, en is hierom als Rijksmonument aangemerkt. Daarnaast zijn er elementen specifiek voor Sittard-Geleen van waarde; deze zijn als gemeentelijk monument aangewezen.

Een recente (wettelijke) ontwikkeling hierbij is de verbreding van de zorg voor archeologie en monumenten, naar de zorg voor integraal ruimtelijk erfgoed. Dit houdt in dat we rekening houden met het totaal van de (ruimtelijke) cultuurhistorische waarden: een combinatie van archeologie, landschap, groen, gebouwde monumenten en historische bebouwingsstructuren. We gaan deze nader inventariseren, en afwegen welke zaken van wezenlijk belang zijn voor het karakter van Sittard-Geleen.

bescherming

De Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn beschermd op grond van de Monumentenwet respectievelijk de monumentenverordening. De overige cultuurhistorische waardevolle elementen die van belang zijn voor het karakter van de stad, beschermen we zoveel mogelijk in ruimtelijke plannen. Onze ruimtelijke hoofdlijnen liggen vast in de structuurvisie. In bestemmingsplannen werken we dit verder uit. Met vergunningverlening geven we hier uitvoering aan.

Daarnaast stimuleren en ondersteunen we eigenaren met bijvoorbeeld subsidies.

2. behoud door ontwikkeling

Sittard-Geleen is continu in ontwikkeling. Van oudsher is het gebied interessant om te leven en te wonen. De stad beweegt steeds mee met de historische en maatschappelijke ontwikkelingen. Sittard-Geleen heeft zich hiermee meerdere malen opnieuw uitgevonden.

Ook op dit moment is Sittard-Geleen volop in ontwikkeling. De maatschappij verandert, en de stad verandert mee. Zo leidt de komende periode de veranderende bevolkingssamenstelling tot een ander gebruik van de stad.

De identiteit van de stad vinden we door een verbinding van de oude structuren met de nieuwe ontwikkelingen. Dit noemen we behoud door ontwikkeling.

Dit kan op verschillende manieren tot uiting komen. Bijvoorbeeld bij het Kloosterkwartier in Sittard heeft herbestemming van het cluster monumenten plaatsgevonden, en is het omgebouwd tot luxe appartementen, horecagelegenheid, winkels en kantoren. Hierbij zijn historische eenheden, de exterieurs en de interieurs zoveel mogelijk gerespecteerd en getransformeerd naar de 21e eeuwse gebruiksnormen.

Bij leegkomende monumenten zoeken we naar dit soort oplossingen, waarbij steeds gekeken wordt naar hedendaagse gebruiksmogelijkheden en een meerwaarde van het oude DNA voor de nieuwe stad. Dit kan ook betekenen dat een monument niet als geheel bewaard kan blijven, maar dat op basis van de meest karakteristieke onderdelen een nieuwe ontwikkeling wordt ingezet. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkelingen bij de Engelenhof, of de Tiendschuur.

Bij behoud door ontwikkeling staat het integreren van het oude ten dienste van het nieuwe voorop.

3. beleving van archeologie en monumenten

Veel van ons erfgoed heeft een intrinsieke belevingswaarde. Het is mooi of interessant om naar te kijken. Door de stad dwalend kom je het op veel plekken tegen, en ook in Museum het Domein of het EHC (Euregionaal Historisch Centrum) vind je veel over de geschiedenis van Sittard-Geleen.

Ons erfgoed geeft atmosfeer en sfeer aan de stad; de stad heeft er een eigen karakter door. Dit is van belang als vestigingsfactor en dus een economische factor voor de stad. Het is bijvoorbeeld aantrekkelijk om te winkelen in de oude binnenstad van Sittard, en vervolgens in de ambiance van de markt even wat te drinken. Via publieksvoorlichting en citymarketing zetten we Sittard-Geleen met haar eigen sfeer op de kaart.

In de volgende twee hoofdstukken laten we zien wat deze speerpunten betekenen voor ons beleid voor archeologie en monumenten. Ook lichten we hier de wettelijke context toe. In hoofdstuk 3 doen we dit voor de archeologie; in hoofdstuk 4 voor monumenten.

3 archeologie

Dit hoofdstuk is het beleid voor archeologie in Sittard-Geleen. We geven aan hoe we voor de archeologie vorm geven aan onze speerpunten:

  • 1.

    archeologische waarden: erkenning en bescherming (3.1)

  • 2.

    archeologie: behoud door ontwikkeling (3.2)

  • 3.

    beleving van archeologie (3.3)

3.1 archeologische waarden: erkenning en bescherming

3.1.1 inleiding

Sittard-Geleen kent een grote rijkdom aan archeologische bodemschatten, die het waard zijn behouden te worden, of via behoud door ontwikkeling een plek te krijgen in de nieuwe stad.

De gemeente speelt een centrale rol bij de bescherming van archeologische waarden. Basis hiervoor is het wettelijk kader, dat we verfijnd hebben voor de specifieke waarden van het Sittard-Geleense bodemarchief. In bijlage 1 vindt u achtergrondinformatie over de rol die het Rijk en de Provincie spelen in de archeologische zorg.

De monumentenwet 1988 bevat de meest relevante bepalingen op het gebied van de archeologie. Door de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) is de monumentenwet in 2007 aangevuld met de verplichting om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en beheersverordening rekening te houden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten. Per januari 2012 is de wet nog op détails aangepast.

De afgelopen jaren is in Sittard-Geleen al invulling gegeven aan deze verplichting door in de bestemmingsplannen een beschrijving te geven van de archeologie in het betreffende gebied, en aan te geven dat hiermee in de afweging rekening gehouden dient te worden. Als onderligger hiervoor gebruikten we de archeologische beleids- en advieskaart uit 2005.

Inmiddels hebben we een systematisch beleid ontwikkeld voor de bescherming van archeologie in de bestemmingsplannen. Dit stellen we vast met het voorliggende beleid. Op basis van de geactualiseerde archeologische beleidskaart voor Sittard-Geleen (2010) geven we archeologisch waardevolle gebieden een dubbelbestemming, en verbinden voorwaarden aan activiteiten in deze gebieden. We geven duidelijke criteria voor onderzoek en afweging bij de omgevingsvergunning. Zo wordt de bescherming van archeologische waarden verankerd in bestemmingsplan en vergunningverlening.

In dit hoofdstuk 3.1. beschrijven we eerst (3.1.2) welke beschermde archeologische monumenten zijn aangewezen. In 3.1.3 geven we aan hoe we omgaan met archeologie in bestemmingsplannen; we geven aan wat de wettelijke kaders zijn, en hoe we in de bestemmingsplannen maatwerk leveren. Wanneer een initiatiefnemer een activiteit wil uitvoeren in het gebied met dubbelbestemming waarde-archeologie, moet hij hiervoor een (omgevings)vergunning aanvragen. Dit beschrijven we in 3.1.4, evenals de handhaving. In 3.1.5. lichten we de provinciale onderzoeksagenda voor archeologie voor de Graetheide toe. Tot slot zeggen we in 3.1.6 iets over de kostenverdeling bij archeologisch onderzoek.

3.1.2 beschermde archeologische monumenten

Op basis van de Monumentenwet wijst het Rijk terreinen aan als beschermd archeologisch monument. Deze terreinen bevatten archeologische resten die op nationaal niveau van groot belang zijn. In Sittard-Geleen zijn 3 beschermde monumenten aangewezen:

  • ·

    de Jodenberg in Grevenbicht. Dit is een grafheuvel en heuvel met Joods kerkhof uit de Romeinse tijd tot de late Middeleeuwen

  • ·

    in de Beelaertstraat in Obbicht de resten van een villa en een weg uit de Romeinse tijd

  • ·

    Grasbroek in Guttecoven, een abschnittsmotte met voorburcht uit de vroege tot late Middeleeuwen.

Deze terreinen mogen niet verstoord worden. Mochten er noodzakelijkerwijs werkzaamheden uitgevoerd moeten worden dan is hiervoor een omgevingsvergunning (voorheen monumentenvergunning) nodig. Het Rijk (in dit geval de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) beslist over mogelijke wijzigingen van dit soort monumenten.

Op basis van de erfgoedverordening Sittard-Geleen kan de gemeente ook archeologische monumenten aanwijzen die meer van lokaal belang zijn. De gemeente kiest hier niet voor, omdat via de bestemmingsplannen voldoende bescherming van de archeologische waarden gegarandeerd is (zie hoofdstuk 3.1.3.)

3.1.3 archeologie in bestemmingsplannen

doel en wettelijk kader

Doel van de bescherming van archeologie in bestemmingsplannen, is om vooraan in het proces van ruimtelijke ordening al rekening te houden met de archeologische waarden. Hiermee kunnen ontwikkelingen bij voorkeur plaats vinden op locaties waar geen of geringe archeologische waarden aanwezig zijn, en wordt de verstoring van het bodemarchief geminimaliseerd. Ook behoud door ontwikkeling wordt hiermee mogelijk gemaakt, archeologische waarden kunnen worden ingepast in het plan of mede de uitwerking van een plan richting geven.

Is het toch noodzakelijk ontwikkelingen plaats te laten vinden in gebieden met hogere archeologische waarden, dan kan via voorwaarden geregeld worden dat er archeologisch onderzoek plaats vindt, zodat de locatie wel goed gedocumenteerd wordt.

Dit geheel is geregeld in de monumentenwet 1988 (hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg). De gemeente moet bij het opstellen van de bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

In het bestemmingsplan wordt in het belang van de archeologische monumentenzorg een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor een activiteit, waar vervolgens voorwaarden aan verbonden worden. Conform de monumentenwet geldt dit voor projecten met een oppervlak groter dan 100 m2, tenzij de gemeenteraad anders vaststelt. Met het voorliggende beleid stelt de gemeenteraad maatwerk vast voor Sittard-Geleen.

maatwerk voor Sittard-Geleen: bestemmingsplannen op basis van de archeologische beleidskaart

Sittard-Geleen beschikt vanaf 2005 over een archeologische beleidskaart. In 2010 is deze geactualiseerd (bijlage 4b). Op basis van de bekende vindplaatsen in Sittard-Geleen, en de bodemkarakteristieken zijn hierop de verwachtingen aangegeven van de archeologische waarden in de bodem. Bij de kaart hoort een beschrijving van de archeologische waarden in Sittard-Geleen.

De gemeente kan hiermee maatwerk leveren bij het opstellen van bestemmingsplannen: we concentreren ons op de waardevolle gebieden, en besteden minder aandacht aan gebieden met geringe archeologische waarde.

gebieden met een dubbelbestemming archeologie

Bij de nieuwe bestemmingsplannen stellen we conform het voorliggende beleid met een beslistabel vast welke terreinen van de beleidskaart we met een dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan zetten (bijlage 4a). Ook geven we aan welke ondergrenzen we daarbij hanteren voor onderzoek bij bestemmingswijzigingen of omgevingsvergunningen.

Kortweg samengevat krijgen de beschermde archeologische monumenten, de gebieden met een zeer hoge tot middelhoge verwachtingswaarden, en de historische kernen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan. De gebieden met een lage verwachtingswaarde worden niet opgenomen in het bestemmingsplan.

meldplicht en onderzoeksplicht voor archeologie

In de gebieden met een bestemming archeologie in het bestemmingsplan geldt altijd een meldingsplicht voor werkzaamheden die dieper dan 30 cm in de grond plaats vinden.

Een onderzoeksplicht treedt op vanaf de vastgestelde ondergrens in oppervlak van de verstoring. De ondergrenzen voor onderzoeksplicht bij bestemmingswijziging of omgevingsvergunning zijn kort samengevat:

altijd bij beschermde archeologische monumenten

> 50 m2

bij terrein van zeer hoge archeologische waarde

> 100 m2

bij terrein van hoge archeologische waarde en historische kernen

> 500 m2

bij hoge verwachting obv landschappen

> 10.000 m2

bij lage verwachting voor droge landschappen

> 50.000 m2

bij lage verwachting voor droge en natte landschappen

niet

voor ontgronde gebieden

Voor een compleet overzicht van de beslistabel en de beleidskaart zie bijlage 4a en 4b.

actualisatie van bestemmingsplannen

Bij de actualisatie van haar bestemmingsplannen neemt Sittard-Geleen het aspect archeologie mee zoals hier beschreven.

Bij actualisatie zonder wijzigingen van gebruik voldoet het hierbij om:

  • ·

    de archeologische beleidskaart in het bestemmingsplan te verwerken

  • ·

    de bijbehorende categorieën weer te geven met een dubbelbestemming en voorwaarden

  • ·

    een beschrijving te geven van de archeologische waarden in het betreffende bestemmingsplan, conform de beschrijving bij de archeologische beleidskaart.

Wanneer bij de actualisatie van een bestemmingsplan sprake is van veranderende bestemmingen, moet archeologie in de afweging van de bestemmingswijziging worden meegenomen. Hiermee vindt de afweging helemaal vooraan in het traject plaats. Deze afweging volgt dezelfde systematiek als hiervoor beschreven.

reparatie archeologie bij al vastgestelde bestemmingsplannen

Na afronding van de lopende actualisatieslag van de bestemmingsplannen (2013) is in alle bestemmingsplannen aandacht besteed aan de omgang met archeologische waarden.

In de plannen die dateren van voor deze beleidsnota, is de archeologie nog niet volgens de beleidsregels opgenomen die met deze nota worden vastgesteld. De omgang met de archeologische waarden is wel opgenomen zoals dat ten tijde van de vaststelling “best practice” was. De borging van archeologische waarden in de oudere bestemmingsplannen is daarmee niet optimaal, maar wel adequaat.

Nadere borging door middel van een aanvullend paraplubestemmingsplan of aanvulling van de erfgoedverordening is niet nodig.

3.1.4 vergunningverlening en handhaving bij archeologische waarden

vergunningverlening en onderzoeksplicht

Wanneer een initiatiefnemer een activiteit wil uitvoeren in het gebied met dubbelbestemming waarde-archeologie, moet hij hiervoor een (omgevings)vergunning aanvragen. Dit staat aangegeven in het bestemmingsplan. De aanvrager moet dan archeologisch onderzoek laten doen. De onderzoeksplicht is hierbij van grof naar fijn opgebouwd.

Het begint met een inventariserend en waarderend archeologisch onderzoek, met een verfijning tot op perceelsniveau.

Op basis hiervan wordt een uitspraak gedaan hoe waardevol de resten zijn en hoe behoudenswaardig deze zijn. Dit wordt een selectieadvies genoemd. De aanvrager moet dit advies bij zijn vergunningaanvraag voorleggen aan de gemeente.

Op basis hiervan neemt de gemeente een selectiebesluit: de gemeente geeft aan of de archeologische waarden behouden moeten worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Behoud in de ondergrond heeft de voorkeur. Bij ontwikkeling van een terrein zullen de waarden echter vaak door onderzoek moeten worden veiliggesteld. Dit wordt dan in de vergunning geregeld.

Een nadere toelichting op dit proces, en de voorwaarden bij de omgevingsvergunning is te lezen in bijlage 4a (3.2.2.).

begeleiding van archeologisch onderzoek

Wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is de gemeente bevoegd gezag. Zij stelt de randvoorwaarden op voor de inhoud en uitvoering van het onderzoek en ziet in regiefunctie toe op de controle daarvan. Het onderzoek moet door de initiatiefnemer worden geregeld. De gemeentelijke archeoloog houdt in regierol toezicht op uitvoering en oplevering van het onderzoek.

projecten van de gemeente

De gemeente handelt bij haar eigen projecten als de initiatiefnemer zoals hierboven beschreven. In de projecten wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de archeologie. Dit geldt ook bij omvangrijkere graafwerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld voor de aanleg van een (hoofd)riolering. Zonodig worden deze werkzaamheden archeologisch begeleid.

toevalsvondsten

Wanneer bij werkzaamheden archeologische vondsten gedaan worden in een gebied waar dit niet verwacht werd, noemen we dit toevalsvondsten. Degene die zo’n vondst doet moet dit melden bij de Minister van OCW, en het monument (6 maanden lang) ter beschikking houden of stellen voor onderzoek. Een nadere toelichting hierop staat in bijlage 4a.

handhaving

Toezichthouders van de gemeente zien toe op de eisen die zijn neergelegd in bestemmingsplannen, en voorschriften die zijn verbonden aan omgevingsvergunningen, ontheffingen en projectbesluiten. Voor de aangewezen beschermde archeologische monumenten draagt het Rijk de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Monumentenwet.

3.1.5 onderzoeksagenda

Met een eigen archeologiebeleid kiezen gemeenten voor beheer en behoud van het erfgoed dat onlosmakelijk verbonden is met hun ontstaansgeschiedenis en identiteit. Daarbij wordt gezocht naar een verantwoorde balans tussen de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid op gemeentelijk niveau. Een gemeentelijke archeologische onderzoeksagenda kan daarbij een hulpmiddel zijn. In een onderzoeksagenda wordt een beeld geschetst van de kennis op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Vanuit deze stand van zaken kunnen belangrijke onderzoeksthema’s, -accenten en lacunes worden aangegeven waarop extra gemeentelijke aandacht kan worden gericht. De gemeente Sittard-Geleen stelt nu nog geen onderzoeksagenda vast.

De Provincie Limburg heeft de Graetheide vastgesteld als Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied (PAA). Het vaststellen van het PAA kan beschouwd worden als onderdeel van een provinciale onderzoeksagenda. Voor het gebied is een wetenschappelijke onderzoeksagenda opgesteld1, waarin een aantal onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen zijn geformuleerd. Ook is, in samenwerking met de universiteit van Leiden, een uitvoeringsprogramma opgestart voor een waardering van het archeologische potentieel van de Graetheide. Zie verder bijlage 1, hoofdstuk 2.3.

Op nationaal niveau bestaat de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA). Deze is online beschikbaar en voortdurend in ontwikkeling. De NOaA vermeldt vindplaatsen omdat ze van belang zijn voor de nationale kennis van een periode of een fenomeen. (In Sittard-Geleen bijvoorbeeld het Janskamperveld: naast een belangrijke vindplaats van de bandkeramiek ook het eerste volledig opgegraven grafveld uit de Romeinse periode in Nederland).

3.1.6 kostenverdeling

De wet legt de kosten van archeologisch vooronderzoek primair bij de veroorzaker van de bodemverstoring. Dit kan worden geregeld in de omgevingsvergunning, of in de exploitatieovereenkomst.

In een aantal gevallen kan de gemeente kosten maken voor archeologisch onderzoek:

  • ·

    bij eigen ontwikkelingen

  • ·

    bij toevalsvondsten: hierbij geldt het veroorzakerprincipe niet

  • ·

    bij excessieve kosten van een opgraving kan een exploitant schade claimen bij de gemeente

  • ·

    wanneer de realisatie van een project in gevaar komt door de hoogte van de kosten voor archeologische onderzoek, kan de gemeente vanuit het algemeen belang besluiten om deze kosten geheel of gedeeltelijk van de veroorzaker over te nemen.

De gemeente zal in deze gevallen per geval een besluit nemen over de te volgen werkwijze en de financiering. Sittard-Geleen kent geen archeologiefonds als reservering voor dergelijke kosten.

3.2 archeologie: behoud door ontwikkeling

Behoud door ontwikkeling heeft voor de archeologie een heel eigen karakter. Het gaat hier immers vaak over kenmerken in het landschap, of waarden die in de grond verborgen zijn.

In de structuurvisie leggen we de hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkelingen van Sittard-Geleen vast. De archeologische waarden- en beleidskaart vormt hiervoor een basis en is onderdeel van de afweging op hoofdlijnen. In de bestemmingsplannen is dit verder gedetailleerd.

In de structuurvisie 2010 is gebruik gemaakt van de archeologische waardenkaart uit 2005, en het toen vigerende beleid. Bij de actualisatie van de structuurvisie zal dit vervangen worden door het voorliggende beleid met de geactualiseerde kaart.

Het basisuitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om die zo veel mogelijk plaats te laten vinden op locaties waar weinig archeologische waarden aanwezig zijn, zodat de archeologische waarden behouden blijven. Aantrekkelijk is om bij ontwikkelingen de relatie met nabijgelegen archeologische waarden te leggen, en hier bijvoorbeeld in de stedenbouw naar te verwijzen. Hiermee geeft het oude karakter van de stad een meerwaarde voor de nieuwe stad.

Soms hebben ruimtelijke ontwikkelingen op een bepaalde locatie een zodanig meerwaarde voor de stad dat ze toch op een locatie met hoge archeologische waarden worden uitgevoerd. Dan wordt in eerste instantie bekeken of door aanpassingen, zoals archeologievriendelijk bouwen de archeologische waarden kunnen worden behouden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het ophogen van het terrein zodat de bouwwerkzaamheden niet in de archeologisch waardevolle lagen plaats vinden.

Is behoud van de archeologische waarden in situ niet mogelijk, dan wordt de archeologie door opgravingen bewaard.

Ook dan is het aantrekkelijk een link te leggen tussen de ontwikkeling en het oude karakter van de stad. Zo is bijvoorbeeld in Haagsittard een zeer oude holle weg bewaard is gebleven als fietspad. En bij de ontwikkeling van het Kloosterkwartier komt een gevonden houten waterput op een prominente plek terug in de nieuwe situatie. Hiermee geeft het verleden van de plek een meerwaarde aan de huidige situatie.

Tijdens de uitvoering van de archeologische onderzoeken voor Zitterd Revisited is duidelijk geworden dat de aanwezigheid van de Geleenbeek van oudsher een belangrijke vestigingsfactor is geweest. De beek mag beschouwd worden als het kenmerkende element, de genius loci, van het gebied. In de geest van behoud door ontwikkeling zal het water dan ook een plaats krijgen in het gebied. Ook de schootsvelden rondom Sittard worden in samenspel van oude en nieuwe elementen heringericht.

In Sittard-Geleen zijn nog enkele grotere uitleglocaties die afgerond worden. Gezien de demografische situatie is verder geen behoefte aan grootschalige uitbreidingen. Wel zal transformatie van gebieden plaats vinden. De komende periode zullen veelal kleinschalige ontwikkelingen plaats vinden in Sittard-Geleen. Dit zijn vooral inbreidingen. Ook hier speelt de archeologie nadrukkelijk een rol. De kern van Sittard is één grote archeologische vindplaats, en ook de meeste andere kernen zijn gebaseerd op oude bewoningskernen.

3.3 beleving van archeologie

In hoofdstuk 1 is een overzicht gegeven van de archeologische rijkdom in Sittard-Geleen. Bij onderzoeken duiken regelmatig aanvullende waardevolle vondsten op, die zelfs uniek zijn in Nederland. Hiermee wordt de moeite van het beschermen en onderzoeken van de archeologie, zoals die in de hoofdstuk 3.1 is beschreven, beloond met inzicht in een waardevol stuk historie van de stad. In hoofdstuk 3.2. is beschreven hoe we met behoud door ontwikkeling proberen deze genius loci een plek te geven in de nieuwe stad.

Door de historie te ontsluiten, krijgt het een meerwaarde voor de bewoners van de stad, en verhoogt de aantrekkelijkheid van Sittard-Geleen. De archeologische waarden worden op dit moment beperkt ontsloten: Sittard-Geleen kent geen overkoepelend plan voor de beleving van archeologie. Ontsluiting van de archeologische waarden vindt plaats:

  • -

    ter plekke

  • -

    in Museum het Domein

  • -

    in het Euregionaal Historisch Centrum

  • -

    via historische verenigingen

  • -

    via internet

ontsluiting ter plekke

Door archeologische waarden ter plekke te ontsluiten, kunnen we ze in hun gebiedscontext beleven. Wanneer bij projecten uitgegaan wordt van behoud door ontwikkeling (zie vorige paragraaf) geven ze hiermee een meerwaarde aan de ontwikkeling. Bij ontwikkelingen hanteren we dit als voorkeursoptie.

In Sittard-Geleen is tot nu toe op een beperkt aantal plaatsen archeologische sporen ter plekke ontsloten, bijvoorbeeld:

  • -

    in de Geleense wijk Janskamperveld zijn in de bestrating de sporen van nederzettingen van de Bandkeramiekers aangegeven. Een kunstwerk van H.Vroomen in de wijk verwijst eveneens naar de Bandkeramiekers

  • -

    In de wijk Hoogveld is de ligging van een oude romeinse weg opgenomen in het stratenpatroon. Het kunstwerk in de openbare ruimte is een verwijzing naar de resultaten van het archeologische onderzoek dat hier is uitgevoerd.

ontsluiting van vondsten in Museum het Domein

Alle vondsten die bij opgravingen worden gedaan worden rijkseigendom, en worden beheerd in het Provinciaal Depot Bodemvondsten te Maastricht. Hier wordt ook de documentatie van de in Limburg uitgevoerde onderzoeken bewaard. Bij toevalsvondsten krijgen de vinder en de eigenaar van de grond gezamenlijk eigendom van de vondst. Deze dient in elk geval gemeld te worden.

Museum Het Domein stelt de belangrijkste collectie archeologische voorwerpen van Sittard-Geleen ten toon. Zij krijgt deze ter beschikking van het Provinciaal Depot nadat deze door het opgravingbedrijf hier zijn ondergebracht.

Het museum maakt de archeologie o.a. beleefbaar door:

  • -

    een (semi)permanente tentoonstelling over de historie van Sittard-Geleen. Wanneer belangrijke nieuwe vondsten worden gedaan wordt de presentatie hierop aangepast

  • -

    tentoonstellingen over de archeologische waarden bij specifieke opgravingen. Hierbij wordt materiaal tentoongesteld wat bij een specifiek project gevonden is. Soms wordt ook via een boekje informatie gegeven. Op stapel staat een boekje over de opgraving Holtum Noord

  • -

    tijdelijke presentaties bij opgravingen, zoals bij het Kloosterkwartier, de Dominicaan of de Odaparking

  • -

    via educatieve projecten over archeologie voor basisschool scholieren en voortgezet onderwijs

  • -

    met publicaties en studiedagen over archeologische vondsten, in samenwerking met de Archeologische Vereniging Limburg en/of de Werkgroep Archeologie Sittard.

  • -

    in samenwerking met BiblioNova en Euregionaal Historisch Centrum wordt gewerkt aan het toepassen van nieuwe technologieën voor het toegankelijk maken van erfgoed

ontsluiting van documenten in het Euregionaal Historisch Centrum

Het Euregionaal Historisch Centrum beheert documenten en beelden over de historie van Sittard-Geleen, en de Euregio. De informatie is op te zoeken in een studiezaal, of via de site http://www.ehc.sittard-geleen.eu . Het Euregionaal Historisch Centrum zet in samenwerking met Museum het Domein, Biblionova en de historische verenigingen een digitaal erfgoedportaal op, waarmee het erfgoed gemakkelijker ontsloten wordt.

ontsluiting via historische verenigingen

Sittard-Geleen kent veel historische verenigingen, waaronder ook de archeologische werkgroep van de Heemkundevereniging “De Lemborgh” en de heemkundevereniging Geleen. Deze verenigingen promoten actief het erfgoed in Sittard-Geleen. Er is een nauwe samenwerking tussen de verenigingen en Museum het Domein en het EHC. De verenigingen vinden ook fysiek een plek bij Museum het Domein en het EHC.

Bij het actualiseren van de archeologische waardenkaart is gebruik gemaakt van de informatie die de werkgroep verzameld heeft. Daarnaast ondersteunt de werkgroep bij onderzoek en selectie voor het depot van Museum het Domein. De leden doen belangrijk aanvullend onderzoek in het kader van archeologische opgravingen en tentoonstellingen.

De werkgroep verzorgt regelmatig publicaties over de archeologie en organiseert informatieve bijeenkomsten. Deze ondersteuning is van groot belang voor de uitvoering van het gemeentelijke archeologiebeleid.

ontsluiting van informatie via internet

Op de site van de gemeente staat informatie over het archeologiebeleid van de gemeente. Het EHC, Museum het Domein en Biblionova werken samen met de vrijwilligersorganisaties aan een erfgoedportaal, waarmee het verleden digitaal ontsloten wordt. De bestaande basis wordt verder uitgebouwd. Op de sites van de vrijwilligersorganisaties is verder informatie te vinden over de archeologie in Sittard-Geleen.

4. monumenten

Dit hoofdstuk is het beleid voor monumenten in Sittard-Geleen. We geven aan hoe we voor de monumenten vorm geven aan onze speerpunten:

  • 1.

    monumentale waarden: erkenning en bescherming (4.1)

  • 2.

    monumenten: behoud door ontwikkeling (4.2)

  • 3.

    beleving van monumenten (4.3)

4.1 monumentale waarden: erkenning en bescherming

4.1.1 inleiding

Sittard-Geleen kent een grote rijkdom aan monumenten en erfgoed, die het waard is behouden te worden.

De gemeente speelt een centrale rol bij de bescherming van monumenten. Basis hiervoor is het wettelijk kader. Met de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hebben we hier voor Sittard-Geleen een verdere lokale invulling aangegeven. In bijlage 1 vindt u achtergrondinformatie over de rol die het Rijk en de Provincie spelen in de zorg voor monumenten.

De monumentenwet 1988 bevat de meest relevante bepalingen op het gebied van de monumenten. Op basis hiervan wijst het Rijk op landelijk niveau waardevolle monumenten aan als Rijksmonument. De beslissingsbevoegdheid voor de wijziging van deze (gebouwde) monumenten ligt bij de gemeente. Bij de invoering van de Wabo is de monumentenvergunning opgenomen in de omgevingsvergunning. Kleinere ingrepen zijn vergunningvrij gemaakt, zodat voor zaken als schilderen, glasvervanging en kleine aanpassingen geen monumentenvergunning meer noodzakelijk is. Per januari 2012 is het Bro gewijzigd waarmee de vergunningvrije categorieën verduidelijkt worden.

Voor het onderhoud van monumenten zijn (in bepaalde mate) subsidies beschikbaar.

Het bestemmingsplan is het belangrijkste juridische instrument om ruimtelijke ontwikkelingen van cultuurhistorisch waardevolle gebieden te reguleren. In een beperkt aantal bestemmingsplannen heeft Sittard-Geleen al beschermende voorschriften voor monumenten en stadsgezichten opgenomen.

In de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg (Momo) is aangegeven dat de gemeente de bescherming voor het erfgoed in ruimtelijke plannen (structuurvisie en bestemmingsplannen) moet gaan opnemen. Per januari 2012 is dit in het Bro verankerd. In de structuurvisie die recent door de gemeente is vastgesteld is een belangrijk deel gewijd aan het cultuurhistorische erfgoed.

Op basis van de wijziging van het Bro moet de gemeente als onderlegger van het bestemmingsplan een cultuurhistorische analyse van het gebied laten verrichten. Dit gaat veel verder dan de huidige cultuurhistorische paragraaf in de toelichting bij het bestemmingsplan. Hiervoor moet een inventarisatie plaatsvinden waarbij het cultuurhistorische erfgoed in beeld wordt gebracht.

Ook het welstandsbeleid biedt een kader voor waardevolle historische structuren, clusters van monumenten, de omgeving van individuele monumenten, maar ook voor beeldbepalende objecten. Hierin kunnen criteria vastgelegd worden, waarmee de karakteristiek van gebieden en van individuele (beeldbepalende) bouwwerken behouden kan worden.

In dit hoofdstuk werken we uit hoe we als gemeente vorm geven aan de erkenning en bescherming van de monumenten. We beschrijven eerst (4.1.2) de aanwijzing van beschermde Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In 4.1.3 geven we aan hoe we omgaan met monumentale waarden in bestemmingsplannen; we geven aan wat de wettelijke kaders zijn, en hoe we in de bestemmingsplannen maatwerk leveren. Voor werkzaamheden in of aan een monument is een omgevingsvergunning nodig. Dit beschrijven we in hoofdstuk 4.1.4, evenals de handhaving. Voor het onderhoud van monumenten is het mogelijk een subsidie te krijgen. Dit beschrijven we in hoofdstuk 4.1.5. Tot slot geven we in 4.1.6 een kort overzicht van mogelijke financiële of fiscale ondersteuning anders dan door de gemeente.

4.1.2 beschermde monumenten en erfgoed

Rijksmonumenten en Rijksbeschermde gezichten

Op basis van de Monumentenwet wijst het Rijk beschermde Rijksmonumenten aan. Deze zijn op nationaal niveau van groot belang. In Sittard-Geleen zijn 199 Rijksmonumenten aangewezen. Dit zijn met name gebouwen. Ook het Stadspark van Sittard is een Rijksmonument. De nog bijna volledig omwalde binnenstad van Sittard is aangewezen als Rijksbeschermd stadsgezicht.

Met ingang van 1 januari 2012 is de Monumentenwet gewijzigd en is het niet meer mogelijk om een verzoek tot aanwijzing van een rijksmonument bij de rijksdienst in te dienen. De rijksdienst gaat de aanwijzingen baseren op aanwijsprogramma’s waarbij met name de wederopbouwperiode de aandacht zal hebben. In tegenstelling tot de eerdere aanwijzing van een groot aantal monumenten uit de periode jonge bouwkunst (1850-1940), is de rijksdienst zeer selectief en terughoudend met aanwijzing van naoorlogse monumenten. Tot op heden zijn ca. honderd wederopbouw objecten aangewezen tot rijksmonument.

Voor een verdere beschrijving van de rol van het Rijk zie bijlage 1, hoofdstuk 2.4.

Gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch erfgoed

Op basis van de Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen kan de gemeente gemeentelijke monumenten, stads- of dorpsgezichten, groen- en landschapsmonumenten en beeldbepalende panden aanwijzen. Hierbij gaat het om objecten en structuren die van belang zijn voor de plaatselijke historie en bijdragen aan de identiteit van de leefomgeving.

In de periode 2008-2009 heeft de gemeente ongeveer 230 gemeentelijke monumenten aangewezen. Dit is gebeurd op basis van een eerdere inventarisatie van gebouwde objecten.

Toekomstige aanwijzing zal plaats vinden op basis van aanwijsprogramma’s en niet meer op verzoek van derden. De verordening cultuurhistorie is hiervoor gelijktijdig met de vaststelling van deze beleidsnota aangepast.

Met het vaststellen van aanwijsprogramma’s wordt voorkomen dat ad hoc moet worden gereageerd en veel tijd wordt geïnvesteerd in individuele aanwijsverzoeken. Derden kunnen de gemeente uiteraard wel attenderen op waardevolle objecten waarvoor een acute bedreiging (zoals sloop) aan de orde is. De gemeente kan op dat moment alsnog beslissen of een aanwijsprocedure wordt opgestart.

In 2012 maken we een aanwijsprogramma voor religieuze monumenten. Deze worden in overleg met de monumentencommissie geselecteerd. In de aanwijsprogramma’s zal ook aandacht zijn voor naoorlogse bouwkunst.

Leyenbroek en oud Geleen zijn gemeentelijk beschermde gezichten; voor de Sjpoarkolonie en Sanderbout loopt de procedure. Broeksittard en de uitlopers van de binnenstad zijn ook geselecteerd; de procedure tot aanwijzing zal in 2012 doorlopen worden.

Verdere bescherming via het ruimtelijke instrumentarium

In het verlengde van de landelijke ontwikkeling in het kader van de Modernisering van de Monumentenwet (MoMo) zal toekomstige bescherming van cultuurhistorische erfgoed verder niet meer via aanwijzing plaats vinden, maar zoveel mogelijk via het ruimtelijke instrumentarium (bestemmingsplannen en welstandsbeleid), zie hoofdstuk 4.1.3.

Dit geldt ook voor de inventarisatie en preselectie van (240) beeldbepalende panden en (100) waardevolle ensembles (“mini”-gezichten) door de monumentencommissie (zie overzicht preselectie in bijlage). Na definitieve selectie zal dit overzicht worden geaccordeerd door B&W, waarna bescherming via de relevante bestemmingsplannen bij actualisatie plaats zal vinden.

Van groen – en landschapsmonumenten bestaat een gedeeltelijke inventarisatie die is gebruikt als onderlegger voor het bestemmingsplan buitengebied.

Niet alle erfgoed kan op basis van het bestemmingsplan worden beschermd. Uit jurisprudentie blijkt dat er wel een ruimtelijke relevantie aanwezig moet zijn. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om het interieur onder de bescherming van het bestemmingsplan te brengen. Deze bescherming is alleen mogelijk op basis van de erfgoedverordening. Op basis van de inventarisatie en waardestelling voor het bestemmingsplan (4.1.3) kan desgewenst een aanwijsprogramma worden opgesteld op basis van de erfgoedverordening.

4.1.3 monumenten en erfgoed in bestemmingsplannen

Algemeen

Om meer vorm en inhoud te geven aan de verankering van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, moeten gemeenten bij het vaststellen van de structuurvisie en bestemmingsplannen vanaf 2012 verplicht meer rekening gaan houden met cultuurhistorische waarden. Voorafgaande aan het opstellen van de bestemmingplannen moet de gemeente een analyse (inventarisatie en waardering) maken van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Op basis hiervan moet een evenredige afweging gemaakt kunnen worden tussen een verantwoorde erfgoedzorg enerzijds en een goede ruimtelijke ontwikkeling anderzijds, zodat er een optimale samenhang ontstaat tussen beide.

Bij een goede bescherming in de bestemmingsplannen, in combinatie met andere ruimtelijke instrumenten (zoals welstandsbeleid, kapverordening etc.), kan dit veelal de aanwijzing en bescherming van cultuurhistorisch erfgoed op basis van de Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen vervangen.

Huidige bescherming cultuurhistorie in de bestemmingsplannen.

In de structuurvisie 2010 is al aandacht besteed aan de cultuurhistorie.

In een aantal bestemmingsplannen zijn beschermende voorschriften opgenomen voor cultuurhistorische waarden. Dit betreft met name het beschermde stadsgezicht van de binnenstad van Sittard, en in de verschillende bestemmingsplannen van het buitengebied is reeds een aantal beschermende bepalingen opgenomen voor (kleine) landschapselementen zoals graften, struwelen, holle wegen etc. .

De Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten kennen al een beschermingsregime op basis van de Wabo.

Bij elkaar brengen cultuurhistorische gegevens als eerste onderlegger voor bescherming in bestemmingsplannen

De gemeente, het Euregionaal Historisch Centrum en andere partijen zoals historische verenigingen beschikken al over veel cultuurhistorische gegevens, die echter verspreid aanwezig zijn. Deze gegevens brengen we zoveel mogelijk in een digitale erfgoedkaart bij elkaar, zodat deze kunnen worden gebruikt als een eerste onderlegger voor het opstellen van bestemmingsplannen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de beeldbepalende panden en “mini gezichten” die al door de monumentencommissie zijn geselecteerd, maar ook voor monumentale bomen en kleine landschapselementen, die in het verleden al zijn geïnventariseerd.

Deze digitale erfgoed kaart is dynamisch en zal ten behoeve van de actualisatie van bestemmingsplannen telkens worden aangevuld en verbeterd, waardoor uiteindelijk een algeheel gemeentedekkend overzicht van erfgoed zal ontstaan.

Verdere uitrol bescherming cultuurhistorie in de bestemmingsplannen en welstandsbeleid.

De gemeente kent een cyclus van het actualiseren van de bestemmingsplannen. Elk jaar wordt hierbij een aantal bestemmingsplannen geactualiseerd. De bescherming van de cultuurhistorie in de bestemmingsplannen zal bij deze actualisatie meegenomen worden.

Gelijktijdig zullen ook aanvullende richtlijnen in het welstandsbeleid worden opgenomen. Het welstandsbeleid biedt een aanvullend kader voor waardevolle historische structuren, clusters van monumenten, de omgeving van individuele monumenten, en beeldbepalende objecten. Hierin kunnen criteria vastgelegd worden, waarmee de karakteristiek van gebieden en van individuele (beeldbepalende) bouwwerken behouden kan worden.

Waar nodig kan de bescherming nog met andere ruimtelijke sturingselementen worden aangevuld, zoals de kapverordening, het reclame beleid, het terrassenbeleid, de APV ed.

Per bestemmingsplan dat geactualiseerd wordt maken we als onderlegger een inventarisatie en waardestelling van alle erfgoed (archeologische relicten, gebouwde objecten, historische structuren, groen- en landschapselementen), met richtlijnen voor behoud en beheer.

De gegevens van de onderlegger verwerken we in de digitale erfgoedkaart, die we hiermee geleidelijk aan gedetailleerder en gemeentedekkend maken.

In het handboek bestemmingsplanregels nemen we standaardregels op voor de bescherming van divers soorten erfgoed. In combinatie met de hier boven genoemde onderlegger leveren we hiermee maatwerk per bestemmingsplan.

De bescherming van cultuurhistorische erfgoed op basis van het bestemmingsplan en andere ruimtelijke instrumenten is nog volop in ontwikkeling. Standaardregels en methoden zullen dus geleidelijk aan nog aan worden gevuld en verbeterd.

In aanvulling op de reguliere cyclus van actualisatie van de bestemmingsplannen worden beschermde dorpsgezichten na aanwijzing beschermd via een actualisatie van het betreffende bestemmingsplan. Ook worden er dan aanvullende richtlijnen voor het beschermde dorpsgezicht opgenomen in het welstandsbeleid.

Door het beschermen van de cultuurhistorie bij de cyclus van actualisatie van de bestemmingsplannen mee te nemen, wordt geleidelijk aan het hele erfgoed in de gemeente beschermd. Mocht er in de tussentijd acute dreiging zijn van een monumentale waarde, dan kan deze alsnog via aanwijzing op basis van de verordening worden beschermd.

4.1.4 vergunningverlening en handhaving bij monumentale waarden

vergunningverlening

Om de kwaliteit van het beschermde monument of erfgoed te bewaken en de monumentale of cultuurhistorische waarden te behouden, heeft de wetgever bepaald dat voor wijzigingen hieraan een vergunning moet worden aangevraagd.

In 2010 is de Wabo in werking getreden, waarbij voor het realiseren van ruimtelijke initiatieven alleen een omgevingsvergunning noodzakelijk is. De omgevingsvergunning bundelt 26 vergunningen (bouwvergunning, milieuvergunning, monumentenvergunning, kapvergunning etc) , die voorheen afzonderlijk moesten worden aangevraagd. De gemeente is hierbij vrijwel altijd bevoegd gezag. In speciale gevallen wordt hiervoor echter een uitzondering gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zware inrichtingen in het kader van de Wet Milieubeheer; hier is de provincie bevoegd gezag.

Bij de introductie van de Wabo zijn de werkprocessen voor (gebouwde) monumentenzorg gestandaardiseerd en opnieuw ingericht. Dit vormt een belangrijke waarborg van de procedure en de kwaliteit van vergunningen. De procedures zijn aangepast aan het beperken van de beslistermijnen voor de deelactiviteit “monumenten” van de omgevingsgunning per 1 januari 2012.

Het erfgoed wordt ook steeds meer via het bestemmingsplan en andere ruimtelijke instrumenten beschermd. De toetsing hiervan wordt in de omgevingsvergunning gewaarborgd. Ook dit wordt in het werkproces verwerkt.

Tot 1 januari 2009 was de gemeente bij het verlenen van een monumentenvergunning verplicht advies in te winnen bij de Monumentencommissie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en - als het object buiten de in de Wegenverkeerswet vastgestelde bebouwde kom ligt- ook bij de provincie. De algehele adviesplicht van de RCE is vervallen; alleen wanneer er sprake is van geheel of gedeeltelijke sloop of reconstructie of herbestemming van een monument, moet nog advies worden gevraagd aan de Rijksdienst. Per januari 2012 is het Bro gewijzigd waarmee de adviesplicht van de Provincie voor monumenten buiten de bebouwde kom tot diezelfde gevallen beperkt zal worden.

Door het afschaffen van de algehele adviesverplichting door de RCE en de Provincie wordt met name bij eenvoudige plannen belangrijke tijdwinst geboekt. Hierbij adviseert alleen nog de Monumentencommissie. Dit komt ten goede aan de snelle dienstverlening aan de burger.

afwegingscriteria bij vergunningverlening en advisering door de monumentencommissie

Sittard-Geleen kent heldere richtlijnen waarop zij toetst bij vergunningverlening. De monumentencommissie hanteert bij haar advisering dezelfde richtlijnen. Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • ·

    de ‘algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten’ en de ‘nota richtlijnen voor behoud van monumenten’ In de nota ‘algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten’ en de ‘nota richtlijnen voor behoud van monumenten’ staan algemene richtlijnen, en restauratieve richtlijnen voor het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde objecten. De richtlijnen zijn bedoeld als leidraad voor planontwikkeling, planbeoordeling en de uitvoering van verbouwings- of restauratiewerkzaamheden. Het is geen complete restauratieve handleiding, maar een beknopte leidraad voor veel voorkomende praktijkgevallen. Naast een toetsingskader vormen de richtlijnen een informatieve handleiding voor initiatiefnemers.

  • ·

    specifieke richtlijnen voor het betreffende monument op basis van de waarderingscriteria die zijn weergegeven bij de aanwijzing als monument, cq. in de onderbouwing voor bescherming in de bestemmingsplannen (zie hoofdstuk 4.1.3)

  • ·

    specifieke aandachtspunten voor het betreffende monument op basis van het verrichte bouwhistorischeonderzoek

Wat er bij een monument mogelijk is, is in de meeste gevallen afhankelijk van de specifieke waarden van dat monument. Een bouwhistorisch onderzoek of verkenning geeft duidelijkheid over deze specifieke waarden, en moet aangeleverd worden bij een vergunningaanvraag.

Voor het opstellen van een bouwhistorisch onderzoek hanteren we de “richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009”, opgesteld door het RCE, de stichting Bouwhistorie Nederland, de VNG, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Voor de eigenaren van een monument is hierover tevens een (verkorte) brochure beschikbaar.

Op basis van de “richtlijnen bouwhistorisch onderzoek “ dient de aanvrager van te voren af te stemmen met de afdeling vergunningen van de gemeente over de gewenste diepgang van het onderzoek voor dat specifieke monument. De diepgang van het onderzoek is afhankelijk van de ingreep en de vraag welke monumentale waarden in geding zijn. Wanneer bij wijziging geen monumentale waarden in het geding zijn, zal geen onderzoek nodig zijn.

Uitgangspunt is dat het onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verricht, zodat het onderzoek kan dienen als leidraad voor de planvorming. Tevens vormt het onderzoek een toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen voor wat betreft de specifieke monumentale waarden van een pand.

informatie op website

De gemeentelijke website vormt voor de inwoners van Sittard-Geleen een eerste oriëntatie over de mogelijkheden tot het wijzigen van een monument en financiële tegemoetkomingen. De gemeente biedt daarom alle relevante informatie op haar website aan. Ook zijn links opgenomen naar informatieve websites.

Naast de hierboven genoemde richtlijnen geven we op de website bijvoorbeeld informatie over:

·de mogelijkheden rond rijksmonumenten

In de brochure “Monumentaal wonen, gids voor eigenaren van een rijksmonument, 2011” (uitgave Nationaal Restauratiefonds en RCE) staat overzichtelijk bij elkaar waarmee bij een rijksmonument rekening gehouden moet worden

·mogelijkheden in gemeentelijke gezichten

Bij de aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht publiceren we een informatiebrochure met richtlijnen en voorbeelden van dingen die wel of niet mogelijk zijn.

·vergunningvrije werkzaamheden aan monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is geen vergunning meer nodig voor onderhoud aan een rijksmonument en voor wijzigingen aan onderdelen die geen monumentale waarden hebben. Dit geldt ook voor bepaalde werkzaamheden in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Welke activiteiten vergunningvrij zijn staat aangegeven in de notitie “vergunningvrij, informatie voor professionals, 2011” van de RCE.

Toezicht en handhaving

Hierboven hebben we beschreven hoe we bij de planvorming en vergunningprocedure zorgvuldig omgaan met monumentale waarden en details. Ook bij de uitvoering verdient dit aandacht. Dit geven we als volgt vorm:

  • ·

    De gemeente Sittard-Geleen hanteert een functiescheiding tussen de medewerker die de vergunning verleent en degene die toezicht houdt op de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

  • ·

    Voor de start van de bouwwerkzaamheden overlegt de gemeente met de monumenteneigenaar en bij de bouw betrokken partijen. Daarbij worden het bouwplan en de uitvoering in relatie tot de vergunning in detail afgestemd. Belangrijke details en restauratietechnieken worden doorgesproken.

  • ·

    toezicht op restauraties c.q. verbouwingen van monumentale panden is onderdeel van het reguliere bouwtoezicht. Via gebiedsinspecties wordt preventief toezicht gehouden op rijksmonumenten en ander cultuurhistorisch erfgoed. Bij afwijkingen van de vergunning of (ver)bouwen zonder vergunning wordt stringent opgetreden.

4.1.5 subsidieverlening door de gemeente voor onderhoud en restauratie van monumenten

Subsidiering van cultureel erfgoed

Voor het onderhoud en de restauratie van monumenten is het mogelijk financiële ondersteuning te krijgen van verschillende partijen. In deze paragraaf beschrijven we hoe de gemeente hiermee omgaat. In paragraaf 4.1.6. en bijlage 3 lichten we toe welke ondersteuning andere partijen nog kunnen bieden.

Sinds de decentralisatie van de monumentenzorg voert de gemeente actief beleid op het gebied van gebouwde rijksmonumenten. In de periode tot 2005 hebben we ingezet op het inhalen van restauratieachterstanden door eigenaren actief te benaderen, en hiervoor geld te budgetteren. In de periode daarna is de gemeente overgegaan op een reactieve benadering van de eigenaren van rijksmonumenten. Met andere woorden: de gemeente gaat in op aanvragen van eigenaren, maar benadert de eigenaren niet langer zelf actief.

Voorafgaande aan de aanwijzing van gemeentelijke monumenten heeft de gemeenteraad de subsidieverordening cultuurhistorisch erfgoed 2008 vastgesteld. In deze subsidieverordening is er naast subsidie voor bijzondere onderdelen van gemeentelijke monumenten en subsidie voor het opheffen van verstoringen aan gemeentelijke monumenten, ook gekozen voor subsidiering van onrendabele rijksmonumenten. Hierdoor komen deze monumenten namelijk ook voor provinciale subsidie in aanmerking. Dat geldt ook voor kerkgebouwen die niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst, maar wel cultuurhistorische waarde hebben.

Gemeentelijke monumenten

Voor gemeentelijke monumenten subsidieert de gemeente alleen bijzondere onderdelen, en het opheffen van verstoringen aan het monument. Dit bevordert de effectiviteit en efficiëntie van subsidiemiddelen.

Alle gemeentelijke monumenten worden in de periode 2010-2012 geïnspecteerd door Monumentenwacht Limburg. Hiermee krijgen we meer inzicht in de gebreken aan gemeentelijke monumenten en de benodigde subsidie. Het subsidiebeleid wordt hierop afgestemd. In de subsidieverordening wordt de mogelijkheid geboden om het ingestelde subsidieplafond te verlagen en/of beleidsregels vast te stellen waarin staat aangegeven welke monumenten of objecten het eerst voor subsidie in aanmerking komen.

Urgente objecten zijn als eerste geïnspecteerd. Voor het opheffen van urgente gebreken aan bijzondere onderdelen van een aantal gemeentelijke monumenten is ook al subsidie verleend. Doordat de inspecties van Monumentenwacht zijn verspreid over drie jaren komen de subsidieaanvragen geleidelijk aan op gang.

De subsidieregeling voor het opheffen van verstoringen aan gemeentelijke monumenten is met name bedoeld om in de centra een impuls te geven aan de belevingswaarde. Hier wordt in incidentele gevallen gebruik van gemaakt.

Niet rendabele rijksmonumenten

Bij het opstellen van de subsidieverordening is gekozen om de subsidiering van niet rendabele rijksmonumenten te koppelen aan de subsidieregeling van rijk en provincie. De provincie geeft hierbij subsidie als de gemeentelijke overheid eenzelfde subsidiebedrag beschikbaar stelt.

De maximale subsidie die de monumenteigenaar kan ontvangen is gekoppeld aan de maximale subsidiabele kosten in de rijksregeling. Aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van binnenkomst. De kerkgebouwen stromen nu in bij de rijksregeling, zodat er vooral in 2011 en 2012 subsidieaanvragen komen voor deze niet rendabele monumenten.

Recent heeft het rijk de subsidieplafonds verhoogd. De maximale subsidiabele kosten voor kerkgebouwen zijn verhoogd van € 100.000 naar € 699.999 en voor overige monumenten van € 50.000 naar € 100.000. Voor de subsidie die de gemeente geeft handhaven we het eerdere subsidieplafond. Dit kan echter tot consequentie hebben dat eigenaren van onrendabele monumenten niet meer de volledige provinciale subsidie ontvangen.

De provincie heeft verder aangegeven dat de huidige subsidieregeling (Monulisa) met ingang van 2012 ingrijpend zal worden gewijzigd. De huidige koppeling met de rijksregelingen zal daarbij grotendeels komen te vervallen.

De provincie wil vervolgens haar subsidie richten op knelpunten en grotere projecten die slechts moeizaam van de grond te krijgen zijn en met een subsidie van de provincie wel haalbaar kunnen worden gemaakt. Naast het reguliere budget worden daarbij mogelijk ook zogenaamde “crisis”gelden ingezet, die zijn bedoeld om een economie een impuls te geven.

Wanneer bekend is hoe de subsidieregeling van de Provincie er exact uit komt te zien zal de gemeente haar subsidiebeleid voor niet rendabele rijksmonumenten actualiseren. De rol van de gemeente in deze subsidiering zal in relatie tot de beschikbare budgetten worden herijkt.

Buitengewoon herstel van niet monumentale kerkgebouwen

Bij het opstellen van de subsidieverordening is ook gekozen om de subsidiering van buitengewoon herstel van niet monumentale kerkgebouwen te koppelen aan de subsidieregeling van de provincie. De provincie geeft hierbij subsidie als de gemeentelijke overheid eenzelfde subsidiebedrag beschikbaar stelt.

Zoals hierboven beschreven heeft de provincie aangegeven dat de huidige subsidieregeling (Monulisa) met ingang van 2012 ingrijpend zal worden gewijzigd. De huidige koppeling met de rijksregelingen zal daarbij grotendeels komen te vervallen. Ook wordt de regeling buitengewoon herstel van niet monumentale kerkgebouwen mogelijk afgeschaft.

Wanneer bekend is hoe de subsidieregeling van de Provincie er exact uit komt te zien zal de gemeente haar subsidiebeleid voor buitengewoon herstel van niet monumentale kerkgebouwen actualiseren. Ook de gemeente zal de regeling mogelijk afschaffen.

Sittard-Geleen kent veel kerkgebouwen die op dit moment geen monumentenstatus hebben. Vaak betreft het kerken uit de wederopbouwperiode. Kerken die bijzondere cultuurhistorische waarde hebben worden nog geselecteerd en aangewezen als gemeentelijk monument. Deze komen dan in aanmerking voor de subsidie voor gemeentelijke monumenten.

Kruisen en kapellen

Sittard-Geleen kent veel kruisen en kapellen. Over het algemeen hebben dit soort objecten een hoge geschiedkundige waarde en zijn ze beeldbepalend voor de omgeving. Ze vormen een belangrijk onderdeel van het cultuurhistorische erfgoed en Limburgse landschap.

Een beperkt aantal van deze objecten heeft ook monumentale waarde die de aanwijzing tot gemeentelijk monument rechtvaardigt. In het aanwijsprogramma wordt dit meegenomen. Aangewezen objecten komen in aanmerking voor de subsidie voor gemeentelijke monumenten.

De meeste kruisen en kapellen zijn opgericht door buurtgemeenschappen en worden door heemkundige verenigingen, stichtingen of vrijwilligers onderhouden. Soms is er echter sprake van ingrijpendere restauraties waarvoor geen middelen voorhanden zijn. De gemeente subsidieert deze restauraties in incidentele gevallen via vouchers en dergelijke.

Dit geldt ook voor andere kleinere landschapselementen en historische relicten, zoals beeldjes, gevelstenen, gedenkstenen etc.

4.1.6 mogelijkheden voor financiële en fiscale ondersteuning anders dan door de gemeente

Naast gemeentelijke subsidie bestaat voor monumenten de mogelijkheid van financiële of fiscale ondersteuning door andere partijen zoals het Rijk en de Provincie. Een kort overzicht hiervan staat in bijlage 3. Dit is complex, en vaak niet bekend bij monumenteneigenaren.

De gemeente zal de eigenaren hierover actief informeren met informatie op de gemeentelijke website en mailings en informatieavonden voor monumenteneigenaren. De ervaring leert dat dit ook een positieve bijdrage levert aan het contact met monumenteneigenaren.

Naast deze algemene informatieronden zijn in specifieke gevallen maatwerkgesprekken nodig voor de financiering van restauratie en onderhoud.

De kans op het verkrijgen van grotere restauratiesubsidies is op dit moment zeer klein. Samen met monumenteneigenaren wordt gezocht naar alternatieve financieringmogelijkheden in de vorm van onderhoudssubsidie, fiscale aftrek, restauratiefondshypotheek en herbestemming van niet rendabele onderdelen van monumenten. De ervaring leert dat eigenaren op basis van de actieve informatie en maatwerk worden gestimuleerd tot restauratie en planmatig onderhoud en hun pand op deze wijze beter in stand kunnen houden.

4.2 monumenten: behoud door ontwikkeling

De historie van Sittard-Geleen is duidelijk zichtbaar in haar monumenten. De identiteit van de stad vinden we door een verbinding van de oude structuren met de nieuwe ontwikkelingen. Dit noemen we behoud door ontwikkeling.

Belvedere en Modernisering Monumentenzorg

De term “behoud door ontwikkeling” is niet nieuw maar komt voort uit de nota Belvedere (1999-2009, zie bijlage 1.2) en is ontstaan om een tegenwicht bieden aan de toenemende eenvormigheid van de leefomgeving. Door planvorming te inspireren op cultuurhistorie blijft de eigen identiteit van de ruimtelijke omgeving behouden en wordt eenvormigheid tegen gegaan.

“Behoud door ontwikkeling” vormt echter ook een van de speerpunten van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). De term heeft hier echter een iets andere betekenis. In traditionele zin heeft de monumentenzorg een objectgericht en conserverend imago. Wanneer een monument zijn functie verliest, komt het voortbestaan vaak in het gedrang. Zonder (rendabele) bestemming is instandhouding niet mogelijk. Om dit erfgoed voor de toekomst te behouden moeten nieuwe functies voor het monument worden ontwikkeld, waarbij zowel oog moet zijn voor de nieuw functie als voor het behoud van de oude waarden.

Behoud door ontwikkeling in Sittard-Geleen

In de structuurvisie leggen we de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van Sittard-Geleen vast. Erfgoed is onderdeel van de afweging op hoofdlijnen. In de structuurvisie 2010 is uitgegaan van de vastgestelde Rijks- en gemeentelijke monumenten, en het toen vigerende beleid. Bij de actualisatie van de structuurvisie zal dit vervangen worden door het voorliggende beleid.

Vanuit behoud door ontwikkeling leggen we bij ontwikkelingen de relatie met de aanwezige monumentale waarden. Hiermee geeft de geschiedenis van de stad een meerwaarde voor de nieuwe stad. Dit vergt maatwerk afhankelijk van de ontwikkeling, en de aanwezige monumentale waarden:

  • -

    bij leegstand kijken we met de ontwikkelaar naar de mogelijkheden om een monument een zodanige bestemming te geven dat het wel in gebruik kan blijven. Dit kan ook een tijdelijke bestemming zijn. Een mooi voorbeeld van herbestemming is het Kloosterkwartier in Sittard, dat is omgebouwd tot luxe appartementen, horecagelegenheid, winkels en kantoren. Hierbij zijn historische eenheden, de exterieurs en de interieurs zoveel mogelijk gerespecteerd en getransformeerd naar de 21e eeuwse gebruiksnormen. Andere voorbeelden van herbestemming van monumenten zijn de voormalige Teekenschool aan de Rijksweg-Zuid in Sittard waar nu een design woonwinkel in huist; het parochiehuis in Buchten waar nu een huisartsenpraktijk zetelt nadat het eerst al voor onderwijs gebruikt werd; de ‘Auw Pastorie’ van Born die tegenwoordig als café dienst doet.

  • -

    wanneer het bij een ontwikkeling niet mogelijk is om het monument als geheel te handhaven, wordt ingezet op ontwikkeling in aansluiting op de meest karakteristieke onderdelen van het monument. Hiermee draagt het DNA van de stad wel bij aan de levende stad.

  • -

    een monument of de cultuurhistorische waarden kunnen de basis vormen voor een planuitwerking, waarbij het monument in zijn vorm en functie behouden blijft, en er bijvoorbeeld in de stedenbouw naar verwezen wordt. Cultuurhistorisch onderzoek is hierbij onderlegger en inspiratiebron voor de planvorming. Een voorbeeld hiervan is het masterplan Zitterd Revisited. Ook bij herinrichting van historische waardevolle bebouwingsstructuren en/of beschermde gezichten houden we bij bestratingmaterialen, groenaanplant en straatmeubilair rekening met de cultuurhistorische waarden van het gebied. In het Masterplan Openbare Ruimte Binnenstad Sittard speelt dit een belangrijke rol.

Deze werkwijzen worden geïntegreerd in de diverse werkprocessen van de gemeente. In voorkomende gevallen vindt in een vroeg stadium overleg plaats met de medewerkers die zijn belast met de erfgoedzorg.

Leegstand en transformatie van gebieden

Behoud door ontwikkeling van monumenten speelt de komende tijd een grote rol in Sittard-Geleen. Door de veranderende bevolkingssamenstelling staat de stad de komende tijd een transformatieslag te wachten. In Sittard-Geleen zijn nog enkele grotere uitleglocaties die afgerond worden. Verder is er geen behoefte aan grootschalige uitbreidingen. Wel zal transformatie van gebieden plaats vinden. De komende periode zullen veelal kleinschalige ontwikkelingen plaats vinden in Sittard-Geleen. Dit zijn vooral inbreidingen. Hierbij kunnen monumenten, en hergebruik en bestemming van monumenten een grote rol spelen. We kijken eerst naar de mogelijkheid om leeggekomen (of op korte termijn leegkomende) gebouwen in te zetten voordat we overgaan tot sloop en nieuwe ontwikkelingen.

Een aantal grote monumenten is dringend aan restauratie toe. Daarnaast zijn er enkele leegstaande monumentale complexen en komt een aantal grotere monumenten (zoals kloosters) op afzienbare termijn leeg te staan. Voorbeelden zijn de kerk in Abshoven die al lange tijd leeg staat, en Watersley.

Monumenten maken een integraal onderdeel uit van het leegstandsbeleid dat de gemeente momenteel ontwikkelt. Met de eigenaren zal gekeken worden naar de mogelijkheden om de restauratie te financieren (hoofdstuk 4.1.5 en 4.1.6) en naar mogelijkheden voor herbestemming (al dan niet binnen een groter project). Dit vraagt om maatwerk en creatieve oplossingen. Voor zowel voor het weer- en waterdicht houden als voor onderzoek naar herbestemming is sinds kort subsidie beschikbaar van rijk en provincie. Eigenaren zullen worden gestimuleerd om passende maatregelen te nemen.

4.3 beleving van monumenten

Sittard-Geleen kent veel monumenten, en ander waardevol erfgoed. In hoofdstuk 1 hebben we hier een korte beschrijving van gegeven. In dit hoofdstuk hebben we het over de beleving van monumenten,en hoe we hier mee omgaan. Dit gebeurt op verschillende manieren:

  • -

    via citymarketing

  • -

    actieve ontsluiting via Museum het Domein, het EHC, historische verenigingen en internet

citymarketing

Veel van ons erfgoed heeft een intrinsieke waarde om te beleven: het is gewoon mooi of is interessant om naar te kijken. En door de stad dwalend kom je vanzelf van alles tegen. Het erfgoed geeft hiermee ook atmosfeer en sfeer aan de stad. Door effectief om te gaan met behoud door ontwikkeling (hoofdstuk 4.2) versterken we deze uitstraling van de stad.

Deze manier van beleving is er voor iedereen in de stad, en is altijd op de achtergrond aanwezig. Met citymarketing wil de gemeente dit sterker onder de aandacht brengen.

We willen Sittard-Geleen met haar eigen sfeer op de kaart zetten. Met de uitvoering van de “visie Grensmaasvallei Limburg” (2010) maken we hier een aanzet mee.

Door de monumenten, en het erfgoed in bredere zin, actief te ontsluiten krijgt het een nog grotere meerwaarde voor de burgers van de stad, en andere geïnteresseerden. Het zijn met name het EHC, Museum het Domein, en de historische verenigingen die hier voor zorgen.

ontsluiting van historie in Museum het Domein

De afdeling stedelijke historie & archeologie beheert collecties en verzorgt presentaties op het gebied van de regionale geschiedenis, cultuurhistorie en archeologie. De vaste collectie van de afdeling stedelijke historie & archeologie is in wisselende samenstellingen permanent in het museum te zien, in de zogenaamde Opstelling. Ingebed in de grote lijn van de algemene geschiedenis, belicht deze collectie de kleine en grote geschiedenissen en verhalen van Sittard en omstreken, aan de hand van lokale en regionale archeologische en historische voorwerpen en bronnen. Omdat de actualiteit deel uitmaakt van de geschiedenis wordt daarbij ook duidelijk de relatie met het heden gelegd.

Het Domein zet in samenwerking met het EHC en de historische verenigingen ook in op erfgoededucatie. Met de scholen en de historische verenigingen zal bekeken worden hoe erfgoededucatie kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat jongeren via onderwijsprojecten in aanraking komen met cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed biedt een schat aan bronmateriaal voor het onderwijs en het gebruik ervan sluit goed aan bij het omgevingsonderwijs. Een voorbeeld hiervan is de wandeling over de korte geschiedenis van Sittard, die speciaal voor de leerlingen van het basisonderwijs is ontwikkeld.

In samenwerking met BiblioNova en EHC wordt gewerkt aan het toepassen van nieuwe technologieën voor het toegankelijk maken van erfgoed

ontsluiting van documenten in het Euregionaal Historisch Centrum

Het Euregionaal Historisch Centrum beheert documenten en beelden over de historie van Sittard-Geleen, en de Euregio. De informatie is op te zoeken in een studiezaal, of via de site http://www.ehc.sittard-geleen.eu . In samenwerking met Museum het Domein en de historische verenigingen verandert de website van het EHC steeds meer in een digitaal erfgoedportaal, waarmee het erfgoed gemakkelijker ontsloten wordt. Per jaar worden hierin nu al meerdere miljoenen zoekacties ondernomen.

Naast de archieffunctie verspreidt het EHC ook actief informatie over de historie van Sittard-Geleen. Dit gebeurt bijvoorbeeld met symposia, of open monumentendagen. Ook zijn er in samenwerking met de historische verenigingen wandelingen ontwikkeld door Sittard en langs de mijnrelicten van Geleen. Op erfgoededucatief gebied is bijvoorbeeld de wandeling te noemen over de korte geschiedenis van Sittard, die speciaal voor de leerlingen van het basisonderwijs is ontwikkeld. Ook de website www.ontdeksittard-geleen.nl

biedt op dit gebied kansen.

cultuurhistorische verenigingen

Het maatschappelijk draagvlak voor het behoud van monumenten in Sittard-Geleen is groot.

Sittard-Geleen kent veel zeer actieve historische verenigingen. Deze zijn verenigd in de Federatie Historie Sittard-Geleen-Born.

Er is een nauwe samenwerking tussen de verenigingen, het EHC en Museum het Domein. De verenigingen vinden ook fysiek een plek bij het EHC en Museum het Domein. Binnen een Monumentenplatform vindt viermaal per jaar overleg plaats met de historische vrijwilligersorganisaties en de gemeente.

De cultuurhistorische verenigingen werken aan het uitdragen van het cultuurhistorisch erfgoed en de vergroting van het maatschappelijk draagvlak. Dit doen ze o.a. met publicaties, lezingen, en het organiseren van de Open Monumentendagen. Tijdens de Open Monumentendagen wordt steeds een ander aspect van de gemeentelijke geschiedenis belicht.

Informatie via internet

Het EHC werkt samen met Museum het Domein, Biblionova en de vrijwilligersorganisaties aan een erfgoedportaal, waarmee het verleden goed digitaal ontsloten wordt. De bestaande basis wordt steeds verder uitgebouwd.

Ook op de sites van de gemeente, en de vrijwilligersorganisaties is informatie te vinden over het erfgoed in Sittard-Geleen.

5. Uitvoering van het beleid voor archeologie en monumenten

In het voorgaande deel van deze nota hebben we een blik gegeven op de archeologie en monumenten in Sittard-Geleen, en hebben we het beleid van de gemeente weergegeven. In deze uitvoeringsparagraaf leest u in het kort terug hoe we de komende jaren uitvoering geven aan dit beleid.

In het voorgaande deel van deze nota hebben we een blik gegeven op de archeologie en monumenten in Sittard-Geleen, en hebben we het beleid van de gemeente weergegeven. In deze uitvoeringsparagraaf leest u in het kort terug hoe we de komende jaren uitvoering geven aan dit beleid.

Archeologie

Met de vaststelling van het voorliggende beleid zijn de aspecten voor de archeologie goed geregeld. Het beleid is weer actueel, en alle nodige instrumenten zijn voorhanden. Hiermee is de uitvoering van het beleid weer regulier geworden:

  • 1.

    we borgen de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen en met vergunningverlening

  • 2.

    bij ruimtelijke ontwikkelingen gaan we uit van behoud door ontwikkeling

  • 3.

    de archeologische waarden worden beperkt ontsloten: Sittard-Geleen kent geen overkoepelend plan voor de beleving van archeologie. Ontsluiting van de archeologische waarden vindt plaats ter plekke, in Museum het Domein, in het Euregionaal Historisch Centrum, via historische verenigingen en via internet.

Het beleid zal in de beleidscyclus van 4 jaar worden geëvalueerd.

Monumenten

Met de vaststelling van het voorliggende beleid is ook voor de monumenten een stevige basis beschikbaar:

  • 1.

    borging van monumentale waarden in bestemmingsplannen en met vergunningverlening.

    • -

      voor de borging van monumentale waarden in bestemmingsplannen en met vergunningverlening hebben we heldere richtlijnen en waarderingscriteria. Hiermee wordt de bescherming uniform geborgd.

    • -

      op dit moment zijn de rijksmonumenten en de gemeentelijke monumenten geborgd. We completeren de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en beschermde gemeentelijke dorpsgezichten in 2012. Op basis van het overzicht van de religieuze monumenten zal een selectie worden gemaakt en zal nog een aantal religieuze monumenten worden aangewezen als gemeentelijk monument. Ook de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht van Sanderbout en Broeksittard met de uitlopers van de binnenstad zal in 2012 worden afgerond.

    • -

      de verordening cultuurhistorie is aangepast, zodat verdere aanwijzing tot monument via aanwijsprogramma’s plaats zal vinden

    • -

      bij de actualisatie van bestemmingsplannen vindt verdere borging van monumentale waarden plaats op basis van een inventarisatie en waardering van het erfgoed. Hiermee wordt geleidelijk aan al het erfgoed in de gemeente geborgd.

  • 2.

    subsidieverlening

    Er zijn in beperkte mate subsidiemogelijkheden voor het onderhoud aan en restauratie van monumenten. In 2012 zal de gemeente haar subsidieverordening aanpassen aan de beschikbare budgetten.

  • 3.

    bij ruimtelijke ontwikkelingen gaan we uit van behoud door ontwikkeling

  • 4.

    met citymarketing brengt de gemeente het erfgoed als onderdeel van de atmosfeer van de stad onder de aandacht. Actieve ontsluiting van monumenten en erfgoed in brede zin gebeurt met name door het EHC, Museum het Domein, en de historische verenigingen.

Ook het beleid voor monumenten zal in de beleidscyclus van 4 jaar worden geëvalueerd.

Afkortingenlijst

AMK Archeologische Monumentenkaart. Terreinen op de AMK

Bro Besluit ruimtelijke ordening

EHC Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen

KNA Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie

IVO Inventariserend Veldonderzoek

m.e.r Milieu- effectrapportage

Momo Modernisering van de Monumentenzorg

Mw Monumentenwet 1988

OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

PAA Provinciaal Archeologische Aandachtsgebied

PvA Plan van Aanpak

PvE Programma van Eisen

POL Provinciaal Omgevingsplan Limburg

RCE Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed

RO Ruimtelijke Ordening

SAM Steunpunt Archeologie en Monumenten

SMB Strategische Milieubeoordeling

VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VVV Vereniging voor Vreemdelingen Verkeer

Wabo Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wamz Wet Archeologische Monumentenzorg

Wro Wet ruimtelijke ordening

Literatuuropgave

  • ·

    Alkemade M., Hessing W., en Kaptein K., 2009, Verder met Valletta. Handreiking voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg (AMZ), Den Haag, Excelsior, VNG.

  • ·

    ArchAeO, 2010, Nota archeologiebeleid gemeenten Weert en Nederweert. Naar een implementatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in het gemeentelijk Beleid, ArchAeO-rapport 0915

  • ·

    Atlas voor gemeenten 2005, cultuur en creativiteit naar waarde geschat

  • ·

    Gaauw, P. van der, 2008, Provinciale Archeologische Aandachtsgebieden. Archeologisch selectiedocument. Provincie Limburg, Cluster Erfgoed, Afdeling cultuur, Welzijn en Zorg.

  • ·

    Gemeente Sittard-Geleen, 2002, beleidsnota monumentenzorg “zorg voor een historische parel”

  • ·

    Gemeente Sittard-Geleen, 2002, Nota archeologie 2002

  • ·

    Gemeente Sittard-Geleen, 2010, Structuurvisie Sittard-Geleen

  • ·

    Gemeente Sittard-Geleen, 2008, Subsidieverordening cultuurhistorisch erfgoed

  • ·

    Gemeente Sittard-Geleen, 2010, Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen

  • ·

    Luinge, R.A.C., 2009, Bouwen, ruimte en archeologie. Juridisch kader voor niet-archeologen., Gouda, SIKB

  • ·

    Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2009, beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

  • ·

    Ministerie van OCW, VROM, LNV en V&W, 1999, beleidsnota Belvedere

  • ·

    Provincie Limburg, 2006, POL (Provinciaal Omgevingsplan Limburg)

  • ·

    Van Waveren, A.M.I. , 2004, Gemeente Sittard-Geleen; een archeologische verwachtings- en advieskaart, RAAP-rapport 1045, november 2004

  • ·

    Van Wijk, I., 2009, Wetenschappelijk kader provinciaal archeologisch aandachtsgebied Graetheide, Archol bv

  • ·

    Verhoeven M. en Ellenkamp G.R., 2010, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Sittard-Geleen, RAAP-rapport 2144, augustus 2010.

  • ·

    VROM, 2006, Nota Ruimte

Colofon

Gemeente Sittard-Geleen, 2012

Uitgave:

gemeente Sittard-Geleen, vastgesteld door de Raad op 13 september 2012.

Projectleiding en hoofdredactie:

gemeente Sittard-Geleen, afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling

Kopij:

gemeente Sittard-Geleen afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, Museum het Domein, Euregionaal Historisch Centrum, Past to Present, Buro4 | Monument en Ruimte

Kaartmateriaal:

bijlage 2 en 4: RAAP; hoofdstuk 1: Urbis bureau voor stadsontwerp (uit structuurvisie Sittard-Geleen 2010)

Fotografie:

R. van Doorn, H. Vromen, planvorming schootsvelden Bureau Goedegebuure Nunspeet, gemeente Sittard-Geleen

Redactie en vormgeving:

gemeente Sittard-Geleen, team communicatie

Druk:

gemeente Sittard-Geleen, centrale repro

Bijlagen bij beleidsnota archeologie en monumenten

Gemeente Sittard-Geleen

Vastgesteld 13 september 2012

Gemeente Sittard-Geleen

13 september 2012

bijlage 1. beleid archeologie en monumenten en wettelijke kaders op Rijksniveau en Provinciaal niveau

Deze bijlage geeft het kader aan waarbinnen het beleid van de gemeente zich afspeelt. Op Rijksniveau zijn beleid en wetten vastgesteld, die richting geven aan het beleid voor archeologie en monumenten op alle bestuurlijke niveaus. De Provincie heeft hier voor Limburg een verdere uitwerking aan gegeven, en heeft ook haar rol in de uitvoering van het beleid.

1 integrale visies, behoud door ontwikkeling

1.1 introductie: ruimtelijke monumentenzorg

Oorspronkelijk was de monumentenzorg vooral gericht op specifieke gebouwen. De afgelopen jaren is dit ontwikkeld naar de zorg voor de historisch gegroeide omgeving. Deze ontwikkeling staat bekend onder de term van objectgericht naar omgevingsgericht’.

Daarnaast is de monumentenzorg verbreed van puur het behouden van monumenten, tot het inbedden van monumenten en erfgoed bij ontwikkelingen. Dit wordt wel ‘van conserverend naar ontwikkelend’ of ‘behoud door ontwikkeling’ genoemd.

Het Rijk heeft deze ontwikkelingen gestimuleerd door de beleidsnota Belvedere (1999), en verder uitgewerkt in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) (2009). In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (opvolger van de Nota Ruimte uit 2006) heeft het Rijk haar visie op archeologie en monumenten als onderdeel van de leefomgeving neergelegd. De Visie Erfgoed en Ruimte geeft hierop aanvullend verdieping. De Provincie Limburg heeft in het POL (2006) de kaders vanuit de Provincie weergegeven. In 2012 is de Provincie gestart met het opstellen van een nieuw POL.

1.2 Belvedere

Het belangrijkste rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening en cultuurhistorie is de rijksnota Belvedere (1999). Belvedere is een zienswijze op de omgang met archeologie en monumenten, en de ruimtelijke planvorming.

Ruimtelijke planvorming met respect voor de cultuurhistorie vergroot de kwaliteit van de inrichting van Nederland. Cultuurhistorische kwaliteiten kunnen een uniek karakter geven aan ruimtelijke ontwikkelingen en zo een tegenwicht bieden aan de toenemende eenvormigheid van onze leefomgeving. Ze dragen bij aan de identiteit die mensen ontlenen aan een gebied of plek en fungeren op die manier als inspiratiebron en kwaliteitsimpuls voor ruimtelijke opgaven.

De beleidsnota Belvedere was een beleidsinitiatief van 4 ministeries en had een doorloopperiode van 1999 tot 2009. Beleidsmakers, marktpartijen, cultuurhistorische en ruimtelijke beroepsgroepen zijn op nieuwe gedachten gebracht.

De ‘Belvedere’ denk - en werkwijze wordt ook wel 'behoud door ontwikkeling' genoemd.

Ook Sittard-Geleen werkt zoveel mogelijk volgens de Belvederewijze als het gaat om maken van keuzes.

De beleidsperiode van de nota Belvedère is inmiddels afgerond, maar het gedachtegoed vormt een van de pijlers van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo).

1.3 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Het Rijk heeft onder de naam “Modernisering Monumentenzorg” (MoMo) een koerswijziging van de Monumentenzorg aangekondigd. In 2011 zijn de eerste veranderingen in het kader van de Modernisering Monumentenzorg in de Monumentenwet 1988 verankerd.

De MoMo omvat twee hoofdlijnen:

  • 1.

    van objectgericht naar omgevingsgericht (meer samenhang tussen monumentenzorg en ruimtelijke ordening)

  • 2.

    van conserverend naar ontwikkelend (behoud door ontwikkeling).

De uitvoering hiervan rust op drie pijlers:

Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening

Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met cultuurhistorische waarden. Hiermee geven ze meer vorm en inhoud aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat gemeenten de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied moeten analyseren, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Ook in de structuurvisie moet rekening gehouden worden met het erfgoed.

Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving

De eigenaren van monumenten waarderen hun monument vaak om hun beleving van het gebouw, of herinneringen die er liggen. Dit gaat dus verder dan de waarde van het monument als monument.

Procedures zullen waar mogelijk korter en eenvoudiger moeten worden. Gekeken wordt naar wat echt een meerwaarde kan leveren: transformaties van panden, complexen en landschappen, naoorlogse woonwijken en herbestemming.

Het Rijk wil extra budget investeren in de kwaliteit van de monumentenzorg. Vanuit kennis wil zij een kwaliteitsimpuls geven. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) zal hierin gaan functioneren als kenniscentrum. Monumentenzorg wordt zo meer een lust en minder een last.

Pijler 3: Bevorderen van herbestemming

Onze leefomgeving transformeert voortdurend. Met het veranderen van onze maatschappij veranderen ook leefstijlen en ruimtegebruik. Daarmee ontwikkelt zich dus ook de manier waarop we onze historische omgeving gebruiken. Dit heeft gevolgen voor gebouwen, complexen, terreinen en landschappen, die hun functie en daarmee hun gebruik kunnen verliezen. Wanneer vervolgens het verval toeslaat, kunnen belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gaan. We moeten meebewegen met ontwikkelingen in de maatschappij. Historische gebouwen, complexen of terreinen horen ook vandaag de dag betekenis te hebben. Functieveranderingen moeten rekening houden de cultuurhistorische waarden. Een nieuwe bestemming kan het gebruik en daarmee de mogelijkheden tot behoud vergroten.

1.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Visie Erfgoed en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft het Rijk o.a. haar visie op het belang van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten voor de identiteit van een gebied, en voor de concurrentiekracht van Nederland. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed.

De Visie Erfgoed en Ruimte geeft aanvullend verdieping op de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De gemoderniseerde monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht en benut de instrumenten van ruimtelijke ordening. De Visie erfgoed en ruimte geeft aan hoe het rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

1.5 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Naast het rijk voert ook de provincie een actief beleid voor de planologische monumentenzorg. Het planologische beleid op het gebied van monumentenzorg is door de provincie vertaald in een cultuurhistorische waardenkaart, die deel uitmaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) (2006). Met het planologische monumentenbeleid in het POL wil de provincie het landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische erfgoed voor het nageslacht behouden. Het gaat met name om behoud, herstel en inpassing van de diversiteit aan historische landschappen in hun historische context. Het POL streeft ernaar om de eigen identiteit van steden, dorpen en onze typisch Limburgse landschappen niet verloren te laten gaan. De openheid van het landschap, de natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de karakteristieke stadjes en dorpen zijn bepalend voor de beleving van de ruimtelijke kwaliteit van het platteland.

In 2012 is de Provincie gestart met het opstellen van een nieuw POL.

2 wettelijke kaders op Rijks- en Provinciaal niveau

2.1 introductie: de belangrijkste wetten voor archeologie en monumenten

De Monumentenwet 1988 (MW) (verder Monumentenwet genoemd) is van oudsher de belangrijkste wet voor archeologie en monumenten. Deze is recent gewijzigd om de ontwikkelingen in het beleid wettelijk te verankeren. Door de verbreding van objectgerichte monumentenzorg naar omgevingsgerichte monumentenzorg is ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een belangrijk onderdeel van het wettelijk kader geworden. De belangrijkste wijziging voor de gemeente is hierbij dat de bescherming van monumentale waarden nu door de gemeente verankerd moet worden in de structuurvisie en de bestemmingsplannen.

Daarnaast is recent de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, waarbij een aantal oorspronkelijk losse vergunningen gebundeld is in de omgevingsvergunning.

Met de wijzigingswet Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) (2007) is de zorg voor archeologische waarden een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Per januari 2012 zijn ook de Monumentenwet 1988, de Wabo en het Bro gewijzigd.

De ontwikkeling in het beleid heeft verder geleid tot aanpassingen in de Wet milieubeheer, de Woningwet, en de Ontgrondingenwet.

Bij de uitvoering van de wettelijke kaders hebben het Rijk, de Provincie, en de gemeente ieder hun eigen aandeel. Het Rijk en de Provincie geven kaders voor de uitvoering van de gemeente.

Deze kaders zijn in hoofdlijnen hetzelfde voor archeologie en monumenten, maar verschillen soms in de uitvoering, en welke partij bevoegd gezag is. Voor alle duidelijkheid beschrijven we hieronder de kaders dus apart voor de archeologie en monumenten. De uitvoering door de gemeente, en de gevolgen die de recente wetswijzigingen hiervoor hebben, beschrijven we in de hoofdnota in hoofdstuk 3 voor de archeologie, en in hoofdstuk 4 voor monumenten.

2.2 archeologie: uitvoering wettelijke kaders door het Rijk

Na de ondertekening van “Het verdrag van Malta” (zie intermezzo) heeft de Nederlandse overheid steeds meer oog gekregen voor het beheer van archeologische resten in de bodem. Sindsdien is het beleid er op gericht om archeologische waarden volwaardig mee te wegen bij beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Dit heeft geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), onder meer een herziening en uitbreiding van de Monumentenwet 1988.

Intermezzo

‘De geest van Malta’

In de negentiger jaren van de vorige eeuw heeft de Nederlandse overheid steeds meer oog gekregen voor het beheer van archeologische resten in de bodem. Aan de basis daarvan staat de ondertekening van “Het verdrag van Malta”.

Het verdrag van Malta is in 1992 door de leden van Europese ministerraad ondertekend om het kwetsbare bodemarchief, als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen, te beschermen.

De kern van ‘Malta’ is dat cultuurhistorische en archeologische waarden als ‘gemeenschappelijk Europees erfgoed’ beschermd en beheerd moeten worden.

Ze moeten een volwaardige plaats krijgen in de besluitvorming over de ruimtelijke inrichting. Om de zorg voor archeologische waarden te garanderen stelt het verdrag onder meer:

  • ·

    archeologische waarden worden van meet af aan in de plannen voor ruimtelijke inrichting meegewogen;

  • ·

    behoud in situ’: archeologische resten worden zoveel mogelijk in de bodem bewaard;

  • ·

    het ‘veroorzakerprincipe’: initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten kunnen verplicht worden om de kosten van archeologisch vooronderzoek te dragen en zijn – alleen als behouden niet mogelijk is- verantwoordelijk zijn voor de kosten van een opgraving.

Vanuit de gedachte dat het historisch besef van de eigen leefomgeving een belangrijke kwaliteit is, legt het verdrag daarnaast nadruk op het beleefbaar en beschikbaar maken van de resultaten van archeologisch onderzoek aan het publiek.

Bij de uitvoering van het verdrag van Malta is in Nederland de verantwoordelijkheid voor het erfgoed gelegd bij de gemeenten.

Handelen in de geest van Malta betekent dan ook concreet rekening houden met de genoemde punten uit het verdrag.

Het rijk heeft een wettelijke adviesrol bij de archeologie in m.e.r. procedures. Inhoudelijk gebeurt dit door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Voor de Strategische Milieubeoordeling (SMB’s) zal dit waarschijnlijk ook zo geregeld worden. Naar verwachting speelt het rijk in de gemeente Sittard-Geleen alleen een rol in het kader van m.e.r.procedures of SMB’s, en bij RO procedures die betrekking hebben op een beschermd Rijksmonument in de gemeente.

Daarnaast fungeert het rijk (via de RCE) ook als kennisinstituut, en adviseert alle betrokkenen. Zij beheert het nationale archeologische informatiesysteem ARCHIS.

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de omgang met monumentale waarden. In de wet zijn de regels voor het omgaan met archeologie op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau vastgelegd.

Het zonder meer opgraven van archeologische resten is op grond van de Monumentenwet niet toegestaan. De wet bevat voorschriften over de opgravingvergunning en het melden van archeologische vondsten.

Een bijzonder aspect van deze wet is dat er geen toetsingskaders of normen zijn opgenomen. Het opstellen van dergelijke kaders is de beleidsvrijheid van gemeenten.

Op basis van de Monumentenwet wijst het Rijk terreinen aan als beschermd archeologisch monument. Deze terreinen bevatten archeologische resten die op nationaal niveau van groot belang zijn. In de gemeente Sittard-Geleen zijn drie beschermde archeologische monumenten aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 2.

Deze terreinen mogen niet verstoord worden: mochten er toch werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, dan is hiervoor een monumentenvergunning nodig. Het Rijk c.q. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) beslist over mogelijke wijzigingen van dit soort monumenten.

Voorts verleent het Rijk (de Minsister van OCW) de opgravingsvergunning aan bedrijven. Via de erfgoedinspectie controleert het rijk de naleving van de wet- en regelgeving bij opgravingen, vondsten en archeologische monumenten.

In de Monumentenwet is opgenomen dat bij de aanvraag van een vergunning om te slopen in beschermde stads- en dorpsgezichten door de gemeente een archeologisch onderzoek kan worden gevraagd. Bij aanvragen voor sloop in beschermde stads- en dorpsgezichten zal de gemeente de in deze nota voorgestelde beleidsregels volgen.

Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland uitgewerkt. De Wamz vormt het sluitstuk van een periode die ruim vijftien jaar heeft geduurd.

De wet is een wijzigingswet, en wijzigde de Monumentenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Ontgrondingenwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (inmiddels Wro). Hiermee is de archeologische monumentenzorg ingebed in het proces van ruimtelijke ordening, waar het verdrag van Malta om vraagt. Deze inbedding is logisch omdat in het proces van de ruimtelijke ordening de besluiten worden voorbereid die verstrekkende gevolgen hebben voor archeologische “bodemarchief” .

De belangrijkste wetswijzigingen zijn:

  • ·

    De bescherming van archeologische waarden is een verplicht aandachtspunt in milieueffectrapportages, bestemmingsplannen en ontheffingen van bestemmingsplannen (hiervoor zijn de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening(Wro) gewijzigd)

  • ·

    Voor de bescherming van archeologische waarden bij ontgrondingen is de Ontgrondingenwet gewijzigd

  • ·

    Bij de kostentoedeling wordt het “veroorzakerprincipe” gehanteerd. Dit principe wordt in de wet verder uitgewerkt, waarbij ook de excessieve kosten worden geregeld

  • ·

    Liberalisering van de markt door toelating van archeologisch bedrijfsleven

  • ·

    Wettelijke verankering van kwaliteitsbewaking en toezicht

In de Wamz is opgenomen dat bij ingrepen onder de 100 m2, waarvoor een ontheffing, bouw- of aanlegvergunning wordt aangevraagd, geen wettelijke verplichtingen voor de archeologie wordt opgelegd. Dit is om te voorkomen dat ook bij de kleine bodemingrepen een onderzoeksplicht geldt, en om particulieren te behoeden voor onevenredig hoge kosten voor archeologie. De gemeenteraad kan een afwijkende oppervlakte vaststellen.

In bijlage 4a geven we aan hoe de gemeente Sittard-Geleen effectief en efficiënt met de onderzoeksplicht omgaat.

Wro

In de Wro is geregeld dat de gemeenten de bescherming van het erfgoed, en dus de archeologische monumentenzorg in hun ruimtelijke plannen moeten verankeren. Dit zijn voor de gemeente de structuurvisie, en de bestemmingsplannen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de landelijke kaders.

2.3 archeologie: uitvoering wettelijke kaders door de Provincie

De meeste provincies hadden de afgelopen jaren al een beleid in “de geest van Malta”, dat was vastgelegd in nota’s, beleidsstukken, streek- en omgevingsplannen . Naast de wettelijke taken voerden de provincies ook een eigenstandig archeologiebeleid.

Het archeologiebeleid van de provincie Limburg is door de veranderingen in het wettelijk kader veranderd van regulerend naar voorwaardenscheppend. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd waarbinnen een goed en verantwoord beleid tot stand komt.

De provincie draagt hiermee bij aan de volgende doelstellingen:

  • ·

    Duurzaam beheer en behoud van het archeologisch erfgoed op locatie (in situ) Gemeenten worden actief gefaciliteerd in het nemen van hun eigen rol door het subsidiëren van gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaarten. Ook de kaart die als bijlage 4b bij deze nota is gevoegd, is mede tot stand gekomen dankzij deze subsidie. Het voorbeeldproject VIA BELGICA, inventarisatie en verbeelding van een Romeinse hoofdweg is een voorbeeld van duurzaam beheer en behoud in situ.

  • ·

    Duurzaam beheer en behoud van het archeologisch erfgoed in het Provinciaal Depot Bodemvondsten te Maastricht (behoud ex situ) Hier worden vondsten en documentatie van de in Limburg uitgevoerde onderzoeken bewaard en op aanvraag beschikbaar gesteld voor onderzoek en documentatie. Ook dient het provinciaal depot als meldpunt van vondsten.

  • ·

    Vergroting van het draagvlak voor de archeologie in de provincie Een voorbeeld hiervan is het project expeditie Limburg. In de culturele biografie van Limburg wordt archeologie expliciet meegenomen. De provincie ondersteunt het Steunpunt voor Archeologie en Monumenten (SAM) gevestigd in het Huis voor de Kunsten te Roermond, dit is bedoeld ter ondersteuning van de gemeentelijke overheden en ontwikkelaars.

De provincie is de beheerder van het Provinciale Bodemdepot. Alle vondsten die bij opgravingen worden gedaan worden rijkseigendom en worden beheerd in provinciale depots.

Wamz

In de Wamz hebben de provincies onder meer de bevoegdheid gekregen om attentiegebieden aan te wijzen en zienswijzen in te dienen tijdens een bestemmingsplanprocedure. De provincie Limburg wijst geen attentiegebieden aan, maar Provinciale Archeologische Aandachtsgebieden (PAA’s). Deze gebieden liggen verspreid in de verschillende geografische regio’s van Limburg. Ze zijn geselecteerd op basis van archeologisch-inhoudelijke en (cultuur)landschappelijke overwegingen. In de zes geselecteerde gebieden bevindt zich een groot en representatief potentieel van hoogwaardige vindplaatsen.

Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied: de Graetheide

In het landschap van de Limburgse Middenterrassen is de Graetheide aangewezen als een aandachtsgebied. De overweging van de provincie luidt als volgt: “Vanwege de hoge verwachting voor de aanwezigheid van nederzettingen en grafvelden van Lineair-bandkeramische cultuur en andere archeologische perioden wordt dit relatief gave lössgebied tussen Sittard-Geleen en Born als aandachtsgebied aangewezen” .2

Voor het gebied is een wetenschappelijks onderzoeksagenda opgesteld3, waarin een aantal onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen zijn geformuleerd. Ook is, in samenwerking met de universiteit van Leiden, een uitvoeringsprogramma opgestart voor een waardering van het archeologische potentieel van de Graetheide.

Het PAA Graetheide en de voorschriften die daaraan verbonden zijn, moet worden opgenomen in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

intermezzo

Graetheide, een koninklijke gift.

Zwentibold werd in 895 door zijn vader Keizer Arnulf tot koning van Lotharingen benoemd. Hij voerde veel oorlogen, waar zijn onderdanen sterk onder leden.

Toen hij op een van zijn kastelen in het Grasbroek verbleef, vroeg zijn vrouw hem het arme volk uit de omgeving te hulp te komen.

Hij beloofde haar de dorpelingen alle land te schenken waar zijn beste ruiter tijdens het middagmaal omheen kon rijden.

Na de hoogmis beval Zwentibold zijn ruiter op te stijgen en weg te rijden toen de heren vóór de maaltijd water namen. De ruiter vertrok spoorslags en reed over Born, Guttecoven, Limbricht, Einighausen, Sittard, Munstergeleen, Geleen, Beek, Elsloo, via Stein naar Hauzerlingen. Daar wisselde hij zijn paard en reed nu over Urmond, Berg, Obbicht, Papenhoven, en Buchten naar Holtum.

Vóór Holtum vond hij de slagboom gesloten. Een oude vrouw aan de slagboom weigerde de ruiter de doorgang.

Hij reed om Holtum heen en bereikte juist weer Born, toen de gasten van Zwentibold het water na de maaltijd namen. De ruiter vertelde Zwentibold wat er in Holtum was gebeurd. Zwentibold besliste dat, omdat de ruiter geen doorgang was verleend in Holtum, Holtum ‘ten eeuwigen dagen’ zou worden uitgesloten van de schenking.

Deze schenking heet “bescheijt op de Graet” en dateert op zijn vroegst van de veertiende eeuw, terwijl Zwentibold in 900 sneuvelde aan de Maas.

Toch moet de schenking een koninklijke gift zijn geweest. Volgens het oude recht was alle wildernis bezit van de koning of zijn vertegenwoordigers. De wildernis was van belang als weidegrond voor het vee en als leverancier van allerlei producten. De boeren moesten voor het gebruik een weiderecht betalen. Te worden vrijgesteld van dit weiderecht was een groot geschenk.

Wro

In de Wro is geregeld dat de gemeenten de bescherming van het erfgoed, en dus de archeologische monumentenzorg in hun ruimtelijke plannen moeten verankeren. Hiermee is voor de provincies de goedkeuringsbevoegdheid voor gemeentelijke ruimtelijke plannen vervallen. Toetsing en sturing zijn alleen nog aan de orde bij bovenlokaal en provinciaal belang.

De provincie Limburg heeft aangegeven in bestemmingsplannen het aspect archeologie alleen te toetsen op het provinciale belang. De provincie heeft regels opgesteld voor de omgang met archeologie in de aangewezen provinciale archeologische aandachtsgebieden. Deze regels zijn opgenomen in de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en in het gemeentelijke beleid in deze nota verwerkt. De provincie toetst eenmalig bij het controleren van de gemeentelijke kaart, en verwacht dan dat de gemeente zelfstandig haar rol voor de archeologische monumentenzorg zal vervullen.

Ontgrondingenwet

De provincies zijn bevoegd gezag voor archeologie bij ontgrondingen. De Provincie Limburg stelt voor ontgrondingen binnen het aandachtsgebied archeologisch vooronderzoek verplicht. Bij ontgrondingen buiten het aandachtsgebied zal het gemeentelijke archeologiebeleid worden gevolgd, behalve als er een m.e.r. procedure gevolgd moet worden.

2.4 monumenten: uitvoering wettelijke kaders door het Rijk

Monumentenwet

In de Monumentenwet zijn de regels voor het omgaan met het rijksbeschermde monumenten vastgelegd.

Op basis van de Monumentenwet wijst het Rijk objecten aan als beschermd monument. De gemeente heeft hierbij een adviserende rol. Deze objecten worden op nationaal niveau van groot belang geacht vanwege hun schoonheid, wetenschappelijke betekenis of cultuurhistorische waarde. Tweederde van het monumentenbestand bestaat uit woonhuizen.

In de toekomst zal aanwijzing niet meer op verzoek van derden maar vooral planmatig, via centraal aangestuurde aanwijzingsprogramma’s, plaatsvinden. Hiertoe is de Monumentenwet gewijzigd.

In Sittard-Geleen zijn 199 rijksmonumenten aanwezig. Naast de gebouwde monumenten is ook het Stadspark van Sittard een rijksmonument. Een overzicht van de rijksmonumenten vindt u als bijlage 2.

Daarnaast heeft het Rijk een aantal beschermde stads- en dorpsgezichten aangewezen. Stads- of dorpsgezichten zijn groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn door hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang of hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen door de ministers OC&W en VROM. Voor deze stads- en dorpsgezichten moet de betreffende gemeente een beschermend bestemmingsplan opstellen. Binnen Sittard-Geleen is de kern van Sittard in 1972 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Bescherming hiervan is in het bestemmingsplan geregeld.

Voor werkzaamheden in of aan een monumentaal pand is een monumentenvergunning benodigd. Bij de invoering van de Wabo is dit opgenomen in de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning verenigt verschillende ruimtelijke aspecten en vervangt de bouwvergunning, milieuvergunning en monumentenvergunning. Kleinere ingrepen zijn vergunningvrij gemaakt, zodat voor zaken als schilderen, glasvervanging en kleine aanpassingen geen monumentenvergunning meer noodzakelijk is.

De beslissingsbevoegdheid (bevoegd gezag) voor wijzigingen aan monumenten is bij de gemeente neergelegd. Het rijk fungeert als kennisinstituut, en adviseert de andere betrokkenen. Dit gebeurt met name vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Voor het beheer en onderhoud van rijksmonumenten verleent het rijk subsidies. De regelingen hiervoor staan beschreven in bijlage 3.

Via de erfgoedinspectie controleert het rijk de uitvoering van het erfgoedbeleid van de andere bestuurslagen.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

In de Wro is geregeld dat de gemeenten de bescherming van het erfgoed, en dus de monumentenzorg in hun ruimtelijke plannen moeten verankeren. Dit zijn voor de gemeente de structuurvisie, en de bestemmingsplannen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de landelijke kaders.

2.5 monumenten: uitvoering wettelijke kaders door de Provincie

Monumentenwet

De beslissingbevoegdheid voor het wijzigen van Rijksmonumenten is opgedragen aan de gemeente. Als een object buiten de in de Wegenverkeerswet vastgestelde bebouwde kom ligt moet hierbij advies worden gevraagd aan de Provincie. Vanaf 1 januari 2012 geldt dit alleen nog wanneer er sprake is van geheel of gedeeltelijke sloop of reconstructie of herbestemming van een monument.

De provincie Limburg maakt gebruik van haar adviesrecht als het gaat om het karakteristieke Limburgse erfgoed, waartoe zij de volgende categorieën monumenten rekent: kastelen, landhuizen, kloosters, landgoederen, buitenplaatsen, herenboerderijen en wind- en watermolens voor zover gelegen buiten de bebouwde kom van de gemeente. In voorkomende gevallen zal ook voor industrieel erfgoed van het adviesrecht gebruik worden gemaakt.

Wro

Tot voor kort moesten bestemmingsplannen door de provincie (GS) worden goedgekeurd. De provincie verplichtte de gemeenten via deze weg een cultuurhistorische component in bestemmingsplannen op te nemen. Sinds de inwerkingtreding van de Wro is goedkeuring van de provincie niet meer vereist. De provincie kan echter via een verordening aangeven wat zij belangrijk vindt om in de bestemmingsplannen op te nemen. De gemeenten zijn verplicht om deze aanwijzingen over te nemen.

De Provincie Limburg heeft gekozen om geen verordening vast te stellen voor het opnemen van erfgoed in de bestemmingsplannen, maar zal met de diverse gemeenten convenanten sluiten. Voor Sittard-Geleen moet dit nog gebeuren.

Als ambitie en beleidsvoornemen heeft de provincie opgenomen:

  • ·

    het beschermen van aardkundige waarden (POL 4.5.2)

  • ·

    het bewaren van archeologische waarden in archeologische aandachtsgebieden (POL 4.5.3)

  • ·

    behoud en benutten van historische bouwwerken, landschapselementen, beschermde buitenplaatsen, beschermde stads- en dorpsgezichten, in samenhang met de hoofdlijnen en dragers van het cultuurlandschap

  • ·

    behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap (POL 2.2, 2.3, 4.5.4)

bijlage 2 overzicht Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en eerste inventarisatie erfgoed (kaart)

Bijlage 2 is een overzichtskaart van alle rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in Sittard-Geleen. Daarnaast staat op de kaart een eerste inventarisatie van het erfgoed.

Zie www.sittard-geleen.nl voor:

  • -

    een overzichtslijst van alle Rijksmonumenten in de gemeente

  • -

    een overzicht van de archeologische Rijksmonumenten in de gemeente

De archeologische Rijksmonumenten zijn:

Naam

plaats

datering

Soort monument

Jodenberg

Grevenbicht

Romeinse tijd- late Middeleeuwen

Grafheuvel en heuvel met Joods kerkhof

Beelaertstraat

Obbicht

Romeinse tijd

Resten van een villa en een weg

Grasbroek

Guttecoven

vroege- late Middeleeuwen

Abschnittsmotte met voorburcht

  • -

    een overzichtslijst van de aangewezen gemeentelijke monumenten

  • -

    een overzichtslijst van de preselectie van beeldbepalende panden en minigezichten in de gemeente

  • -

    de digitale erfgoedkaart

bijlage 2 bij beleidsnota archeologie en monumenten_1.pdf

bijlage 3 mogelijkheden voor financiële en fiscale ondersteuning voor monumenten anders dan door de gemeente

In deze bijlage beschrijven we de financiële regelingen van andere partijen dan de gemeente voor monumenten. Er zijn verschillende soorten subsidies of andere regelingen mogelijk, die hier overzichtelijk bij elkaar staan.

Subsidies rijksmonumenten

Het accent van de subsidieregelingen van het rijk is van oudsher gebaseerd op de gedachte dat de monumenteneigenaar gecompenseerd moet worden voor het verlies van “vrijheid” ten gevolge van het aanwijzen van zijn pand tot rijksmonument. Hiervoor werden subsidieregelingen en fiscale aftrek voor het onderhoud aan monumentenpanden in het leven geroepen.

Na decentralisering van de monumentenzorg in 1988 is de uitvoering van rijkssubsidieregelingen voor een belangrijk deel bij de gemeenten gelegd. In de loop der jaren hebben verschillende accentverschuivingen plaats gevonden in de subsidiering van monumenten zoals de verschuiving van restauratie naar planmatige onderhoud en instandhouding.

In 2006 is het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim) geïntroduceerd. Deze subsidieregeling voorziet zowel in (kleine) restauratie als in onderhoud.

Voor woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie kent het Brim een afzonderlijke regeling. Deze monumenten komen niet voor subsidie in aanmerking, maar wel voor een laagrentende hypothecaire lening. De Belastingdienst bepaalt de fiscale aftrek en bij het Nationaal Restauratiefonds (NRF) kan de eigenaar de goedkope lening krijgen.

Voor de overige categorieën monumenten gaat het BRIM uit van een gefaseerde instroom. Op dit moment stroomt de categorie religieuze monumenten in. De verwachting is dat de vraag naar instandhoudingssubsidie vele malen groter zal zijn dan het beschikbare subsidiebudget. Om voor subsidie in aanmerking te komen is tijdige indiening noodzakelijk. Waarschijnlijk zullen echter een groot aantal aanvragen buiten de boot vallen.

De reguliere subsidiefaciliteiten in het Brim voorzien alleen in onderhoud en kleinschalige restauraties. Er is echter nog steeds sprake van een restauratieachterstand die met het eerdere werkplan voor de monumentenzorg van de rijksdienst niet is opgelost en dus tussen wal en schip belandt. Om deze knelpunten op te lossen heeft de RCE inmiddels vijf jaar op rij (2006 t/m 2010) een tijdelijke regeling hiervoor in het leven geroepen. De vraag naar subsidies is echter zou groot dat slechts enkele monumenteigenaren restauratiesubsidie kunnen ontvangen. Om gebruik te kunnen maken van dergelijke regelingen is het vaak nodig om reeds een restauratieplan op de plank te hebben liggen. Hiervoor is het zaak dat restauratieplannen zo vroeg mogelijk worden voorbereid. Op deze wijze kunnen concrete knelpunten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzichtelijk worden gemaakt en kan er op het moment dat zich een subsidieregeling aandient direct hiervan gebruik worden gemaakt.

Fiscale aspecten

Sinds enige tijd maakt de fiscale aftrekregeling voor onderhoud en restauratie deel uit van de subsidiesystematiek. Eigenaar-bewoners van een rijksmonument kunnen onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van een drempel (0,75 % van de WOZ-waarde) de onderhouds- en restauratiekosten aan hun woning fiscaal verrekenen. Deze fiscale aftrek beperkt zich niet alleen, zoals bij de subsidieregeling, tot het casco en monumentale onderdelen. De fiscus beschouwt het monument als een bron van inkomsten. Alles dat de eigenaar moet doen om deze bron van inkomsten in stand te houden is fiscaal aftrekbaar. In dit kader zijn dus ook het vervangen van de elektra- en cv-installatie, interieurdelen als de keuken etc. fiscaal aftrekbaar. Geriefverbeteringen, zoals o.a. het aanbrengen van dubbelglas, zijn niet aftrekbaar.

De fiscus beschouwt het monument als een bron van inkomsten. Indien deze bron wordt gewijzigd is er geen sprake meer van fiscale aftrek. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer een gedeelte van het monument zoals de schuur wordt gewijzigd tot een woonhuis. Als de fiscale bron eenmaal is gerealiseerd bestaat overigens wel de mogelijkheid tot fiscale aftrek van onderhoudskosten en toekomstige restauraties.

Provinciale subsidie

Sinds 2006 is de provinciale regeling ingrijpend veranderd. De provincie verstrekt alleen een subsidie indien de gemeente bereid is dezelfde subsidie te verstrekken als de provincie. De provincie wil hiermee bewerkstelligen dat de gemeentelijke overheid eveneens haar verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van de instandhouding van het cultuurhistorische erfgoed.

De provincie heeft evenwel de subsidiemogelijkheden beperkt en geeft alleen nog maar een bijdrage aan monumenteigenaren die geen fiscale aftrek hebben. Het betreft met name subsidie aan stichtingen en kerkbesturen, die vaak eigenaar zijn van grotere onrendabele monumenten en de restauratie en het onderhoud aan hun monument slechts moeizaam zelf kunnen bekostigen.

De provinciale subsidie heeft met name betrekking op co-financiering van Brim- en restauratie-subsidies. Ook zijn er tijdelijk extra middelen voor herbestemming van leegstaande of leegkomende kloosters en ander religieus erfgoed. De gemeenteraad van Sittard-Geleen heeft in 2008 besloten om cofinanciering voor niet rendabele monumenten in haar subsidieregeling op te nemen.

Alternatieve financieringen nodig

Ondanks fiscale aftrek en subsidies van rijk en provincie zullen deze middelen niet altijd toereikend zijn om restauratie en herbestemming mogelijk te maken. Wanneer de reguliere financieringsinstrumenten geen soelaas bieden moet worden gezocht naar alternatieve mogelijkheden tot financiering van de restauratie en instandhouding van een monument.

In dit geval zullen de restauratiekosten uit de toekomstige exploitatie van de herbestemming moeten worden gefinancierd. Er moet dus worden gezocht naar een rendabele bestemming.

De hedendaagse monumentenzorg streeft naar een (functioneel) gebruik van monumenten, omdat dit de beste garantie is voor de instandhouding. Dit is echter niet in alle gevallen mogelijk. In zo’n geval bestaat bijvoorbeeld de mogelijkheid om het monument te betrekken in een groter project, waardoor de onrendabele kosten van de restauratie naar het grotere project kunnen worden toegerekend. Vaak komen restauraties van monumenten tot stand dankzij geld van verschillende partijen. Hierbij kan worden gedacht aan aangewezen organisaties voor monumentenbehoud, woningstichtingen of projectontwikkelaars. Verschillende vormen van PPS-constructies blijken mogelijk bij restauratie, onderhoud en exploitatie van monumenten. Zo kunnen afspraken gemaakt worden tussen publieke en private partijen, bijvoorbeeld in de vorm van onderhouds- en exploitatieovereenkomsten.

Voor meer en recente informatie zie www.sittard-geleen.nl

bijlage 4 archeologie en ruimtelijke ordening

In bijlage 4a staan de bestemmingsplanvoorschriften die we voor de bescherming van archeologische waarden hanteren. Dit is een standaard voor alle bestemmingsplannen. In combinatie met de archeologische beleidskaart (bijlage 4b) leidt dit tot maatwerk op het gebied van archeologie.

Met het archeologisch erfgoed wordt in iedere fase van planvorming rekening gehouden. Op structuurvisieniveau in de rol van medeordenend principe, op bestemmingsplanniveau als mede-afwegingskader, op vergunningsniveau als toetsingskader. Hoe concreter het plan, hoe gedetailleerder de kennis over het archeologisch bodemarchief moet zijn. In de volgende paragrafen wordt aangegeven welke werkwijze de gemeente hanteert in de verschillende fasen van planvorming.

bijlage 4a. voorschriften archeologie in de ruimtelijke ordening

1 structuurvisieniveau

Bij het vastleggen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen houdt de gemeente rekening met het archeologische erfgoed. Erfgoed kan daarbij dienen als inspiratiebron. Erfgoed op een bepaalde plek kan een zeer lokaal verhaal vertellen en is als zodanig onderdeel van de lokale identiteit, de genius loci. Voor velen wordt de kwaliteit van de leefomgeving deels bepaald door de herkenbaarheid van deze lokale identiteit. In de gemeentelijke structuurvisie wordt het belang van erfgoed als medeordenend principe als volgt geformuleerd

In samenhang met ruimtelijke inrichtings(plannen), geeft de dynamiek van het verleden mede richting aan heden en toekomst

(Structuurvisie Sittard-Geleen. P. 99)

Daarnaast is het van belang om in het stadium van de eerste planvorming al inzicht te hebben in de financiële consequenties van bepaalde ontwikkelingen. Als in gebieden met toekomstige ontwikkelingen archeologische waarden aanwezig zijn, is inzicht in de noodzaak, tijdsduur en kosten van archeologisch onderzoek cruciaal.

De archeologische beleidskaart die met deze nota wordt vastgesteld (bijlage 4b) kan in deze fase van planvorming dienst doen als bron van informatie. Nader archeologisch onderzoek is in deze fase nog niet noodzakelijk.

2 bestemmingsplanniveau

2.1 inleiding

Het centrale juridische beleidsinstrument in het nieuwe archeologiebestel is het bestemmingsplan. De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Dit geldt zowel voor bestemmingsplannen waarbij sprake is van handhaving van de bestaande situatie (bij de actualisatie van bestaande bestemmingsplannen), als ook voor wijziging van bestaande bestemming zoals in ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen, het partieel herzien van bestemmingsplannen, projectbesluiten en ontheffingen.

Bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan is mogelijk door gebruik te maken van een dubbelbestemming. In de RO Standaard 2008 wordt in dit kader gesproken van een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie” (WR-A 1, 2, 3) op de verbeelding.

Het doel van de toegekende archeologische bestemming is in de regel niet het onmogelijk maken van ontwikkelingen in een gebied, maar het zoveel mogelijk voorkomen van activiteiten die schadelijk zijn voor (mogelijke) aanwezige archeologische resten.

Door het toepassen van een aan de bestemmingen verbonden omgevingsvergunning kunnen beperkingen worden opgelegd aan het gebruik van het gebied. Ook kan bij de omgevingsvergunning worden afgeweken van deze beperkingen als de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, geen verstorende consequenties hebben voor het (te verwachten) bodemarchief.

2.2 algemene uitgangspunten

Voor de planologische bescherming van archeologische waarden kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • ·

    De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van bestemmingsplannen of een beheersverordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

  • ·

    De op de plankaart (verbeelding) opgenomen gebieden met archeologische waarden worden gekoppeld aan een omgevingsvergunning. (zie tabel 1)

  • ·

    In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven waarom de aangewezen terreinen vanuit archeologisch oogpunt bescherming verdienen. Hier ligt een belangrijke relatie met de archeologische beleidskaart (bijlage 4b) en het archeologiebeleid zoals geformuleerd in deze nota.

  • ·

    In de bestemmingsomschrijving en planregels wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen bij geplande bouwactiviteiten of andere bodemverstorende activiteiten. Daarbij kan onderzoek worden verlangd naar de archeologische waarden conform het AMZ-proces (zie bijlage 4, 3.2.2). De resultaten van deze onderzoeken kunnen variëren van “geen gevolgen voor bouwen/verstoring” via “eerst onderzoeken” tot en met “geen bodemverstoring, maar behoud in de bodem”.

  • ·

    De voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning worden hierop aangepast;

  • ·

    Het is niet verplicht wettelijk beschermde archeologische terreinen (rijksmonumenten) op de plankaart aan te duiden. Met het oog op de volledigheid van de informatie wordt echter geadviseerd de contouren van het rijksmonument op de plankaart op te nemen, maar hier geen regels aan te verbinden. Een koppeling met de planregels is niet wenselijk omdat het beschermingsregime voor archeologische rijksmonumenten is geregeld via de Monumentenwet 1988, en het rijk optreedt als bevoegd gezag en niet de gemeente.

  • ·

    Indien de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan kosten moet maken ten behoeve van archeologisch (voor)onderzoek, kan zij de kosten onder bepaalde condities te verhalen in het kader van de grondexploitatie (Wro artikel 6.12) .

2.3 fysieke uitgangspunten

2.3.1 ondergrenzen bodemingrepen

De Monumentenwet (art. 41a) bevat een algemene ontheffing van de in bestemmingsplannen vast te leggen onderzoekseis voor bodemingrepen kleiner dan 100 m2. Deze ontheffing geldt niet voor wettelijk beschermde monumenten. Daaraan is toegevoegd dat de gemeenteraad ‘een hiervan afwijkende andere oppervlakte’ kan vaststellen. Voorwaarde bij de invulling van deze mogelijkheid is dat een eventueel gemeentelijk ontheffingsbeleid archeologisch-inhoudelijk is onderbouwd (bijvoorbeeld door verwijzing naar een gemeentelijke verwachtingskaart) en niet strijdig is met het belang van de Archeologische Monumentenzorg.

De gemeente Sittard-Geleen zal in sommige gebieden een zwaardere norm op leggen dan de wettelijke, vanwege het archeologische belang van het gebied. Voor andere gebieden stellen we een lichtere norm vast. De normen staan in bijlage 2.4, tabel 1 van deze bijlage.

2.3.2 omvang bodemingreep

Het is reëel om in relatie tot een onderzoeksplicht voor archeologisch onderzoek uit te gaan van de feitelijke omvang van de bodemverstoring binnen een plangebied. Dit voorkomt in veel gevallen dat bij relatief kleine (vaak particuliere) ingrepen in grotere plangebieden een onderzoeksplicht ontstaat voor het volledige plangebied, terwijl de feitelijke ontwikkeling mogelijk maar één huis betreft.

De oppervlakten van de ondergrenzen zoals ze in deze nota worden voorgesteld zijn gebaseerd op feitelijke bodemverstoring (inclusief de te verwachten verstoring van bijvoorbeeld kabels en leidingen bij de bouw van een gebouw). In het kader van de berekening van het verstoringsoppervlak kan bij bouwwerken grofweg een marge van 5 tot 10 % worden gerekend boven het te bebouwen oppervlak om de feitelijke omvang van de bouwput en de aan te leggen kabels en leidingen mee te wegen. Deze zijn meestal niet aangegeven in de vergunningsaanvraag maar moeten wel betrokken worden bij de afweging.

2.3.3 vrijstellingdiepte

De vrijstellingsdiepte voor de gemeente Sittard-Geleen wordt voor de hele gemeente vastgesteld op 30 cm onder maaiveld. Van een aantal hoger in het landschap gelegen vindplaatsen is het bekend dat de archeologische sporen zich direct onder de bouwvoor bevinden. Een vrijstelling dieper dan 30 centimeter zou de gaafheid van de meest kwetsbare vindplaatsen aantasten.

2.3.4. onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd in gebieden waar archeologische resten verwacht worden of reeds zijn vastgesteld en waar ingrepen van een bepaalde omvang en diepte zijn gepland (zie tabel 1)

Voor kleinere ingrepen onder de vrijstellingsnorm voor de omvang van de ingreep, maar boven de vrijstellingsnorm voor de diepte van de ingreep, zou in aanvulling daarop tevens een algemene bepaling in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden voor het melden van de start van de werkzaamheden. Op deze manier kunnen in vrijgegeven gebieden met mogelijke archeologische waarden eventueel waarnemingen worden gedaan over de aan- of afwezigheid van archeologische resten. Bij interessante toevalsvondsten kunnen deze alsnog gedocumenteerd worden.

2.4 uitwerking in bestemmingsplan: archeologische categorieën en ondergrenzen

In bestemmingsplannen wordt een regeling opgenomen voor de omgang met de in de verbeelding opgenomen Waarde Archeologie. In de planregels wordt hiervoor verwezen naar de archeologische beleidskaart (bijlage 4b).

Op de verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Sittard-Geleen (Verhoeven & Ellenkamp 2010) is een indeling gemaakt in archeologische waarden en verwachtingen. Het is een actueel overzicht en een verbeterde versie van de eerste gemeentelijke beleidskaart (van Waveren 2004). De bekende gegevens zijn geëvalueerd en aangevuld met recente onderzoeken. Deze zijn opgenomen in Deelrapport II: Landschap en Archeologie en grafisch weergegeven in diverse kaarten. De evaluatie van deze gegevens leidt tot de begrenzingen en waardestelling van de archeologische waarden in het gemeentelijke grondgebied. Deze zijn beschreven in Deelrapport I: Samenvatting en aanbevelingen .

Op de archeologische beleidskaart (bijlage 4b) wordt het gemeentelijk grondgebied onderverdeeld in zeven archeologische categorieën (zie tabel 1). Tabel 1 is een beslistabel waarin ondergrenzen zijn opgesteld waarbij een onderzoeksplicht geldt voor de diverse categorieën in de kaart. De gekozen ondergrenzen zijn mede gebaseerd op de eigenschappen van de bodems in het gebied van de gemeente Sittard-Geleen, op de aard en de kwetsbaarheid van het bodemarchief, op de maatschappelijke belangen van initiatiefnemers en op het gemeentelijk belang van archeologisch risicomanagement (zie bijlage 5 veroorzakerprincipe).

Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de legenda-eenheden in de beleidskaart en het beschermingsregime.

1. wettelijk beschermde archeologische monumenten.

Regime: De beslistabel is hierop niet van toepassing omdat deze monumenten vergunningplichtig zijn volgens de Monumentenwet.

Als zodanig moeten deze terreinen altijd in de verbeelding opgenomen worden. Opnemen in de planregels is niet nodig.

2. AMK-terrreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde

In deze categorie zijn opgenomen

* de AMK-terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde;

* de kern van Sittard;

* AMK terreinen van archeologische waarde;

* een zone van 50 meter rondom vindplaatsen;

(AMK terrein: Terrein dat voorkomt op de Archeologische Monumentenkaart)

Omdat het hier gaat om gebieden waarvan de hoge waarde al is vastgesteld, hanteren we hier een ondergrens van 50 m2 .

3. historische kernen

De historische kernen zijn AMK-terreinen van hoge archeologische waarde. Deze gebieden vormen vaak het hart van de kerkdorpen en daar is vaak de oorsprong van de kerkdorpen gelegen. Vanwege het cultuurhistorisch belang handhaven we hier de wettelijke ondergrens van 100 m2 voor onderzoeksplicht.

4. verwachtingswaarden

De gebieden die in categorie vier zijn opgenomen omvatten niet zozeer bekende archeologische waarden maar verwachte archeologische waarden. Het gaat om

hoge en middelhoge verwachtingen voor droge en natte landschappen; hoge en middelhoge verwachting voor droge landschappen in het PAA (provinciaal archeologisch aandachtsgebied); hoge en middelhoge verwachting voor natte landschappen en Maasafzettingen in natte landschappen. Met “onbekende verwachting voor droge en natte landschappen” wordt de beekdalen bedoeld. Beekdalen zijn van oudsher de gebieden die menselijke activiteit hebben aangetrokken. De waarde hiervan is onbekend, maar de vondsten die er worden gedaan zijn vaak van hoge kwaliteit en cultuurhistorisch van grote waarde.

Omdat het in deze categorieën om verwachtingen gaat, hanteren we hier een ruimere ondergrens van 500m2.

Regime : In het bestemmingsplan worden aan de categorieën 2, 3 en 4 uit de beleidskaart door middel van een dubbelbestemming voorschriften verbonden. Deze categorieën worden opgenomen in de verbeelding en in planregels.

5. Lage verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied

6. Lage verwachting voor droge en natte landschappen

7. Lage verwachting voor ontgronde gebieden

Regime:Categorie 5, 6 en 7 worden niet opgenomen in het bestemmingsplan . Bij bestemmingsplanwijzigingen, bij m.e.r.plichtige projecten of bij projecten vallend onder de omgevingsvergunning (voormalige wet Mileubeheer) of Tracéwet, kan wel een onderzoeksplicht aan deze gebieden worden opgelegd.

Tabel 1. Beleid voor omgang met archeologische waarden in gemeente Sittard-Geleen

Beleidscategorieën Waarde Archeologie

Opnemen in bestemmingsplan

Gemeente Sittard-Geleen

Beslistabel onderzoeksplicht bij bestemmingswijziging,

omgevingsvergunning

Cat.

Verwachting/Waarde

verstoringdiepte

verstoringsoppervlak

Wel of geen onderzoeksplicht

1

AMK-terrein, terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd

Ja, middels aanduiding

nvt

nvt

Algemeen: vergunningaanvraag bij Rijk conform Monumentenwet

2

AMK-terrein; terrein van zeer hoge en hoge archeologische waarde

AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, kern Sittard

AMK-terrein; terrein van archeologische waarde

Zone rondom ARCHIS-waarneming/vondstmelding/vindplaats

Ja, middels dubbelbestemming ‘waarde archeologie (n)’

> 30 cm

> 50 m2

nee

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

nee

Geen onderzoeksplicht, melding werkzaamheden

ja

ja

Onderzoeksplicht

3

AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, historische kernen

Ja, middels dubbelbestemming ‘waarde archeologie (n)’

> 30 cm

> 100 m2

nee

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

nee

Geen onderzoeksplicht, melding werkzaamheden

ja

ja

onderzoeksplicht

4

Hoge verwachting voor droge landschappen

Hoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied

Middelhoge verwachting voor droge landschappen

Middelhoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied

Hoge verwachting voor natte landschappen

Hoge verwachting voor natte landschappen, Maasafzettingen

Middelhoge verwachting voor natte landschappen

Onbekende verwachting voor drogen en natte landschappen

Ja, middels dubbelbestemming ‘waarde archeologie (n)’

> 30 cm

> 500 m2

nee

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

nee

Geen onderzoeksplicht, melding werkzaamheden

ja

ja

onderzoeksplicht

5

Lage verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied

Nee, tenzij M.e.r, tracéwet

> 30 cm

> 10.000 m2

nee

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

ja

Onderzoeksplicht

6

Lage verwachting voor droge en natte landschappen

Nee, tenzij M.e.r, tracéwet

> 30 cm

> 50.000 m2

nee

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

nee

Geen onderzoeksplicht

ja

ja

onderzoeksplicht

7

Lage verwachting voor ontgronde gebieden

Lage verwachting voor vrijgegeven onderzoeksgebieden

nee

Geen onderzoeksplicht

2.5 actualisatie van bestemmingsplannen

Geen ingrepen – geen nader onderzoek

In bestemmingsplannen waarbij enkel de bestaande situatie (zoveel) mogelijk wordt gehandhaafd en bij het vaststellen van beheersverordeningen dient rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gedetailleerd bureauonderzoek, aangevuld met veldonderzoek is voorafgaand aan de vaststelling niet noodzakelijk aangezien er geen concrete bodemingrepen gepland zijn.

In deze fase volstaat het opnemen van een beschermingsregime in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebieden waar archeologische waarden verwacht worden of zijn vastgesteld worden opgenomen op de verbeelding met een dubbelbestemming. Aan deze dubbelbestemming worden planregels gekoppeld met bepalingen voor de omgevingsvergunning. De gebieden waar archeologische waarden worden verwacht of zijn vastgesteld zijn weergegeven op de archeologische beleidskaart die met deze nota wordt vastgesteld (bijlage 4b).

2.6. wijziging van bestemmingsplannen

Bij ingrepen – afwegingskader - mogelijk onderzoek

Wanneer in een bestemmingsplan een wijziging van de bestemming wordt vastgelegd zoals bij ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen, bij partiële herziening van bestemmingsplannen, bij projectbesluiten en ontheffingen is archeologie een facet dat mede afgewogen moet worden in de besluitvorming over de ontwikkeling.

In deze fase van concrete planvorming is het mogelijk om het behoud van archeologische resten in de bodem te realiseren en opgravingen zoveel mogelijk te beperken. Ook stelt de Monumentenwet dat er met het bestemmen van de gronden rekening moet worden gehouden met archeologische resten.

In deze fase van planvorming is het van belang zeker te weten of er archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn, waar deze zich bevinden en of ze behoudenswaard zijn. Dit dient te worden vastgesteld door nader archeologisch onderzoek.

Archeologisch onderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd in gebieden waar archeologische resten verwacht worden of reeds zijn vastgesteld en waar ingrepen van een bepaalde omvang en diepte zijn gepland (zie tabel 1)

Indien uit onderzoek blijkt dat de resten behoudenswaardig zijn en bedreigd worden door de geplande ontwikkeling worden ze meegewogen in de besluitvorming rondom de bestemmingswijziging. Uitkomst daarvan kan bijvoorbeeld zijn behoud van de archeologische resten in situ door planaanpassing, of behoud van de archeologische resten ex situ (opgraving).

In het bestemmingsplan zal dan een beschermingsregime worden opgenomen. Dit betekent dat de archeologische resten aangeduid moeten worden op de verbeelding met een dubbelbestemming. Aan deze dubbelbestemming dienen vervolgens planregels gekoppeld te worden.

3 vergunningsniveau

3.1 spelregels bij vergunningverlening

Algemene spelregels

Indien een bouwwerk of werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden gepland worden binnen een gebied met ‘waarde archeologie’ dan dient bepaald te worden of deze een bedreiging vormen voor deze ‘waarde archeologie’. Op basis van de diepte van de bodemingreep en de oppervlakte van de ingreep dient het vervolgtraject bepaald te worden.

Kleine ‘verstoringen’ worden getolereerd, maar bij grote verstoringen zal onderzoek volgens het AMZ-proces noodzakelijk zijn.

Aanvullend bureauonderzoek met veldonderzoek moet uitwijzen of er zich archeologische resten in het gebied bevinden, waar deze zich bevinden en of deze resten behoudenswaard zijn. Dit proces werken we verder uit in hoofdstuk 3.2 van deze bijlage.

In de Monumentenwet is opgenomen dat bij de aanvraag van een vergunning om te slopen in beschermde stads- en dorpsgezichten door de gemeente een archeologisch onderzoek kan worden gevraagd. Bij aanvragen voor sloop in beschermde stads- en dorpsgezichten zal de gemeente de in deze nota voorgestelde beleidsregels volgen.

Project- of plangebied of perceel met verschillende archeologische waarden

Als in een plan- of projectgebied of perceel waarvoor een vergunning wordt aangevraagd volgens de archeologische beleidskaart verschillende archeologische waarden voorkomen, dan geldt voor dit project- of plangebied of perceel de hoogst aanwezige waarde met de bijbehorende vrijstellingdrempel voor onderzoek. Slechts als de hoogste waarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (5 – 10 %) en in dit deel bovendien geen bodemverstoring plaatsvindt, kan na afweging worden besloten ontheffing te verlenen.

Project- of plangebied met vrijstelling onderzoek op grond van ondergrens

Op plan- of projectgebieden waarvoor een bepaalde archeologische waarde geldt, maar die qua bodemingreep beneden de ondergrens voor onderzoek vallen blijft de dubbelbestemming onverminderd van kracht, tenzij uit onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het (plan)gebied meer te verwachten zijn.

Inventariserend onderzoek in een project- of plangebied

Als in een project- of plangebied een nader inventariserend archeologisch onderzoek wordt verplicht gesteld, dan heeft dat onderzoek minstens betrekking op het gehele plangebied of projectplan (afhankelijk van de omvang veelal één of meerdere percelen). Een inventariserend onderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, een booronderzoek (verkennend, karterend) of een proefsleuvenonderzoek. Zoals eerder al aangegeven, volstaat voor een bureauonderzoek in de meeste gevallen de gemeentelijke archeologische waardenkaart en beleidskaart. De gegevens van deze kaart moeten echter altijd op actualiteit worden getoetst en op perceelsniveau worden aangevuld.

Bodemingrepen met een geleidelijk effect

Een aparte categorie ingrepen vormen de ingrepen die een geleidelijk effect hebben op de dieper liggende archeologische resten. Het betreft dan met name die bodemingrepen die de afvoer van grond met zich meebrengen die niet wordt aangevuld. Gedacht kan hierbij worden aan egalisatiewerkzaamheden in het kader van natuurbeheer en –ontwikkeling of laanbomenteelt. In dergelijke gevallen is het belangrijk in het kader van een aanlegvergunning eerst vast te stellen wat het effect van de ingreep (op termijn) kan zijn op de eventueel aanwezige archeologische ondergrond.

3.2 het proces van de archeologische monumentenzorg

3.2.1 onderzoeksplicht

Als een activiteit in een gebied met de dubbelbestemming Waarde-archeologie op grond van de bestemmingsplanregels (of de erfgoedverordening) onderzoeksplichtig is, dan moet de initiatiefnemer (aanvrager vergunning) onderzoek laten uitvoeren naar aard, omvang, diepteligging en behoudenswaardigheid van eventuele archeologische resten.

De kosten van onderzoek zijn voor rekening van de vergunningaanvrager.

Bij het onderzoek moet ook worden vastgesteld wat de consequenties zijn van de geplande ontwikkelingen voor de archeologische waarden. De resultaten worden samen met een zogenaamd selectieadvies vastgelegd in een rapport, dat in het kader van de vergunningprocedure wordt overlegd aan de vergunningverlener (het bevoegd gezag/de gemeente). Deze besluit of en onder welke voorwaarden een vergunning wordt verleend.

Afhankelijk van de resultaten uit het onderzoek kan de vergunning worden verleend

  • ·

    zonder verdere voorwaarden voor de archeologische waarden

  • ·

    met de voorwaarde dat de archeologische resten worden ingepast in het plan (behoud in situ), door bijvoorbeeld planwijziging; technische maatregelen of “archeologievriendelijk” bouwen;

  • ·

    met de voorwaarde dat archeologische resten dienen te worden opgegraven (behoud ex situ).

3.2.2 het AMZ-proces: onderzoek in stappen

3.2.2.1 het proces op hoofdlijnen

Het AMZ-proces is een vorm van trechtering , waarbij meestal begonnen wordt met betrekkelijk eenvoudige (en minder kostbare) onderzoeksmethoden. De meer complexe werkzaamheden worden pas later in het proces toegepast op vindplaatsen waar in het belang van een onderbouwd selectiebesluit nader onderzoek noodzakelijk is. Zo wordt via een proportionele inzet van middelen gekomen tot een afweging van het archeologische belang in het kader van de ruimtelijke ordening.

In gevallen waar voldoende duidelijkheid is over de archeologische verwachting, kan om het planproces te versnellen, overwogen worden om bepaalde stappen achterwege te laten.

Deze afweging vindt bij voorkeur plaats door een gemeentelijk beleidsarcheoloog of een senior (advies) archeoloog.

Het AMZ-proces dient te leiden tot de vraag of er een omgevingsvergunning binnen een aangewezen archeologische zone kan worden verleend (selectiebesluit).

Hiervoor kent het AMZ-proces een zogenaamd archeologisch stappenplan, onder te verdelen in de secties inventarisatie, selectie, en maatregelen (figuur 1)

Ook als archeologische terreinen en verwachtingszones niet in de bestemmingplannen zijn opgenomen, geldt dit stappenplan bij bestemmingsplanherzieningen en projectbesluiten.

Iedere stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie is verzameld om een verantwoorde beslissing te nemen over eventuele vervolgacties. Als er niet voldoende bekend is over de aard en kwaliteit van de archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) kan de gemeente verlangen dat de initiatiefnemer nader onderzoek laat verrichten waarmee de benodigde informatie wordt verzameld over de aard en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten.

De gemeente neemt vanuit haar rol als bevoegd gezag en vergunningverlener op basis van het uitgevoerde (voor)onderzoek en het daarin voortvloeiende advies een selectiebesluit over het al dan niet verlenen van een vergunning en of daaraan nadere voorwaarden worden verbonden (zoals het verrichten van verder onderzoek, aanpassing van het plan, of een eventuele opgraving).

Dit hele proces wordt goed geïntegreerd in het ruimtelijke ordeningsproces en in de planvorming rondom projecten. Omdat de initiatiefnemer verplicht is iets met de archeologie in de bodem te doen, kan er rekening mee gehouden worden. De bouw loopt geen onvoorziene vertraging op, de archeoloog kan gestructureerd zijn werk doen. Het is zelfs mogelijk de resultaten van het archeologisch onderzoek te verwerken in de nieuwbouwplannen, bijvoorbeeld door bijzondere bestrating aan te brengen of elementen uit het verleden terug te laten komen in de indeling van de wijk of zelfs de architectuur van de huizen. Zo kunnen we leren van het verleden en tegelijkertijd vooruitkijken naar de toekomst

Voor alle stappen in het AMZ proces geldt dat de uitvoering ervan dient plaats te vinden conform specificaties vastgelegd in de protocollen en leidraden van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). In de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg. Het gaat daarbij onder meer om de volgende werkzaamheden: bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, opgraven, beschermen van vindplaatsen, archeologische begeleiding van bouwwerkzaamheden en het registreren, deponeren en beheren van vondsten.

  • ·

    Voor de stappen inventariserend veldonderzoek, opgraven en archeologische begeleiding geldt dat uitvoering alleen is voorbehouden aan bedrijven met een door de minister van OCW verleende opgravingsvergunning

  • ·

    Het uitvoeren van IVO-overig (boren, veldkartering) dient te geschieden op basis van een door een senior archeoloog opgesteld Plan van Aanpak (PvA) dat niet door het bevoegd gezag hoeft te worden goedgekeurd, maar waarvan het resultaat wel dient te voldoen aan de door het bevoegd gezag gestelde eisen.

  • ·

    Het uitvoeren van de stappen IVO-proefsleuven, archeologische begeleiding en opgraven, alsook de fysieke bescherming dient plaats te vinden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch programma van eisen (PvE) opgesteld onder verantwoordelijkheid van een senior archeoloog.

De stappen van het AMZ-proces beschrijven we in de volgende paragrafen meer in detail.

Figuur 1. Het AMZ-proces

afbeelding binnen de regeling

3.2.2.2 inventarisatie

Aan het begin van een ontwikkeling wordt als verkenning de gemeentelijke beleids- en advieskaart geraadpleegd. De ligging van het plangebied wordt bestudeerd, de bekende en actuele archeologische gegevens worden bekeken en er wordt een verwachting opgesteld.

Is er reden om aan te nemen dat de bodem ernstig verstoord is, en er dus geen archeologie meer aanwezig zal zijn, dan is verder onderzoek voor deze ontwikkeling niet nodig. De vergunning kan worden verleend en het civieltechnische werk beginnen.

Is er reden om aan te nemen dat er wel archeologische waarden aangetroffen kunnen worden, dan wordt tegelijkertijd een aanvullend bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Deze twee stappen in figuur 1 worden in de gemeente Sittard-Geleen tegelijkertijd uitgevoerd.

Als de bodemopbouw intact is en archeologische indicatoren aanwezig zijn, of als de kans van archeologische resten zeer groot is, dan word een waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit geeft antwoord op de volgende vragen: Hoe is de bodemopbouw exact ? Zijn er sporen aanwezig? En in wat voor staat zijn die?

Wordt er niets aangetroffen, of zijn de overblijfselen van een dermate slechte kwaliteit dat we er niets meer van kunnen leren, dan kan besloten worden om geen verder onderzoek meer te doen.

Zijn er wel resten uit het verleden aangetroffen in goede staat, dan doet men een uitspraak over de behoudenswaardigheid van de aangetroffen overblijfselen. Hoe belangrijk zijn deze resten? Bij de waardering spelen bijvoorbeeld aspecten als gaafheid, conservering en zeldzaamheid een rol. Deze uitspraak wordt het selectieadvies genoemd.

3.2.2.3 selectie

In het selectieadvies staat of de vindplaats behouden moet worden, of dat deze alsnog verloren kan gaan. Dit advies wordt door de initiatiefnemer voorgelegd aan de gemeente. Deze zal het proces en de resultaten toetsen op inhoud en op beleid. Het bevoegd gezag besluit over het rapport met als resultaat een selectiebesluit. Het selectiebesluit kan, gemotiveerd, afwijken van het selectieadvies.

3.2.2.4 maatregelen

Als in het selectiebesluit wordt besloten om de aanwezige archeologische resten te behouden, moet vastgesteld worden hoe dat moet gebeuren. Hiervoor kunnen aan de vergunning voorschriften verbonden worden. Het uitgangspunt is dat bescherming ter plaatse (behoud in situ) de voorkeur heeft.

Maatregelen voor fysieke bescherming behelzen de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, bijvoorbeeld door het toepassen van een bepaalde bouw- of funderingswijze.

Als fysieke bescherming niet mogelijk is, zullen de waarden door onderzoek moeten worden veiliggesteld. In de vergunning wordt de verplichting tot opgraving opgelegd. Daarnaast kan ook de verplichting worden opgelegd de activiteit die tot bodemverstoring leidt archeologisch te laten begeleiden.

3.2.2.5 belang van kwaliteit in het AMZ-proces

Een goede uitvoering van het AMZ proces is van belang voor de gemeente om stagnatie te voorkomen in de planprocedure, het vergunningentraject en de uitvoering.

Ook financieel risicomanagement is hierbij van belang.

Het stapsgewijs doorlopen van het hierboven omschreven AMZ proces minimaliseert de kans dat er tijdens de realisatie van een ruimtelijke ingreep onverwachte sporen of vondsten aan het licht komen. Als de aanvrager van een vergunning aan alle AMZ-eisen van het bevoegd gezag heeft voldaan, dan kunnen extra kosten van onvoorziene vondsten (en het veilig stellen daarvan) in principe niet meer op de aanvrager van de vergunning worden afgewenteld. Deze kosten zijn dan voor rekening van de gemeente.

3.3 beleidsuitgangspunten bij selectiebesluiten

Behoud in situ, planaanpassing en visualisering

Algemeen beleidsuitgangspunt is dat archeologische resten bij voorkeur in de grond (in situ) behouden dienen te worden Het vermijden van kostbare opgravingen is niet alleen vanuit overwegingen van kostenefficiëntie beter. Behoud in situ maakt ook voor toekomstige generaties het onderzoeken van het verleden mogelijk.

Opgraven wordt eigenlijks gezien als de tweede optie, maar in de praktijk blijkt meestal toch de voorkeur te worden gegeven aan de ontwikkeling van een gebied, en daarmee ook de keuze voor opgraven.

Vanuit de behoudsdoelstelling is het van belang dat bij het ontwerp en de voorbereiding van nieuwbouwplannen in gebieden waar archeologische resten aanwezig zijn, in een zo vroeg mogelijk stadium wordt onderzocht in hoeverre archeologische resten via civieltechnische maatregelen in situ kunnen worden veilig gesteld. Hoewel dit soort maatregelen soms enige creativiteit en flexibiliteit aan de ontwerpkant vereisen en soms ook additionele kosten in de uitvoering met zich meebrengen, wegen deze investeringen over het algemeen in ruime mate op tegen de uitzonderlijk hoge kosten van een uitgebreide opgraving.

Bij inpassingmaatregelen en archeologievriendelijk bouwen kan concreet gedacht worden aan het vermijden van de aanleg van (parkeer)kelders, het toepassen van zogenaamde zettingsvrije constructies, het bouwen op bestaande funderingen of het toepassen van draagconstructies boven archeologisch waardevolle lagen.

Bij projecten in archeologisch waardevolle gebieden of zones met een hoge verwachting kan de gemeente dergelijke archeologische maatregelen laten opnemen in het Programma van Eisen van het civieltechnisch ontwerp. Een verbod op ondergronds bouwen kan in het bestemmingsplan worden vastgelegd.

Archeologische resten die bij opgravingen blootgelegd worden kunnen vervolgens – samen met het historische verhaal dat daarmee is verbonden - een belangrijke toegevoegde waarde vormen voor de ruimtelijke kwaliteit in onze gemeente. Op locaties die zich daartoe lenen is het aan te bevelen aan die voorgeschiedenis op gepaste wijze aandacht te schenken. Ook hierin wil de gemeente, behalve een stimulerende rol richting ontwikkelaars, zelf een concrete bijdrage leveren, bijvoorbeeld via de inrichting van de openbare ruimte. Een voorbeeld hiervan is de plattegrond van een stadhuis van Pasqualini dat op de Markt in Sittard is weergegeven in het plaveisel.

3.4 toezicht en handhaving

In artikel 63 MW is bepaald dat burgemeester en wethouders en de Minister van OCW de personen aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de MW.

De MW bevat geen bijzondere bepalingen met betrekking tot de handhaving van de verplichtingen die zijn opgenomen in hoofdstuk V “Archeologische monumentenzorg”. Voor zover die verplichtingen betrekking hebben op zaken die in bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen, ontheffingen ven bestemmingsplannen of projectbesluiten zijn geregeld, kan de bevoegdheid tot handhaving worden gebaseerd op artikel 7.1 Wro waarin wordt bepaald dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Toezichthouders worden aangewezen door middel van een besluit. Toezichthouders van gemeenten zullen toezien op de eisen die zijn neergelegd in bestemmingsplannen en de voorschriften die zijn verbonden aan omgevingsvergunningen, ontheffingen en projectbesluiten.

4 toevalsvondsten

Tijdens bouwwerkzaamheden of andere werkzaamheden kan het voorkomen dat men stuit op een archeologisch monument. Wanneer het doel van deze werkzaamheden niet het opsporen of onderzoeken van monumenten is, spreken we van een toevalsvondst. Degene die zo’n vondst doet moet dit zo spoedig mogelijk melden bij de Minister van OCW. Hij moet dan wel redelijkerwijs vermoeden dat het een monument betreft. Bovendien is hij verplicht om het monument gedurende zes maanden ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 53 MW). Hieruit vloeit dus ook voort dat het niet is toegestaan om een vondst te vernietigen. De vinder en de eigenaar van de grond verkrijgen de gezamenlijke eigendom van de vondst. Dat vloeit voort uit artikel 13 boek 5 van het Burgerlijk wetboek.

Het doel van de meldingsplicht is onder andere om ARCHIS te verrijken met nieuwe informatie omtrent het bodemarchief. Daarnaast biedt de melding de minister de mogelijkheid om na te denken over het eventueel toepassen van zijn bevoegdheid om bij schade of dreigende schade aan monumenten voorschriften te geven met betrekking tot de uitvoering van het werk dat die schade dan wel dreiging veroorzaakt of gelasten dat het werk wordt stilgelegd (artikel 56 MW).

Degene die een toevalsvondst doet draagt in principe niet de kosten van onderzoek en eventuele opgravingen. Dat is alleen zo wanneer in de ontheffing van het bestemmingsplan of in het projectbesluit danwel op basis van een bestemmingsplan in de omgevingsvergunning expliciet is geregeld welke gevolgen een toevalsvondst heeft (bijvoorbeeld stillegging werkzaamheden, onderzoek doen en eventueel opgraven). In de planregels zoals ze zijn opgesteld voor onze gemeente is dit niet expliciet opgenomen.

bijlage 4b. archeologische beleidskaart gemeente Sittard-Geleen

bijlage 4b bij beleidsnota archeologie en monumenten_2.pdf

bijlage 5 kosten en financiering archeologisch onderzoek

Deze bijlage geeft een beeld hoe omgegaan wordt met kosten en financiering van archeologisch onderzoek.

5.1 kostenbeheersing en risicomanagement door goede voorbereiding

Archeologie kan een financieel risico vormen in iedere exploitatie. Dat begint al bij de locatiekeuze; locaties zonder archeologische waarde of verwachting verdienen vanuit de gedacht van behoud in situ de voorkeur.

Als dat niet mogelijk is, of wanneer de maatschappelijke afweging anders uitvalt, moet men rekening houden met de kosten van archeologisch onderzoek.

Bepalend voor die kosten zijn de aard en de omvang van de vindplaats(en), de bereikbaarheid van de resten en de vereiste onderzoeksmethode.

Om duidelijkheid te krijgen over (mogelijke) kosten van archeologisch onderzoek moet daarom al in de vroegste fase van de planvoorbereiding een eerste inschatting worden gemaakt van de te verwachten archeologische waarden en de financiële consequenties van het daaruit volgende onderzoek.

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek moeten dan ook een regulier onderdeel van de planvoorbereiding zijn en van meet af aan worden meegenomen in de planning en begroting van ruimtelijke projecten. Dit geldt zowel voor initiatieven van de gemeente zelf als voor die van derden.

Een goede voorbereiding met een goede koppeling tussen het proces van ruimtelijke ordening en het proces van archeologische monumentenzorg kan problemen en schadeposten tijdens de uitvoering voorkomen. Bij het niet nakomen van archeologische zorg, kan de minister op basis van de MW (artikel 56) gelasten werkzaamheden geheel of gedeeltelijk stil te leggen om onderzoek mogelijk te maken.

5.2 het veroorzakerprincipe

De Wamz legt de kosten van archeologisch vooronderzoek primair bij de veroorzaker van de bodemverstoring. Het principe gaat ervan uit dat het niet onredelijk is om financiële lasten op te leggen als die lasten voorzienbaar en zo mogelijk vermijdbaar zijn. De gedachte hierachter is dat wie economisch (of anderszins) belang heeft bij de verstoring van de bodem, ook financieel geprikkeld moet worden om het bodemarchief te ontzien.

In het kader van de vergunningverlening kan de gemeente in haar rol als bevoegd gezag aan initiatiefnemers een onderzoeksplicht opleggen. De kosten die samenhangen met het uitvoeren van archeologisch onderzoek en het naleven van de vergunningvoorschriften komen voor rekening van de vergunningaanvrager.

Bij toevalsvondsten (zie ook bijlage 4a, onder 4) geldt het veroorzakerprincipe echter niet.

Wanneer tijdens bouwwerkzaamheden bijvoorbeeld een archeologisch monument wordt gevonden (toevalsvondst) terwijl men daar niet gericht op zoek naar was, kunnen eventueel door de gemeente gemaakte kosten voor onderzoek en opgravingen niet worden verhaald op de bouwonderneming of de eigenaar van het terrein.

5.3 de exploitatieovereenkomst

Bij exploitatieovereenkomsten tussen de gemeente en projectontwikkelaars is het van belang dat de overeenkomst helder aangeeft wie de kosten voor het archeologisch onderzoek draagt en de eventuele bijkomende risico’s voor zijn rekening neemt. In de praktijk bevat de overeenkomst vaak afspraken over het archeologisch vooronderzoek. Aanvullend hierop zullen afspraken gemaakt moeten worden over hoe om te gaan met de uitkomst van het onderzoek. Als uit vooronderzoek blijkt dat er sprake is van behoudenswaardige archeologische resten, dan kunnen de kosten van inpassing en/of opgraving veel hoger uitvallen.

In de grondexploitatiewet (Wro) is archeologie opgenomen op de lijst van verhaalbare kosten.

5.4 schade, excessieve kostenregeling, archeologiefonds

Wanneer een omgevingsvergunning, ontheffing van het bestemmingsplan of projectbesluit wordt geweigerd kan de aanvrager van zo’n beschikking schade lijden. De aanvrager kan ook schade lijden wanneer aan een zodanige beschikking voorschriften worden verbonden, bijvoorbeeld de verplichting om archeologische waarden op te graven. Artikel 42 MW bepaalt dat schade die redelijkerwijs niet of niet geheel te laste behoort te blijven van de aanvrager of beschikkinghouder op verzoek vergoed kan worden door burgemeester en wethouders.

Een vergelijkbare schadevergoedingsregeling geldt met betrekking tot beschermde archeologische monumenten (artikel 22 MW). Bij schade die voor vergoeding in aanmerking komt heeft de wetgever vooral gedacht aan excessieve kosten als gevolg van opgravingen. Of dergelijke kosten als excessief moeten worden gekwalificeerd, is sterk afhankelijk van het financiële belang van de aanvrager, diens draagkracht, de mogelijkheden om naar een andere locatie om te zien etc.

Wanneer de realisatie van een project in gevaar komt door de hoogte van de archeologiekosten, kan de gemeente vanuit algemeen belang besluiten om deze kosten geheel of gedeeltelijk van de veroorzaker over te nemen. Te denken valt aan kleinschalige initiatieven, in zowel ruimtelijke als economische zin, waarbij de kosten voor de archeologie zich niet verhouden tot de totale projectkosten (bijvoorbeeld stadskernonderzoek bij particuliere initiatieven) of bij grotere projecten met een zeer omvangrijke of complexe archeologische component (bijvoorbeeld project Sittard, De Dominicaan).

De gemeente zal in deze gevallen per geval een besluit nemen over de te volgen werkwijze en de financiering. De gemeente kent geen archeologiefonds als reservering voor dergelijke kosten.

Als de kosten zowel de draagkracht van de initiatiefnemer als de gemeente overschrijden is het mogelijk om, in zeer stringente gevallen, gebruik te maken van de rijksregeling excessieve kosten.


Noot
1

I. Van Wijk, 2009, Wetenschappelijk kader provinciaal archeologisch aandachtsgebied Graetheide, Archol bv

Noot
2

Piet van der Gaauw, 2008, Provinciale Archeologische Aandachtsgebieden. Archeologisch selectiedocument. Provincie Limburg, Cluster Erfgoed, Afdeling cultuur, Welzijn en Zorg. P. 25.

Noot
3

I. Van Wijk, 2009, Wetenschappelijk kader provinciaal archeologisch aandachtsgebied Graetheide, Archol bv