Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent arbeidsvoorwaarden CAR/UWO

Geldend van 05-12-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent arbeidsvoorwaarden CAR/UWO

1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:

    • a

      ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

    • b

      functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform artikel 3:1;

    • c

      pensioenwet:de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

    • d

      pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • e

      arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • f

      arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;

    • g

      formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;

    • h

      feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

    • i

      vervallen;

    • j

      arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;

    • k

      dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd, of een oproepovereenkomst;

    • l

      overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;

    • m

      werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;

    • n

      werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • o

      uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig dienstverband herberekende - salaris van de ambtenaar per maand;

    • p

      Zvw: de Zorgverzekeringswet

    • q

      CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

    • r

      UWO: Uitwerkingsovereenkomst;

    • s

      vervallen;

    • t

      vervallen;

    • u

      LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;

    • v

      WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • w

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;

    • x

      WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

    • y

      WIA:Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • z

      IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

    • aa

      IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;

    • bb

      WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

    • cc

      WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;

    • dd

      WAJONG:Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;

    • ee

      WAZ:Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    • ff

      Wazo:Wet arbeid en zorg;

    • gg

      SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • hh

      uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    • ii

      pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • jj

      WPA: de Wet privatisering ABP;

    • kk

      vervallen;

    • ll

      vervallen;

    • mm

      volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur per jaar en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur per week

    • nn

      ZW: de Ziektewet;

    • oo

      ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;

    • pp

      UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.

    • qq

      Salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur.

    • rr

      Salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend.

    • ss

      Functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;

    • tt

      Periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;

    • uu

      Salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;

    • vv

      Achterblijvende Partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.

    • ww

      Vakantietoelage: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.

    • xx

      payroll werkgever / werknemer: de werkgever, die op basis van een overeenkomst met een gemeente, welke niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een werknemer ter beschikking stelt om in opdracht en onder toezicht en leiding van de gemeente arbeid te verrichten, waarbij de werkgever die de werknemer ter beschikking stelt alleen met toestemming van die gemeente gerechtigd is de werknemer aan een ander ter beschikking te stellen.

    • yy

      inlenersbeloning: de wettelijk verplichte beloningselementen benoemd in de cao van de payroll werkgever, die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst met een payroll werknemer en corresponderen met de beloningselementen in de CAR-UWO van een ambtenaar in dienst van de gemeente werkzaam in een gelijke of gelijkwaardige functie

  • 2 Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar

  • 1 Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:

    • a

      het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;

    • b

      het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

    • c

      de onbezoldigd ambtenaar van de burgerlijke stand en de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • d

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;

    • e

      de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

    • f

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;

    • g

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid;

    • h

      hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;

    • i

      de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.

  • 2 Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist is in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.

  • 3 Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van toepassing.

Artikel 1:2:1 Geen ambtenaar

  • 1 Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:11, 3:13, 3:25, 3:26, en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing

  • 3 Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.

  • 4 Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.

  • 5 De ambtenaar, bedoeld in de leden 2, 3 of 4 van dit artikel, heeft recht op:

    • a

      8% vakantietoelage, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband, en

    • c

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris.

Artikel 1:2:2 Vervallen

Vervallen.

Artikel 1:2:3 Vervallen

Vervallen.

Artikel 1:2a Stageplaats

  • 1 Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.

  • 2 Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.

  • 3 De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.

  • 4 De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5 Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.

  • 6 De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2b Werkervaringsplaats

  • 1 Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.

  • 2 Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.

  • 3 De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.

  • 4 De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5 Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.

  • 6 De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak

  • 1 In afwijking van artikel 3:1 kan het college voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en onvoldoende arbeidsvermogen heeft om een reguliere functie te bekleden, een samenstel van taken vaststellen.

  • 2 Het college kan voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen, in afwijking van artikel 3:3, een salaris vaststellen met toepassing van salarisschaal A.

  • 3 Het college kan voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden of niet in aanmerking komt voor loondispensatie, op grond van artikel 3:3 een salaris vaststellen aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa.

  • 4 Indien loondispensatie wordt toegekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde conform de loondispensatie verminderen. Het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar vermeerderd met de Wajong-aanvullingsuitkering is gelijk aan het wettelijk minimumloon.

  • 5 Indien loonkostensubsidie wordt toegekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde niet verminderen. Het salaris van de ambtenaar is gelijk aan het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie vergoedt aan het college het verschil tussen het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar en het wettelijk minimumloon.

  • 6 Voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt, gelden niet de in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a , b en c genoemde minimumbedragen.

  • 7 Voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden, gelden als minimumbedragen de bedragen genoemd in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a, b en c naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.

Artikel 1:3 Toepassing

  • 1 De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.

  • 2 Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.

Artikel 1:3a Toepassing

Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.

Artikel 1:3:1 Toepassing

Vervallen

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:

  • a

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b

    instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO

  • 1 Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.

  • 2 Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:

    • a

      de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het college voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • b

      de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

    • c

      de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;

    • d

      ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO

  • 1 Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

  • 2 Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van de betrekking

Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.

Artikel 1:6 Vrijstelling

  • 1 In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.

2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag

Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.

Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst

  • 1 De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.

  • 2 Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter uitvoering van dit artikel.

  • 3 De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.

Artikel 2:1B Aanstelling in algemene dienst

  • 1 De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2 Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:

    • a

      tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

    • b

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    • c

      beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 3 Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

Artikel 2:2 Onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid

  • 1 Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

  • 2 Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

  • 3 Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat betrokkene een recente verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 4 Bij een functiewijziging, tewerkstelling of overplaatsing kan als vereiste worden gesteld dat de ambtenaar een recente verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in lid 3 overlegt.

  • 5 De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel 2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek

  • 1 Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.

  • 2 De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling

  • 1 De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2 Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 3 Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

  • 5 Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, geldt de aanstelling als aanstelling voor onbepaalde tijd vanaf de dag waarop:

    • a

      de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b

      meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.

  • 6 Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, worden alleen de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling

  • 1 De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:

    • a

      de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635);

    • b

      de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar

    • c

      de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:

      • I

        in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

      • II

        in een aanstelling bij wijze van proef;

      • III

        voor een project met een eenmalig en uniek karakter;

      • IV

        hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

      • V

        als vakantiekracht;

      • VI

        voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen;

      • VII

        als werkzoekende in tijdelijke dienst.

  • 2 Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld.

  • 3 De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.

Artikel 2:4:2 Vacatures

  • 1 De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4:3 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst

  • 1 Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.

  • 2 De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

  • 3 Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.

Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten

De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst

De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:

  • a

    de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;

  • b

    de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;

  • c

    een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;

  • d

    de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;

  • e

    een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;

  • f

    indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.

Artikel 2:5:4 Betaling bij ziekte van de oproepkracht

  • 1 De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende salaristoelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2 .

  • 2 Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.

Artikel 2:5:5 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:6 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:7 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:8 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:9 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:10 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:5:11 Vervallen

Vervallen

Artikel 2:6 Overgangsrecht

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur

  • 1 Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uur van een volledig dienstverband, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 2 Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de werktijden aan te passen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 3 Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn arbeidsplaats.

  • 4 De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur

  • 1 Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

  • 2 Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

    • -

      de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

    • -

      het salaris evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd

    • -

      het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub a evenredig wordt verhoogd;

    • -

      het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub b evenredig wordt verhoogd;

    • -

      instemming van de ambtenaar is vereist;

    • -

      de koop van vakantieuren op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a voor de duur van de verruiming niet is toegestaan.

  • 3 Wanneer lid 1 van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.

  • 4 Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

  • Artikel 3:1 Functies en functiewaardering

  • Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

Artikel 3:1 Functies en functiewaardering

  • 1 Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.

  • 2 Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.

  • 3 Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.

Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

  • 1 Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.

  • 2 De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 3:2a Inleenvoorschrift gelijke beloning payrolling

  • 1. Het college spreekt schriftelijk met de payroll werkgever af dat de totale beloning van de payroll werknemer vanaf de eerste werkdag van de ter beschikkingstelling bij de gemeente vergelijkbaar is met de totale beloning van de ambtenaar, die een gelijke of gelijkwaardige functie vervult onder dezelfde of vergelijkbare omstandigheden

  • 2. De totale beloning wordt bij de ter beschikkingstelling van de payroll werknemer vastgesteld. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de totale beloning naast de wettelijk verplichte loonbestanddelen in de inlenersbeloning, in ieder geval verstaan

    • a.

      de beloningselementen van het IKB bedoeld in artikel 3:28 lid 2 onderdeel b en 3:28 lid 2 onderdeel c; en

    • b.

      de werkgeverspremie ouderdomspensioen (OP) / nabestaandenpensioen (NP) en arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) van het ABP

  • 3. Als de gelijke of gelijkwaardige beloningselementen niet volledig onderdeel uitmaken van de totale beloning aan de payroll werknemer die een gelijke of gelijkwaardige functie vervult, dan spreekt het college schriftelijk met de payroll werkgever af dat de payroll werknemer een toelage ter compensatie ontvangt.

  • 4. De toelage ter compensatie van de beloningselementen wordt uitgedrukt in een percentage van het salaris van de payroll werknemer en is niet pensioengevend. De toelage is gelijk aan het verschil tussen:

    • a.

      de hoogte van gelijke of gelijkwaardige beloningselementen in lid 2 onderdeel a die de payroll werknemer per maand opbouwt of ontvangt, en

    • b.

      de hoogte van de beloningselementen in lid 2 onderdeel a die een ambtenaar per maand opbouwt of ontvangt.

  • 5. Als de payroll werknemer geen deelnemer is bij het ABP, dan spreekt het college schriftelijk met de payroll werkgever af dat de payroll werknemer vanaf de eerste werkdag pensioen opbouwt volgens de Plus-regeling bij de STIPP vermeerderd met een toelage. De toelage ter compensatie van het verschil in pensioenopbouw met het ABP bedraagt 7% van het salaris. De hoogte van de toelage kan jaarlijks worden bijgesteld.

Paragraaf 2 Salaris

  • Artikel 3:3 Vaststelling salaris

  • Artikel 3:4 Salarisverhoging

  • Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal

  • Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

  • Artikel 3:7 Uitloopschaal

Artikel 3:3 Vaststelling salaris

  • 1 Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.

  • 2 Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.

Artikel 3:4 Salarisverhoging

  • 1 Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a

      de ambtenaar functioneert voldoende;

    • b

      de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;

    • c

      er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling , zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.

  • 2 Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.

  • 3 Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal

  • 1 Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.

Artikel 3:7 Uitloopschaal

Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.

Paragraaf 3 Salaristoelagen

  • Artikel 3:8 Functioneringstoelage

  • Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage

  • Artikel 3:10 Waarnemingstoelage

  • Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst

  • Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage

  • Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst

  • Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

  • Artikel 3:15 Garantietoelage

  • Artikel 3:16 Afbouwtoelage

Artikel 3:8 Functioneringstoelage

  • 1 Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.

  • 2 De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.

  • 3 De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage

  • 1 Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel.

  • 2 De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.

  • 3 De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage

  • 1 Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.

  • 2 Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.

  • 3 Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst

  • 1 De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:

    • -

      maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%

    • -

      maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%

    • -

      zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%

    • -

      zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%

    Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.

  • 2 De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.

  • 3 Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage

  • 1 De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

  • 2 De buitendagvenstertoelage bedraagt:

    • -

      50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;

    • -

      75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

    • -

      100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

  • 3 De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage.

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst

  • 1 De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.

  • 2 De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.

  • 3 Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.

Artikel 3:15 Garantietoelage

Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage

  • 1 De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien:

    • -

      hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én

    • -

      met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • -

      op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of

    • -

      indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.

  • 3 De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.

  • 4 Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.

  • 5 Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.

Paragraaf 4 Overige vergoedingen en uitkeringen

  • Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam

  • Artikel 3:18 Overwerkvergoeding

  • Artikel 3:19 Ambtsjubileum

  • Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

  • Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding

  • Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

  • Artikel 3:23 Overlijdensuitkering

  • Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst

  • Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam

  • 1 De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2 De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding

  • 1 De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.

  • 2 De overwerkvergoeding bestaat uit:

    • a

      verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,

    • b

      het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:

      • -

        100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • -

        75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • -

        75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;

      • -

        50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;

      • -

        50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;

      • -

        25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 4 Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.

  • 5 De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.

  • 6 De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.

Artikel 3:19 Ambtsjubileum

  • 1 Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.

  • 2 Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.

  • 3 Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR: en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding

Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.

Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.

Artikel 3:23 Overlijdensuitkering

  • 1 Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.

  • 2 Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen – een overlijdensuitkering, die bestaat uit: driemaal het laatst genoten salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%.

  • 3 Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst

  • 1 Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.

  • 2 De uitkering bedraagt één jaarsalaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden.

  • 3 Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.

  • 4 Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • (niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een tegemoetkoming in zijn kosten van de zorgverzekering.

  • 2 De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3 Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • (niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)

  • 1 De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 168,= per jaar.

  • 2 De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.

  • 3 De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.

  • 4 De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.

Paragraaf 5 Individueel keuzebudget

  • Artikel 3:27 Algemeen

  • Artikel 3:28 Opbouw IKB

  • Artikel 3:29 Doelen IKB

  • Artikel 3:30 Doelen IKB

  • Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur

  • Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband

  • Artikel 3:33 Wet- en regelgeving

  • Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016

  • Artikel 3:35 Overige bepalingen

Artikel 3:27 Algemeen

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een Individueel Keuzebudget, hierna te noemen: IKB.

  • 2 Het college is beheerder van het IKB

  • 3 Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan gebruiken voor de doelen genoemd in artikel 3:29, op de wijze zoals vastgelegd is in deze paragraaf.

Artikel 3:28 Opbouw IKB

  • 1 Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen pensioen wordt opgebouwd.

  • 2 Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a

      8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris vermeerderd met de salaristoelagen genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b

      6,75% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 145,83 bij een volledig dienstverband, en

    • c

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband.

  • 3 Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, en

    • b

      indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9 lid 1, onderdeel b van toepassing is.

  • 4 Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.

  • 5 Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3 lid 2 tot en met 4 dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).

  • 6 Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan zijn een persoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoals omschreven in paragraaf 7 van hoofdstuk 3.

  • 7 Op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 is lid 2, onderdeel c van dit artikel niet van toepassing. De vorige volzin geldt niet voor de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:50.

Artikel 3:29 Doelen IKB

  • 1 De ambtenaar kan het IKB gebruiken voor:

    • a

      het kopen van vakantie-uren, tot een maximum van vier maal de aanstellingsduur per week gedurende het kalenderjaar;

    • b

      extra inkomen door uitbetaling van het IKB tot een maximum van het tot aan de datum van uitbetaling opgebouwde IKB;

    • c

      het financieren van een opleiding, indien en voor zover deze niet door de gemeente wordt vergoed en de geldende fiscale regelgeving de besteding van het IKB aan dit doel belastingvrij mogelijk maakt.

  • 2 Het college kan de bestedingsdoelen zoals omschreven in lid 1 aanvullen.

Artikel 3:30 Doelen IKB

  • 1 De ambtenaar kan elke maand een keuze maken om zijn IKB te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 3:29 genoemde doelen. Hij heeft voor deze keuze geen toestemming nodig.

  • 2 Het college wijst in verband met de salarisverwerking voor elke maand een uiterste datum aan waarop de ambtenaar zijn keuze kenbaar moet maken.

  • 3 Als de ambtenaar geen keuze maakt, of bij zijn keuze slechts een deel van zijn IKB gebruikt, dan wordt het IKB over die maand, of het resterende deel daarvan, gereserveerd. De ambtenaar kan het gereserveerde IKB op een later moment in het lopende kalenderjaar besteden.

  • 4 Heeft de ambtenaar na de sluitingsdatum van de salarisverwerking in december nog een resterend IKB dan wordt dit bij de salarisbetaling van die maand uitbetaald.

  • 5 Besteding van het IKB kan alleen voor zover het beschikbare budget toereikend is. De keuze voor een doel heeft uitsluitend betrekking op hetzelfde kalenderjaar.

  • 6 Bedragen die uit het IKB zijn gebruikt, kunnen niet meer worden teruggestort in het IKB.

Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur

Als de ambtenaar kiest voor het kopen van vakantie-uren dan wordt het IKB per vakantie-uur verlaagd met het voor de ambtenaar geldende uurloon in de maand waarin hij de vakantie-uren koopt.

Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband

  • 1 Bij beëindiging van het dienstverband wordt het resterende IKB bij de laatste salarisbetaling aan de ambtenaar uitbetaald.

  • 2 Bij overlijden van de ambtenaar wordt in aanvulling op de overlijdensuitkering het resterende IKB uitbetaald aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 3:23, lid 2 en 3.

Artikel 3:33 Wet- en regelgeving

  • 1 Het gebruik van het IKB kan gevolgen hebben voor loonheffingen, pensioen en sociale verzekeringen. De ambtenaar wordt geacht deze gevolgen te kennen.

  • 2 Als blijkt dat een bedrag uit het IKB ten onrechte belastingvrij is uitgekeerd doordat de ambtenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, verhaalt het college de verschuldigde loonheffing of eventuele boetes op de ambtenaar.

  • 3 Als een netto voordeel voor de ambtenaar vervalt door wijzigingen van wet- en regelgeving dan wordt dat niet gecompenseerd door het college.

  • 4 Alle transacties in het IKB moeten in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving.

Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016

  • 1 De vakantietoelage die de ambtenaar heeft opgebouwd in de periode van juni 2016 tot en met december 2016 op grond van artikel 6:3 zoals dat gold op 31 december 2016 wordt uitbetaald bij de salarisbetaling van mei 2017. Dit bedrag maakt geen onderdeel uit van het IKB.

  • 2 Indien de ambtenaar ontslag verleend wordt voor 1 mei 2017 dan wordt de opgebouwde vakantietoelage over 2016 uitbetaald bij de laatste salarisbetaling.

Artikel 3:35 Overige bepalingen

Voor de ambtenaar die werkzaam is in de kunsteducatie en op wie artikel 19b:10 van toepassing is, is artikel 3:28, lid 3, niet van toepassing.

Paragraaf 6 Overige individuele keuzemogelijkheden

  • Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren

Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren

  • 1 De ambtenaar kan elk kalenderjaar een verzoek doen om ten hoogste 72 uren bovenwettelijk vakantieverlof te verkopen. Bij een deeltijd dienstverband wordt dit aantal naar rato vastgesteld.

  • 2 Vakantie-uren die de ambtenaar heeft gekocht op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a kunnen niet worden verkocht op grond van dit artikel.

  • 3 Een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt toegewezen, tenzij zwaarwegende bedrijfsof dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 4 Het college kan regels stellen over de aanvraagprocedure.

  • 5 Het bepaalde in artikel 3:31 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7 Overgangsrecht

  • Artikel 3:37 Overgangsrecht hoofdstuk 3

Artikel 3:37 Overgangsrecht hoofdstuk 3

  • 1

    Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.

  • 2

    Lokale financiële arbeidsvoorwaarden * die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

  • 3

    Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:

    • a

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen

    • b

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.

    Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

  • 4

    Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

  • 5

    Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

  • 6

    Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.

  • 7

    De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

  • 8

    Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

  • 9

    Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.

  • 10

    Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.

  • 11

    Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.

  • 12

    Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.

4 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1 Arbeidsduur en werktijden

Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.

Paragraaf 1 Standaardregeling voor de werktijden

  • Artikel 4:2 Standaardregeling voor de werktijden

Artikel 4:2 Arbeidsduur en werktijden

  • 1 De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het dagvenster.

  • 2 Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 7:00 en 22:00 uur.

  • 3 De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk kalenderjaar afspraken over de werktijden, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende jaar.

  • 4 Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als uitgangspunt dat

    • a

      hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de ambtenaar en het college;

    • b

      de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet blijven;

    • c

      de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt afgeweken.

  • 5 Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over de werktijden aangepast worden.

  • 6 De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.

  • 7 Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elk te veel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.

  • 8 De ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk is. Voor de uren die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt geldt een buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12.

  • 9 Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster vanwege dienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van overeenkomstige toepassing.

  • 10 Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

  • 11 . Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 12 Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen gemotiveerd kan afwijken.

  • 13 Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een ruimer dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede lid, dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster gelden.

Artikel 4:2:1 Vervallen

Vervallen

Artikel 4:2:2 Vervallen

Vervallen

Paragraaf 2 Bijzondere regeling voor de werktijden

  • Artikel 4:3 Werkingssfeer

  • Artikel 4:4 Vaststelling werktijden

  • Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen

  • Artikel 4:6 Werken op zon- en feestdagen

  • Artikel 4:7 Nadere regels

Artikel 4:3 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het college.

Artikel 4:3:1 Vervallen

Vervallen

Artikel 4:3:2 Vervallen

Vervallen

Artikel 4:3:3 Vervallen

Vervallen

Artikel 4:4 Vaststelling werktijden

  • 1 Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week.

  • 3 Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt het college deze vast in een rooster.

  • 4 Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels in acht genomen:

    • a

      De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang bekend gemaakt aan de ambtenaar.

    • b

      De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een toelage onregelmatige dienst wordt ontweken.

Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen

  • 1 De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag, tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

  • 2 Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

  • 3 Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd.

  • 4 Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.

  • 5 Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

Artikel 4:6 Werken op zon- en feestdagen

Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.

Artikel 4:7 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere regels stellen.

Paragraaf 3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters

  • Artikel 4:8 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters

Artikel 4:8 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters

  • 1 De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.

  • 2 Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid van dit artikel een werktijdenregeling vast.

  • 3 Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er zorg voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt overschreden.

Paragraaf 4 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

  • Artikel 4:9 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

Artikel 4:9 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a

      opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;

    • b

      kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar

  • 2 Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.

  • 3 De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed.Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.

  • 4 In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 5 In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of 8:10 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 6 In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

  • 7 In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.

  • 8 In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 9 In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

  • 10 Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

5 Seniorenmaatregelen

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 5 is vervallen.

5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 5a is vervallen.

6 Vakantie en verlof

Artikel 6:1 Recht op vakantie

In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 6:1:1 Vakantieverlening

  • 1 De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.

  • 2 De vakantie wordt verleend door het college.

Artikel 6:2 Duur vakantie

  • 1 De vakantie van de ambtenaar met een volledig dienstverband bedraagt ten minste 144 uur per kalenderjaar.

  • 2 Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledig dienstverband - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3 Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 6:2:1 Nadere regels

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.

  • 2 De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

  • 3 Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4 De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.

  • 5 In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast.

Artikel 6:2:2 Aaneengesloten periode

  • 1 De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.

  • 2 De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.

  • 3 De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid

  • 1 De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn functie vervult.

  • 2 Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:

    • a

      gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;

    • b

      gedurende afwezigheid wegens ziekte.

  • 4 Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.

  • 5 Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

Artikel 6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang

  • 1 Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.

  • 2 Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.

Artikel 6:2:5 Intrekking

  • 1 Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.

  • 2 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 6:2:6 Niet verleende vakantie

  • 1 Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:

    • a

      op verzoek van de ambtenaar;

    • b

      als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten; of

    • c

      als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening,

    wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten. Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.

  • 2 De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2 lid 1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

Artikel 6:2:7 Derving voordelen uit dienstverband

Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof

  • 1 Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.

  • 2 Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.

Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof

Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.

Artikel 6:3 Vervallen

vervallen per 1-1-2017

Artikel 6:3:1 Vervallen

vervallen per 1-1-2017

Artikel 6:4 Buitengewoon verlof

  • 1 De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan worden verleend.

  • 3 In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.

  • 4 In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof

  • 1 Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

  • 2 De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof

  • 1 De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op langdurend zorgverlof, heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.

  • 3 De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 4 De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.

  • 5 Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

    • a

      Centrales van overheidspersoneel:

      • 1

        de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);

      • 2

        de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs Personeel (CCOOP);

      • 3

        de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).

    • b

      Verenigingen van ambtenaren:

      de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:

    • a

      voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

    • b

      voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

    • c

      voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledig dienstverband buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:

    • a

      om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen.

      • -

        om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

      • -

        als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers;

      • -

        als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur

    • b

      voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

  • 4 Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 5 Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledig dienstverband niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

    • a

      lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.

    • b

      lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

    Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 6 Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 7 Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.

  • 8 Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.

Artikel 6:4:2a Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof

  • 1 De ambtenaar met een volledig dienstverband kan voor maximaal 72 uur in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden aanspraak maken op het kortdurend zorgverlof op grond van de Wazo.

  • 2 Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.

  • 3 Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.

  • 4 Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit

  • 1 Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage.

  • 2 Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3 Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof

Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof

  • 1 Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.

  • 2 Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie

Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

Artikel 6:5 Ouderschapsverlof

  • 1 De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt gesalarieerd volgens:

    schaal 1:

    90%;

    schaal 2:

    85%;

    schaal 3:

    80%;

    schaal 4:

    70%;

    schaal 5:

    60%;

    schaal 6 en hoger:

    50%.

  • 3 Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 4 Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.

  • 5 De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, stemt het college hiermee in. Instemming heeft tot gevolg dat het resterende ouderschapsverlof wordt opgeschort.

Artikel 6:5:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6:5:2 Meerlingen

  • 1 Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof.

  • 2 De bepalingen uit, artikel 6:5:4 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

Artikel 6:5:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie

De duur van de vakantie van een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

Artikel 6:5:5 Terugbetaling

  • 1 De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

  • 2 Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:

    • a

      het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij een andere gemeente;

    • b

      en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

  • 3 De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelagen, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

  • 4 De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

Artikel 6:5:6 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.

Artikel 6:5a Vervallen

vervallen per 1-1-2016

Artikel 6:5a:1 Vervallen

vervallen per 1-1-2016

Artikel 6:6 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

  • 1 De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wazo zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3 De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof

  • 1 De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 De Waz-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3 De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.

  • 5 Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op.

Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling

  • 1 De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.

  • 2 De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.

  • 3 Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.

  • 4 Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.

  • 5 De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.

  • 6 Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.

  • 7 Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.

  • 8 Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.

  • 9 Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.

Artikel 6:10 Aanspraken tijdens onbetaald verlof

  • 1 De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.

  • 2 Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.

  • 3 Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 3:26.

  • 4 Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Artikel 6:11 Samenloop met ziekte

  • 1 Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn dienstverband onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.

  • 2 Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof

Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

6a De gemeentelijke levensloopregeling

Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a

    gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b

    instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;

  • c

    levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • d

    levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • e

    levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.

Artikel 6a:2 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling

  • 1 De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.

  • 2 Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.

  • 3 Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling

  • 1 De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

  • 3 De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienst is.

  • 4 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet aan de voorwaarden die de Wet op de loonbelasting 1964 aan deelname stelt.

Artikel 6a:5 Inleg

  • 1 De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2 De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3 De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.

Artikel 6a:6 Bronnen

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

  • a

    het salaris;

  • b

    het IKB indien het college de levensloopregeling op grond van artikel 3:29 lid 2 heeft aangewezen als bestedingsdoel van het IKB;

  • c

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 3:36;

  • d

    het opgebouwde verloftegoed, bedoeld in artikel 4:9 lid 3.

Artikel 6a:7 Vervallen

vervallen per 1-1-2017

Artikel 6a:7a Vervallen

vervallen per 1-1-2017

Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling

  • 1 Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden

  • 2 Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:

    • a

      bij overlijden van de ambtenaar;

    • b

      bij ontslag van de ambtenaar;

    • c

      op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed

Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 6a:10 Slotbepaling

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.

Artikel 6a:11 Vervallen

(Vervallen)

7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek

Paragraaf 1 Definities

  • Artikel 7:1 Definities

Artikel 7:1 Definities

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a

      passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • b

      werkzaamheden in het kader van de reïntegratie: loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c

      scholing in het kader van de reïntegratie:scholing die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • d

      arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:

      • -

        de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;

      • -

        in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;

      en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;

    • e

      restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen;

    • f

      arbodienst:een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;

    • g

      inactieve:de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een gemeente;

    • h

      postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of inactieve was;

  • 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Paragraaf 2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

  • Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

  • Artikel 7:2:1 Arbo-dienst

  • Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

  • Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar

  • Artikel 7:2:4 Vervallen

  • Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek

  • Artikel 7:2:6 Buitendienststelling

  • Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar

Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.

Artikel 7:2:1 Arbo-dienst

De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).

Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

  • 1 De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2 De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door het college te stellen regels.

Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar

De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.

Artikel 7:2:4 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek

  • 1 Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

    • a

      indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b

      indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.

  • 2 De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.

Artikel 7:2:6 Buitendienststelling

  • 1 Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.

  • 2 Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.

Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar

  • 1 Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.

  • 2 De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis gesteld.

Paragraaf 3 Aanspraken tijdens ziekte

  • Artikel 7:3 Recht op salaris en de toegekende salaristoelagen

  • Artikel 7:4 Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof

  • Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

  • Artikel 7:6 Vervallen

  • Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

  • Artikel 7:8 Nadere regels

  • Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen

  • Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging

  • Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a

Artikel 7:3 Recht op salaris en de toegekende salaristoelagen

  • 1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 3 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 4 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 5 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.

  • 6 De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:

    • a

      zijn arbeid verricht;

    • b

      passende arbeid verricht;

    • c

      werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;

    • d

      scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie.

  • 7 De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.

  • 8 De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het eerste lid.

  • 9 De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.

  • 10 De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.

  • 11 Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 12 De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelagenzoals genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.

  • 13 Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op beloning tijdens arbeidsongeschiktheid.

  • 14 Het college zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) wordt doorbetaald

Artikel 7:4 Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof

De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

  • 1 Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.

  • 2 De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGAof IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    95%

    65 tot 80%

    68,875%

    55 tot 65%

    57%

    45 tot 55%

    47,5%

    35 tot 45%

    38%

  • 3 De aanvullende uitkering eindigt:

    • a

      indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden of;

    • b

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 4 De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 7:6 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

  • 1 Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2 Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.

Artikel 7:8 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen

Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toegekende salaristoelage(n), ten behoeve van de vaststelling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging

Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a

De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a , kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.

Paragraaf 4 Verplichtingen en sancties

  • Artikel 7:9 Verplichtingen college

  • Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte

  • Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie

  • Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek

  • Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling

  • Artikel 7:13:2 Staken van de doorbetaling

  • Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar

  • Artikel 7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar

  • Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid

  • Artikel 7:17 Terugkeer in functie na ziekte

  • Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid

  • Artikel 7:18:1 Inkomsten uit andere betrekking

Artikel 7:9 Verplichtingen college

  • 1 Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.

  • 2 Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.

  • 3 Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4 Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte

De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 7:10:1 Vervallen

Vervallen

Artikel 7:10:2 Vervallen

Vervallen

Artikel 7:10:3 Vervallen

Vervallen

Artikel 7:10:4 Vervallen

Vervallen

Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie

  • 1 De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

    • a

      gevolg te geven aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;

    • b

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c

      zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.

  • 2 Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.

Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek

  • 1 De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:

    • a

      of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn functie wegens ziekte;

    • b

      in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

    • c

      of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • d

      of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • e

      of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • f

      of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;

    • g

      wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan worden hervat.

  • 2 Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.

Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling

Geen aanspraak op doorbetaling van salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3 en geen opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28, bestaat:

  • a

    indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • b

    indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

Artikel 7:13:2 Staken van de doorbetaling

  • 1 De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3 en de opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28, worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

    • a

      weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te komen;

    • b

      blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;

    • c

      blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;

    • d

      zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • e

      er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • f

      tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toestemming heeft verleend;

    • g

      weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;

    • h

      zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • i

      weigert om - op verzoek van het college - informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 2 De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het lid 1.

Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen

  • 1 De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.

  • 2 De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3, en de opbouw van het IKB bedoeld in artikel 3:28, worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

    • a

      weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;

    • b

      weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel b;

    • c

      weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11 lid 2 verplicht is.

  • 3 De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), en de opbouw van het IKB, bedoeld in lid 2, vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het lid 2.

Artikel 7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar

  • 1 Het college kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, bepalen dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 het niet uitbetaalde salaris en de toegekende salaristoelage(n), geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 2 Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 het niet uitbetaalde salaris en de toegekende salaristoelage(n) alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32, van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid

  • 1 Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de ambtenaar opgedragen:

    • a

      door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

    • b

      door plaatsing in een andere functie bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

    • c

      bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling.

  • 2 Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt plaats door wijziging van de aanstelling.

  • 3 Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.

  • 4 Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt onder een andere functie mede verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.

  • 6 Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 7 Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 8 De termijn van 24 maanden wordt verlengd:

    • a

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

    • b

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

  • 9 De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.

Artikel 7:17 Terugkeer in functie na ziekte

  • 1 Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn functie slechts weer zal mogen vervullen, indien het college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden.

  • 2 Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan eenjaar volledig verhinderd is geweest zijn functie te vervullen.

Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens reïntegratie.

Artikel 7:18:1 Inkomsten uit andere betrekking

  • 1 Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 5 Bijzondere situaties

  • Artikel 7:19 Samenloop met een ZW-uitkering

  • Artikel 7:20 Samenloop met een WW-uitkering

  • Artikel 7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA

  • Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement

  • Artikel 7:23 WAJONG/WAZ

  • Artikel 7:23:1 Vervallen

Artikel 7:19 Samenloop met een ZW-uitkering

  • 1 Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.

  • 2 Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 3 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 4 De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.

  • 5 Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.

Artikel 7:20 Samenloop met een WW-uitkering

Indien de ambtenaar ter zake van het dienstverband waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.

Artikel 7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA

  • 1 Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGAuitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGAuitkering.

  • 2 Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstverbanden, wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstverband op grond waarvan de betaling wordt gedaan.

  • 3 Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.

  • 6 De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.

Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement

Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 7:23 WAJONG/WAZ

Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond van de WIA.

Artikel 7:23:1 Vervallen

(Vervallen)

Paragraaf 6 Tegemoetkoming kosten zorgverzekering

  • Artikel 7:24 Tegemoetkoming ziektekosten

  • Artikel 7:24a Zorgverzekering

  • Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming

  • Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden

  • Artikel 7:25b Vervallen

  • Artikel 7:25:1 Vervallen

  • Artikel 7:25:2 Vervallen

  • Artikel 7:25:3 Vervallen

  • Artikel 7:25:4 Vervallen

Artikel 7:24 Tegemoetkoming ziektekosten

De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet

Artikel 7:24a Vervallen

Vervallen

Artikel 7:25 Vervallen

Vervallen

Artikel 7:25a Vervallen

Vervallen

Artikel 7:25b Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:25:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:25:2 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:25:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 7:25:4 Vervallen

(Vervallen)

Paragraaf 7 Overige bepalingen

  • Artikel 7:26 Overgangsbepaling

  • Artikel 7:27 Garantie-uitkering

  • Artikel 7:28 Overgangsartikel

  • Artikel 7:28:1 Overgangsartikel

  • Artikel 7:28a Overgangsartikel

  • Artikel 7:28b Overgangsartikel

Artikel 7:26 Overgangsbepaling

  • 1 Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 2 De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.

Artikel 7:27 Garantie-uitkering

  • 1 De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.

  • 2 De garantie-uitkering bedraagt, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie, 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke functie.

  • 3 Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt uit het dienstverband waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.

  • 4 Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.

  • 5 De garantie-uitkering eindigt:

    • a

      met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;

    • b

      bij ontslag.

Artikel 7:28 Overgangsartikel

  • 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.

  • 3 Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.

  • 4 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005 , van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006 .

  • 5 Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 7:28:1 Overgangsartikel

  • 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals dat gold op 31 december 2005 , van toepassing.

Artikel 7:28a Overgangsartikel

  • 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 7:28b Overgangsartikel

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.

8 Ontslag

Artikel 8:1 Ontslag op verzoek

  • 1 Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

  • 2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3 Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.

Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek

  • 1 Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 2 Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.

  • 3 Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd

  • 1 De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 2 Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.

Artikel 8:2:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:2a Opzegtermijn na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd

  • 1 De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2 lid 2 wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.

  • 2 In afwijking van lid 1 geldt in geval van ziekte een opzegtermijn van 13 weken.

Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie

  • 1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3 Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.

Artikel 8:3:1 Ontslag wegens reorganisatie

Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.

Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid

  • 1 Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:

    • a

      arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een WGA-uitkering;

    • b

      arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een IVA-uitkering.

  • 2 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 3 Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.

  • 4 Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 5 Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag.

  • 6 Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 7 Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

  • 8 Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 9 Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 10 De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt verlengd:

    • a

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

    • b

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

  • 1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:

    • a

      er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;

    • b

      het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.

  • 3 Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 4 Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de eerste ziektedag.

  • 5 Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 6 Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

  • 7 Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 8 Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 9 De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd

    • a

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

    • b

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

  • 10 Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.

Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

    • a

      gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;

    • b

      arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;

    • c

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;

    • d

      een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.

  • 2 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.

Artikel 8:5:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid

  • 1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:7 Overige ontslaggronden

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

  • a

    verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

  • b

    aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de functie zou uitsluiten;

  • c

    staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • d

    toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • e

    onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

  • f

    het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 8:7:1 Overige ontslaggronden

Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van eerder genoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgend op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 8:8 Overige ontslaggronden

  • 1 Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.

  • 2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:8:1 Overige ontslaggronden

De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

Artikel 8:9 Overige ontslaggronden

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 8:10 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:10:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:11 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:11:1 Vervallen

Vervallen

Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding

  • 1 De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

  • 2 De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

  • 3 De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde is vervallen.

  • 4 De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.

  • 5 Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn overschreden.

  • 6 Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.

Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding

  • 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

  • 2 De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd

  • 1 Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:

    • a

      van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;

    • b

      van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;

    • c

      van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.

  • 2 Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf

Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.

Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a

      wet:Wet op de ondernemingsraden;

    • b

      ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;

    • c

      ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 2 Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:

    • a

      wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • b

      wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;

    • c

      wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;

    • d

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;

    • e

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.

  • 3 Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.

  • 4 In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.

  • 5 Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op die secretaris.

Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college worden geschorst:

    • a

      wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

    • b

      wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;

    • c

      wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;

    • d

      in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

  • 2 Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

    • a

      een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

    • b

      een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;

    • c

      een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

Artikel 8:15:2 Schorsing als ordemaatregel

  • 1 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c , kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag , plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 2 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a , kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.

  • 3 Het betaalbare gedeelte van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.

  • 4 Het ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde salaris inclusief de toegekende salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 5 De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde salaris en toegekende salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening

  • 1 Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de functie, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.

  • 2 Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

  • 3 Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

Artikel 8:16:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering

(verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 8:16:3 Overlijdensuitkering

(verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 8:16a Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst

(verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur

Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.

Artikel 8:18 Overgangsbepaling

  • 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.

  • 3 Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 4 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.

Artikel 8:19 Overgangsbepaling

  • 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 8:20 Overgangsbepaling

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.

9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 9 is vervallen.

9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie

Artikel 9a:1 Algemeen

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005 .

Artikel 9a:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a

    bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;

  • b

    de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en die past bij de richting zoals afgesproken is in het loopbaanplan.

Artikel 9a:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9a:4 Het loopbaanplan

  • 1 De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende functie.

  • 2 De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of buiten de gemeentelijke dienst.

Artikel 9a:5 Het loopbaanplan

  • 1 In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de volgende bepalingen.

  • 2 Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen. Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.

  • 3 Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het loopbaanplan.

  • 4 Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding opgesteld.

  • 5 Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar geëvalueerd, geactualiseerd en zonodig bijgesteld.

  • 6 Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de belangen van het college als met de belangen van de ambtenaar.

  • 7 In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het college die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 8 De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

  • 9 In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten vastgelegd:

    • a

      het aanspreekpunt binnen de organisatie;

    • b

      het beroep of de richting die als tweede loopbaan gekozen wordt;

    • c

      de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de activiteit plaatsvindt;

    • d

      de te maken kosten;

    • e

      de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit of de te volgen scholing;

    • f

      de te maken voortgang binnen de activiteit of scholing;

    • g

      de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of scholing;

    • h

      de planning van vervolgafspraken;

    • i

      de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of te ondernemen activiteit kan worden onderbroken of gestopt;

    • j

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

Artikel 9a:6 Terugbetaling

De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te betalen.

Artikel 9a:7 Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst

  • 1 Plaatsing van een ambtenaar in  het kader van de tweede loopbaan binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief plaats.

  • 2 Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt plaats door aanpassing van de aanstelling.

  • 3 Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt plaats door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende functie.

Artikel 9a:8 Disciplinaire straf

  • 1 De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.

  • 2 Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel 8:13 disciplinair ontslag verleend.

Artikel 9a:9 Gevolgen niet starten tweede loopbaan

  • 1 De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:

    • a

      de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;

    • b

      de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.

    Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.

  • 2 Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan begonnen wordt.

  • 3 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.

Artikel 9a:10 Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering

  • 1 De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, ontvangt een overbruggingsuitkering.

  • 2 De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam is geweest.

  • 3 Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de overbruggingsuitkering is 24 maanden.

  • 4 Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.

  • 5 De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12 maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het salaris.

  • 6 De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering gebracht op de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3.

  • 7 De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze hoger is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 7:3.

Artikel 9a:11 Garantiesalaris en afbouw toelagen

  • 1 In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom van:

    • a

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub b,

    • b

      de vakantieuitkering,

    • c

      de eindejaarsuitkering,

    • d

      de functioneringstoelage,

    • e

      de waarnemingstoelage en

    • f

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan.

  • 2 Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c door in de oude bezoldiging

  • 3 In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude bezoldiging.

  • 4 De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 5 Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 6 De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:

    • a

      het eerste jaar 100%;

    • b

      het tweede jaar 75%;

    • c

      het derde jaar 50%;

    • d

      het vierde jaar 25%.

    De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 7 Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 8 De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.

9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

  • Artikel 9b:1 Werkingssfeer

Artikel 9b:1 Werkingssfeer

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:

    • a

      op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke ambulancedienst; en

    • b

      op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en

    • c

      sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

  • 2 Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die

    • a

      overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente of ambulancedienst, of

    • b

      overstapt naar een ander gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere gemeentelijke ambulancedienst tenzij bij de overstap tussen de werkgever en ambtenaar andere afspraken zijn gemaakt.

  • 3 Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

  • 4 Dit hoofdstuk is alleen van toepassing indien en voor zover er geen afwijkende bepaling uit hoofdstuk 9f van toepassing is.

Paragraaf 2 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

  • Artikel 9b:2 Begripsbepalingen

  • Artikel 9b:3 Werkingssfeer

  • Artikel 9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4

  • Artikel 9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4

  • Artikel 9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4

  • Artikel 9b:8 Vervallen

  • Artikel 9b:9 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4

  • Artikel 9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4

  • Artikel 9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:12 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:13 Vervallen

  • Artikel 9b:14 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:15 Vervallen

  • Artikel 9b:16 Vervallen

  • Artikel 9b:17 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:18 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte

  • Artikel 9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:22b Inkoop OP bij regionalisering

Artikel 9b:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a

    bezoldiging: de optelsom van

    • I

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub b,

    • II

      de vakantieuitkering;

    • III

      de eindejaarsuitkering;

    • IV

      de functioneringstoelage;

    • V

      de waarnemingstoelage en

    • VI

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging.

  • b

    bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;

  • c

    dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is ingezet;

  • d

    dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;

  • e

    niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de definitie van onderdeel b;

  • f

    tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie;

  • g

    onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele arbeidsduur per week, zonder behoud van bezoldiging.

  • h

    AOW-hiaat: de periode waarin de ambtenaar van 65 jaar of ouder geen recht had op een AOW-uitkering met een maximum van 24 maanden.

Artikel 9b:3 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:

    • a

      100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt wordt een bonus wordt verstrekt van 20% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus;

    • b

      50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken, tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging;

    • c

      volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus.

    Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

  • 2 De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste lid bedoelde datum het college door middel van een verzoek bekend naar welke variant zijn voorkeur uitgaat.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4 De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te werken.

  • 5 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6 De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

  • 7 De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan de reeds ontvangen vergoeding.

Artikel 9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4

Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid onderdeel a en c, wordt geen pensioen opgebouwd.

Artikel 9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4

Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

Artikel 9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.*

Artikel 9b:8 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:9 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4

  • 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van toepassing is geworden.

  • 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.

  • 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3 Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.

  • 4 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5 De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:12 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • 1 Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

  • 2 Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

Artikel 9b:13 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:14 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:15 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:16 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:17 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:18 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

Artikel 9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2 De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.

  • 3 De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4 Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.

  • 5 De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.

  • 6 De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

Artikel 9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte

  • 1 De ambtenaar, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.

  • 2 Wanneer de ambtenaar, op grond van hoofdstuk 7 definitief herplaatst wordt in een functie met een lager totaal inkomen buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en de ambtenaar afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.

Artikel 9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.

  • 2 Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar ter beschikking gesteld.

  • 3 Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.

  • 4 Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 5 Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de bezoldiging.

  • 6 De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.

Artikel 9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.

  • 2 De leeftijdafhankelijke factor bedraagt:

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    18

    0,282

    33

    0,440

    48

    0,686

    19

    0,291

    34

    0,453

    49

    0,706

    20

    0,300

    35

    0,467

    50

    0,727

    21

    0,309

    36

    0,481

    51

    0,749

    22

    0,318

    37

    0,495

    52

    0,772

    23

    0,327

    38

    0,495

    53

    0,795

    24

    0,337

    39

    0,526

    54

    0,819

    25

    0,347

    40

    0,541

    55

    0,843

    26

    0,358

    41

    0,558

    56

    0,869

    27

    0,369

    42

    0,574

    57

    0,895

    28

    0,380

    43

    0,591

    58

    0,922

    29

    0,391

    44

    0,609

    59

    0,949

    30

    0,403

    45

    0,627

    60

    0,978

    31

    0,415

    46

    0,646

    61

    1,007

    32

    0,427

    47

    0,666

    62

    1,037

  • 3 Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren vast.

Artikel 9b:22b Inkoop OP bij regionalisering

In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,

geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.

Paragraaf 3 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

  • Artikel 9b:23 Werkingssfeer

  • Artikel 9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt

  • Artikel 9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:27 Vervallen

  • Artikel 9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26

  • Artikel 9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28

  • Artikel 9b:30 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28

  • Artikel 9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28

  • Artikel 9b:32 Vervallen

  • Artikel 9b:33 Vervallen

  • Artikel 9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28

  • Artikel 9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:36 Premieverdeling bij persioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:37 Vervallen

  • Artikel 9b:38 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:39 Vervallen

  • Artikel 9b:40 Vervallen

  • Artikel 9b:41 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:42 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • Artikel 9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • Artikel 9b:44 Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • Artikel 9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • Artikel 9b:45b Inkoop OP bij regionalisering

Artikel 9b:23 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt

  • 1 Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover andere afspraken maken.

Artikel 9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt hoofdstuk 9a van toepassing, met inachtneming van de volgende leden.

  • 2 De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3 Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de organisatie van de gemeente.

  • 4 De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een procedure voor erkenning verworven competenties zijn competenties laten erkennen.

  • 5 Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede loopbaan heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten, voor zover redelijk, van een extern loopbaanadvies.

  • 6 De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.

  • 7 Het college en de ambtenaar maken in het kader van het loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer de ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan buiten de organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een lager totaalinkomen.

Artikel 9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3 De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken.

  • 4 De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid, van toepassing.

  • 5 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid bedoelde moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6 De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:27 Vervallen

(vervallen)

Artikel 9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.*

Artikel 9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:

    • a

      5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%

    • b

      10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%

    • c

      15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3 De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

Artikel 9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.

Artikel 9b:30 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28

Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

Artikel 9b:32 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:33 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28

  • 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is geworden.

  • 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.

  • 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3 Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

  • 4 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5 De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:36 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

  • 1 Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

  • 2 Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

Artikel 9b:37 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:38 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:39 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:40 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:41 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:42 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

Artikel 9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 3 De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.

  • 4 De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 5 Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van toepassing.

Artikel 9b:44 Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.

Artikel 9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • 1 Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.

  • 2 Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20 dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd in het eerste lid gedeeld door 20 en vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van 53 jaar.

  • 3 Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.

  • 4 Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar overgemaakt.

  • 5 Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.

  • 6 Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 7 Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de bezoldiging.

  • 8 Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan werken, als bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaren na 59 jaar.

  • 9 Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.

  • 10 De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.

Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • 1 De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.

  • 2 De leeftijdsafhankelijke bijdrage bedraagt:

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    18

    0,282

    33

    0,440

    48

    0,686

    19

    0,291

    34

    0,453

    49

    0,706

    20

    0,300

    35

    0,467

    50

    0,727

    21

    0,309

    36

    0,481

    51

    0,749

    22

    0,318

    37

    0,495

    52

    0,772

    23

    0,327

    38

    0,495

    53

    0,795

    24

    0,337

    39

    0,526

    54

    0,819

    25

    0,347

    40

    0,541

    55

    0,843

    26

    0,358

    41

    0,558

    56

    0,869

    27

    0,369

    42

    0,574

    57

    0,895

    28

    0,380

    43

    0,591

    58

    0,922

    29

    0,391

    44

    0,609

    59

    0,949

    30

    0,403

    45

    0,627

    60

    0,978

    31

    0,415

    46

    0,646

    61

    1,007

    32

    0,427

    47

    0,666

    62

    1,037

  • 3 Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.

Artikel 9b:45b Inkoop OP bij regionalisering

In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,

geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.

Paragraaf 4 Vervallen

Artikel 9b:46 tm 9b:49 zijn vervallen.

Artikel 9b:46 tm 9b:49 Vervallen

Vervallen

Paragraaf 5 De ambtenaar in een niet bezwarende functie

  • Artikel 9b:50 Werkingssfeer

  • Artikel 9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie

  • Artikel 9b:52 Vervallen

  • Artikel 9b:52a Vervallen

  • Artikel 9b:53 Vervallen

Artikel 9b:50 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.

Artikel 9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie

  • 1 De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005 , leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.

  • 2 De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die direct voorafgaan aan 1 januari 2006.

  • 3 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 9b:52 Vervallen

Vervallen

Artikel 9b:52a Vervallen

Vervallen

Artikel 9b:53 Vervallen

Vervallen

Paragraaf 6 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

  • Artikel 9b:54 Werkingssfeer

  • Artikel 9b:55 Analoge toepassing

  • Artikel 9b:56 Volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:56

  • Artikel 9b:58 Vervallen

  • Artikel 9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:56

  • Artikel 9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • Artikel 9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Artikel 9b:54 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 – als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO-uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:55 Analoge toepassing

De artikelen 9b:4 tot en met artikel 9b:10, artikel 9b:20, artikel 9b:22, artikel 9b:22a en artikel 9b:22b zijn van toepassing.

Artikel 9b:56 Volledig buitengewoon verlof

  • 1 De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3 jaar, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3 Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.

  • 4 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5 De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

  • 6 Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar bij uittreden recht op volledig buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste lid.

  • 7 Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, dan is het zesde lid niet van toepassing en behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:56

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.*

Artikel 9b:58 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:59 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:56

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:56 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:56

  • 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:56 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:56 van kracht is geworden.

  • 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:56.

  • 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

Gedurende de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:56 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:55, leidt niet tot stopzetting van het volledig buitengewoon verlof.

Artikel 9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • 1 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2 De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.

  • 3 De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4 Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:10 alsmede artikel 9b:56 tot en met 9b:62 van toepassing.

  • 5 De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:56, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:56 van toepassing.

  • 6 De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

Artikel 9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf van toepassing.

Paragraaf 7 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006 - in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

  • Artikel 9b:65 Werkingssfeer

  • Artikel 9b:66 Analoge toepassing

  • Artikel 9b:67 Volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:67

  • Artikel 9b:69 Vervallen

  • Artikel 9b:70 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:67

  • Artikel 9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:67

  • Artikel 9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

  • Artikel 9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • Artikel 9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Artikel 9b:65 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006 - in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:66 Analoge toepassing

De artikelen 9b:24 tot en met artikel 9b:34, artikel 9b:45, artikel 9b:45a en artikel 9b:45b zijn van toepassing.

Artikel 9b:67 Volledig buitengewoon verlof

  • 1 De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3 jaar tegen doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 2 Wanneer op het moment bedoeld in het eerste lid nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, dan wordt het buitengewoon volledig verlof als bedoeld in het eerste lid verleend naar rato van het aantal dienstjaren, dat op dat moment is bereikt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 4 Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

  • 5 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6 De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

  • 7 Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar bij uittreden recht op buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste lid naar rato van aantal dienstjaren op dat moment met een maximum van 20 dienstjaren.

  • 8 Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, dan is het zevende lid niet van toepassing en behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:67

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.*

Artikel 9b:69 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 9b:70 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:67

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:62 gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:67

  • 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:67 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:67 van kracht is geworden.

  • 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:67.

  • 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

Gedurende de periode van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:67 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:67, leidt niet tot stopzetting van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • 1 De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 3 De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.

  • 4 De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 5 Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:34 alsmede 9b:67 tot en met 9b:73 van toepassing.

Artikel 9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf van toepassing.

Paragraaf 8 De ambtenaar die voor 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het FLO-overgangsrecht en inactief is op 29 oktober 2016

  • Artikel 9b:76

  • Artikel 9b:77

  • Artikel 9b:78

Artikel 9b:76

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar die vóór 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het bepaalde

  • a

    in artikel 9b:4 lid 1 of artikel 9b:26, of

  • b

    in artikel 9b:11 lid 2 of 9b:35 lid 2

en op 29 oktober 2016 met volledig buitengewoon verlof of onbezoldigd volledig verlof als bedoeld in dit hoofdstuk was.

Artikel 9b:77

  • 1 De ambtenaar heeft gedurende zijn AOW-hiaat recht op een maandelijkse compensatie AOW.

  • 2 De compensatie AOW is gelijk aan de bruto AOW-uitkering die voor de ambtenaar in de betreffende maand zou hebben bestaan, inclusief de inkomensondersteuning AOW en het vakantiegeld. Een korting op grond van artikel 13 AOW wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Artikel 9b:78

De compensatie bedoeld in artikel 9b:77 wordt verlaagd met

  • a

    de door de ambtenaar ontvangen overbruggingsuitkering van de Sociale Verzekeringsbank.

  • b

    de hoogte van het bedrag dat de ambtenaar heeft ontvangen op grond van door de werkgever vanaf 2013 beschikbaar gestelde regelingen met als aantoonbaar doel de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd voor de ambtenaar te compenseren.

Paragraaf 9 De ambtenaar die vanaf 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het FLO-overgangsrecht en inactief is op 29 oktober 2016

  • Artikel 9b:79

  • Artikel 9b:80

  • Artikel 9b:81

Artikel 9b:79

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar die vanaf 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het bepaalde

  • a

    in artikel 9b:4 lid 1 of artikel 9b:26, of

  • b

    In artikel 9b:11 lid 2 of artikel 9b:35 lid 2

en op 29 oktober 2016 met volledig buitengewoon verlof of onbezoldigd volledig verlof als bedoeld in dit hoofdstuk was.

Artikel 9b:80

  • 1 De ambtenaar heeft recht op compensatie AOW over de periode dat

    • a

      hij op grond van door de werkgever vastgesteld beleid niet langer kon doorwerken bedoeld in artikel 9b:4 lid 5 juncto artikel 9b:26 lid 5, of

    • b

      hij medisch niet geschikt was om langer door te werken bedoeld onder a, of

    • c

      zijn verzoek om langer door te werken bedoeld onder a is afgewezen.

  • 2 De periode bedoeld in lid 1 is niet langer dan zijn AOW-hiaat.

  • 3 Artikel 9b:77 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9b:81

  • 1 De ambtenaar die geen recht heeft op compensatie AOW als bedoeld in deze paragraaf kan bij de Landelijke Commissie Compensatieregeling AOW een verzoek indienen om alsnog in aanmerking te komen voor compensatie AOW.

  • 2 Het verzoek bedoeld in lid 1 kan de ambtenaar indienen als hij meent dat:

    • a

      medische ongeschiktheid de reden was om geen verzoek te doen om langer door te werken, of

    • b

      zijn verzoek om langer door te werken zou worden geweigerd op grond van disfunctioneren en hij om deze reden heeft afgezien van een verzoek om langer door te werken.

  • 3 Het verzoek bedoeld in lid 1, wordt niet in behandeling genomen als de ambtenaar een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht heeft ingediend.

  • 4 Het college neemt een besluit op grond van het zwaarwegende advies van de Landelijke Commissie Compensatieregeling AOW.

Paragraaf 10 Slotbepaling

  • Artikel 9b:82

Artikel 9b:82

De bruto compensatie AOW wordt vanaf het moment waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt maandelijks aan de ambtenaar uitbetaald.

9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 9c is vervallen

9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die geboren is voor 1950, maar...

Artikel 9d:1 Tijdelijke regeling

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005 , leeftijdsgrenzen zijn bepaald.

Artikel 9d:2 Tijdelijke regeling

  • 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31 december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon verlof verleend met behoud van de volledige bezoldiging.

  • 2 Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar FLO-ontslag zou zijn verleend.

  • 3 Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld.

Artikel 9d:3 Slotbepaling

Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2 buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van hoofdstuk 9b gebracht.

Artikel 9d:4 Slotbepaling

Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk.

9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht

Artikel 9e:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3 van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.

Artikel 9e:2 Begripsomschrijvingen

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a

      gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • b

      instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;

    • c

      levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • d

      levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • e

      levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;

    • f

      netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance afgesloten verzekering met als productnaam “Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • g

      netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto spaarverzekering;

    • h

      Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het product van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een levensloopverzekering en een netto spaarverzekering.

  • 2 Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:

    • a

      moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance en,

    • b

      de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet stellen om in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance op het moment dat de werkgever deze levensloopbijdrage verstrekt en,

    • c

      niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of 60-jarige leeftijd) tegoed opneemt uit Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

Artikel 9e:3 Doel

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 9e:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling

  • 1 De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het college.

  • 2 Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 9e:5.

  • 3 Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 9e:5 Voorwaarden deelname levensloopregeling

  • 1 De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

  • 3 De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

  • 4 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 9e:6 Inleg

  • 1 De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2 De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3 De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7 genoemde bronnen.

Artikel 9e:7 Bronnen

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

  • a

    het salaris

  • b

    de vakantietoelage;

  • c

    de eindejaarsuitkering;

  • d

    de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en 9e:9;

  • e

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;

  • f

    het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.

Artikel 9e:8 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006

  • 1 De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.

  • 2 De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 3 De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 4 Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.

  • 5 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 6 De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 7 De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:9 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • 1 De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.

  • 2 De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 3 De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 4 In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 59 jaar.

  • 5 In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 60 jaar.

  • 6 Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.

  • 7 Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet de levensloopbijdrage in een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren, dat op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd is bereikt.

  • 8 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 9 De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 10 De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:10 Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht

  • 1 Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.

  • 2 Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt daarnaast:

    • a

      bij overlijden van de ambtenaar;

    • b

      bij beëindiging van zijn bezwarende functie;

    • c

      op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 9e:11 Afkoop levensloopbijdrage

  • 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.

  • 2 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft recht op een afkoopbedrag.

  • 3 De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.

  • 4 De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.

  • 5 Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van ontslag.

  • 6 De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald, waarbij:

    • a

      het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op de dag voorafgaand aan het moment van ontslag;

    • b

      er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante waardeberekening wordt gehanteerd;

    • c

      het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren, afgerond op hele maanden naar beneden, bij de oud-werkgever.

  • 7 Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 8 Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 9 Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:11a Levensloopbijdrage bij regionalisering

In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,

geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot afkoop.

Artikel 9e:12 Afkoop bij voortzetting overgangsrecht

Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

Artikel 9e:13 Opname levenslooptegoed

  • 1 Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a

      ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de periode van onbetaald volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11 en 9b:35;

    • b

      ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.

  • 2 Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

  • 3 Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.

  • 4 Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.

9f Nieuw overgangsrecht Functioneel leeftijdsontslag per 1 januari 2018

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

  • Artikel 9f:1 Werkingssfeer

  • Artikel 9f:2 Berekeningsgrondslag

Artikel 9f:1 Werkingssfeer

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 die op 29 oktober 2016 geen gebruik maakt van

    • I

      buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 9b:4 lid 1 eerste volzin juncto artikel 9b:28, of

    • II

      onbezoldigd volledig verlof als bedoeld in de artikelen 9b:11 juncto 9b:35.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 die de volledige periodes buitengewoon verlof of levensloop op grond van hoofdstuk 9b heeft genoten.

  • 3 Hoofdstuk 9b is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, bedoeld in lid 1, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 9f:2 Berekeningsgrondslag

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder berekeningsgrondslag de optelsom van:

    • a

      het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 1:1 onder qq en rr,

    • b

      de IKB-onderdelen, bedoeld in artikel 3:28 lid 2 onder a en b,

    • c

      de TOR, bedoeld in artikel 3:37,

    • d

      de toelagen bedoeld in artikel 20:2 lid 3 en 4 en de daarop gebaseerde regelingen, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend,

    met uitzondering van de levensloopbijdrage, bedoeld in de artikelen 9e:8 en 9e:9, berekend over de maand onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van de geheel of gedeeltelijke periode van buitengewoon verlof.

  • 2 Als sprake is van toegekende toelagen die in hoogte variëren dan wordt het gemiddelde berekend over de periode van de voorgaande 12 maanden.

  • 3 De berekeningsgrondslag wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, waaronder begrepen de stijging van de IKB-onderdelen, bedoeld in lid 1 onder b, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen. Dit geldt niet voor artikel 9b:20 en 9b:25.

  • 4 Als verlofopname door de ambtenaar in de voorgaande 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de berekeningsgrondslag dan werkt die wijziging door in de berekeningsgrondslag.

Paragraaf 2 Aanspraken

  • Artikel 9f:3

  • Artikel 9f:4 Afwijkende FLO-leeftijden

  • Artikel 9f:5 Doorwerken in repressieve functie

  • Artikel 9f:6 Uittreden op oude uittredeleeftijd

  • Artikel 9f:7 Inkomensaanvulling in een niet-repressieve functie bij de werkgever

  • Artikel 9f:8 Arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 9f:9 Overgangsvergoeding

  • Artikel 9f:10 Levensloop

  • Artikel 9f:11 Verrekening inkomsten tijdens non-actieve periode

  • Artikel 9f:12 Inkoop pensioen

  • Artikel 9f:13 Opschorten tweede loopbaan

Artikel 9f:3

  • 1 De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd, bedoeld in lid 2, bereikt volledig buitengewoon verlof verleend tegen doorbetaling van 75% netto van de voor de ambtenaar geldende berekeningsgrondslag volgens de fiscale regels zoals die gelden op de datum van uitbetaling als ware hij in actieve dienst met toepassing van de arbeidskorting.

  • 2 De uittredeleeftijd is afhankelijk van het aantal dienstjaren in een bezwarende functie bedoeld in artikel 9b:2 onder c op 1 januari 2006 en bedraagt bij:

    a.

    20 dienstjaren of meer :

    56 jaar;

    b.

    15 tot 20 dienstjaren :

    57 jaar;

    c.

    10 tot 15 dienstjaren :

    58 jaar;

    d.

    5 tot 10 dienstjaren :

    59 jaar;

    e.

    0 tot 5 dienstjaren :

    59 jaar,

    tenzij de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in artikel 9f:5 of artikel 9f:6.

  • 3 De duur van het toegekende volledig buitengewoon verlof voor de ambtenaar van de uittredeleeftijd, bedoeld in lid 1, bedraagt bij:

    a.

    20 dienstjaren of meer :

    8 jaar;

    b.

    15 tot 20 dienstjaren :

    7 jaar;

    c.

    10 tot 15 dienstjaren :

    6 jaar;

    d.

    5 tot 10 dienstjaren :

    5 jaar;

    e.

    0 tot 5 dienstjaren :

    5 jaar.

  • 4 De ambtenaar, bedoeld in lid 2 onder d, gaat met ingang van de eerste dag volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 58 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken. Hij heeft dan aanspraak op doorbetaling van 90% bruto van de voor hem geldende berekeningsgrondslag tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt.

  • 5 De ambtenaar, bedoeld in lid 4, moet medisch geschikt zijn om 50% in zijn bezwarende functie door te werken. Is hij dat niet dan wordt hij ziek gemeld op de leeftijd van 58 jaar en hersteld gemeld op de leeftijd van 59 jaar.

Artikel 9f:4 Afwijkende FLO-leeftijden

  • 1 Artikel 9f:3 is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 9b:4 lid 3 en 9b:26 lid 2, maar niet op een ambtenaar waarvan de leeftijdsgrens is vastgesteld op 60 jaar.

  • 2 De levensloopaanspraken van de ambtenaar waarvan de leeftijdsgrens is vastgesteld op 60 jaar en die vóór 1 januari 2022 zijn gehele levensloop kan opnemen, blijven ongewijzigd.

  • 3 Kunnen de levensloopaanspraken niet geheel of in het geheel niet vóór 1 januari 2022 worden opgenomen dan worden deze aanspraken in de maand december 2021 afgekocht als bedoeld in artikel 9e:11 over de maanden die gelegen zijn vanaf 1 januari 2022. Voor de berekening van de afkoopsom wordt uitgegaan van het aantal dienstjaren dat de ambtenaar zou hebben gehad bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

  • 4 Vindt vanaf 1 januari 2022 vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw plaats door middel van voortzetting deelnemerschap op grond van het ABP-pensioenreglement en wordt gedurende deze periode het afgekochte tegoed als genoemd in lid 3 ingezet om te voorzien in het inkomen, dan betaalt de werkgever de vigerende werkgeverspremie. De in dit lid genoemde periode van voortzetting deelnemerschap bedraagt maximaal twee jaar.

  • 5 Uitgezonderd de aanspraken, bedoeld in de Overgangsregeling compensatie AOW opgenomen in de artikelen 9b:76 tot en met 9b:82, heeft de ambtenaar bedoeld in lid 2, geen andere rechten voortvloeiende uit dit hoofdstuk of hoofdstuk 9b.

Artikel 9f:5 Doorwerken in repressieve functie

  • 1 De ambtenaar kan de ingangsdatum van het buitengewoon verlof later laten ingaan, telkens met een periode van één jaar. Voorwaarde is dat de ambtenaar geschikt is om door te werken in de bezwarende functie volgens een PPMO als bedoeld in artikel 19a:3.

  • 2 De ambtenaar die van lid 1 gebruik wil maken, doet de aanvraag een jaar voorafgaand aan het bereiken van zijn uittredeleeftijd. De werkgever wijst de ambtenaar tijdig op de mogelijkheid om de uittredeleeftijd te verschuiven.

  • 3 Indien de ambtenaar arbeidsongeschikt is voor aanvang van de periode van langer doorwerken of herhaald langer doorwerken en de bedrijfsarts herstel niet binnen zes maanden verwacht, wordt het verzoek om langer door te werken geweigerd.

  • 4 De ambtenaar stopt met werken in een bezwarende functie met ingang van de dag volgend op de maand waarin hij 59 jaar wordt.

  • 5 De ambtenaar die van de mogelijkheid om langer door te werken gebruik maakt, kan geen gebruik maken van de inkomensaanvulling bedoeld in artikel 9f:7.

  • 6 Lid 5 geldt vanaf het moment dat de werkgever de mogelijkheid van de inkomensaanvulling, bedoeld in artikel 9f:7, aanbiedt.

Artikel 9f:6 Uittreden op oude uittredeleeftijd

  • 1 De ambtenaar kan verzoeken om uit te treden op de leeftijd, bedoeld in artikel 9b:4 of artikel 9b:28.

  • 2 De ambtenaar die van lid 1 gebruik wil maken, doet de aanvraag een jaar voorafgaand aan het bereiken van zijn oude uittredeleeftijd. De werkgever wijst de ambtenaar tijdig op de mogelijkheid om op de oude uittredeleeftijd uit te treden.

Artikel 9f:7 Inkomensaanvulling in een niet-repressieve functie bij de werkgever

  • 1 Tijdens de periode van buitengewoon verlof als bedoeld in 9f:3 mag de ambtenaar zijn inkomen bij de werkgever aanvullen tot bruto 100% van de berekeningsgrondslag op jaarbasis door niet-repressieve werkzaamheden te verrichten.

  • 2 De ambtenaar dient jaarlijks een aanvraag in om van de mogelijkheid, bedoeld in lid 1, gebruik te maken.

  • 3 De vergoeding van deze werkzaamheden wordt bepaald aan de hand van de zwaarte en de waardering van de beschikbare werkzaamheden.

  • 4 De werkgever bepaalt in overleg met de OR welke mogelijkheden de formatie biedt en welke werkzaamheden beschikbaar zijn.

  • 5 In een nader vast te stellen rechtspositionele regeling wordt bepaald onder welke voorwaarden deze werkzaamheden worden verricht.

Artikel 9f:8 Arbeidsongeschiktheid

  • 1 De inkomenskorting als gevolg van ziekte, bedoeld in artikel 7:3, stopt uiterlijk twee maanden na dagtekening van de UWV-beschikking indien:

    • a

      sprake is van gedeeltelijke of volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid volgens een beschikking van het UWV, en

    • b

      de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.

  • 2 In afwijking van artikel 7:16 lid 1 vindt herplaatsing van de ambtenaar in een passende functie plaats door middel van detachering met behoud van de arbeidsvoorwaarden uit de bezwarende functie.

Artikel 9f:9 Overgangsvergoeding

  • 1 De ambtenaar die van een regeling uit dit hoofdstuk, gebruik gaat maken, heeft recht op een overgangsvergoeding van:

    • a

      € 3.500,00 bruto als het om een ambtenaar gaat met 10 tot 20 dienstjaren op 1 januari 2006 als bedoeld in artikel 9f:3 lid 2, mits en voor zover de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie volgens de lokale uitvoering van het FLO-overgangsrecht 2006 in de levensloopperiode werd doorbetaald door de werkgever onder toepassing van de groene loonheffingstabel;

    • b

      € 1.500,00 bruto als niet voldaan wordt aan de voorwaarden onder a gesteld.

  • 2 De overgangsvergoeding bedoeld in lid 1, wordt betaalbaar gesteld in de laatste maand in actieve dienst.

Artikel 9f:10 Levensloop

  • 1 De artikelen 9b:21 en 9b:44 blijven van toepassing op de ambtenaar die vóór 2022 gebruik maakt van het volledig buitengewoon verlof bedoeld in dit hoofdstuk.

  • 2 Het opgebouwde levenslooptegoed van de ambtenaar die het LOGA-pad, bedoeld in artikel 9e:2, volgt, wordt ingezet ter financiering van de netto uitkeringsaanspraken.

  • 3 De hoogte van de door de werkgever te verstrekken netto-uitkering, bedoeld in dit hoofdstuk, wordt op een lager percentage dan 75% bepaald of over een kortere periode betaald als de ambtenaar het LOGA-pad, bedoeld in artikel 9e:2, verlaat of heeft verlaten.

  • 4 Lid 2 en 3 gelden pas vanaf het moment dat hoofdstuk 9e is herzien.

Artikel 9f:11 Verrekening inkomsten tijdens non-actieve periode

Voor de toepassing van de artikelen 9b:10 en 9b:34 wordt uitgegaan van het bruto uitkeringsbedrag.

Artikel 9f:12 Inkoop pensioen

De artikelen 9b:22 en 9b:45 zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 9f:13 Opschorten tweede loopbaan

  • 1 De artikelen 9b:24 en 9b:25 gelden niet in 2018, tenzij met de ambtenaar vóór 1 januari 2018 reeds loopbaanafspraken zijn overeengekomen.

  • 2 Lid 1 is niet van toepassing op de ambtenaar die om medische redenen aan een tweede loopbaan gaat werken.

Paragraaf 3 Transitie

  • Artikel 9f:14

  • Artikel 9f:15

Artikel 9f:14

  • 1 Op de ambtenaar die na 29 oktober 2016 en voor 1 januari 2018 gebruik is gaan maken van artikel 9b:4 lid 1 eerste volzin of artikel 9b:28 is vanaf 1 januari 2018 artikel 9f:3 van toepassing.

  • 2 De duur van het buitengewoon verlof wordt gekort met de periode dat de ambtenaar vóór 1 januari 2018 gebruik heeft gemaakt van het hem toegekende volledig buitengewoon verlof.

Artikel 9f:15

  • 1 Op de ambtenaar die

    • a

      op 29 oktober 2016 gebruik maakte of is gaan maken van artikel 9b:4 lid 1 onder a en b, of

    • b

      op 29 oktober 2016 gebruik maakte of is gaan maken van artikel 9b:26,

    is vanaf 1 januari 2018 artikel 9f:3 van toepassing.

  • 2 Heeft de ambtenaar op 1 januari 2018 nog niet zijn uittredeleeftijd als bedoeld in artikel 9f:3 bereikt, dan hervat de ambtenaar voor 100% zijn werkzaamheden, tenzij de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid om uit te treden op de oude uittredeleeftijd, bedoeld in artikel 9f:6.

Paragraaf 4 Eervol ontslag aan het einde van de non-actieve periode

  • Artikel 9f:16

Artikel 9f:16

  • 1 De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend na afloop van de voor hem geldende periode van non-activiteit, bedoeld in artikel 9f:3.

  • 2 Het ontslag gaat in op de dag die volgt op de laatste dag van de non-actieve periode.

  • 3 Het college neemt een opzegtermijn van drie maanden in acht.

  • 4 Als de opzegtermijn, bedoeld in lid 3, niet in acht wordt genomen dan gaat de ontslagdatum later in zonder dat dit gevolgen heeft voor de einddatum van de non-actieve periode, bedoeld in artikel 9f:3 lid 3.

10 Wachtgeld

Artikel 10:1 Betrokkene

  • Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':

    • a

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:

      • 1

        waarin hij vast was aangesteld;

      • 2

        waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.

  • 2 Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.

Artikel 10:2 Lichamen

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 10:3 Diensttijd

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • b

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • c

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d

      tijd, bedoeld in artikel 5:4 van het pensioenreglement;

    • e

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.

  • 4 Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 10:4 Dienstbetrekking

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2 Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:5 Bezoldiging

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.

  • 2 Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

  • 3 Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4 Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 10:6 Recht op wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene :

    • a

      ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • b

      op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • c

      terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling.

  • 2 De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:

    • a

      artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b

      artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3 De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid,onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2 Indien de betrokkene:

    • a

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;

    wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

    • -

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

    • -

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

    • -

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

    • -

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

    • -

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

    • -

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

    • -

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

    • -

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3 Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4 Perioden, waarin een betrokkene:

    • a

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

    worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig; en

    • b

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

  • 7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. In geval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld   overeenkomstig de volgende leden.

  • 2 De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;

    • c

      die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.

  • 3 Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.

  • 4 In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 5 De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking

Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.

  • 2 De betrokkene die

    • a

      het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, heeft bereikt en

    • b

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.

  • 3 Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.

  • 4 De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5 De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6 De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.

Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.

  • 2 In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.

Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 10:12 Verplichtingen

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.

  • 3 De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4 Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.

  • 5 De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.

  • 7 Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

  • 2 Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4 Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 10:14 Verhuiskosten

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 10:15 Vermindering

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2 Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wachtgeld is toegekend.

  • 4 Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

Artikel 10:16 Opgave van inkomsten

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn

  • 3 Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.

Artikel 10:17 Verlenging

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.

Artikel 10:18 Opschorting

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2 Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 10:19 Samenloop

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80% :

    80%;

    55% tot 65% :  

    60%;

    45% tot 55% :  

    50%;

    35% tot 45% :  

    40%;

    25% tot 35% :  

    30%;

    15% tot 25% :  

    20%;

    minder dan 15%:

    0%.

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.

  • 2 Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 4 Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.

Artikel 10:20 Betaling

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.

  • 2 Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over langere termijnen geschieden.

Artikel 10:21 Afkoop

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.

Artikel 10:22 Verval van wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a

      Indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12, tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • d

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid zijn gesteld;

    • e

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • f

      indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.

  • 2 Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12, eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.

  • 4 Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 10:23 Verval van wachtgeld

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Het recht op wachtgeld vervalt:

    • a

      met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;

    • b

      op de dag na het overlijden van de betrokkene;

    • c

      op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • d

      op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.

  • 2 Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

Artikel 10:24 Overlijdensuitkering

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2 Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10:25 Overgangsbepalingen

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2 Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

Artikel 10:26 Overgangsbepalingen

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.

  • 2 De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse termijnen betaald.

  • 3 De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 5 De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:27 Overgangsbepalingen

  • Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

  • 1 Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2 Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 10:28 Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)

Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:29 Slotbepaling

  • 1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2 Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.

10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

  • Artikel 10a:1 Algemene bepalingen

Artikel 10a:1 Algemene bepalingen

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a

      werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

    • b

      betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

    • c

      dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet, zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen jo. artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • d

      bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.

  • 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Paragraaf 2 Aanvullende uitkering

  • Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

  • Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

  • Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

  • Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

  • Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

  • Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

  • Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

  • Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

  • Artikel 10a:10 Anticumulatie

  • Artikel 10a:11 Scholing

  • Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

  • Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering

  • Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

  • Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

  • Artikel 10a:13a Grensarbeiders

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

    • a

      recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

    • b

      werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12.

  • 2 Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 3 Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 4 Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

  • 1 De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens LOGA-partijen vastgestelde wijze.

  • 2 Het LOGA maakt bekend met welk percentage de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wijzigt.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

    • a

      gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

    • b

      vervolgens 70%

  • 3 Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

  • 4 Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.

  • 2 De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.

  • 3 De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 4 Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.

  • 2 Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

  • 3 Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 10a:10 Anticumulatie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:11 Scholing

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

  • 2 Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

  • 3 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.

  • 2 De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.

  • 2 De uitkering op grond van dit artikel:

    • a

      eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;

    • b

      is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de betrokkene verbonden is aan dat recht op een WW-uitkering.

  • 3 De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 4 Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

  • 5 Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

  • 6 Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

Paragraaf 3 Aansluitende uitkering

  • Artikel 10a:14 Diensttijd

  • Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met suppletie

  • Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

  • Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

  • Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

  • Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

  • Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

  • Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ

  • Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

  • Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

  • Artikel 10a:23 Anticumulatie

  • Artikel 10a:24 Scholing

  • Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

  • Artikel 10a:25a Grensarbeiders

Artikel 10a:14 Diensttijd

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

    • b

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    • c

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d

      tijd, bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het pensioenreglement;

    • e

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met suppletie

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

    • a

      recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

    • b

      werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.

  • 2 Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

  • 3 In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste volzin biedt.

  • 4 Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

  • 5 Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.

  • 6 Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken

  • 7 Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 8 De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 9 Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtstelid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.

  • 2 De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:

    • a

      de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en

    • b

      twee jaar.

  • 3 Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van het ontslag.

  • 4 De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.

  • 2 De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

  • 3 Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 2 Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2 In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2 Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2 Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:23 Anticumulatie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:24 Scholing

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 2 Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a, tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen

  • Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

  • Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

  • Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag

  • Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag

  • Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag

  • Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag

  • Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie

  • Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie

  • Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

  • 2 Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.

Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

    • a

      de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

    • b

      te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;

    • c

      arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

    • d

      zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer moet bedragen;

    • e

      schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

  • 2 Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:

    • a

      hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

    • b

      het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

  • 2 De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college.

  • 3 Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 4 Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

  • 5 In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.

Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

  • 2 Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:

    • a

      indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;

    • b

      indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

    • c

      indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.

  • 2 Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

    • a

      ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of;

    • b

      minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

  • 3 Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.

  • 4 De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

  • 5 Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 2 Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:

    • a

      betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en;

    • b

      hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

  • 2 Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

  • 3 Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

  • 4 Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

  • 5 Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie

  • Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

  • 1 De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

  • 2 Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

  • 3 Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.

Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.

Paragraaf 5 Overgangsbepalingen

  • Artikel 10a:35 Vervallen

  • Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

  • Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen

  • Artikel 10a:38 Slotbepaling

Artikel 10a:35 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 10a:38 Slotbepaling

  • 1 Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.

  • 2 Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni 2008.

10c Reparatie-uitkering bij werkloosheid

Artikel 10c:1 Werkingssfeer reparatie-uitkering

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of van wie de uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd, maar die op grond van de Werkloosheidswet zoals die gold op 31 december 2015 nog recht op een uitkering zou hebben gehad.

  • 2 In afwijking van lid 1 van dit artikel, is artikel 10c:7 van toepassing op de ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1, onderdeel a.

Artikel 10c:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a

    arbeidsverleden: arbeidsverleden als bedoeld in de Werkloosheidswet;

  • b

    gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;

  • c

    herleving: herleving overeenkomstig de Werkloosheidswet;

  • d

    indexatie: de reparatie-uitkering wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;

  • e

    reparatie-uitkering: uitkering die de toegekende WW-uitkering in opbouw en duur aanvult naar het niveau op 31 december 2015;

  • f

    sv-maandloon: sv-maandloon als bedoeld in de Werkloosheidswet met het maximum, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • g

    werkloos: werkloos als bedoeld in de Werkloosheidswet;

  • h

    werkloosheidsuitkering: WW-uitkering en reparatie-uitkering tezamen;

  • i

    WW-uitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • j

    WW:Werkloosheidswet.

Artikel 10c:3 Recht reparatie-uitkering

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een reparatie-uitkering indien:

    • a

      de werkloosheid aansluitend op de WW-uitkering voortduurt; en

    • b

      de WW-opbouw lager is bij een arbeidsverleden vanaf 10 jaar op grond van de WW, dan zou hebben gegolden op grond van de WW op 31 december 2015; of

    • c

      een WW-uitkering met een kortere duur is toegekend op grond van de WW, dan zou hebben gegolden op grond van de WW op 31 december 2015.

  • 2 De ambtenaar legt de benodigde gegevens en informatie van het UWV aan de gemeente over die van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte en de duur van de reparatie-uitkering.

Artikel 10c:4 Opbouw en duur reparatie-uitkering

  • 1 De opbouw van de reparatie-uitkering voor de ambtenaar die werkloos wordt met meer dan 10 jaar arbeidsverleden, bedraagt een halve maand per dienstjaar.

  • 2 De opbouw van de reparatie-uitkering voor de ambtenaar die werkloos wordt met meer dan 24 jaar arbeidsverleden, bedraagt een maand per verstreken kalenderkwartaal.

  • 3 De duur van de reparatie-uitkering is gelijk aan het verschil tussen de duur van de WW-uitkering op 31 december 2015 en de duur van de WW-uitkering op of na 1 januari 2016 inclusief de opschuiving van de einddatum door herleving.

Artikel 10c:5 Hoogte reparatie-uitkering

  • 1 De reparatie-uitkering heeft dezelfde hoogte als de WW-uitkering als deze niet zou zijn geëindigd.

  • 2 De volledige reparatie-uitkering is gebaseerd op 36 uur per week werkloosheid. Als sprake is van minder dan 36 uur per week werkloosheid, wordt het bedrag van de reparatie-uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Artikel 10c:6 Sancties reparatie-uitkering

Het college maakt een sanctieregeling op grond waarvan sancties kunnen worden toegepast op de uitbetaling van de reparatie-uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de reparatie-uitkering.

Artikel 10c:7 Premie reparatie-uitkering

  • 1 Het college heft vanaf 1 januari 2018 maandelijks een werknemerspremie op het bruto salaris van de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 2 De hoogte van de premie is vastgesteld 0,1% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n). De hoogte van de premie kan jaarlijks worden bijgesteld.

  • 3 De heffingsgrondslag is gemaximeerd tot het maximum-premieloon bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 10c:8 Einde reparatie-uitkering

  • 1 De reparatie-uitkering eindigt na het verstrijken van de uitkeringsduur.

  • 2 De reparatie-uitkering eindigt op de dag waarop de werkloosheid eindigt.

  • 3 De reparatie-uitkering eindigt op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 4 De reparatie-uitkering eindigt na een periode van 13 weken van voortdurende arbeidsongeschiktheid door ziekte.

Artikel 10c:9 Herleving reparatie-uitkering

  • 1 Als het recht op een reparatie-uitkering gedeeltelijk of geheel is geëindigd en vervolgens de (ex)- ambtenaar na aanvaarding van een nieuw dienstverband wederom werkloos is geworden, herleeft op verzoek het recht op een reparatie-uitkering voor zover bij de beëindiging van het nieuwe dienstverband geen nieuw recht op een WW-uitkering op grond van de WW is ontstaan.

  • 2 De duur en de hoogte van de herleefde reparatie-uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de reparatie-uitkering waarop de (ex) ambtenaar nog recht zou hebben gehad indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest.

  • 3 De reparatie-uitkering kan niet meer herleven als de maximale uitkeringsduur van de reparatieuitkering is volgemaakt.

Artikel 10c:10 Afkoop reparatie-uitkering

  • 1 Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de reparatie-uitkering.

  • 2 Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid

Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen

  • Artikel 10d:1 Werkingssfeer

  • Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a

    aanvullende uitkering:uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;

  • b

    grondslag:het gemiddelde van het salaris, de toegekende salaristoelage(n) en de toelage overgangsrecht (TOR) hoofdstuk 3, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met het IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, onderdeel a en b. Deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;

  • c

    gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;

  • d

    boventalligheid:de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie;

  • e

    na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;

  • f

    werkloosheid:werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente;

  • g

    reparatie-uitkering:uitkering die de WW-uitkering in opbouw en duur aanvult naar het niveau op 31 december 2015;

  • h

    werkloosheidsuitkering: WW-uitkering en reparatie-uitkering tezamen;

  • i

    WW-uitkering:uitkering op grond van Werkloosheidswet.

Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken

  • Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

  • 1 Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2 Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze lokale afspraken.

Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

  • Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

  • 1 Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.

  • 2 De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het college gehoord.

  • 3 Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.

Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)

  • Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

  • Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

  • Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase

  • Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente

  • Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

  • Artikel 10d:10 Re-integratieplan

Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a

    re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een reintegratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;

  • b

    re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar te bevorderen;

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

  • 1 De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft recht op een re-integratiefase.

  • 2 De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:6.

  • 3 De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.

  • 4 De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.

  • 5 De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband van:

    • a

      2 tot 10 jaar 4 maanden

    • b

      10 tot 15 jaar 8 maanden

    • c

      15 jaar of meer 12 maanden.

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase

  • 1 De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt.

  • 2 De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 3 Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente

  • 1 De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 2 De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke reintegratiefase.

  • 3 Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.

  • 4 Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte afspraken uit het reintegratieplan van kracht.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

  • 1 De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.

  • 2 Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar tijdens de reintegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:

    • a

      onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige arbeidsduur; en

    • b

      de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke levensloopregeling; en

    • c

      tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie bevorderen.

  • 3 Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reintegratieplan, tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden voortgezet.

  • 4 Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d:10 Re-integratieplan

  • 1 Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op.

  • 2 De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het college gehoord.

  • 3 In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval afspraken over:

    • -

      verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd zijn in het reintegratieplan;

    • -

      scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te behalen resultaten;

    • -

      opstellen arbeidsmarktprofiel;

    • -

      sollicitatieactiviteiten.

  • 4 In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor de verschillende activiteiten uit het re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het college, met een maximum van € 7.500,=.

Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid

ToelichtingIn deze paragraaf zijn de nieuwe bepalingen opgenomen voortvloeiende uit het Cao-akkoord 2011-2012.

  • Algemene bepalingen

    • Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

    • Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

    • Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

  • Inhoud Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

    • Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

    • Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

  • Verlenging en einde Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

    • Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

    • Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

    • Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

  • Paritaire commissie voor toezicht op Van werk naar werk-trajecten

    • Artikel 10d:24 Paritaire commissie

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft bij de betreffende gemeente.

Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden.

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

  • 1 Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de regionale arbeidsmarkt onderzocht.

  • 2 Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.

  • 3 Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

  • 1 Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar werk-contract op.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere afspraken en daaraan verbonden termijnen.

  • 3 Afspraken kunnen worden gemaakt over:

    • -

      het al dan niet toekennen van professionele begeleiding en de tijdsduur daarvan;

    • -

      het al dan niet elders opdoen van werkervaring;

    • -

      de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk naar werk-traject verricht;

    • -

      het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor beschikbare budget;

    • -

      eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;

    • -

      de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;

    • -

      het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.

  • 4 De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college een afzonderlijk besluit.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

  • 1 Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de gemeente weigert.

  • 2 Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar werk-contract.

  • 3 Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

  • 1 Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.

  • 2 Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen afzienbare termijn vergroot.

  • 3 Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of niet wordt overgenomen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

  • 1 Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.

  • 2 Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3.

  • 3 Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

  • 1 Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.

  • 2 Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.

  • 3 Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar werk-traject is verlengd.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

  • 1 Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.

  • 2 Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere partij kenbaar.

  • 3 Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.

  • 4 Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.

  • 5 Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de paritaire commissie.

Artikel 10d:24 Paritaire commissie

  • 1 Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de bepalingen in deze paragraaf.

  • 2 Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de uitvoering van het Van werk naar werk-contract als bedoeld in artikel 10d:23 lid 5 voorleggen aan deze commissie.

  • 3 De commissie brengt een zwaarwegend advies uit over het geschil, bedoeld in lid 2.

  • 4 Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd.

Paragraaf 6 Aanvullende uitkering

  • Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

  • Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

  • Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

  • Artikel 10d:28 Sancties

  • Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

  • 1 Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:

    • a

      op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is; of

    • b

      op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is; en

    • c

      recht heeft op een werkloosheidsuitkering en deze werkloosheidsuitkering ontvangt.

  • 2 Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1 De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, over het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 2 Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a

      voor ambtenaren met een grondslag tot een bedrag van € 4.375,= 10%;

    • b

      voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 20%;

    • c

      voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 5.250,= 30%.

  • 3 Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a

      voor ambtenaren met een grondslag van € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 10%;

    • b

      voor ambtenaren met een grondslag van € 5.250,= tot een bedrag van € 6.560,= 20%;

    • c

      voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 6.560,= 30%.

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1 De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.

  • 2 De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.

Artikel 10d:28 Sancties

  • 1 Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.

  • 2 Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.

  • 3 Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

  • 4 Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.

Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

  • Artikel 10d:35 Afkoop

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

  • 1 De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:

    • a

      de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;

    • b

      hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.

  • 2 Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

  • 1 De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de werkloosheidsuitkering, als deze zou zijn voortgezet.

  • 2 Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3 De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is

  • a

    1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar

  • b

    2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar

  • c

    3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

  • 1 De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.

  • 2 De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.

  • 3 Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop

  • 1 Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.

  • 2 Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

  • Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

  • Artikel 10d:39 Overgangsrecht

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • 1 De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.

  • 2 Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn bijzondere uitkering.

Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

  • 1 De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en het salaris en de toegekende salaristoelage(n) voorafgaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.

  • 2 Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in mindering gebracht.

Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht

In afwijking van artikel 10d:32 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die:

  • a

    op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector en

  • b

    ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

10e Bijzondere bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor de ambtenaar met op 1 januari 2008 20 dienstjaren of meer

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 10e is vervallen

11 Uitkeringsregeling ontslag

Artikel 11:1 Betrokkene

  • Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

    Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

    • a

      op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

  • 2 Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Artikel 11:2 Lichamen

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 11:3 Diensttijd

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

    • b

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;

    • c

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d

      tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

  • 4 Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 11:4 Dienstbetrekking

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2 Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:5 Bezoldiging

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.

  • 2 Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

  • 3 Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4 Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 11:6 Recht op uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

    • a

      voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7;

    • b

      voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.

  • 2 Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3 De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4 Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 5 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6 In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

  • 7 Geen recht op uitkering bestaat:

    • a

      indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b

      indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;

    • c

      indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d

      indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e

      indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f

      voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8 De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

    • a

      artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b

      artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 9 Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Artikel 11:7 Duur van de uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2 Indien de betrokkene:

    • a

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of;

    • b

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ

      wordt de duur van de uitkering verlengd met:

      • o

        3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      • o

        0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      • o

        1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      • o

        1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      • o

        2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      • o

        2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      • o

        3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar en

      • o

        4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3 Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en;

    • b

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4 Perioden, waarin een betrokkene:

    • a

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

    • worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en;

    • b

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of;

    • b

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

  • 7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:8 Duur van de uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2 De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

  • 3 De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

  • 4 Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

Artikel 11:9 Vervolguitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2 De betrokkene die:

    • a

      het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid, heeft bereikt en

    • b

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3 Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4 De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5 De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6 De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

  • 2 Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.

  • 3 Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 11:12 Verhuiskosten

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 11:13 Vermindering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2 Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.

  • 4 Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5 Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

Artikel 11:14 Opgave van inkomsten

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3 Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.

Artikel 11:15 Overlijdensuitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2 Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

  • 2 Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4 Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:18 Samenloop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.

Artikel 11:19 Afkoop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2 Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

    • a

      het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b

      het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3 Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

    • a

      binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en

    • b

      in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5 De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.

  • 7 Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.

Artikel 11:21 Verplichtingen

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.

  • 3 De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4 Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5 De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6 Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 11:22 Opschorting

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2 Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 11:23 Samenloop

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80% :

    80%;

    55% tot 65% :

    60%;

    45% tot 55% :

    50%;

    35% tot 45% :

    40%;

    25% tot 35% :

    30%;

    15% tot 25% :

    20%;

    minder dan 15% :

    0%.

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2 Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:24 Samenloop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Artikel 11:25 Betaling

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

  • 2 Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Artikel 11:26 Verval van uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a

      indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b

      indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • c

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

    • d

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • e

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid, zijn gesteld;

    • f

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • g

      indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;

    • h

      indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2 Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

  • 3 Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 4 Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Het recht op uitkering eindigt:

    • a

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b

      met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c

      indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

  • 2 Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

  • 3 De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Artikel 11:28 Nadere voorschriften

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.

Artikel 11:29 Overgangsbepalingen

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2 Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3 De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

Artikel 11:30 Overgangsbepalingen

  • Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

  • 1 Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2 Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 11:31 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 11:32 Slotbepaling

  • 1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2 Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

11a Suppletie

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen

  • Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :

    • a

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • b

      arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

    • c

      WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

    • d

      betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;

    • e

      bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

    • f

      suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;

    • g

      dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

    • h

      berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

    • i

      werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

  • 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:3 Recht op suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 11a:4 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang :

  • a

    betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

  • b

    betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 11a:5 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Het recht op suppletie eindigt:

  • a

    na ommekomst van de duur van de suppletie;

  • b

    met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

  • c

    met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 11a:6 Suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2 De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt :

    • a

      gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

    • b

      gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

Artikel 11a:7 Suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2 Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:8 Suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 2 Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 3 Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel 11a:9 Suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2 Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

    • a

      met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

    • b

      gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

    • c

      vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel 11a:10 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:

  • a

    vermindering ondergaan;

  • b

    blijvend geheel geweigerd worden;

  • c

    tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel;

  • d

    in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 11a:11 Suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

    • a

      aan de langstlevende der echtgenoten of geregistreerde partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot of geregistreerde partner gescheiden leefde;

    • b

      bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c

      bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5 Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

Artikel 11a:12 Betaling van suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

  • 2 Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3 Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

  • 4 De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

Artikel 11a:13 Betaling van suppletie

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.

  • 2 Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

  • 3 Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.

Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

  • 2 Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

  • 3 In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

Artikel 11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

  • 2 De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot :

    • a

      de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

    • b

      het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

  • 2 Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

  • Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

  • 1 Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van.

    1 maand

    gedurende de eerste 27 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    2 maanden

    gedurende de eerste 26 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    3 maanden

    gedurende de eerste 25 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    4 maanden

    gedurende de eerste 24 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    5 maanden

    gedurende de eerste 22 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    6 maanden

    gedurende de eerste 21 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    7 maanden

    gedurende de eerste 20 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    8 maanden

    gedurende de eerste 19 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    9 maanden

    gedurende de eerste 18 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    10 maanden

    gedurende de eerste 17 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    11 maanden

    gedurende de eerste 16 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    12 maanden

    gedurende de eerste 15 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    13 maanden

    gedurende de eerste 14 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    14 maanden

    gedurende de eerste 13 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    15 maanden

    gedurende de eerste 12 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    16 maanden

    gedurende de eerste 11 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    17 maanden

    gedurende de eerste 10 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    18 maanden

    gedurende de eerste   9 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    19 maanden

    gedurende de eerste   9 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    20 maanden

    gedurende de eerste   8 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    21 maanden

    gedurende de eerste   7 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    22 maanden

    gedurende de eerste   6 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    23 maanden

    gedurende de eerste   5 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    24 maanden

    gedurende de eerste   4 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    25 maanden

    gedurende de eerste   3 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    26 maanden

    gedurende de eerste   2 maanden 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    27 maanden

    gedurende de eerste   1 maand 80%

    vervolgens 33 maanden 70%

    28 maanden

    gedurende 33 maanden 70%

    29 maanden

    gedurende 32 maanden 70%

    30 maanden

    gedurende 31 maanden 70%

    31 maanden

    gedurende 30 maanden 70%

    32 maanden

    gedurende 29 maanden 70%

    33 maanden

    gedurende 28 maanden 70%

    34 maanden

    gedurende 27 maanden 70%

    35 maanden

    gedurende 26 maanden 70%

    36 maanden

    gedurende 25 maanden 70%

    37 maanden

    gedurende 24 maanden 70%

    38 maanden

    gedurende 23 maanden 70%

    39 maanden

    gedurende 22 maanden 70%

    40 maanden

    gedurende 21 maanden 70%

    41 maanden

    gedurende 20 maanden 70%

    42 maanden

    gedurende 19 maanden 70%

    43 maanden

    gedurende 18 maanden 70%

    44 maanden

    gedurende 17 maanden 70%

    45 maanden

    gedurende 16 maanden 70%

    46 maanden

    gedurende 15 maanden 70%

    47 maanden

    gedurende 14 maanden 70%

    48 maanden

    gedurende 13 maanden 70%

    49 maanden

    gedurende 11 maanden 70%

    50 maanden

    gedurende 10 maanden 70%

    51 maanden

    gedurende   9 maanden 70%

    52 maanden

    gedurende   8 maanden 70%

    53 maanden

    gedurende   7 maanden 70%

    54 maanden

    gedurende   6 maanden 70%

    55 maanden

    gedurende   5 maanden 70%

    56 maanden

    gedurende   4 maanden 70%

    57 maanden

    gedurende   3 maanden 70%

    58 maanden

    gedurende   2 maanden 70%

    59 maanden

    gedurende   1 maand 70%

  • 3 De artikelen 11a:3, 11a:4, 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7, 11a:8, 11a:9, 11a:10, 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.

  • 5 Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 6 Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 11a:20 Overige en slotbepalingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 11a:21 Overige en slotbepalingen

  • 1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

  • 2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Artikel 12:1 Algemene bepalingen

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a

      de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

    • b

      de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;

    • c

      de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2 Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.

  • 3 Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) , de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF) , dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.

  • 4 De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON. Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

  • 5 Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden indien zij representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

  • 6 Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling

  • 1 Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.

  • 2 Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.

Artikel 12:1:2 Samenstelling

  • 1 Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1 , tweede lid, aan het college opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

  • 2 Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 12:1:3 Samenstelling

  • 1 Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

  • 2 Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 3 De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO

  • 1 Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 2 Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 12:1:5 Mededeling omtrent CAR en UWO

  • 1 Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op de hoogte.

  • 2 Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

    • a

      de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

    • b

      de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

    • c

      de personele gevolgen van die verandering.

  • 3 Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid, vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden

  • 1 De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

  • 2 Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 3 De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

Artikel 12:2:1 Taak en bevoegdheden

Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden

  • 1 De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

  • 2 Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter besluitvorming voor aan de raad.

  • 3 De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 12:2:3 Taak en bevoegdheden

  • 1 De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

  • 2 De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking staan.

  • 3 Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12:2:4 Vergaderingen

  • 1 De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

  • 2 Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12:2:5 Vergaderingen

  • 1 De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

  • 2 Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

  • 3 Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 12:2:6 Vergaderingen

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12:2:7 Vergaderingen

  • 1 De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2 De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3 De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4 De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

Artikel 12:2:8 Vergaderingen

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 12:2:9 Vergaderingen

  • 1 Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem uit.

  • 2 De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

  • 3 De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

  • 4 Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 12:2:10 Vergaderingen

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.

Artikel 12:2:11 Vergaderingen

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:2, 12:3:3, 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.

Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie

Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 wordt verstaan onder:

  • a

    deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1, derde lid;

  • b

    advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 12:3:3 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 12:3:4 Advies- en arbitragecommissie

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 12:3:5 Advies- en arbitragecommissie

  • 1 Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3 Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid, bevoegd.

  • 4 Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.

Artikel 12:3:6 Advies- en arbitragecommissie

  • 1 Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2 Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 12:3:7 Advies- en arbitragecommissie

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 12:3:8 Advies- en arbitragecommissie

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 12:3:9 Advies- en arbitragecommissie

In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR

Artikel 13:1 Overgangs- en slotbepaling CAR

  • 1 Deze regeling treedt in werking per............ (*1)

    Noot *1:De ingangsdatum wordt lokaal ingevuld. LOGA-partijen zijn overeengekomen dat als uiterste ingangsdatum geldt 1 januari 1996.

  • 2 Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 3 Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

  • 4 In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15 eerste en tweede lid, 10:19, 10:23 tweede lid, 11:1, 11:6 zevende en achtste lid, 11:13 eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27 tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.

Artikel 13:2 Overgangs- en slotbepaling CAR

Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige dienstverband heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van het dienstverband per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.

Artikel 13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR

Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid, en 11:5, eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.

14 Medezeggenschap

Artikel 14:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers

Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers

Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de WOR.

Artikel 14:1:2 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:3 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:4 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:5 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:6 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:7 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:8 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:9 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:10 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:11 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:12 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:13 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:14 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:15 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:16 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:17 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:18 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:19 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:20 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:21 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:22 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:23 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:24 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:25 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:26 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:27 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:28 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:29 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:30 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:31 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:32 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:33 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:34 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:35 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:36 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:37 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:38 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:39 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:40 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:41 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:42 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:1:43 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:2:1 Vervallen

Vervallen

Artikel 14:2:2 Vervallen

Vervallen

15 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:1 Verplichtingen

De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1a Verplichtingen

De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

  • a

    diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;

  • b

    aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;

  • c

    gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met de vervulling van zijn functie ter kennis is gekomen.

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

  • a

    in verband met de vervulling van zijn functie vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;

  • b

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 15:1d In acht nemen ordemaatregelen

  • 1 De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

  • 2 Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden

  • 1 De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

  • 3 Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4 Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen

  • 1 Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

  • 2 De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

  • 3 Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst

  • 1 Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

  • 2 Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 15:1:9 Vervallen

(Vervallen)

De artikelen 15:1:1 tot en met 15:1:6 zijn vernummerd tot 15:1 tot en met 15:1e

Artikel 15:1:8 is vernummerd tot 15:1g

Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever

  • 1 De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

  • 2 Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden

  • 1 De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2 De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 3 In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.

  • 4 De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

  • 5 De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

  • 2 Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar

  • 1 De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2 Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

  • 3 De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het college.

Artikel 15:1:14 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar

  • 1 Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn functie vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening daarvan.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding

  • 1 De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de door het college voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

  • 2 Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toestemming is gegeven.

  • 3 Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

  • 4 Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.

Artikel 15:1:17 Standplaats

  • 1 Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

  • 2 Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

  • 3 Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning

  • 1 De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2 Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 15:1:20 Infectieziekten

  • 1 De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

  • 2 De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3 De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 15:1:21 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfskosten

(verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade

  • 1 Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

  • 2 Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, tenzij:

    • a

      die schade bestaat uit de normale slijtage of;

    • b

      er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of;

    • c

      de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling

Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.

Artikel 15:1:27 Volgen van een opleiding

Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van doorbetaling verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.

Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

(verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel 15:1:31 Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg

De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.

Artikel 15:2 Klokkenluiders

  • 1 Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.

  • 2 Ambtenaren en door het college aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld worden.

Artikel 15:3 Vervallen

(Vervallen)

16 Disciplinaire straffen

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim

  • 1 De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen

  • 1 Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:

    • a

      schriftelijke berisping;

    • b

      arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;

    • c

      vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

    • d

      geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

    • e

      niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;

    • f

      stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de functie daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaren;

    • g

      vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

    • h

      plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelage(n);

    • i

      schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2 De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g worden opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde functie.

  • 3 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording

  • 1 De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

  • 2 Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.

  • 3 Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 16:1:4 Verantwoording

De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.

Artikel 16:1:5 Verantwoording

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

17 Opleiding en ontwikkeling

Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit

  • 1 De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.

  • 2 In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar zich door middel van scholing en het opdoen van werkervaring.

  • 3 De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:2 Ontwikkeling en mobiliteit

  • 1 Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.

  • 2 Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en organisatieverandering.

  • 3 Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:3 Vervallen

Vervallen

Artikel 17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan

  • 1 Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.

  • 2 Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.

  • 3 Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het college vastgestelde opleidingsplan.

  • 4 De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

  • 5 In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 6 In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:

    • -

      de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de redelijkerwijs te maken kosten;

    • -

      de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;

    • -

      de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;

    • -

      de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door de ambtenaar;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

    • -

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

Artikel 17:5 Loopbaanadvies

De ambtenaar heeft na elke periode van drie jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.

Artikel 17:6 Inzetbaarheid

In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zo nodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.

Artikel 17:7 Flankerend beleid

Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een Van-werk-naar-werk-traject bevinden.

18 Verplaatsingskosten

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    • a

      betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;

    • b

      woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;

    • c

      standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

    • d

      gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkenen en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner voor zover zij samenwonen;

    • e

      eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van het bevoegde gezag;

    • f

      berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand inclusief eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met 8% en in voorkomende gevallen vermeerderd met:   

      • 1

        genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;

      • 2

        genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;

    • g

      berekeningstijdstip:

      • 1e datum waarop de betrokkene verhuist;

      • 2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling;

      • 3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop de laatste salarisbetaling heeft plaatsgevonden;

    • h

      verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;

    • i

      verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een verplaatsing, dan wel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;

    • j

      dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning.

  • 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1 De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2 De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.

  • 3 De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.

Artikel 18:1:3 Tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1 De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2 Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

  • 3 Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

  • 4 Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.

Artikel 18:1:4 Tegemoetkoming verhuiskosten

Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

Artikel 18:1:5 Tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1 De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

    • a

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het inen uitpakken van breekbare zaken;

    • b

      een bedrag voor dubbel woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 312,49 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste voor vier maanden wordt verleend;

    • c

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6.249,44.

  • 2 Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid, onderdeel c, niet overschreden wordt.

  • 3 Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijddienstverband hebben en niet tevens een deeltijddienstverband bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijddienstverband. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

  • 4 Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer

  • 1 De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

  • 2 Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.

  • 3 Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bevoegde gezag niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4 Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen.

Artikel 18:1:7 Hoogte tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.

  • 2 De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het bedrag van € 3.996 per jaar.

  • 3 De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 104,44 op jaarbasis.

  • 4 De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.

  • 5 De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25% van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.

Artikel 18:1:7a Vervallen

(Vervallen)

Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer

Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.

Artikel 18:1:9 Pensionkosten

  • 1 De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.

  • 2 De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.

Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten

  • 1 De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.

  • 2 Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten conform artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel 18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.

  • 3 Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel 18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1 De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.

Artikel 18:1:12 Voorschot

Het bevoegde gezag kan ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling

Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel 18:1:14 Overgangsrecht

De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.

19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

  • Artikel 19:1 Werkingssfeer

  • Artikel 19:2 Begripsbepaling

  • Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties

  • Artikel 19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger

  • Artikel 19:5 Informatievoorziening aan derden

Artikel 19:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.

Artikel 19:2 Begripsbepaling

Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties

Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.

Artikel 19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger

  • 1 De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft na te leven.

  • 2 De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren geïnformeerd.

Artikel 19:5 Informatievoorziening aan derden

Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking gesteld aan:

  • -

    de vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd overleg bedoeld in artikel 19:3, eerste lid;

  • -

    ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Paragraaf 2 Aanstelling en bevordering

  • Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst

  • Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling

  • Artikel 19:7a Vervallen

  • Artikel 19:8 Bericht van aanstelling

  • Artikel 19:9 Bevordering

  • Artikel 19:10 Vervallen

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst

  • 1 Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij wijze van proef.

  • 3 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten hoogste een jaar.

  • 4 Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling

  • 1 Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt.

  • 2 Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende voorwaarden:

    • a

      hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste karaktereigenschappen;

    • b

      hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren te vervullen;

    • c

      hij is ten minste 18 jaar.

Artikel 19:7a Vervallen

(Vervallen)

Artikel 19:8 Bericht van aanstelling

  • 1 De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:

    • a

      de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de vrijwilliger;

    • b

      de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling is aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;

    • c

      de ingangsdatum van de aanstelling;

    • d

      de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de vergoeding die aan hem wordt toegekend.

  • 2 Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.

Artikel 19:9 Bevordering

Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt. In het besluit tot bevordering worden ten minste de nieuwe functie en de daaraan verbonden vergoeding vermeld.

Artikel 19:10 Vervallen

(vervallen)

Paragraaf 3 Relatie hoofdwerkgever

  • Artikel 19:11 Informatie over hoofdwerkgever

  • Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever

Artikel 19:11 Informatie over hoofdwerkgever

  • 1 De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en informeert het college over zijn werktijden aldaar. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

  • 2 De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever

De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na indiensttreding dat:

  • a

    hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;

  • b

    hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor brandweerwerkzaamheden;

  • c

    de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden hier rekening mee gehouden moet worden;

  • d

    de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor brandweeractiviteiten tijdens werktijd;

  • e

    ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.

Paragraaf 4 Vergoedingen

  • Artikel 19:13 Vergoeding

  • Artikel 19:14 Jaarvergoeding

  • Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden

  • Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening

  • Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid

  • Artikel 19:18 Consignatievergoeding

  • Artikel 19:19 Kazerneringsdienst

  • Artikel 19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap

  • Artikel 19:21 Opleidingskosten

  • Artikel 19:22 Gratificatie

  • Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen

  • Artikel 19:24 Salarismutaties

Artikel 19:13 Vergoeding

  • 1 De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIb van de CAR-UWO.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIc van de CAR-UWO.

Artikel 19:14 Jaarvergoeding

  • 1 De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding.

  • 2 De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.

  • 3 In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van € 136, ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de beroepsuitoefening.

  • 4 In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader van de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde brandbestrijding of andere hulpverlening.

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden

  • 1 De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt met toestemming van het college, of in opdracht van het college overige werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.

  • 2 De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger voor die activiteit geen recht op vergoeding.

  • 3 In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening

  • 1 De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn, bezighoudt met daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening ontvangt hiervoor een vergoeding.

  • 2 De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie van de vrijwilliger, in de vierde kolom.

  • 3 In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid

  • 1 De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.

  • 2 Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger geen recht op een vergoeding voor langdurige aanwezigheid.

  • 3 De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige brandweerwerkzaamheden verricht heeft.

Artikel 19:18 Consignatievergoeding

De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding. Deze vergoeding bedraagt:

  • a

    per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als feestdag;

  • b

    per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in artikel 19:13 voor alle overige dagen.

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst

Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding van kazerneringsdiensten.

Artikel 19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap

  • 1 De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en met 19:18.

  • 2 De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het gebruikelijke, past het college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.

Artikel 19:21 Opleidingskosten

Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor zover deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn gemaakt.

Artikel 19:22 Gratificatie

Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het toekennen van een gratificatie.

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen

De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen.

Artikel 19:24 Salarismutaties

De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13. De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op eurocenten.

Paragraaf 5 Verzekeringen en schadevergoeding

  • Artikel 19:25 Ongevallenverzekering

  • Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten

  • Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers

  • Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering

  • 1 Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de vrijwilliger.

  • 2 De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.

  • 3 De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de inhoud van de verzekering.

  • 4 Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de vrijwilliger gebracht.

  • 5 De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift van de polisvoorwaarden.

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten

  • 1 Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft verzekerd.

  • 2 Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers

  • 1 Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.

  • 2 Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over de dekking van de verzekering.

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting

Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.

Paragraaf 6 Zwangerschap

  • Artikel 19:29 Zwangerschap

Artikel 19:29 Zwangerschap

  • 1 De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk stadium bij het college.

  • 2 Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor repressieve brandweeractiviteiten.

  • 3 Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande toestemming door de bedrijfsarts.

Paragraaf 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger

  • Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger

  • Artikel 19:31 Verplichtingen

  • Artikel 19:32 Eed of belofte

  • Artikel 19:33 Verboden

  • Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig

  • Artikel 19:35 Kledingvoorschrift

  • Artikel 19:36 Verboden ten aanzien van de kleding

  • Artikel 19:37 Vergoeding van schade

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger

  • 1 Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de vrijwilliger voor de brandweerdienst.

  • 2 De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.

  • 3 De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig melding, onder opgave van redenen en overeenkomstig de instructie van het college.

Artikel 19:31 Verplichtingen

De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.

Artikel 19:32 Eed of belofte

De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 19:33 Verboden

Het is de vrijwilliger verboden:

  • a

    de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

  • b

    vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

  • c

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig

Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 19:35 Kledingvoorschrift

  • 1 De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen.

  • 2 De dienstkleding en uitrustingsstukken worden door het college kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.

  • 3 De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle, wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.

  • 4 Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de dienstkleding en uitrustingsstukken.

Artikel 19:36 Verboden ten aanzien van de kleding

Het is de vrijwilliger verboden:

  • a

    de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen waarin het college daarvoor toestemming heeft verleend;

  • b

    de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen te geven;

  • c

    dienstkleding te dragen voorzien van:

    • I

      andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden aan de rang, behorende bij de functie die de vrijwilliger bekleedt;

    • II

      insignes en andere onderscheidingstekenen, tenzij tot het dragen daarvan door de staat of door het college toestemming is verleend.

Artikel 19:37 Vergoeding van schade

  • 1 De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

  • 2 De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de schadevergoeding op zijn vergoeding.

Paragraaf 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst

  • Artikel 19:38 Plichtsverzuim

  • Artikel 19:39 Disciplinaire straffen

  • Artikel 19:40 Schorsing in het belang van de dienst

Artikel 19:38 Plichtsverzuim

  • 1 De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen

De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:

  • a

    schriftelijke berisping;

  • b

    inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel 19:14;

  • c

    schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de vergoeding;

  • d

    ongevraagd ontslag.

Artikel 19:40 Schorsing in het belang van de dienst

De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:

  • a

    wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;

  • b

    wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;

  • c

    wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld wegens misdrijf;

  • d

    in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit noodzakelijk maakt.

Paragraaf 9 Ontslag

  • Artikel 19:41 Ontslag op eigen verzoek

  • Artikel 19:42 Ongevraagd ontslag

  • Artikel 19:43 Einde tijdelijk dienstverband

Artikel 19:41 Ontslag op eigen verzoek

  • 1 Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die daarom verzoekt.

  • 2 Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 3 Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.

Artikel 19:42 Ongevraagd ontslag

  • 1 Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:

    • a

      het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarheidsstelling of wegens verandering van de brandweerorganisatie;

    • b

      de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te zijn taak bij de brandweer te vervullen;

    • c

      onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;

    • d

      onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken;

    • e

      onder curatelestelling;

    • f

      toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • g

      onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • h

      een in het ontslagbesluit genoemde andere grond;

  • 2 Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel g van dit artikel.

Artikel 19:43 Einde tijdelijk dienstverband

  • 1 De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met ingang van de eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste dienst.

  • 2 De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd worden op een van de gronden genoemd in artikel 19:42.

Bijlage IIb en IIc Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Vergoedingentabellen

De actuele tabellen kunt u vinden in de bijlagen IIb en IIc.

Bijlage IIb Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Bijlage IIc Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

19a Keuringen brandweerpersoneel

Artikel 19a:1 Algemeen

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de functie van bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

  • 2 Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies bij de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing is.

Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring

  • 1 Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te bekleden functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.

  • 2 Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals opgenomen in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de CAR.

  • 3 Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die daartoe door het college zijn aangewezen.

  • 4 De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

  • 1 Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).

  • 2 Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage VIIb van de CAR.

  • 3 Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar gelijktijdig of minimaal een half jaar na indienstreding.

  • 4 Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een leeftijd van:

    • a

      jonger dan veertig één keer in de vier jaar;

    • b

      tussen de veertig en vijftig één keer per twee jaar;

    • c

      ouder dan vijftig jaar eens per jaar.

  • 5 Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring worden afgenomen.

  • 6 Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd van een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze bepaalde tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van ongeschiktheid zich voordoet, worden verlengd.

  • 7 Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7 onverkort van toepassing.

  • 8 Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere werkzaamheden opleggen.

Artikel 19a:4 Fysieke test

Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.

19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

  • Artikel 19b:1 Werkingssfeer

  • Artikel 19b:2 Begripsbepaling

  • Artikel 19b:3 Functie-eisen

  • Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek

  • Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden

Artikel 19b:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de kunsteducatie in de functie van:

  • a

    docent, bedoeld in bijlage IVa1;

  • b

    consulent, bedoeld in bijlage IVa1;

  • c

    balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.

Artikel 19b:2 Begripsbepaling

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of ondersteunt.

Artikel 19b:3 Functie-eisen

  • 1 Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in de functie van docent en consulent in het bezit is van een diploma van een HBO-opleiding op zijn specifieke vakgebied.

  • 2 In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover met de OR, afwijken van het eerste lid.

Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek

Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een functioneringsgesprek gehouden.

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a

      lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief contact is met leerlingen;

    • b

      niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te kwalificeren zijn als lesgebonden uren;

    • c

      sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.

  • 2 Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b zijn in te delen in de volgende vier categorieën:

    • a

      het voorbereiden van lesgebonden uren;

    • b

      het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling;

    • c

      activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden;

    • d

      algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.

  • 3 Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een regeling vast waarin per discipline de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en de OR.

  • 4 Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het derde lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.

  • 5 Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld in het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren en minimaal 35% van zijn formele arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.

Paragraaf 2 Salariëring

  • Artikel 19b:6 Vaststelling salaris

  • Artikel 19b:7 Aanloopbedragen

  • Artikel 19b:8 Uitloopbedragen

  • Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst

Artikel 19b:6 Vaststelling salaris

  • 1 In plaats van bijlage II en IIa, past het college de salaristabel, genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van het salaris van de ambtenaar.

  • 2 Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, is niet van toepassing. De functie van

    • a

      balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;

    • b

      docent is gewaardeerd op schaal 8;

    • c

      consulent is gewaardeerd op schaal 9.

  • 3 Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de invoering en de waardering van junior- of seniorfuncties. Het college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.

Artikel 19b:7 Aanloopbedragen

  • 1 Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.

  • 2 Het college stelt regels vast voor het gebruik van aanloopbedragen en voor de bevordering naar een bij de functie behorende salarisschaal.

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen

  • 1 In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen opgenomen.

  • 2 Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren ingeschaald te zijn in het maximum van de bij de functie behorende salarisschaal een periodieke verhoging naar het eerste uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging iedere keer na twee jaar plaats.

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst

  • 1 Artikel 3:11 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel recht op een toelage onregelmatige dienst over volle uren arbeid verricht op zondag.

  • 2 De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van verlof en bedraagt 25% van de uren.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.

  • 4 Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld verstrekt.

Paragraaf 3 Arbeidsduur en vakantie

  • Artikel 19b:10 Vakantie-uren

  • Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes

  • Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

  • Artikel 19b:13 Overgangsrecht

  • Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn

  • Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

Artikel 19b:10 Vakantie-uren

  • 1 In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de ambtenaar met een volledige betrekking 180 uur, indien

    • a

      met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar is aangemerkt als verplicht vrije periode of

    • b

      de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het toegewezen hebben gekregen van lessen/cursussen

    Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar rato.

  • 2 De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met een maximum van 36 uur per week.

Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes

  • 1 Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de ambtenaar verplicht vrij is.

  • 2 De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar voor werkzaamheden.

  • 3 Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

  • 1 In afwijking van artikel 4:4 lid 2, is op de ambtenaar artikel 5.7 van de Arbeidstijdenwet van toepassing.

  • 2 In aanvulling op artikel 4:4 lid 3 verstrekt het college zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden na ingang van een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.

  • 3 Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een maand, een aangepast rooster.

Artikel 19b:13 Overgangsrecht

  • 1 Voor de ambtenaar met een volledig dienstverband, die op 31 december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.

  • 2 Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de ambtenaren, die in dienst zijn van de instelling.

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn

Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel 19b:13.

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

  • 1 Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige betrekking recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

  • 2 Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

  • 3 Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.

Paragraaf 4 Ontslag en uitkeringen

  • Artikel 19b:16 Overtolligheid

  • Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde

  • Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur

  • Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV

Artikel 19b:16 Overtolligheid

Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie overeenkomt met de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren.

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde

  • 1 Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende ontslagvolgorde gehanteerd:

    • a

      (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor in aanmerking wensen te komen;

    • b

      aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;

    • c

      (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing van het afspiegelingsbeginsel in combinatie met anciënniteitsbeginsel.

  • 2 Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie leeftijdsgroepen:

    • -

      van 15 tot 30 jaar;

    • -

      van 30 tot 45 jaar; en

    • -

      van 45 jaar en ouder.

  • 3 Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur

  • 1 Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen.

  • 2 Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid.

  • 3 Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

  • 5 Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder

    • -

      de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen

    • -

      minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 2 De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar die:

    • a

      gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:3;

    • b

      in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag in tenminste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest;

    • c

      aantoont dat hij in de periode van vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier jaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen;

    • d

      ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht heeft.

  • 3 De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een dienstverband van:

    • a

      een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6 maanden;

    • b

      twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12 maanden;

    • c

      drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18 maanden;

    • d

      ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24 maanden.

  • 4 De garantie-uitkering KV bedraagt:

    • a

      gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon op de dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren, en

    • b

      vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

  • 5 In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid, recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

  • 6 De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.

  • 7 Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt, wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat de nieuwe werkzaamheden omvat.

  • 8 Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.

  • 9 Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:

    • a

      als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies, dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft geleid, een andere uitkering kan krijgen;

    • b

      met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de ambtenaar volledig gebruik maakt van het ABP Keuzepensioen;

    • c

      op de dag na het overlijden van de ambtenaar;

    • d

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

20 Aanvullende regelingen voor brandweerpersoneel

Pragraaf 1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

  • Artikel 20:1:1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

  • Artikel 20:1:2 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

  • Artikel 20:1:3 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Artikel 20:1:1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.

Artikel 20:1:2 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk in de regel binnen zes kalenderweken na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.

Artikel 20:1:3 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.

Paragraaf 2 Toepasselijkheid van hoofdstuk 3 op brandweerpersoneel in dienstroosters

  • Artikel 20:2 Toepasselijkheid van hoofdstuk 3 op brandweerpersoneel in dienstroosters

Artikel 20:2 Toepasselijkheid van hoofdstuk 3 op brandweerpersoneel in dienstroosters

  • 1 Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die bij een Veiligheidsregio, onderdeel brandweer, werkzaam is in een dienstrooster, en die voor wat betreft de vaststelling van zijn werktijden valt onder artikel 4:8.

  • 2 De artikelen 3:11 en 3:18 zijn niet van toepassing op de ambtenaar genoemd in het eerste lid. Voor deze ambtenaar zijn de lokale regels over vergoeding van het verrichten van onregelmatige diensten en overwerk van toepassing, zoals deze op 31 december 2015 lokaal golden.

  • 3 Indien op 31 december 2015 lokaal een regeling verschuivingstoelage van kracht was, dan blijft deze regeling vanaf 1 januari 2016 van toepassing op de ambtenaar genoemd in het eerste lid.

  • 4 Indien op 31 december 2015 lokaal een regeling van kracht was die voorziet in een functiegebonden toelage dan blijft deze regeling vanaf 1 januari 2016 van toepassing voor de ambtenaar genoemd in het eerste lid.

  • 5 Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de in de leden 2 tot en met 4 genoemde lokale regelingen in het lokale overleg gewijzigd kunnen worden.

21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.

Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat "echtgenoot" moet tevens worden gelezen "levenspartner".

Artikel 21:1:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 21:1:4 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.

22 Overgangs- en slotbepaling UWO

Artikel 22:1:1 Overgangs- en slotbepaling UWO

  • 1 Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.

  • 2 Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, dan wel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 3 Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

Aanvullende regelingen Gemeente Sittard-Geleen

Aanvullende regelingen Gemeente Sittard-Geleen

  • Agressie

  • BABS

  • Dienstkleding

  • Dienstvrije dagen

  • Elektronisch verzenden van rechtspositionele besluiten

  • Gedragscode (integriteit)

  • Gedragscode (voorkoming rassendiscriminatie)

  • Gelaatsbedekkende kleding

  • Gesprekkencyclus, regeling

  • Ideeën

  • IJkbundel (Functiewaardering)

  • IKB-regeling

  • Jubilea en andere bijzondere gebeurtenissen

  • Jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

  • Levensloop

  • Maaltijdvergoeding (overwerk)

  • Melden misstanden

  • Nevenfuncties

  • Ongewenst gedrag (klachtenregeling)

  • Privacy- en Gebruiksreglement voor Elektronische Communicatiemiddelen

  • Reiskosten (gebruik eigen auto)

  • Reiskosten (i.v.m. studie)

  • Richtlijn voor het gebruik van social media

  • Sociaal Statuut

  • Stage

  • Suppletie

  • Telewerken

  • Terugbetaling studiekosten

  • Uitloopschaal

  • Vakantie-verlof

  • Verhaal verkeersboetes

  • Werkervaringsplaats (onkostenvergoeding)

  • Werktijden

  • Ziektekosten (compensatieregeling)

Beleid en protocol tegen agressie en geweld

Inhoudsopgave

  • 0 Inleiding

  • 1 Wanneer is er sprake van agressie en geweld

  • 2 Actieplan voorkomen agressie en geweld

  • 3 Omgaan met incidenten

  • 4 Afhandeling van incidenten

    • 4.1 Procedure ordegesprek

    • 4.2 Het doen van aangifte

    • 4.3 Het verhalen van schade

    • 4.4 Het vastleggen van een incident op een registratieformulier

  • 5 Opvang, begeleiding en nazorg van medewerkers

  • 6 Agressieprotocol in een notendop

  • Bijlagen

    • 1 Huis- en gedragsregels Gemeente Sittard-Geleen

    • 2 Registratieformulier Format brief oproep ordegesprek

    • 3 Format brief verklaring naleving huisregels

    • 4 Format brief waarschuwing algemeen

    • 5 Format brief lokaalverbod algemeen

0 Inleiding

Agressie en geweld in de publieke sector komen helaas vaak voor. De Gemeente Sittard-Geleen vormt hierop geen uitzondering. In de praktijk blijkt dat medewerkers van de Gemeente Sittard-Geleen bij het uitvoeren van hun werk, geregeld worden geconfronteerd met agressie en geweld van ‘klanten’. Als professionele organisatie is het in het belang van burgers en medewerkers dat grenzen worden gesteld aan agressie en geweld en dat daarmee samenhangende verschijnselen adequaat worden aangepakt.

Het college van Burgemeester en Wethouders en de directie van de Gemeente Sittard-Geleen accepteren niet dat medewerkers bij de uitoefening van hun publieke taak toenemend te maken krijgen met agressie en geweld en spreken de volgende intentie uit:

De Gemeente Sittard-Geleen:

  • -

    moet het welzijn en de veiligheid van medewerkers naar vermogen bevorderen en in stand te houden;

  • -

    tolereert onder geen enkel beding agressie en geweld tegen medewerkers en hanteert een zero-tolerance beleid;

  • -

    voert een ‘lik op stuk’ beleid: op agressie en geweld volgt altijd een reactie naar de dader;

  • -

    vordert altijd het eventueel verkregen voordeel, agressie en geweld loont niet.

De doelstelling van dit beleid en protocol is om het gevoel van veiligheid te verhogen door middel van duidelijke procedures en een concreet en bruikbaar actieplan en om een personeelsvriendelijk klimaat te creëren door preventie, incidentbeheersing en nazorg. Aan onze klant maken we duidelijk dat we geen enkele vorm van agressie en geweld tolereren.

Deze notitie bevat: een definitie van agressie en geweld; een plan van aanpak om risico’s te voorkomen; procedures en afspraken zodat medewerkers die met agressie en geweld te maken krijgen weten hoe te handelen; afspraken over opvang van slachtoffers van incidenten zodat nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt blijven.

Verantwoordelijkheid werkgever

Cruciaal is de actieve rol van de werkgever. Deze is verantwoordelijk voor de bescherming van de werknemers bij de uitvoering van de publieke taak. De Gemeente Sittard-Geleen draagt zorg voor de veiligheid van haar personeel door het nemen van preventieve maatregelen zoals het aanbieden van trainingen, het scheppen van organisatorische voorzieningen en het creëren van nazorg-mogelijkheden. Het personeel moet tijdens en na het incident kunnen rekenen op aandacht, ondersteuning en - zo gewenst - professionele hulpverlening na het incident, alsook vergoeding van materiële schade.

Er ligt hier een relatie met de verplichting van de werkgever om een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren. De Arbo-wet eist een aantal activiteiten van de gemeenten op dit terrein zoals:

  • -

    het verzorgen van voorlichting en trainingen aan de medewerkers over risicovolle situaties met agressie en de gevolgen daarvan;

  • -

    het nemen van maatregelen om risico’s weg te nemen of te voorkomen (ontwikkeling, implementatie en borging van veiligheidsbeleid);

  • -

    het treffen van maatregelen om de gevolgen van agressie- en geweldsincidenten in te perken (ondersteuning begeleiding en opvang van werknemers die geconfronteerd zijn met agressie en geweld);

  • -

    zorgen voor bekende en heldere procedures in potentieel gevaarlijke situaties;

  • -

    het melden van ernstige incidenten bij de arbeidsinspectie, indien de getroffen medewerkers letsel hebben opgelopen.

Verantwoordelijkheid medewerker

Ook de medewerkers hebben een eigen verantwoordelijkheid. Werknemers hebben de verplichting om:

  • -

    de getroffen maatregelen te kennen door de aangeboden voorlichting en training te volgen en de voorschriften na te leven;

  • -

    de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen bij de uitvoering van hun werk, ter vermijding van gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van hemzelf of van anderen;

  • -

    volgt de afspraken uit het agressieprotocol;

  • -

    informeert de leidinggevende over (de namen van) agressieve klanten;

  • -

    Signaleert onvolkomenheden daar waar aanpassingen gewenst zijn.

Verder mag worden verwacht dat medewerkers alle mogelijkheden benutten om situaties niet (verder) of onnodig te laten escaleren.

Andere verantwoordelijke betrokkenen

Naast de verantwoordelijkheid die de organisatie heeft, is er een specifieke rol weggelegd voor diverse betrokkenen zoals de leidinggevende en HRM (preventiemedewerker).

De leidinggevende heeft verantwoordelijkheden en toezichthoudende taken als het om het voorkomen van agressie en geweld gaat. De leidinggevende:

  • -

    stelt samen met de medewerkers aanvullende afspraken op het agressieprotocol op;

  • -

    ziet erop toe dat de afspraken uit dit protocol worden nageleefd;

  • -

    ziet erop toe dat medewerkers voldoende training, voorlichting en instructie krijgen;

  • -

    geeft (namen van) agressieve klanten door aan andere medewerkers, zodat zij zich kunnen instellen op mogelijk lastig gedrag;

  • -

    evalueert minimaal eens per jaar met medewerkers de bestaande afspraken en draagt zorg voor jaarlijks onderzoek op bekendheid met/werking van procedures/apparatuur en aanpassingen aan de hand van de hieruit volgende conclusies, zoals het nemen van bouwkundige maatregelen.

De taken en verantwoordelijkheden van de preventiemedewerker:

  • -

    stelt een plan van aanpak op en legt dit ter goedkeuring aan de directie voor;

  • -

    treedt op als trekker van dit plan;

  • -

    evalueert en actualiseert dit plan.

In deze notitie staat opgenomen:

  • 1

    wat wij onder agressie en geweld verstaan en in welke situaties er sprake is van agressie en geweld;

  • 2

    wat de werkgever en de werknemer kunnen doen om agressie en geweld te voorkomen;

  • 3

    wat er bij incidenten van agressie en geweld kan worden gedaan om escalatie te voorkomen;

  • 4

    wat de handelwijze is bij de afhandeling van een incident (procedures voor het doen van aangifte, schadevergoeding en registratie van incidenten);

  • 5

    hoe de opvang, begeleiding en nazorg van betrokkene(n) is geregeld.

Voor wie bedoeld?

Dit beleid en protocol is bedoeld voor die medewerkers van de Gemeente Sittard-Geleen die publiekscontacten hebben. Agressie en geweld worden onder geen enkele omstandigheid getolereerd. Ook niet bij gemeentelijke medewerkers op straat of tijdens huis- en bedrijfsbezoeken. Dus ook medewerkers die werkzaam zijn in het openbaar groen, het onderhoud van wegen, toezichthouders, milieu-inspecteurs, deurwaarders enz. dienen gevrijwaard te blijven van agressie en geweld.

Bij incidenten met agressie en geweld is de functie noch de taak die de ambtenaar heeft binnen de organisatie van belang. Evenmin is het moment, binnen of buiten werktijden, de omstandigheden of de plaats, op het werk of thuis, van belang.

Het gebruik van agressie en geweld tegen werknemers moet wel verband houden met het verrichten van werkzaamheden in de publieke taak. Ook aan het werk gerelateerde incidenten in de privésituatie vallen hier onder.

Het spreekt voor zich dat een adequaat beleid niet alleen voor de medewerkers van belang is maar ook voor (andere) klanten die betrokken kunnen raken bij incidenten.

Oorzaken agressief gedrag

Uit onderzoeken blijkt dat agressie en geweld in de publieke sector in Nederland toenemen. Waar komt deze stijging vandaan? Medewerkers met een publieke taak voeren handelingen en beslissingen uit die de burger in de persoonlijke levenssfeer raken. Agressief gedrag van klanten heeft vaak te maken met het afwijzen van een verzoek.

De wijze waarop klanten daarbij tegemoet worden getreden, is hierin voor een deel bepalend. Publieke dienstverlening is werken met mensen. Mensen hebben emoties. Boosheid is geoorloofd, maar niet als daaruit sociaal ongewenst gedrag voortvloeit met (ernstige) verstoring van de orde als gevolg.

In sommige gevallen leidt geen enkele aanpak tot een reductie van agressief gedrag. Zo is het gebruik van alcohol en drugs of psychopathologie een van de risicofactoren die het gedrag van het individu kunnen beïnvloeden. Daarom is een goed veiligheidsbeleid - hoe dan ook - van groot belang.

Maar ook maatschappelijke veranderingen leiden tot een stijging van agressie en geweld. De Gemeente Sittard-Geleen wil aan deze ontwikkeling een halt toeroepen. In 2009 heeft de Gemeente Sittard-Geleen daarom de landelijke norm voor een veilige publieke taak ondertekend en deelgenomen aan de landelijke actiedag tegen agressie en geweld.

We onderscheiden drie oorzaken van agressie:

1. Frustratie agressie Van frustratie agressie is sprake als het een directe of indirecte reactie is op wat iemand overkomt of overkomen is. De klant voelt zich te kort gedaan, niet begrepen of miskend. Hij voelt zich daarin gefrustreerd. Vaak is er een reeks van teleurstellingen aan vooraf gegaan en vormt een kleinigheid de laatste druppel. Hierdoor kan het lastig zijn om de echte oorzaak voor het gedrag direct te zien.

2. Instrumentele agressieInstrumentele agressie wordt bewust ingezet als middel om een vooraf gesteld doel te bereiken. De agressor dreigt en manipuleert, omdat hij weet of vermoedt dat hij hiermee zijn zin krijgt. Vaak is hij daar erg bedreven in en heeft hij veel ervaring. Dit gedrag is meestal jong aangeleerd of het wordt overgenomen van anderen als blijkt dat dit ‘instrument’ loont. In een onderzoek is vastgesteld dat in 36 procent van de gevallen agressie en geweld wordt uitgeoefend om (ook) iets voor elkaar te krijgen. Deze vorm van agressie is rationeel en houdt op als het doel niet kan worden bereikt of bereikt is.

3. Agressie als gevolg van psychopathologie Aan deze oorzaak van agressie valt door de organisatie en haar medewerkers weinig te veranderen. Mensen kunnen bijvoorbeeld tijdens een psychose stemmen horen, waarvan zij opdrachten krijgen. Dit is het gevolg van een innerlijk proces. Psychisch gestoorde mensen kunnen echter wel degelijk ook een van de twee bovenstaande vormen van agressie vertonen. Vaak wordt de agressie dan ten onrechte toegeschreven aan de onderliggende ziekte.

Om adequaat agressie en geweld te herkennen en hierop te reageren, is het noodzakelijk om kennis en inzicht te hebben in de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen. In opleiding en training moet daaraan aandacht worden besteed.

1 Wanneer is er sprake van agressie en geweld?

Het is belangrijk om over een gemeenschappelijk kader te beschikken zodat voor iedereen duidelijk is in welke situaties er sprake is van agressie en geweld. De Gemeente Sittard-Geleen hanteert de definitie van het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK):

“Het welbewust verbaal uiten, gebruiken van fysieke kracht of macht, dan wel dreigen daarmee, gericht tegen een werknemer, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van de publieke taak, wat resulteert of waarschijnlijk zal resulteren in een gevoel van bedreiging, materiële schade, letsel, psychische schade of de dood.”

Daaronder vallen de volgende vormen van agressie en geweld:

  • -

    verbaal geweld (beledigen, vernederen, uitschelden, schreeuwen en treiteren);

  • -

    dreigen met geweld ten aanzien van de medewerker of zijn/haar familie;

  • -

    fysiek geweld (lichamelijk, zoals slaan, schoppen en spuwen, maar ook het gericht gooien met voorwerpen);

  • -

    (seksuele) intimidatie;

  • -

    vernielzucht (persoonlijke bezittingen, kantoorinventaris e.d.);

  • -

    weigering gebouw te verlaten.

Of er sprake is van agressie hangt af van het gedrag van de dader en niet van de reactie daarop van het slachtoffer. Dit is een belangrijk uitgangspunt. De organisatie bepaalt hiermee de norm. Dit heeft een positief effect op de aangiftebereidheid van de medewerkers.

Strafrechtelijke mogelijkheden

Een belangrijk deel van de hiervoor genoemde gedragingen vallen onder het Wetboek van Strafrecht (Sr) en is strafbaar.

In het geval van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak gaat het voornamelijk om de volgende strafbare feiten:

  • -

    belediging (tegen openbaar gezag) (art. 266 en 267 Sr);

  • -

    bedreiging (met geweld) (art. 285 Sr);

  • -

    fysiek geweld/misdrijven tegen het leven gericht (art. 141, 287, 288, 289, 300, 302, 303, 304, 307 en 308 Sr);

  • -

    geweldsmisdrijven tegen het openbaar gezag (art.179, 180, 181, 182, 184, 185 Sr);

  • -

    diefstal met geweld of afpersing (art. 312 en 317 Sr);

  • -

    opruiing (art. 131 Sr);

  • -

    lokaalvredebreuk (art. 139 Sr);

  • -

    vernieling (art. 350 Sr).

2 Actieplan voorkomen agressie en geweld

Wat kan er worden gedaan om agressie en geweld te voorkomen? Als professionele organisatie is het allereerst in het belang van burgers en medewerkers dat grenzen worden gesteld aan agressie en geweld en dat daarmee samenhangende verschijnselen adequaat worden aangepakt.

In zijn algemeenheid heeft een klantvriendelijke sfeer in publieksruimten een positief effect. Maar ook adequate procedures en werkwijzen waarbij klantgerichtheid centraal staat, helpen om agressie en geweld te voorkomen. Hierbij zijn de basisprincipes van klantvriendelijkheid van belang zoals wij deze in onze organisatie hanteren.

Van de organisatie wordt bijvoorbeeld ook verwacht dat zij bij de werving en selectie goed letten op de voor de desbetreffende functie noodzakelijke sociale vaardigheden en stressbestendigheid.

Van medewerkers wordt verwacht dat zij beschikken over de juiste vaardigheden en houding in het omgaan met klanten (duidelijke, rechtvaardige, zakelijk en servicegerichte opstelling) en dat zij voor de behandeling van klantenvragen de geldende termijnen en procedures in acht nemen.

Naast de hiervoor genoemde zaken zijn er diverse aanvullende acties nodig waarmee de organisatie paal en perk stelt aan agressie en geweld. De Gemeente Sittard-Geleen neemt daarom de volgende maatregelen:

  • 1

    De Gemeente Sittard-Geleen draagt actief uit wat de organisatienorm is voor acceptabel gedrag zodat duidelijk is welk gedrag wel en welk gedrag niet wordt aanvaard. Hiervoor hanteert de Gemeente Sittard-Geleen algemene gedrag- en huisregels waaraan iedereen zich dient te houden en communiceert hierover intern naar haar medewerkers en extern naar haar klanten (zie bijlage gedrag- en huisregels Gemeente Sittard-Geleen).

  • 2

    De Gemeente Sittard-Geleen biedt in haar opleidingsplan structureel trainingen aan ‘omgaan met agressie’. In deze training wordt o.a. het beleid en het protocol tegen agressie en geweld van de Gemeente Sittard-Geleen toegelicht. (Nieuwe) medewerkers met publiekscontacten zijn verplicht deze trainingen te volgen. De Gemeente Sittard-Geleen organiseert regelmatig training en opleiding voor haar medewerkers zodat inzicht in typen van agressie en kennis over reacties op agressie bijdraagt aan het hanteerbaar houden van agressie en geweld. Zo werkt bij frustratieagressie het tonen van begrip en empathie de-escalerend. Instrumentele agressie is meer in de persoon van de agressor zelf gelegen om zijn doel voor elkaar te krijgen. De-escalatie technieken zoals begrip tonen en inlevingsvermogen helpen in deze situatie niet. Hier is grenzen stellen en sanctioneren aan de orde.Daarnaast worden waarnodig aanvullende trainingen georganiseerd, bijvoorbeeld training in opvang, begeleiding en nazorg van slachtoffers of in het voeren van ordegesprekken.

  • 3

    De Gemeente Sittard-Geleen hanteert een beleid en protocol tegen agressie en geweld. Hierin staat opgenomen hoe wij binnen onze gemeente met agressie en geweld omgaan. Waar nodig worden op basis van een risicoanalyse specifieke afspraken gemaakt op de afdeling- of teamniveau. Denk hierbij aan aanvullende afspraken over alarmering en opvolging bij huisbezoeken of procedures.

  • 4

    De Gemeente Sittard-Geleen neemt vooraf voldoende veiligheidsmaatregelen. Hierbij valt te denken aan (technische) maatregelen rondom alarmering, maar ook bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om de veiligheid van de medewerkers te bevorderen.

  • 5

    Binnen de Gemeente Sittard-Geleen worden alle incidenten van agressie en geweld geregistreerd. Goede registratie maakt het mogelijk om de juiste maatregelen te treffen, te evalueren, acties op te volgen, en anderen binnen de gemeentelijke organisatie te informeren over agressieve klanten, zodat zij zich voldoende kunnen voorbereiden op mogelijk lastig gedrag. In de CAO is de afspraak vastgelegd dat gemeenten een registratiesysteem invoeren. Gemeenten maken hiervoor gratis gebruik van het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Een belangrijk aandachtspunt hierbij vormt de bereidheid om te registreren. In de uitvoering van het communicatieplan zal hieraan aandacht worden besteed.

  • 6

    Binnen de Gemeente Sittard-Geleen is duidelijk hoe op dit terrein de verantwoordelijkheden liggen en wordt daarna gehandeld. Naast de verantwoordelijkheid die de organisatie heeft, is er een specifieke rol weggelegd voor diverse betrokkenen zoals de leidinggevende, de medewerker en HRM (preventiemedewerker). Via de RI&E wordt de voortgang getoetst.

3 Omgaan met incidenten

Als een situatie escaleert dan staat de eigen veiligheid voorop. Weten hoe te handelen en hoe de situatie onder controle te houden is erg belangrijk. Onkundig gedrag kan de situatie verder doen escaleren. Hoe de situatie onder controle te houden en niet onnodig uit de hand te laten lopen vormt onderwerp van de trainingen agressiebeheersing die de Gemeente Sittard-Geleen regelmatig organiseert. In deze training worden handreikingen gedaan om te leren met agressie om te gaan. Op basis van deze trainingen en de inzichten die in de loop van de tijd zijn opgedaan in het omgaan met agressie en geweld, zijn de volgende regels opgesteld.

  • Voorkom paniek/grote drukte. Hou het kort

    • -

      Paniek kan tot impulsieve, niet bedoelde acties leiden.

    • -

      Weer toeschouwers bij het spektakel.

    • -

      Neem de agressor, indien mogelijk, mee naar een rustige plek.

    • -

      Voorkom langdurige spanning. Maak als het kan een vervolgafspraak.

  • Liever tijdelijk toegeven, dan klappen oplopen

    • -

      Niemand heeft iets aan een gewonde held.

    • -

      Geef aan dat je toegeeft om onder de spanning uit te komen.

    • -

      Geef tegelijkertijd aan dat het slechts een tijdelijk toegeven is.

  • Neem de agressor serieus

    • -

      Hij probeert, op zijn manier, met jou te communiceren.

    • -

      Luister goed en registreer het non-verbale gedrag.

    • -

      Geef hierop gerichte feedback en vat regelmatig samen.

    • -

      Toon echte betrokkenheid/interesse en eventueel ontzag.

    • -

      Kom niet in de verleiding tot kleineren en/of grappen maken.

    • -

      Wie zich als boef presenteert heeft er recht op als boef behandeld te worden.

  • Neem jezelf en je gevoelens ook serieus

    • -

      Stel duidelijk grenzen aan de ander, wat je acceptabel vindt.

    • -

      Reageer vanuit je eigen kracht op je eigen manier.

    • -

      Als iets werkt voor een ander, hoeft dit nog niet voor jou te werken.

    • -

      Geef na afloop aan, wat je van collega’s of leiding verwacht.

  • Zorg voor de veiligheid van de agressor

    • -

      Vooral in het belang van je eigen veiligheid en die van anderen.

    • -

      Hij is bedacht op tegengeweld en reageert daar heftig op.

    • -

      Zorg dat er een uitweg is voor de agressor.

    • -

      Een kat in het nauw maakt rare/gewelddadige sprongen.

Maak altijd melding

Maak altijd melding, ook als je denkt dat het wel mee is gevallen. Van elk incident valt te leren. En hoe kun je anders in de gaten houden of dezelfde persoon weer in de fout gaat, maar dan bij een andere afdeling? Of anticiperen op de komst van een lastige klant? Zo bescherm je ook je collega’s.

4 Afhandeling van incidenten

Als professionele organisatie is het in het belang van burgers en medewerkers dat agressie en geweld en daarmee samenhangende verschijnselen adequaat worden aangepakt. Ondanks alle goede voorzorgen voorkomen we niet altijd agressie en geweldsincidenten. De Gemeente Sittard-Geleen voert een ‘lik op stuk’ beleid om grenzen te stellen aan agressie en geweld. Geen enkel incident blijft zonder reactie.

Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Er zijn vaste procedures die leiden tot het opleggen van een sanctie aan de dader. Dat kan variëren van een ordegesprek tot de ontzegging van de toegang van de gebouwen.

  • -

    De gang van zaken bij het doen van aangifte is geregeld.

  • -

    Schade wordt te allen tijde verhaald.

  • -

    Alle incidenten worden geregistreerd op een daarvoor bestemd registratieformulier.

Vastgelegde procedures:

1. Het ordegesprekHet ordegesprek is een gesprek waarin de klant die zich heeft misdragen wordt aangesproken op zijn gedrag. Dit gesprek vindt plaats als reactie op agressie. In dat gesprek geeft de vertegenwoordiger van de gemeente Sittard-Geleen aan dat het gedrag niet door de beugel kan en wordt de klant verzocht om een verklaring te onderteken waarin hij aangeeft de gedragsregels te accepteren. Tekent hij of zij deze verklaring niet, dan volgt er een gebouwverbod.

2. Het doen van aangifte bij de politieUitgangspunt is dat de Gemeente Sittard-Geleen altijd aangifte doet van een strafbaar feit. Medewerkers worden ook zoveel mogelijk gestimuleerd om aangifte te doen. De handelwijze rondom aangifte binnen de Gemeente Sittard-Geleen (wie doet wat en wanneer) wordt verder toegelicht.

3. Het verhalen van (im)materiële schadeDe Gemeente Sittard-Geleen verhaalt altijd de schade op de dader. De mogelijkheden worden verder toegelicht.

4. Het registreren van het incident Alle voorvallen worden geregistreerd. Daarvoor is via intranet een registratieformulier beschikbaar. De Gemeente Sittard-Geleen gaat voor de registratie gebruik maken van het gemeentelijk incidenten registratiesysteem (GIR).

Deze vier procedures worden in dit hoofdstuk verder toegelicht.

4.1 Procedure ordegesprek

De Gemeente Sittard-Geleen hanteert het uitgangspunt dat geen enkel incident zonder reactie blijft. Het ordegesprek vormt hierin de eerste stap. Hierbij dient snel en adequaat te worden gehandeld. Dit houdt in dezelfde dag nog de klacht op papier zetten en de daaropvolgende dag de klant meteen in kennis stellen van de genomen maatregelen.

Wanneer een ordegesprek?

Een ordegesprek wordt gevoerd na iedere ordeverstoring die negatief effect had op de voortgang van de werkzaamheden, op het welzijn of de veiligheid van medewerkers en/of van bezoekers. Het ordegesprek wordt in ieder geval gevoerd als medewerkers bedreigd worden of als er schade wordt toegebracht aan mensen, gebouwen of goederen.

Tussen het incident en ordegesprek wordt de dienstverlening opgeschort. Dit betekent dat dienstverleningshandelingen, oordeelsvorming en besluitvorming achterwege blijven.

Gevolg geven aan een oproep voor een ordegesprek is de minimale voorwaarde voor hervatting van deze dienstverleningshandelingen. De uitkomst van het gesprek is bepalend voor het gevolg.

Het kan zijn dat een klant na een ordegesprek nogmaals in de fout gaat. Dan wordt er meteen een gebouwverbod opgelegd. Bij een ernstig incident, kan de leiding naar bevind handelen en besluiten om meteen een gebouwverbod op te leggen.

Doelen van het ordegesprek

  • -

    Orde herstellen;

  • -

    De regie terugkrijgen bij de organisatie;

  • -

    Waarborgen van veiligheid van medewerkers;

  • -

    De integriteit van de dienstverlening waarborgen;

  • -

    Dossieropbouw doorvoeren.

Subdoelen:

  • -

    Relatieherstel kan het gevolg zijn van het ordegesprek, maar is niet een noodzakelijke uitkomst. Relatiebeëindiging kan immers ook een uitkomst zijn van het ordegesprek.

  • -

    Schade aan de orde stellen. Betalingsregeling starten.

  • -

    Het voeren van een goed ordegesprek kan een positief effect hebben op het verwerkingsproces van de dienstverlener die bij het incident betrokken was.

Waar gaat het ordegesprek over?

Het ordegesprek gaat over het gedrag van de klant. In dit gesprek mag nooit het inhoudelijke probleem van de klant aan de orde komen. In veel gevallen zal de klant aangesproken zijn op zijn gedrag door één of meerdere medewerkers. Het probleem is dus dat de klant de regiefunctie van de medewerker/organisatie niet accepteert. Het gesprek is kort: ‘Dit is onze norm en de enige manier om gebruik te blijven maken van onze diensten is dat u zich aan die norm houdt.’We vragen een (getekende) garantieverklaring voor toekomstige dienstverleningssituaties. Indien nodig wordt een strakker regime aangezegd, waaronder (voorlopig) de contacten tussen de klant en de organisatie plaatsvinden.

Wie voert het ordegesprek?

Degene die het gesprek voert, is bevoegd om dit te doen. Hij mag de organisatie vertegenwoordigen. De leidinggevende is er verantwoordelijk voor dat het gesprek plaatsvindt. Dat wil niet zeggen dat hij het ook (altijd) zelf voert. Laat hij een andere medewerker het gesprek voeren, dan draagt hij de voor dit gesprek benodigde bevoegdheden over aan die medewerker. De opstelling is in alle gevallen: ‘Ik spreek hier namens de organisatie’.

Niet iedereen kan iedereen onder alle omstandigheden te woord staan of ieder soort gesprek voeren. Koppel het voeren van dit soort gesprekken aan talent, niet aan functie. Ook wie het normaal gesproken goed kan, komt wel eens iemand tegen die hij beter vermijdt. Of er zijn situationele factoren die van negatieve invloed zijn op zijn functioneren op dat moment, in die omstandigheden. Het is niet professioneel als je een ordegesprek voert terwijl je ‘bang’ bent voor de klant of andere belemmeringen ervaart. Een professional kent en onderkent zijn sterke en zwakke punten. Het gesprek voeren ‘omdat niemand anders dat durft’ is de slechtst denkbare reden om het te doen.

Wie zijn er bij het gesprek aanwezig?

Vraag je af of buiten de opgeroepen klant en degene die namens de organisatie het gesprek voert, ook de medewerker die betrokken was bij het grensoverschrijdend gedrag het gesprek moet bijwonen. De aanwezigheid suggereert dat het een persoonlijk conflict is en dat de inhoud ter sprake komt. Over de inhoud willen we het juist niet hebben en er is sprake van een conflict met de organisatie. Bovendien kan de gespreksleider dan te maken krijgen met een dubbele dynamiek: de klant kan op de medewerker reageren, hem in het gesprek betrekken. Het hoeft geen probleem te zijn als hij de regie strak in handen heeft. Maar hij maakt het zichzelf moeilijk. Ook kan het zijn dat de aanwezige medewerker nog even zijn gram wil halen. Je zou dan je collega moeten corrigeren in het bijzijn van de klant.

Als deze vraag speelt, vraag je dan af wat de functie van de aanwezigheid van de medewerker is voor het bereiken van je gespreksdoelen.

Het is niet te voorkomen dat de opgeroepen klant zich bij laat staan door een advocaat. Andere partijen – gezinsleden, kennissen- worden bij voorkeur geweerd.

De voorbereiding

Inventarisatie

Wie was het? Verzamel alle klantgegevens en de klanthistorie. Wat is er gebeurd? Hoe is het gebeurd? Wanneer? Waar?Welke vorm van agressie was dit? Frustratie- of instrumentele agressie, of misschien wel beide.

Bij frustratie-agressie:

  • -

    Welke kritiek had de klant op de dienst?

  • -

    Was er reden tot boosheid?

  • -

    Kunnen wij hier wat van leren?

  • -

    Beschrijf het grensoverschrijdende gedrag.

  • -

    Wat betekende het gedrag voor de betrokken medewerker, andere medewerkers, collega’s en bezoekers?

  • -

    Was er schade (materieel en immaterieel)?

Bij instrumentele agressie:

  • -

    Beschrijf het grensoverschrijdende gedrag.

  • -

    Wat betekende het gedrag voor de betrokken medewerker, andere medewerkers, collega’s en bezoekers?

  • -

    Was er schade (materieel en immaterieel)?

Bepaal wat er tijdens het gesprek aan de orde moet komen.

Waar hebben we het wel over en waarover praten we niet? Bedenk dat het goed is om je een beeld te vormen van de aanleiding en de oorzaak van de agressie. Tegelijkertijd is de valkuil dat hierdoor begrip ontstaat voor het wangedrag. Er is ruimte voor begrip voor boosheid en irritatie, nooit voor kwaadaardige vormen zoals agressie!

Je kunt bij de voorbereiding van het gesprek ruimte inbouwen voor de interpretatie van het gebeuren van de klant.

Bereid een duidelijk verhaal voor over wat het toekomstscenario is in het geval de klant nogmaals de fout in gaat / zijn garantieverklaring niet na komt: tweede en laatste ordegesprek, nog strakker regiem, een derde incident leidt tot staking van dienstverlening met als mogelijk gevolg staking van de dienst en einde klantrelatie.

Schat veiligheidsrisico’s in

De klant dient tijdens het gesprek de veiligheid van medewerkers bij toekomstige dienstverlening te garanderen. Die garantie heeft hij nog niet gegeven als het ordegesprek wordt gevoerd. Ook kan het zijn dat op basis van overleg met de politie deze adviseert het gesprek niet op kantoor te houden. Om deze redenen is het ordegesprek het enige gesprek dat onder bijzondere omstandigheden plaats kan vinden. Dus in aanwezigheid van een collega, een beveiliger, een politieagent of zelfs op het politiebureau. Als de klant tijdens het ordegesprek een veiligheidsgarantie afgeeft, dan moeten vervolgens de dienstverleningscontacten onder (semi-)normale omstandigheden plaatsvinden. Geeft hij die garantie niet dan is er reden om staking van dienstverlening te overwegen of, als dat de belangen van de dienstverlenende instantie schaadt, vormen van aangepast dienstverlening, waarvan de rekening in beginsel bij de burger wordt gepresenteerd.

Oproep voor het gesprek

Stuur een schriftelijke oproep (een uitnodiging is vrijblijvend een oproep is dwingend). Tijd en plaats van het gesprek worden door de organisatie vastgesteld. Deelname aan het gesprek is voorwaarde voor verdere dienstverlening. De dienstverlening is dus opgeschort in afwachting van de uitkomst van het gesprek. Tot die tijd geldt dus een inhoudelijk contactverbod en een toegangsverbod.Beschrijf het incident in de uitnodiging niet uitputtend. Verwijs er kort naar in termen van normoverschrijdend gedrag, ordeverstoring of agressie. Benoem het doel van het gesprek en kondig waarschuwingen, maatregelen, verhaalacties of sancties aan. Geef aan wie bij het gesprek aanwezig zijn. Meld dat de klant alleen dient de komen. Geef eventueel aan dat de klant door zijn komst te kennen geeft dat hij de veiligheid van zijn gespreksdeelnemers waarborgt. Als hij tijdens het gesprek blijk geeft van het tegendeel dan leidt dit tot voortzetting van de opschorting van de dienstverlening, het inhoudelijk contactverbod en het toegangsverbod.

De inzet van het gesprek

Maak verschil tussen frustratieagressie, instrumentele agressie en ordeverstoringen. De inzet bij frustratieagressie is boos zijn mag, maar …. (kaders aan geven). Ook al hebben we begrip voor boosheid, agressie blijft onaanvaardbaar! De organisatie geeft aan hoe men in het vervolg met klachten en/of meningsverschillen dient om te gaan.

In alle gevallen:Verklaring laten ondertekening anders sanctie opleggen (gebouwverbod). Als er schade is ontstaan, aangeven dat deze wordt verhaald.Schriftelijke garanties eisen voor de toekomst.

De vorm

We spreken van een ordegesprek. Toch heeft dit gesprek meer het karakter van een monoloog. De organisatievertegenwoordiger verwoordt de eisen en voorwaarden waaronder eventuele dienstverlening plaatsvindt. Dit gesprek is daarom kort.

Als vertegenwoordiger van de organisatie heb jij de regie.

Aandachtpunten

  • -

    Gebruik je verontwaardiging (emotie zorgt ervoor dat de boodschap overkomt), maar laat het niet de overhand hebben.

  • -

    Let op reacties van de klant.

  • -

    Denk aan het aandeel van de medewerker in het conflict: daar hebben we officiële procedures voor (klacht indienen).

  • -

    De klant hoeft het niet met onze conclusies of aangezegde maatregelen eens te zijn. Stel heldere regels, wees duidelijk (welk gedrag verwachten we en wat zijn ongewenste gedragingen).

  • -

    Maak duidelijk dat wat er in het gesprek ook is gebeurd, agressie of ander normoverschrijdend gedrag nooit mag.

  • -

    Heb het over feitelijk gedrag.

  • -

    In een ordegesprek houd je de orde heel strak.

  • -

    We gaan ervan uit dat iemand meent wat hij zegt. Toekomstig gedrag moet vervolgens bewijzen of de klant woord houdt.

  • -

    Let op waar je iemand op aanspreekt: gevoel voor humor is te betwisten, aanwijzingen van medewerkers om te stoppen met het ongewenste gedrag niet.

  • -

    Relatieherstel is aan de klant, niet aan jou.

  • -

    Excuus aanbieden is nooit de inzet. Het kan wel de uitkomst zijn. Stuur nooit de klant naar de medewerker met de boodschap dat hij zijn excuus aan moet bieden. Je ontneemt de medewerker daarmee de mogelijkheid om het excuus te weigeren. In feite bied je de klant de kans om de medewerker nog eens te vernederen.

Achteraf

Bevestiging Bevestig het ordegesprek z.s.m. (binnen een dag) met een brief. Zet de aanleiding voor het gesprek, de conclusies en de vervolgstappen tevoren vast op papier. De inhoud van het gesprek is per slot van rekening van tevoren bepaald.

Daaronder (of op een apart vel) staat de verklaring, waarin de klant verklaart de orde, veiligheid en het welzijn voor de toekomst te garanderen, met ruimte voor ondertekening. Laat deze brief in tweevoud tekenen. Meld ook dat er een kopie in het dossier gaat en er een kopie naar de politie gaat.

De invulling van de sanctie/maatregel die iemand krijgt, kan wel afhankelijk zijn van hoe iemand reageert. Als iemand weigert de verklaring te ondertekenen, dan volgt er een gebouwverbod.

TerugkoppelingKoppel terug aan betrokken collega’s (neem dit ruim), ook als er later verdere ontwikkelingen zijn. Hoe is het met degene die het gesprek gevoerd heeft?

4.1.1 Toelichting op ontzegging van de toegang tot gebouw(en);

Naar aanleiding van het incident kan de klant een ontzegging van de toegang tot gebouw(en) worden opgelegd. Een lokaalverbod wordt opgelegd als de klant in het ordegesprek weigert de verklaring te ondertekenen, bij recidive, of als het incident dusdanig ernstig is dat er meteen een gebouwverbod wordt opgelegd.

Een burger kan de huisregels overschrijden door agressief gedrag te vertonen. Wanneer hij daarop is aangesproken, maar hij de regels niet erkend of in herhaling valt, zijn gedrag niet verbetert, kan - afhankelijk van het type dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden - een gebiedsverbod, een toegangs- of pandverbod worden opgelegd, mits dit bij wet is geregeld. Bij een dergelijk verbod wordt gelet op proportionaliteit en subsidiariteit, want het is een ingreep in de bewegingsvrijheid van de burger en bewegingsvrijheid is een grondrecht. Op een grondrecht kan alleen inbreuk worden gemaakt als dit wettelijk is geregeld.Zonder een effectieve handhaving heeft het opleggen van een verbod geen meerwaarde. Het is daarom noodzakelijk dat de betrokkenheid van politie, OM en gemeente is gegarandeerd. Een verbod maakt altijd onderdeel uit van een pakket aan maatregelen in het kader van het veiligheidsbeleid, zoals bijvoorbeeld huisregels en training van werknemers in het omgaan met agressie en geweld. Schending van een verbod is een strafbaar feit (bijvoorbeeld lokaalvredebreuk artikel 139 wetboek van strafrecht). Daarvan doet de gemeente aangifte bij de politie.

Uitgangspunt is dat op elke vorm van agressie een sanctie volgt. Dat kan zijn:

  • a

    een oproep voor een ordegesprek en tot die tijd ontzegging van dienstverlening;

  • b

    een waarschuwing

  • c

    ontzegging van toegang tot gemeentelijke gebouwen en terreinen (lokaalverbod)

Van deze beleidslijn kan in bijzondere gevallen worden afgeweken.

Als een burger de toegang tot de organisatie fysiek wordt geweigerd, mag hij gebouwen en terreinen van de gemeente niet meer bezoeken en, indien dit óók is bepaald, ook geen telefonisch contact opnemen met de gemeente. Het doel is tweeledig: bescherming van de medewerkers en sanctioneren van het agressieve gedrag. De burger kan tijdens deze periode op drie manieren contact opnemen met de gemeente:

  • -

    telefonisch contact (tenzij dit ook onder de ontzegging valt);

  • -

    schriftelijk door middel van briefwisseling;

  • -

    via een gemachtigde.

Burger verschaft zich toch toegang

Mocht een klant aan wie de toegang is ontzegd toch het gebouw betreden, dan is dit een wederrechtelijke handeling. Mocht de burger die de toegang is ontzegd, toch onuitgenodigd verschijnen, dan is de procedure als volgt:

  • -

    De medewerker - meestal de medewerker van de receptie - die de aanwezigheid van de klant constateert, vraagt de klant het gebouw onmiddellijk te verlaten. De klant is dan al in overtreding.

  • -

    Als deze niet reageert op dat verzoek belt de receptie de politie.

  • -

    Verzoek aan de politie is de klant te verwijderen.

  • -

    De afdeling doet aangifte.

Verschijningsplicht blijft bestaan

Dit betekent dat de klant, ondanks de ontzegging, in uitzonderingssituaties wanneer het echt niet anders kan, verplicht blijft om te verschijnen op oproepen van de organisatie. Tijdens deze oproepen wordt de veiligheid van de medewerkers gewaarborgd. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • -

    De medewerker, die de klant heeft uitgenodigd, stelt de receptie hiervan op de hoogte om te voorkomen dat de klant meteen wordt weggestuurd.

  • -

    Het gesprek wordt door twee medewerkers gevoerd.

Herstellen van het contact

Het is van belang om in een periode van ontzegging na te gaan of het mogelijk is het contact te herstellen. Bijvoorbeeld op basis van positieve ervaringen met de klant tijdens de ontzeggingperiode. Als herstel van het contact wenselijk blijkt, kan een gesprek worden georganiseerd waarin afspraken worden gemaakt over de manier van omgaan met elkaar.

4.1.2 Gebiedsverbod bij agressie op straat

De burgemeester kan op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, bevelen geven ter handhaving van de openbare orde. Het doel van deze bevelen is om de rust en orde ter plaatse te herstellen. Op basis van dit artikel worden in de praktijk zogenaamde ‘gebiedsverboden’ uitgevaardigd. Deze (bestuurlijke) bevelen richten zich tot personen die in een aangewezen gebied de openbare orde verstoren door hun overlastgevend gedrag. De strekking ervan is dat betrokkene zich gedurende een bepaalde termijn niet mag ophouden in en rond een bepaalde locatie. Deze bevelen hebben een duur van maximaal vier weken.Onder omstandigheden kunnen personen die door hun gedrag de openbare orde ernstig verstoren – dus ook personen die agressief gedrag vertonen – uit de directe omgeving worden geweerd. De mate van ordeverstoring en de noodzaak van het gebiedsverbod moeten duidelijk worden gemotiveerd. De maatregel impliceert immers een beperking van de bewegingsvrijheid. Een dossier van de strafbare en ordeverstorende gedragingen en een goed gemotiveerd voorstel van de politie zijn daarom onontbeerlijk. In het kader van de vervolging van een strafbaar feit kan het gebiedsverbod, in combinatie met een voorwaardelijke straf, als bijzondere voorwaarde door de rechter worden opgelegd.

4.2 Het doen van aangifte

Als er sprake is van dreiging, fysiek geweld of vernieling, wordt er altijd aangifte gedaan bij de politie. De leidinggevende neemt hierover een besluit en is ook verantwoordelijk voor de aangifte

Wie doet aangifte?

Aangifte van een strafbaar feit moet altijd gebeuren door een natuurlijk persoon. In naam van de gemeente of een of andere afdeling kan dus nooit aangifte worden gedaan. Aangifte gebeurt altijd op naam. Als adres wordt echter vermeld het adres van de locatie waar het gebeuren plaatsvond. Het privé-adres van de desbetreffende medewerker komt niet in het proces-verbaal te staan!

Als sprake is van een algemene bedreiging of vernieling, dan doet het afdelingshoofd / plaatsvervanger aangifte.

Inmiddels is het ook mogelijk om anoniem aangifte te doen. Hiermee wordt het voor slachtoffers van geweld tegen de publieke taak mogelijk om onder nummer (i.p.v. naam en/of adresgegevens) aangifte te doen of een verklaring af te geven. Het nummer is een nieuw in te voeren uniek nummer, waardoor de bescherming optimaal is. De aangifte kan namens de werknemer worden gedaan door de werkgever, met daarbij een door de aangever zelf op schrift gestelde verklaring, waarbij de identiteit van de aangever zelf niet wordt prijsgegeven. Naam, adres en andere persoonlijke gegevens worden dan niet in de aangifte en verklaring opgenomen. Wel zal in dit geval de aangever met een nummer worden aangeduid. Ook kan de werknemer zelf aangifte doen, waarbij zijn naam wordt vervangen door een uniek nummer.

Aangifte doen van een strafbaar feit leidt alleen tot strafvervolging als er getuigen zijn. Een één op één situatie (slachtoffer versus dader) leidt dus (in het algemeen) niet tot vervolging. Noteer daarom dus altijd de persoonlijke gegevens van eventuele getuigen.

Als er onverhoopt geen getuigen mochten zijn van een strafbaar feit, moet ook in een dergelijke situatie aangifte worden gedaan (voor de registratie).

Als sprake is van bedreigingen die onmiddellijk politie-ingrijpen noodzakelijk maken, bel het landelijke alarmnummer 112. Bij minder dringende zaken bellen naar nummer 0900 – 8844 (algemeen informatienummer).

Aangifte bij de politie

Aangifte doen betekent de politie verzoeken een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit is bevoegd hiervan aangifte te doen (artikel 161 Wetboek van Strafvordering (Sv). Het is verplicht om aangifte te doen wanneer men kennis draagt van met name misdrijven, waaronder misdrijven tegen het leven gericht (artikel 160 Sv). Deze verplichting geldt niet voor personen die door de aangifte zelf gevaar lopen om vervolgd te worden, of voor personen die, bij vervolging van iemand, zich kunnen verschonen bij het afleggen van een getuigenis (denk bijvoorbeeld aan een advocaat). Op het niet voldoen aan de in artikel 160 Sv genoemde verplichting tot het doen van aangifte staat geen straf.

De politie is verplicht de aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Het is wel belangrijk dat werknemers die slachtoffer zijn van geweld, aangifte doen. Niet alleen voor de opsporing, vervolging en uiteindelijke berechting van de dader, maar ook om eventuele schade op de dader te verhalen en om beter zicht te krijgen op de problematiek van de aanpak van agressie en geweld. Voor de aangifte van een aantal strafbare feiten, zoals belediging, bedreiging en mishandeling is de persoonlijke beleving en ervaring van het betrokken slachtoffer heel belangrijk.

Verzamel bij het doen van aangifte zoveel mogelijk bewijsmateriaal. Denk hierbij aan foto’s (bijvoorbeeld van de vernieling of van het letsel van het slachtoffer), doktersverklaringen, camerabeelden, situatieschetsen en eventuele gegevens van getuigen.

Uitgangspunt is dat bij (ernstige) incidenten altijd aangifte wordt gedaan. Sommige werknemers aarzelen om aangifte te doen, omdat zij bang zijn voor represailles door de dader. In die gevallen is het goed met hen te overleggen over de mogelijkheid om anoniem aangifte te doen, elders domicilie te kiezen of dat de werkgever namens de werknemer aangifte doet.

Elders domicilie kiezen

De betrokken werknemer kan het adres van de gemeente Sittard-Geleen (werkgever) of het adres van het politiebureau opgeven in plaats van zijn woonadres. Zijn eigen adresgegevens blijven dan uit het dossier. Het voordeel daarvan is dat het adres van de werknemer niet bekend wordt bij de verdachte. Een mogelijk nadeel is dat alle post over het verloop van de aangifte en de eventuele strafzaak naar het domicilieadres wordt gestuurd. Voor de gemeente betekent dit dat zij de post aan de werknemer/het slachtoffer door moeten sturen.

Aangifte door werkgever

In principe kan iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit daarvan aangifte doen. Dit geldt ook voor de werkgever. De werkgever kan om verschillende redenen aangifte doen namens de werknemer, bijvoorbeeld vanwege een mogelijk schadeverhaal en/of wanneer de werknemer geen aangifte wil doen uit angst voor wraakacties. Van de werkgever wordt verwacht dat hij zich extra inspant om zijn werknemer(s) te beschermen tegen ‘secundaire victimisatie’ (het zich als het ware voor de tweede keer slachtoffer voelen).Het komt ook voor dat de werknemer wel aangifte wil doen, maar daar zelf psychisch of fysiek niet toe in staat is. De werkgever doet dan, met een schriftelijke volmacht van de werknemer, namens hem aangifte. De persoonlijke beleving van de werknemer kan dan bijvoorbeeld via een schriftelijke verklaring in het proces-verbaal worden verwerkt. Voor de aangifte van een aantal strafbare feiten zoals belediging, bedreiging en mishandeling is de persoonlijke beleving van de betrokkene heel belangrijk.

Het feit dat een werknemer elders domicilie kiest of dat de werkgever namens hem aangifte doet, biedt geen volledige garantie dat hij niet in het verdere vervolgingsproces betrokken wordt. Hoewel het in Nederland niet zo gebruikelijk is, kan een slachtoffer, in dit geval de werknemer, in een later stadium als getuige ter terechtzitting worden gehoord. Indien een slachtoffer aangifte doet van een geweldsdelict, vraagt de politie of de aangever er bezwaar tegen heeft dat zijn of haar persoonsgegevens worden doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland biedt kosteloze ondersteuning aan slachtoffers en getuigen van strafbare feiten en neemt naar aanleiding van bericht van de politie contact op met de aangever.

(Anonieme) melding bij de politie

Als de betrokkene geen aangifte doet, maar alleen een melding maakt, gaat de politie in principe niet over tot opsporingshandelingen. Een melding kan voor de politie wel aanleiding zijn om een bepaald adres wat scherper in de gaten te houden. Bovendien bouwt de politie zo een dossier op. Wanneer daar aanleiding voor is, kan de politie overgaan tot het ambtshalve instellen van een opsporingsonderzoek. Uiteraard doet de politie dit na overleg met de officier van justitie.Ieder slachtoffer of getuige van een strafbaar feit kan daarvan anoniem melding doen bij Meld Misdaad Anoniem (M. 0800-7000). M. is een meldlijn voor het doorgeven van anonieme informatie over (ernstige) misdrijven, wanneer de melder bijvoorbeeld bang is voor wraakacties van of confrontatie met de dader. M. noteert geen telefoonnummers, naam en adres, en heeft geen gesprekstapes. Het is een stichting die fungeert als doorgeefluik van een melding aan de politie en andere opsporingsdiensten. Bij geweld tegen werknemers met een publieke taak is Meld Misdaad Anoniem niet het meest geschikte middel. In deze situatie wordt daarom nooit melding maar altijd aangifte gedaan bij de politie.

4.3 Het verhalen van schade

Algemeen

Schade wordt te allen tijde verhaald. De dader van agressie en geweld is in principe zelf aansprakelijk voor de financiële gevolgen. Dat betekent dat hij de schade die de betrokken werknemer en/of de organisatie heeft geleden, moet vergoeden. Een probleem hierbij is dat er op de dader niet altijd wat te verhalen valt. Houd er dus rekening mee dat geen van de genoemde mogelijkheden zekerheid biedt voor vergoeding van de geleden schade.

Zowel materiële als immateriële schade worden verhaald op de dader. Immateriële schade van de werknemer kan alleen hijzelf verhalen.

Materiële schade is de schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van het incident.

Eventueel kan daarbij letsel zijn opgelopen. Denk aan: medische kosten / reiskosten / schade door gemiste promotiekansen / schade door gederfde inkomsten / kosten voor huishoudelijke hulp en gezinszorg / studievertraging etc. Immateriële schade betreft schade die niet het vermogen van de werknemer raakt. Denk aan pijn, gederfde levensvreugde, belediging, inbreuk op privacy en psychische schade.

Manieren om de schade te verhalen

Er is een aantal mogelijkheden om de schade op de dader te verhalen.

Strafrechtelijk procesSchadebemiddeling door politie of Openbaar Ministerie. De politie kan bemiddelen om tot een schadevergoeding te komen. Een van de voorwaarden is dat de schade eenvoudig is vast te stellen. Een andere mogelijkheid is dat de officier van justitie met de dader een schadevergoeding overeenkomt. Hiermee kan de officier van justitie rekening houden in zijn vervolgingsbeslissing.

Voegen in de strafzaakAls de werknemer schade heeft geleden, kan hij zich, onder een aantal voorwaarden, voegen in het strafproces. De officier van justitie moet dan wel beslissen dat de verdachte voor de rechter moet verschijnen. Als de betrokken werknemer vraagt om vergoeding van de schade in het strafproces, dan vraagt de officier van justitie de rechter om óók een uitspraak te doen over de toewijzing van de schade. Dit wordt ‘voegen’ genoemd. Voor de werknemer zijn hieraan geen kosten verbonden. Als de werknemer bij de aangifte heeft aangegeven dat hij de schade vergoed wil hebben, krijgt hij van de officier van justitie automatisch bericht als hij voor voegen in aanmerking komt. Hierbij is van belang dat de betrokkene de schade of een deel daarvan niet op een andere manier vergoed heeft gekregen.Als een strafzaak voor de rechter wordt gebracht, kan de betrokken werknemer proberen in datzelfde proces zijn schade te verhalen. Heeft hij zich gevoegd, dan doet de rechter in dat proces twee uitspraken: (1) over de straf die de verdachte krijgt, en (2) over de toekenning van de schadevergoeding. Legt de rechter de schadevergoeding aan de dader op door middel van een schadevergoedingsmaatregel, dan neemt het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de inning van de schadevergoeding op zich en keert deze vervolgens aan het slachtoffer uit.

Civielrechtelijk procesZowel de werkgever als de werknemer kan een civielrechtelijk proces beginnen tegen de verdachte. Het gaat hierbij meestal om grote of complexe schades. De verdachte wordt aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. In een civielrechtelijk proces is de eisende partij (de werkgever/de werknemer) de ‘eiser’ en de tegenpartij (de verdachte) de ‘gedaagde’.

CessieIn plaats van de betrokken werknemer, kan de werkgever de schade claimen door middel van een zogeheten ‘cessie’. De werkgever neemt dan de vordering over van de werknemer en neemt zijn plaats in. Dit kan niet voor vorderingen van immateriële schade want die worden beschouwd als hoogstpersoonlijk. De betrokken werknemer moet dan zelf aangeven of hij genoegdoening van de immateriële schade wil krijgen. De werkgever kan de werknemer in dit geval wel vertegenwoordigen.

RegresrechtAls een werknemer bij een incident tijdelijk of langdurig arbeidsongeschikt wordt, betekent dit vaak een stagnatie van de bedrijfsvoering en extra kosten voor de vervanging van de arbeidsongeschikte werknemer. Door middel van het regresrecht verhaalt de gemeente de loonschade op de dader. De wettelijke verjaring van het regresrecht bedraagt vijf jaar, zodat het zelfs mag worden uitgevoerd binnen vijf jaar na de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Let op, het is een afgeleid recht van de betrokken werknemer. Voor uitoefening van het regresrecht is vereist dat de werknemer recht heeft op schadevergoeding van de verdachte.Een procedure voor de burgerlijke rechter is niet eenvoudig en soms tijdrovend. Voor aanvang van een dergelijke procedure wordt juridisch advies ingewonnen bij de huisadvocaat. Uiteindelijk bestaat het risico dat de verdachte niet in staat is om de schade te vergoeden. Bovendien moet de eisende partij zelf de toegewezen schadevergoeding innen bij de verdachte.

Materiële schade door zaak- en persoonsgerichte agressie

Bij het aanrichten van materiële schade aan gebouwen en/of eigendommen van de organisatie, dan wel van medewerkers van de organisatie, krijgt de dader altijd een gebouwverbod opgelegd (ontzegging van de toegang tot gebouw(en)). In de ontzeggingbrief is de volgende zin opgenomen:

‘Ik stel u hierbij aansprakelijk voor alle kosten die het gevolg zijn van de door u veroorzaakte schade. Over het bedrag van de schade en de verdere stappen, die de organisatie gaat ondernemen, ontvangt u zo snel mogelijk bericht’.

De afdeling doet bij de politie aangifte van vernieling. Als er sprake is van een strafbaar feit, is het van belang bij de aangifte te vermelden dat er sprake is van materiële schade. Vermeld ook dat we de schade willen verhalen. Neem daarom nadrukkelijk de zinsnede op:

“Wij zullen ons voegen in de strafzaak”.

Bij schade aan gemeentelijke eigendommen stuurt de afdeling binnen een week een gespecificeerde opgave van het schadebedrag aan de dader en de politie, waar mogelijk met een rekening van de reparateur.

Bij schade aan persoonlijke eigendommen zorgt de medewerker zelf voor een opgave van de schade en geeft de schade door aan zijn leidinggevende. Deze stuurt deze specificatie door naar de politie.

De specificatie van de schade stuurt de afdeling door naar de afdeling die is belast met de afhandeling van de financiële (verzekerings) zaken. Deze afdeling verzorgt het uitgaan van de rekening en bewaakt ook de betalingstermijn (14 dagen).

Als de cliënt (dader) de schade niet binnen de gestelde termijn betaalt, wordt de afdeling hiervan op de hoogte gesteld. Deze stelt de dader in gebreke en zorgt voor het doorsturen van de bewijsstukken bijvoorbeeld:

  • -

    kopieën van eventuele rapportages

  • -

    een kopie van de ontzegging

  • -

    de rekening

  • -

    de aangifte

Zo nodig wordt er een juridische procedure opgestart.

Bij schade aan persoonlijke eigendommen van een medewerker wordt dezelfde procedure gevolgd. In afwachting daarvan vergoedt de werkgever de schade. Vergoeding van deze schade aan de medewerker is geregeld in de arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen, artikel 15:1:23.

Immateriële schade veroorzaakt door persoonsgerichte agressie

Medische kosten worden meestal voor een groot gedeelte door de ziektekostenverzekeraar vergoed. De medewerker dient de rekening(en) zo spoedig mogelijk bij de ziektekostenverzekeraar in.

De ziektekostenverzekeraar onderneemt, als wordt aangegeven dat de kosten het gevolg zijn van een ‘ongeval’, zelf ook actie om de kosten te verhalen.

Voor de meerkosten, het gedeelte dat voor eigen rekening van de medewerker komt, geldt dezelfde procedure als bij schade aan (persoonlijke) eigendommen. De aangifte moet echter nu – voor de medische kosten die voor eigen rekening komen – worden gedaan door de medewerker zelf en deze verzoekt, evenals de gemeente, om voeging in de strafzaak.

Het is van belang om in het oog te houden dat echter slechts één keer van een feit aangifte bij de politie wordt gedaan.

Het verzoek om voeging in de strafzaak is bij immateriële schade nu extra belangrijk, omdat de stappen niet kort achter elkaar genomen kunnen worden. De volgende stap (opgave van de schade) wordt pas op langere termijn gezet, omdat de kosten vaak pas op de langere termijn bekend zijn.

SmartengeldImmateriële schade moet altijd via de rechter worden vastgesteld en vindt daarom via het voegen in de strafzaak plaats. Zuiver smartengeld wordt zelden toegekend, onzuiver smartengeld (bijvoorbeeld kosten therapie niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar) kunnen wel bij vonnis worden toegekend.

Schadefonds GeweldsmisdrijvenHet Schadefonds Geweldsmisdrijven is opgericht om slachtoffers van geweldsmisdrijven die zwaar getroffen zijn, een eenmalige financiële tegemoetkoming te geven. Een werknemer die slachtoffer is van een incident met agressie en geweld, kan op dit fonds een beroep doen in de volgende gevallen:

  • -

    Aan de werknemer is ernstig geestelijk of lichamelijk letsel toegebracht bij een (in Nederland) opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Het Schadefonds kan een uitkering geven voor immateriële schade die het gevolg is van het letsel, zoals pijn, angst en verlies van levensvreugde. Als de werknemer ook materiële schade heeft geleden ten gevolge van het letsel, kan het fonds daarvoor ook een uitkering toekennen.

  • -

    Nabestaanden van een werknemer die door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen, kunnen in sommige gevallen een beroep doen op het fonds. Dit kan alleen voor materiële schade.

  • -

    Het Schadefonds Geweldsmisdrijven keert alleen uit als de schade niet op een andere manier vergoed wordt (bijvoorbeeld via de verzekering, door de werkgever of door de verdachte).

4.4 Het vastleggen van het incident op een registratieformulier;

Agressiebeleid vraagt om voortdurende bijstelling. Om zicht te krijgen op de aard en omvang van de agressie moeten alle agressievoorvallen worden vastgelegd. Ook minder ernstige vormen van agressie verdienen aandacht en moeten serieus worden genomen. Voor beleidsontwikkeling heeft de organisatie dus belang bij een goed registratiesysteem.

Om op een adequate manier naar agressieve klanten te kunnen optreden, is een goed registratiesysteem nodig. Alle klachten van medewerkers over agressief gedrag van klanten worden bij de leidinggevende of een daarvoor aangewezen medewerker van het desbetreffende team of de afdeling gemeld. Deze is verantwoordelijk voor het bijhouden van dit registratiesysteem (het registratieformulier is als bijlage bijgevoegd).

Registratie vindt plaats door middel van een standaard formulier. Het formulier is te downloaden via Intranet. De afdeling zorgt voor de registratie. Jaarlijks rapporteert de preventiemedewerker aan de directie en de ondernemingsraad.

Sittard-Geleen gaat gebruikmaken van het GIR. Dit systeem wordt kosteloos ter beschikking gesteld.

Het is erg belangrijk dat alle incidenten worden geregistreerd en niet alleen de excessen. Hier schort het nog aan. In het communicatieplan wordt daarom extra aandacht besteed aan het verhogen van de bereidheid om alle incidenten te registreren.

5 Opvang, begeleiding en nazorg van medewerkers

De Gemeente Sittard-Geleen zorgt voor opvang, begeleiding en nazorg van de getroffen medewerk(st)er. Incidenten worden geëvalueerd met zowel de getroffen medewerk(st)er als de totale afdeling waarbinnen de medewerk(st)er werkzaam is.

Ondanks alle voorzorgsmaatregelen kunnen uitingen van agressie uit de hand lopen. In die gevallen is het van belang dat er opvang is voor de medewerker en burger. De leidinggevende is in eerste instantie verantwoordelijk voor de opvang van de medewerker na een incident. Algemene richtlijnen, een stappenplan en nazorgmogelijkheden dragen bij tot een gevoel van veiligheid van het personeel.

  • -

    Zorg voor adequate opvang van medewerkers die met agressie of geweld te maken hebben gehad.

Te denken valt hierbij aan opvang door en coachingsgesprekken met leidinggevenden, waarbij – indien nodig - het thuisfront wordt betrokken; de bedrijfsarts en/of bedrijfspsycholoog kan, afhankelijk van de aard van het incident worden ingeschakeld. Hierover zijn met de Arbo sluitende afspraken gemaakt en deze worden voortdurend geactualiseerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen bij de tweede opvang.

Wanneer burgers zich onacceptabel gedragen tegenover medewerkers, spreken we van agressieve incidenten. Deze incidenten kunnen voor zowel het slachtoffer als voor eventuele getuigen grote gevolgen hebben, zeker als ze vaker plaatsvinden. Een goede opvang, begeleiding en nazorg van de medewerkers die betrokken zijn geweest bij een agressie incident, is van groot belang om de lichamelijke en psychische gevolgen zo gering mogelijk te laten zijn. De leidinggevende of een medewerker die hiervoor speciaal is opgeleid, is hier primair verantwoordelijk voor en draagt er tevens zorg voor, dat indien dit nodig is/gewenst wordt door de medewerker er professionele hulp en ondersteuning wordt geregeld.

Fysieke hulp

Indien er tijdens het incident gewonden zijn gevallen, is het zaak om zo snel mogelijk een Bedrijfshulpverlener (BHV-er) naar de plek te laten komen. De volgende medewerkers kunnen hiervoor worden opgeroepen:

  • -

    de aangewezen bedrijfshulpverleners/ploegleiders

  • -

    bij zeer ernstige verwondingen, direct het alarmnummer 112 bellen.

Psychische ondersteuning

Ook opvanggesprekken zijn een belangrijk instrument om de betrokken medewerkers adequaat op te vangen waardoor de gevolgen van een incident beperkt worden. Afhankelijk van de aard van het incident en de reactie van een medewerker daarop, kan het nodig zijn professionele hulp in te schakelen. De leidinggevende voert, afhankelijk van de behoefte van en na overleg met de medewerker, een 3- tal gesprekken:

  • 1

    ”gesprek: direct na het incident"

    • -

      bespreken hoe iemand zich voelt

    • -

      steun en structuur bieden (regel zaken)

  • 2

    “gesprek: één tot drie dagen na het incident”:

    • -

      reconstructie van het incident en klachten signaleren

    • -

      nieuwe afspraken maken (werkwijze e.d.)

    • -

      eventueel doorverwijzen (Gespecialiseerde hulp) (vertrouwenspersoon)

  • 3

    “gesprek: 4 tot 6 weken na het incident”:

    • -

      stand van zaken bespreken

    • -

      zijn er nog oude/nieuwe klachten eventueel

    • -

      doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp of afsluiten

    Uiteraard kan, in goed overleg, eerder worden afgerond.

6 Agressieprotocol in een notendop

Uitgangspunten

  • -

    De Gemeente Sittard-Geleen accepteert geen enkele vorm van agressie en geweld

  • -

    Op elke uiting van agressie of geweld volgt altijd een reactie

  • -

    Op elke uiting van agressie of geweld volgt altijd een reactie

  • -

    Alle incidenten worden geregistreerd

  • -

    Alle incidenten worden geëvalueerd

Preventie en veiligheid

  • -

    Procedures alarmering helder

  • -

    Medewerkers trainen in agressiebeheersing

  • -

    Uitvoeren van een risicoanalyse

  • -

    Treffen van de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen

  • -

    Klantvriendelijke omgeving en procedures

  • -

    Aankondiging bezoek lastige klanten, zo nodig voorzorgsmaatregelen treffen zoals gesprek met zijn tweeën voeren

Incident / klant misdraagt zich

  • -

    Klant vertoont inacceptabel gedrag

  • -

    Medewerker spreekt de klant respectvol daarop aan

  • -

    Als de klant gedrag aanpast kan het gesprek verder gaan

Escalatie met bedreiging en geweld

  • -

    Klant past gedrag niet aan

  • -

    Medewerker beëindigd gesprek

  • -

    Indien nodig wordt hulp ingeschakeld (via alarmknop of door 112 te bellen)

  • -

    De klant wordt gesommeerd om het gebouw te verlaten.

  • -

    Zo niet dan wordt de politie ingeschakeld

  • -

    Noteer namen eventuele getuigen

Maatregelen / sancties

  • Het doen van aangifte

    • -

      Doe altijd diezelfde dag aangifte van het strafbaar feit door betrokken medewerker samen met zijn leidinggevende

    • -

      Adres in aangifte is adres van de gemeente

    • -

      Anonieme aangifte is mogelijk

  • Verhalen van schade

    • -

      Van persoonlijke schade moet medewerker zelf aangifte doen.

    • -

      Schade wordt verhaald. Maakt foto’s van schade.

  • Voeren van ordegesprek

    • -

      Oproep voor ordegesprek binnen 48 uur verstuurd door leidinggevende

    • -

      Tot nader order krijgt klant lokaalverbod

    • -

      In ordegesprek aangeven dat gedrag niet wordt getolereerd, klant ondertekent verklaring dat hij huis- en gedragsregels accepteert

    • -

      Bij acceptatie huis- en gedragsregels krijgt de klant geen gebouwverbod, bij recidive wel. Leidinggevende bepaalt.

Opvang / nazorg

  • -

    Opvang van betrokken medewerker(s) door leidinggevende of daarvoor opgeleid persoon direct na incident; gesprek 1 tot 3 dagen na het incident en 4 tot 6 weken erna.

  • -

    Registratie incident direct na het incident door leidinggevende of medewerker niet zijnde het slachtoffer.

  • -

    Evaluatie incident achteraf door leidinggevende met betrokkenen (zie dit breed) en stuur bij waar nodig.

Beleidscyclus

  • -

    Op basis van registratie zorgt de preventiemedewerker van HRM voor een jaarlijkse evaluatie.

  • -

    De preventiemedewerker doet voorstellen voor aanpassing van het algemene beleid voor agressiebeheersing en het agressieprotocol.

  • -

    HRM beheert registratiesysteem.

Bijlagen

1 Huis- en gedragsregels Gemeente Sittard-Geleen

We verwachten dat iedereen zich aan deze regels houdt:

We behandelen elkaar met respectWe staan elkaar op correcte wijze te woordCamera’s waken over uw en onze veiligheid

Houd afstand bij de receptie. Iedereen heeft recht op privacyNeem plaats in de wachtruimte totdat u wordt opgehaald door een medewerkerVolg de aanwijzingen van de medewerker(s) opZet uw mobiele telefoon uit tijdens een gesprek met een medewerker

De volgende zaken zijn niet toegestaan:

RokenMeenemen van huisdierenNuttigen van etenswaren en drankenIn bezit en/of onder invloed zijn van drugs, drank of andere stimulerende middelenVeroorzaken van overlast zoals; schreeuwen, agressief gedrag, ongewenste intimiteiten, racismeOngevraagd beeld- of geluidsopnamen makenIn bezit zijn van wapens

Stellen wij vast dat deze regels worden overtreden, dan wordt u daar op aangesproken door onze medewerker(s).

Als de overtreding van ernstige aard is kan dit leiden tot een toegangsverbod voor dit gebouw.

2 Registratieformulier

Registratieformulier niet acceptabel gedrag en/of fysieke agressie

3 Format brief oproep ordegesprek

Format brief oproep ordegesprek

4 Format brief verklaring naleving huis- en gedragsregels

Format brief verklaring naleving huis- en gedragsregels

5 Format brief waarschuwing algemeen

Format brief waarschuwing algemeen

6 Format brief lokaalverbod algemeen

Format brief lokaalverbod algemeen

Rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijving

  • Artikel 2 Aanstelling

  • Artikel 3 Salaris

  • Artikel 4 Vakantie

  • Artikel 5 Aanspraken bij ziekte

  • Artikel 6 Ontslag en schorsing

  • Artikel 7 Overige rechten en verplichtingen

  • Artikel 8 Plichtsverzuim

  • Artikel 9 Inwerkingtreding

  • Artikel 10 Citeertitel

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan:

  • a

    buitengewoon ambtenaar: de bezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bedoeld in het Reglement burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen 2018.

  • b

    CARUWO: de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst van de sector gemeenten.

  • c

    Reguliere werktijden: maandag tot en met vrijdag tussen 09.00 en 16.30 uur en zaterdag tussen 09.00 en 13.30 uur.

Artikel 2 Aanstelling

Lid 1

Aanstelling geschiedt in vaste dienst of in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd.

Lid 2

Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege.

Artikel 3 Salaris

Lid 1

De buitengewoon ambtenaar ontvangt:

  • -

    per voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap binnen reguliere werktijden: een salaris gelijk aan driemaal het uurloon behorende bij de hoogste periodiek van salarisschaal 8, bijlage IIa van de CARUWO;

  • -

    per voltrokken kosteloos rechtsfeit in een permanente locatie: een salaris gelijk aan anderhalf maal het uurloon behorende bij de hoogste periodiek van salarisschaal 8, bijlage IIa van de CARUWO;

  • -

    per voltrokken budgetverbintenis in een permanente locatie: een salaris gelijk aan anderhalf maal het uurloon behorende bij de hoogste periodiek van salarisschaal 8, bijlage IIa van de CARUWO.

Lid 2

Voor zover een huwelijk of geregistreerd partnerschap als bedoeld in de eerste bepaling van lid 1 buiten de reguliere werktijden wordt voltrokken, wordt in de volgende gevallen het salaris verhoogd met een salaristoelage ter hoogte van:

  • -

    100% als de voltrekking plaatsvindt op een zondag of feestdag als bedoeld in artikel 4:5 CARUWO;

  • -

    75% als de voltrekking plaatsvindt op een zaterdag;

  • -

    50% bij voltrekking op maandag tot en met vrijdag.

Lid 3

Het salaris, bedoeld in het eerste lid, wordt opgehoogd met het percentage, genoemd in artikel 3:28, lid 2 sub b CARUWO (voorheen de eindejaarsuitkering) en met 8% (voorheen de vakantietoelage).

Artikel 4 Vakantie

Lid 1

De buitengewoon ambtenaar heeft recht op 0,26 uur vakantie per voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap en op 0,13 uur vakantie per voltrokken kosteloos rechtsfeit of per voltrokken budgetverbintenis in een permanente locatie.

Lid 2

De vakantie wordt in overeenstemming met het college opgenomen.

Artikel 5 Aanspraken bij ziekte

Lid 1

Bij ziekte van de buitengewoon ambtenaar zijn de artikelen 7:1, 7:2, 7:3, 7:9 tot en met 7:14 en 7:19 tot en met 7:21 van de CARUWO van overeenkomstige toepassing.

Lid 2

Voor toepassing van dit artikel wordt onder salaris verstaan: het gemiddelde van het totaal aan vergoedingen bedoeld in artikel 3, over 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van ongeschiktheid van de buitengewoon ambtenaar. Voor zover het dienstverband van de ambtenaar op deze datum nog geen 12 maanden heeft geduurd, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand is toegekend over de periode waarin hij in dienst is.

Lid 3

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder eerste dag van ongeschiktheid van de buitengewoon ambtenaar verstaan: der dag waarop de ambtenaar is aangewezen om een huwelijk of geregistreerd partnerschap te voltrekken, waarvoor hij wegens ziekte is verhinderd.

Lid 4

Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 6 Ontslag en schorsing

Lid 1

Ontslag kan worden verleend overeenkomstig de artikelen 8:1, 8:2 en 8:2a, 8:3, 8:4, 8:5 en 8:5a, 8:6, 8:7, 8:8, 8:12 en 8:12:1 en 8:13 van de CARUWO.

Lid 2

Schorsing van de buitengewoon ambtenaar vindt plaats overeenkomstig artikel 8:15:1 tot en met 8:15:3 van de CARUWO.

Artikel 7 Overige rechten en verplichtingen

De artikelen 3:21, 15:1, 15:1b tot en met 15:1g, 15:1:12, 15:1:15, 15:1:16, 15:1:19, 15:1:20, 15:1:23 tot en met 15:1:25 en 15:2 van de CARUWO zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Plichtsverzuim

De buitengewoon ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan disciplinair worden gestraft, overeenkomstig hoofdstuk 16 van de CARUWO.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking na bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als de Rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen.

Artikelsgewijze toelichting

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijving

  • Artikel 2 Aanstelling

  • Artikel 3 Salaris

  • Artikel 4 Vakantie

  • Artikel 5 Aanspraken bij ziekte

  • Artikel 6 Ontslag en schorsing

  • Artikel 7 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 1

De wet-Mulder heeft met ingang van 1 januari 1995 de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand (babs) geïntroduceerd. De buitengewoon ambtenaar burgerlijke stand (babs) wordt aangesteld door het college van burgemeester en wethouders (artikel 1:16 Burgerlijk Wetboek).

Gemeenten hebben een Reglement burgerlijke stand. Daarin kan geregeld zijn welke benoemingsmogelijkheden er zijn. Gemeenteambtenaren, en ook burgemeester, wethouders en leden van de raad, kunnen tot (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand benoemd worden. Tot babs kunnen bovendien anderen, niet werkzaam bij de gemeente, benoemd worden.

De gemeenteambtenaar, de burgemeester, de wethouders en de raadsleden worden beschouwd als onbezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand. De vergoeding voor de werkzaamheden is in het algemeen alleen op de medewerkers van buiten de gemeentelijke organisatie van toepassing.

De babs is een ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet. Omdat de CARUWO niet op hem van toepassing is, dient een afzonderlijke rechtspositieregeling te gelden (artikel 125 Ambtenarenwet). Doorgaans is de functie van babs een nevenfunctie, die in omvang sterk kan variëren.

Met het oog op de mogelijkheid dat voltrekkingen van huwelijk en geregistreerd partnerschap ook kunnen plaatsvinden buiten als regulier aan te merken werktijden, is voor de definitie van ‘reguliere werktijden’ aansluiting gezocht bij de standaardmogelijkheden die voor deze voltrekkingen bestaan op maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 16.30 uur en op zaterdag van 09.00 tot 13.30 uur.

Artikel 2

In het lokale Reglement burgerlijke stand kan een benoemingstermijn geregeld zijn, vaak is dat 5 of 10 jaar. Het kan wenselijk zijn om kortere aanstellingen te verlenen. Het gevolg van een kortere aanstellingsduur is onder meer dat de verplichtingen van de gemeente jegens de ambtenaar in het kader van ziekte (doorbetaling salaris, re-integratie) eerder ophouden te bestaan, namelijk bij einde van het dienstverband (behoudens ontslag). Bovendien geldt voor de duur van het nog resterende dienstverband dat van de werkgever (geen onredelijke) inspanningen gevergd worden door het UWV.

De aanstelling kan opnieuw tijdelijk verleend worden. De ketenregeling geldt niet omdat noch de CARUWO (artikel 1:2, sub c CARUWO), noch het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:615 BW) van toepassing is.

Bij het benoemen van een personeelslid of raadslid (dan wel andere politieke ambtsdrager) tot babs is het raadzaam de benoeming te beperken tot de periode waarin het (politieke) ambt wordt vervuld.

Artikel 3

Artikel 125 van de Ambtenarenwet stelt dat voor ambtenaren nadere regels voor de bezoldiging moeten worden getroffen. Artikel 3 van deze regeling voorziet hierin. Per huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt een salaris uitbetaald, die wordt verhoogd met percentages die tot 1 januari 2017 onder een andere naam in de CARUWO geregeld waren: de vakantietoelage, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 6:3, en de eindejaarsuitkering, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 3:18a. Voor het voltrekken van een huwelijk of geregistreerd partnerschap op bijzondere tijden of dagen, zoals een zon- of feestdag, gelden (lokaal bepaalde) salaristoelagen.

Artikel 4

In 2006 heeft het Europese Hof van Justitie bepaald dat een werkgever de wettelijke vakantiedagen van een medewerker niet mag afkopen. LOGA-partijen hebben er daarom voor gekozen om de afkoop van vakantie met ingang van 2018 niet meer op te nemen in de Voorbeeld Rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand. De vakantie moet in overeenstemming met de werkgever opgenomen worden, hetgeen in de praktijk betekent dat de buitengewoon ambtenaar gedurende die vakantieperiode niet ingeroosterd kan worden voor het voltrekken van een huwelijk.

Per voltrokken huwelijk (gelijkgesteld aan 3 uur) wordt 0,26 uur vakantie opgebouwd. Dat aantal is gebaseerd op het vakantierecht van 158 uren per 1836 gewerkte uren van een ‘gewone’ gemeenteambtenaar. De opbouw van vakantie bedraagt de helft (0,13 uur dus) per voltrokken kosteloos rechtsfeit of voltrokken budgetverbintenis in een permanente locatie.

Voor de uitvoering van dit artikel kan als volgt worden gehandeld. Een buitengewoon ambtenaar burgerlijke stand geeft zijn in de toekomst geplande vakantieperiode(s) door aan de gemeente. De gemeente registreert dit en roostert de babs tijdens die vakantie niet in. De vakantie-uren die zijn opgebouwd tot een vakantie, worden tijdens die vakantie uitbetaald. Vb.: stel dat er 15 vakantie-uren zijn opgebouwd, dan worden deze 15 vakantie-uren gedurende de vakantieperiode volledig uitbetaald.

Artikel 5

De regeling verklaart de CARUWO op het punt van doorbetaling van salaris en toegekende salaristoelagen bij ziekte van toepassing op de babs. Deze regel geldt ongeacht de leeftijd van de babs en geldt ook voor de babs ouder dan de AOW-gerechtigde leeftijd.

In lid 3 is bepaald welke dag als eerste ziektedag geldt, aangezien de babs niet per definitie direct bij aanvang van het ziekteverzuim salaris en salaristoelagen doorbetaald dient te krijgen, maar pas vanaf het tijdstip dat hij een huwelijk zou sluiten als hij niet ziek was geweest. In de praktijk zal het overigens niet altijd duidelijk zijn of en wanneer de eerste ziektedag valt en daarmee op welk moment de doorbetaling ingaat, bijvoorbeeld omdat een rooster ontbreekt en de babsen zelf voor vervanging zorgdragen. Men zou in dat geval een vaste termijn van 14 dagen of een maand na ziekmelding kunnen afspreken als zijnde de (fictieve) eerste ziektedag, afhankelijk van de regelmaat waarmee de babs werkzaamheden verricht. Nadere regels zullen op de lokale situatie toegesneden moeten worden. Ook het tijdstip van uitbetaling tijdens ziekte dient lokaal nader bepaald te worden (bijvoorbeeld per maand, per jaar, na herstel).

De babs is verplicht zo spoedig mogelijk zijn verhindering tot werken door te geven; in artikel 6 van deze regeling is artikel 15:1d van de CARUWO op de babs van toepassing verklaard. Ook het artikel 7:9 lid 4 (verzuimprotocol) van de CARUWO is van toepassing verklaard op de babs.

Naast het recht op doorbetaling van salaris en salaristoelagen, staat de verplichting van werkgever en de babs (jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd) zich in te spannen tot re-integratie in het arbeidsproces. Voor de babs die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt geldt de re-integratieverplichting niet. In de praktijk wordt deze verplichting niet altijd als wenselijk beschouwd. De babs is op grond van het Burgerlijk Wetboek immers uitsluitend benoemd tot het verrichten van de formaliteiten rondom en sluiting van het huwelijk/geregistreerd partnerschap. Bovendien heeft de babs in de regel een hoofdfunctie van waaruit re-integratieverplichtingen bestaan. In de praktijk zal bezien moeten worden hoe arbodienstverleners en het UWV omgaan met de verplichting tot reïntegratie van de gemeente ten aanzien van een zieke babs.

Artikel 6

De babs wordt geschorst en ontslagen door het college van burgemeester en wethouders (artikel 1:16 BW). Artikel 125 van de Ambtenarenwet stelt dat voor schorsing, ontslag en uitkering nadere regels worden getroffen. Er wordt een limitatieve opsomming gegeven van de ontslaggronden voor de babs, onder verwijzing naar de CARUWO.

Opgemerkt wordt dat ontslag na ouderdomspensioen niet verplicht is. Artikel 8:2 lid 2 en artikel 8:2a CARUWO bieden de mogelijkheid om een gepensioneerde in dienst te houden dan wel te nemen. Het dienstverband met een gepensioneerde is op grond van artikel 8:2a eenvoudig te beëindigen.

Artikel 7

De rechten en plichten van hoofdstuk 15 van de CARUWO worden hier voor een groot gedeelte ook op de babs van toepassing verklaard. Voor de inhoud van de artikelen wordt verwezen naar de CARUWO. Enkele opmerkingen hierover:

De eed of belofte is niet van toepassing verklaard op de babs omdat eedaflegging reeds op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht is.

De personeelsbeoordeling is van toepassing omdat in de ontslaggrond ‘onbekwaamheid/ongeschiktheid anders dan’ aan de orde kan zijn. Een beoordeling kan bij toepassing van die ontslaggrond van belang zijn, evenals bij een weigering om opnieuw een aanstelling te verlenen.

De vergoeding van kosten bij dienstreizen is van toepassing verklaard. Deze vergoeding geniet de voorkeur boven een vaste onkostenvergoeding die aan belastingheffing is onderworpen.

De reguliere bepalingen over schadevergoeding door en aan de ambtenaar zijn van toepassing verklaard. In het algemeen kan gezegd worden dat de gemeente aansprakelijk is voor fouten van ondergeschikten en een zorgplicht heeft ten aanzien van de ondergeschikten zelf. Gemeenten kunnen bij aansprakelijkheid voor schade terugvallen op de aansprakelijkheidsverzekering die personenschade, zaakschade en vermogensschade dekt. Onder deze verzekering valt een ruime groep van ondergeschikten van de gemeente, waaronder de babs. Ook valt hieronder de babs die slechts voor één enkele gelegenheid werkzaamheden verricht.

Regeling verstrekking dienstkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsbepaling

  • Artikel 2 Verstrekking persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Artikel 3 Verstrekking dienstkleding

  • Artikel 4 Eigendomsrecht

  • Artikel 5 Zorgplicht medewerker

  • Artikel 6 Onderhoud

  • Artikel 7 Vervanging

  • Artikel 8 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    medewerker:de ambtenaar in de zin van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen.

  • b

    dienstkleding: kleding die door de gemeente aan de medewerker ter beschikking wordt gesteld, voorzien van het gemeentelijke logo. Dienstkleding kan worden onderverdeeld in werk-, uniform- en veiligheidskleding.

  • c

    werkkleding: kleding die met het oog op de eisen die door de dienstuitoefening aan de kleding gesteld worden, door de medewerker bij het verrichten van zijn werkzaamheden moet worden gedragen.

  • d

    uniformkleding: kleding die door de medewerker bij het verrichten van zijn werkzaamheden moet worden gedragen met het oog op het representatieve karakter van zijn functie.

  • e

    veiligheidskleding:kleding, die in het belang van de veiligheid door de medewerker bij het verrichten van zijn werkzaamheden moet worden gebruikt. De werkgever ziet toe op het dragen van de veiligheidskleding.

  • f

    persoonlijk beschermingsmiddel:iedere uitrusting die bestemd is om door de medewerker te worden gedragen of gebruikt om hem te beschermen tegen een of meer gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen; hiertoe behoort niet de gewone en uniforme werkkleding die niet specifiek voor die bescherming is bedoeld.

  • g

    leidinggevende:het hoofd van enig cluster waarin de organisatie van de gemeente Sittard-Geleen is verdeeld;

  • h

    preventiemedewerker: de medewerker die aangewezen is om leidinggevende(n) te ondersteunen bij de zorg voor de dagelijkse veiligheid en gezondheid van het personeel en die kennis heeft van de bij zijn (hun) cluster voorkomende arbeidsrisico’s en de met het oog daarop te nemen preventieve maatregelen.

Persoonlijke beschermingsmiddelen

Artikel 2  Verstrekking persoonlijke beschermingsmiddelen

Lid 1

De functies die voor persoonlijke beschermingsmiddelen in aanmerking komen, worden door de leidinggevende bepaald, dit in afstemming met de voor zijn cluster aangewezen preventiemedewerker.

Lid 2

Het persoonlijk beschermingsmiddelenpakket wordt per functie vastgesteld door de gemeentesecretaris/algemeen directeur. Dit gebeurt op voorstel van de leidinggevende.Bij de voorbereiding van dat voorstel geldt als algemeen uitgangspunt dat een persoonlijk beschermingsmiddel:

  • a

    geschikt moet zijn voor de te vermijden gevaren, zonder zelf een vergroot gevaar in te houden;

  • b

    moet beantwoorden aan de bestaande omstandigheden op de arbeidsplaats;

  • c

    afgestemd moet zijn op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de medewerker;

  • d

    na de nodige aanpassingen geschikt moet zijn om door de medewerker te worden gedragen.

Lid 3

De medewerker, aan wie persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn gesteld, is verplicht deze bij het verrichten van zijn werkzaamheden te dragen.

Dienstkleding

Artikel 3  Verstrekking dienstkleding

Lid 1

De functies die voor dienstkleding in aanmerking komen, worden door de leidinggevende bepaald. Daarbij kan worden gekozen tussen een verstrekking als zodanig of een tegemoetkoming in / vergoeding van de kosten van eigen aanschaf voor zover wordt voldaan aan de richtlijnen die door de leidinggevende zijn opgesteld.

Lid 2

De gemeentesecretaris/algemeen directeur stelt de dienstkledinglijst vast. Dit gebeurt op voorstel van de leidinggevende.

Lid 3

De medewerker aan wie dienstkleding beschikbaar wordt gesteld, is verplicht deze bij het verrichten van zijn werkzaamheden te dragen.

Artikel 4  Eigendomsrecht

Lid 1

De dienstkleding die op grond van deze regeling beschikbaar wordt gesteld, blijft eigendom van de gemeente Sittard-Geleen.

Lid 2

Bij ontslag moet de dienstkleding worden ingeleverd. In bijzondere gevallen kan de leidinggevende van dit voorschrift afwijken.

Lid 3

De dienstkleding mag niet gedragen worden door of ter beschikking worden gesteld aan personen die niet gerechtigd zijn deze te dragen.

Artikel 5  Zorgplicht medewerker

Lid 1

Het beschikbaar stellen van dienstkleding gebeurt op basis van bruikleen.

Lid 2

De medewerker is verplicht de dienstkleding in goede staat te houden.

Lid 3

Het is de medewerker niet toegestaan de aan de dienstkleding aangebrachte voorzieningen, initialen of ander tekens van de gemeente te (laten) wijzigen of verwijderen.

Artikel 6  Onderhoud

Lid 1

Het dagelijkse onderhoud en het schoon houden van de dienstkleding gebeuren door en voor rekening van de medewerker.

Lid 2

De kosten voor het reinigen van dienstkleding die slechts chemisch gereinigd kan worden, komen voor rekening van de gemeente.

Lid 3

Onderhoud, anders dan bedoeld in lid 1 en 2, vindt plaats voor rekening van de gemeente. Dit geldt niet als het onderhoud voortkomt uit het niet of onvoldoende nakomen van de zorgplicht zoals die is omschreven in artikel 5 van deze regeling.

Lid 4

De medewerker kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade aan de kleding of verlies en diefstal, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.De plicht tot vergoeding wordt niet eerder opgelegd dan nadat de medewerker in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en op basis daarvan is vastgesteld dat sprake is van hem verwijtbare schade.Als de plicht tot schadevergoeding wordt opgelegd, kan de medewerker een verzoek doen om deze vergoeding in termijnen te voldoen. De beoordeling van een dergelijk verzoek gebeurt op basis van redelijkheid en billijkheid.

Artikel 7  Vervanging

Lid 1

Vervanging van dienstkleding vindt plaats na goedkeuring door de leidinggevende.

Lid 2

In bijzondere gevallen kan met toestemming van de gemeentesecretaris/algemeen directeur van dit voorschrift worden afgeweken.

Artikel 8 Algemene bepalingen

Lid 1

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist de gemeentesecretaris/algemeen directeur in de geest van deze regeling.

Lid 2

Deze regeling treedt in werking op de dag volgende op de bekendmaking.

Lid 3

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling verstrekking dienstkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen gemeente Sittard-Geleen”.

Lid 4

Op de dag van inwerkingtreding van deze regeling vervalt de Dienstkledingverordening Sittard-Geleen, zoals deze is vastgesteld bij besluit van 18 december 2001.

Lid 5

Verstrekkingen van dienstkleding die hebben plaatsgevonden op grond van de vervallen verordening, worden met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum geacht te zijn verstrekt op grond van deze regeling.

Regeling dienstvrije dagen

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Regeling dienstvrije dagen

  • Artikel 2 Regeling dienstvrije dagen

Artikel 1 Regeling dienstvrije dagen

Aan de ambtenaar wordt verlof met behoud van salaris verleend op de hierna genoemde dagen waarop de openbare dienst van de gemeente of onderdelen daarvan is gesloten en die vallen onder de werkingssfeer van artikel 4:5, lid 4, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen:

  • 1

    carnavalsmaandag en –dinsdag (2 dagen);

  • 2

    Goede Vrijdag (1 dag);

  • 3

    de namiddag van de laatste werkdag voor Kerstmis (1/2 dag);

  • 4

    de namiddag van de laatste werkdag voor Nieuwjaar (1/2 dag).

Artikel 2 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als de regeling dienstvrije dagen 2018. Zij treedt een dag na publicatie in werking.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen op 4 april 2017.

Regeling elektronisch verzenden van rechtspositionele besluiten

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Medewerker:

    de ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1, sub a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen, alsmede de persoon die anderszins in dienst van de gemeente Sittard-Geleen werkzaamheden verricht.

  • b.

    Rechtspositionele besluiten:

    alle besluiten die op grond van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen of andere wettelijke regelingen ten aanzien van de rechtspositie van een medewerker kunnen worden genomen, met uitzondering van aanstellingsbesluiten, ontslagbesluiten en (voorgenomen) besluiten betreffende disciplinaire maatregelen.

  • c.

    ICT-middelen:

    alle huidige en toekomstige elektronische communicatiefaciliteiten en ICT-apparatuur.

  • d.

    Elektronisch verzenden:

    versturen door middel van ICT-middelen van een signaal dat de medewerker een rechtspositioneel besluit in een beveiligde omgeving, bij voorkeur via het eigen portal, kan inzien en/of downloaden.

  • e.

    Het college:

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen.

Artikel 2 Elektronisch verzenden van rechtspositionele besluiten

  • 1.

    Rechtspositionele besluiten door of namens het college, met uitzondering van de besluiten genoemd in artikel 1 sub b van deze regeling, worden elektronisch verzonden.

  • 2.

    Het college draagt er zorg voor dat de medewerkers een eigen, gemeentelijk e-mailadres ter beschikking hebben en/of krijgen.

  • 3.

    Het college treft beveiligingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens die worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

  • 4.

    Het college treft beveiligingsmaatregelen ter voorkoming van verlies of onrechtmatige verwerking.

Artikel 3 Onvoorziene gevallen

In afwijking van artikel 2, lid 1 kunnen rechtspositionele besluiten in onvoorziene gevallen en/of in bijzondere omstandigheden, zo mogelijk op verzoek van de medewerker, ook anderszins worden verzonden door of namens het college.

Medewerkers die aangeven dat zij de besluiten eveneens schriftelijk wensen te ontvangen, krijgen deze tevens per post toegezonden.

Bovendien bestaat de mogelijkheid om groepen van medewerkers uit te zonderen en schriftelijk te berichten.

Artikel 4 Slotbepalingen

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling elektronisch verzenden van rechtspositionele besluiten” en treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 december 2017

Gedragscode voor ambtenaren

Inhoudsopgave

  • Voorwoord

  • Artikel 1 Goed ambtenaarschap

  • Artikel 2 Vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

  • Artikel 3 Nevenfuncties en andere privé-activiteiten

  • Artikel 4 Geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

  • Artikel 5 Uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

  • Artikel 6 Verantwoord omgaan met gemeentelijke voorzieningen en personeelsregelingen

  • Artikel 7 Belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

  • Artikel 8 Reageren op niet-integere zaken

  • Artikel 9 De leidinggevende draagt het integriteitbeleid uit

Voorwoord

Waar gaat het om?

In de loop van 2004 is in de verschillende onderdelen van de gemeentelijke organisatie de discussie opgestart over integer handelen. Vragen als “wat houdt integer handelen nu precies in?” en “wat betekent dat voor mij persoonlijk en voor mijn werksituatie?” bleken makkelijker gesteld dan te beantwoorden.Niet alleen het ‘te pakken krijgen’ van wat integriteit zo allemaal behelst, maar ook de vraag waarom nú ineens – vaak na vele jaren dienstverband – extra aandacht wordt gevraagd voor integer handelen, hield de gemoederen flink bezig.

Meer dan alleen fraude en corruptie

Gebleken is dat bij integriteitvraagstukken vaak in eerste instantie wordt gedacht aan (omvangrijke) fraude- of corruptiegevallen, veelal bij personen in hoge posities met grote verantwoordelijkheden. Het besef dat integriteit toch ook speelt bij het alledaagse doen en laten van eenieder, is door de discussies volop gaan leven.

Actueel onderwerp

De door velen ervaren, plotselinge aandacht voor integriteit in de organisatie heeft ook vragen opgeroepen in de sfeer van “wat zit hier achter?” of “is er iets bijzonders voorgevallen?” Toch is de discussie over integriteit binnen het openbaar bestuur op basis van een impuls van wijlen Ien Dales (in haar hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken) al geruime tijd geleden opgestart. In het licht van moderne opvattingen over de verhouding tussen openbaar bestuur en burgerij, waarbinnen het verkrijgen van vertrouwen een absolute voorwaarde is, heeft ook de huidige wetgever integriteit nadrukkelijk op de agenda gezet. In de Ambtenarenwet wordt het ontwikkelen van integriteitbeleid en o.m. het vaststellen van een gedragscode voor ambtenaren verplicht gesteld.

Kwestie van grenzen bepalen

Zowat iedere medewerker is er voor zichzelf van overtuigd dat hij of zij integer handelt. Iedereen heeft wel een gevoel van waar de grenzen liggen bij de verschillende handelingen en gedragingen. Wat kan nog en waar ga je te ver? Het punt is nu juist dat die grenzen niet voor iedereen gelijk liggen. Zo is om uiteenlopende redenen de een wat ruimer in zijn of haar opvattingen dan de ander. Met integriteitbeleid en –ontwikkeling binnen onze organisatie is het nu zaak om gezamenlijk met elkaar in gesprek te blijven over waarden die we met elkaar afstemmen en delen, zodat gemeenschappelijk gedragen normen zich op basis daarvan kunnen ontwikkelen.Het geheel van waarden en normen zullen we met elkaar moeten opbouwen. Naast het belangrijkste middel hiervoor, namelijk de dialoog, kunnen andere hulpmiddelen van dienst zijn.

Gedragscode als hulpmiddel; leidinggevenden als coach

Eén van die hulpmiddelen is om bepaalde basisafspraken met elkaar te maken en vast te leggen in een gedragscode. Die code kan echter nooit exact beschrijven hoe we in elke denkbare situatie moeten handelen. De gedragscode kunnen we wel gebruiken als toetssteen en vertrekpunt bij dilemma’s. Als we met een situatie geconfronteerd worden waarbij de gedragscode onvoldoende steun biedt om vanuit eigen verantwoordelijkheid een goede keuze te maken, moeten we het met elkaar bepreken. Een belangrijke rol daarbij spelen de leidinggevenden. Zij geven niet alleen houvast door hun voorbeeldfunctie, maar vervullen ook op het gebied van integriteit een coachende rol en hebben een extra verantwoordelijkheid in de zin van het voortdurend aandacht hebben en vragen voor allerlei aspecten van integriteit.

Gebruik van de gedragscode

De onderstaande regels van de gedragscode zijn afgeleid van het model dat daartoe landelijk is uitgebracht. In de breed in onze organisatie gevoerde discussie hebben deze regels de toets der kritiek doorstaan, voor zover ze als minimaal uitgangspunt kunnen dienen voor verdere afstemming en open overleg in specifieke situaties. Zo behelzen de regels van de gedragscode minder een absoluut kader doch veeleer basisafspraken van waaruit het gemeenschappelijke gevoel over wat kan en wat niet kan steeds beter met elkaar kan worden bepaald en gedeeld.De regels van de gedragscode bieden dus niet voor alle gevallen een pasklare oplossing, maar zetten wel in vele gevallen de toon voor verder te voeren discussie. Integriteit stel je niet vast, integriteit moet je voortdurend ontwikkelen en fijnslijpen. Wat we wel kunnen vaststellen is de gedragscode, maar dan als fundament waarop we samen en zorgvuldig een bouwwerk zetten waarin ieder zich thuis voelt.

We doen het samen

Als overheidsorgaan treden wij als ambtenaren, naast onze bestuurders, de burgers en andere klanten tegemoet. Deze klanten maken geen onderscheid tussen handelingen en gedragingen van bestuurders en die van ambtenaren. Bestuur en ambtenarij vertegenwoordigen samen de gemeente.Het is daarom ook heel voor de hand liggend dat tevens een gedragscode geldt voor de leden van de Raad en van het College van Burgemeester en Wethouders. Vanwege de afwijkende rol en positie van deze organen ten opzichte van ambtenaren, maar ook ten opzichte van elkaar, zijn in december 2004 bij raadsbesluit afzonderlijke codes voor de leden van de Raad en van het College vastgesteld. Omdat die codes dezelfde aspecten van integriteit behandelen als de versie voor ambtenaren, is het mogelijk om als overheidsdienaren samen vanuit een eenduidig fundament te opereren.

Wij komen ervoor uit

Niet alleen op grond van de bepaling in de Ambtenarenwet dat bij indiensttreding de ambtseed of –belofte moet worden afgelegd, maar ook omdat wij voor onszelf en ten opzichte van elkaar en onze klanten willen aangeven wat onze intenties zijn, leggen ook de reeds in dienst zijnde ambtenaren de eed c.q. belofte af en wel op basis van onderstaande gedragscode, die mede tot stand gekomen is nadat organisatiebreed discussies zijn gevoerd over wat integriteit voor ons en onze organisatie betekent.

Integriteit in onze cultuur-kernwaarden gevat

Omdat we bij de uitoefening van onze taken vanuit onze kernwaarden denken, redeneren en handelen is het niet moeilijk om integriteit hierin een plek te geven:

  • Samen:Wij hebben samen gediscussieerd over integriteit in het algemeen en de gedragscode in het bijzonder en wij blijven daarover met elkaar in gesprek. Samen bepalen wij ook het imago van onze gemeente.

  • Flexibel:Integer gedrag vergt dat we gevoel hebben om in de meest uiteenlopende omstandigheden een correcte opstelling te kiezen. Een integere ambtenaar weet wat flexibiliteit is.

  • Vraaggericht:Onze klanten moeten van ons op aan kunnen en op ons kunnen vertrouwen. Men verwacht en vraagt dus een integere opstelling. Aan die vraag gaan we nog nadrukkelijker voldoen.

  • Professioneel:Integer handelen maakt onderdeel uit van professionaliteit. Naast zaken als tact, inlevingsvermogen, deskundigheid, vaardigheid en openheid is onze integriteit bepalend voor de mate waarin wij professioneel opereren.

Artikel 1 Goed ambtenaarschap

Je beseft dat je onderdeel bent van de overheid. Je dient het algemeen belang en probeert met je handelen het vertrouwen in de overheid te versterken.

Je houdt je aan de wettelijke voorschriften en aan algemeen aanvaarde gedragsregels. Je treedt correct op tegen burgers en bedrijven. Je discrimineert niet en verleent geen voorkeursbehandelingen.

Je voert je werk op een professionele manier uit. Je geeft de ambtelijke leiding en het bestuur juiste, relevante en volledige informatie.Situaties waarin je niet volgens jouw professionele normen kunt werken stel je intern aan de orde.

Je gaat respectvol met je collega’s om. Je houdt er rekening mee dat normen en waarden onderling kunnen verschillen. Je bent aanspreekbaar op je gedrag.

Je gaat verantwoord om met middelen van de gemeente (gelden, diensten, goederen, kennis). Je vermijdt het maken van onnodige kosten.

Je draagt verantwoordelijkheid voor je eigen handelen. Je kunt de keuzes die je binnen je werk maakt verantwoorden.

Je ondersteunt de verantwoordelijkheid van je leidinggevende door hem of haar waar nodig te informeren.

Artikel 2 Vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

Je gaat binnen en buiten je werk zorgvuldig om met persoonlijke gegevens van burgers, gegevens van bedrijven en instellingen, politiek gevoelige informatie en andere informatie die in handen van buitenstaanders de belangen van de gemeente kan schaden.

Je gaat functioneel om met gevoelige informatie. Je respecteert de privacy van cliënten, zakelijke relaties en collega’s.

Je gebruikt financiële informatie en voorkennis van beleid voor de uitoefening van je functie en niet voor andere doeleinden.

Je ‘lekt’ geen vertrouwelijke informatie vanuit de gemeente naar buiten. Je laat niet uit slordigheid buitenstaanders meeluisteren naar een gesprek over het werk of meekijken naar interne stukken.

Je verstrekt geen informatie aan media zonder overleg met de daartoe bevoegd verklaarde functionarissen. Raadpleeg daartoe je leidinggevende en de desbetreffende communicatiefunctionaris.

Je zorgt ervoor dat stukken met vertrouwelijke gegevens veilig zijn opgeborgen als je je werkplek verlaat en dat je computer is afgesloten.

Informatie waarover het bestuur een geheimhoudingsplicht heeft opgelegd houd je geheim.

Artikel 3 Nevenfuncties en andere privé-activiteiten

Je bent je ervan bewust dat activiteiten die je naast je werk verricht het functioneren van de gemeente op een of andere manier kunnen raken. Voorbeelden van nevenactiviteiten zijn bestuursfuncties, commissariaten, vrijwilligerswerk, een eigen bedrijfje en vennoot- of aandeelhouderschap.

Je meldt een (voorgenomen) nevenactiviteit bij je leidinggevende als de activiteit raakvlakken heeft met jouw functie-uitoefening. Een raakvlak is in elk geval aanwezig als je activiteiten verricht voor een organisatie, instantie of bedrijf dat op een of andere manier banden heeft met de gemeente. Bijvoorbeeld: in je functie adviseer je over subsidie op het terrein van welzijn en in je vrije tijd vervul je een bestuursfunctie binnen een welzijnsstichting in dezelfde gemeente.

Je meldt activiteiten die (kunnen) leiden tot een botsing of onverenigbaarheid met gemeentelijke belangen waar je in jouw functie mee te maken hebt. Bijvoorbeeld: privé voer je actie tegen de sloop van een gebouw en in je functie ben je betrokken bij besluiten over de bestemming van dit gebouw.

Je meldt een nevenactiviteit ook als deze het risico op schade met zich mee kan brengen voor de organisatie. Zo kan je productiviteit eronder lijden als je in je vrije tijd als barkeeper regelmatig tot laat aan het werk bent. Een ander voorbeeld zijn ethisch of politiek omstreden privé-activiteiten van ambtenaren. Die zouden schade kunnen toebrengen aan het imago of de geloofwaardigheid van de gemeente.

Je realiseert je dat ook het oordeel van de buitenwereld van belang is. Je kunt jouw ‘petten’ misschien zonder problemen scheiden, maar als je nevenactiviteiten de schijn van belangenverstrengeling wekt, is dit ook schadelijk voor het vertrouwen in de overheid.

Ook financiële belangen in de privé-sfeer (bijvoorbeeld het hebben van aandelen) kunnen een onafhankelijke besluitvorming in de weg staan of de schijn daarvan hebben. Als de organisatie niets weet van jouw financiële belangen, ben jij de enige die kan inschatten of dat belang zich verdraagt met jouw functie-uitoefening. Heb je in je functie een relatie met een bedrijf waar je persoonlijk een financieel belang in heeft, vermijd dan risico’s en bespreek dit met je leidinggevende.

Artikel 4 Geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

Je accepteert een geschenk alleen als je onafhankelijke opstelling ten opzichte van de gever daardoor niet beïnvloed wordt. Je gaat na of acceptatie van het geschenk verplichtingen schept voor de toekomst. Je bedenkt ook hoe de buitenwereld zou kunnen aankijken tegen het aannemen van een geschenk. In veel gevallen levert dit geen probleem op. Denk aan een fles wijn voor een door jou verrichte prestatie, een ceremonieel aan jou overhandigd rapport van een bureau of aan bedrijfsattenties, zoals kalenders en pennen. Dergelijke geschenken zijn bedoeld als blijk van waardering voor jouw specifieke inspanning of de goede samenwerkingsrelatie.

Een geschenk van een derde dat je in verband met je werk hebt gekregen is in principe eigendom van de gemeente.

Geschenken die je accepteert meld je bij je leidinggevende.Geschenken die naar jouw idee meer dan € 50 waard zijn accepteer je niet. Je meldt ook aangeboden geschenken die je niet hebt geaccepteerd en in het vooruitzicht gestelde geschenken. Bedrijfsattenties, zoals agenda’s kalenders, pennen, muismatten en hebbedingetjes, hoef je niet te melden.

Aanbiedingen voor privé-werkzaamheden, kortingen op privé-goederen en andere gunsten accepteer je niet.

Geschenken die op je huisadres worden aangeboden accepteer je niet. Indien een geschenk toch thuis is afgeleverd, bespreek je de bestemming daarvan met je leidinggevende.

Geschenken die je worden aangeboden door een relatie die nog iets van je ‘nodig’ heeft (een opdracht, vergunning, subsidie, beslissing in bezwaarschrift), accepteer je niet.

Je accepteert geen geldbedragen. Als afgesproken is dat een derde betaalt voor jouw verrichtingen, gebeurt dat door middel van een factuur aan de gemeente.

Vanzelfsprekend vraag je nooit gunsten voor jezelf aan derden.

Artikel 5 Uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

Je beoordeelt of een uitnodiging relevant is voor de gemeente. Je bespreekt alle uitnodigingen met je leidinggevende.

Je reist niet op kosten van derden. Als deelname aan een reis functioneel is, dan is er sprake van een dienstreis en gelden de algemene regels: er is toestemming nodig van de leidinggevende en de kosten zijn voor de gemeente.

Je neemt je verantwoordelijkheid bij informele contacten met derden, zoals recepties en etentjes waar alcohol wordt geschonken. Zorg dat je ‘nee’ kunt blijven zeggen als het ‘nee’ moet zijn.

Je bent ervoor verantwoordelijk dat de leiding op de hoogte is van het reilen en zeilen binnen jouw functie-uitoefening. Blijkt achteraf een uitnodiging meer te hebben omvat dan ingeschat, laat dit dan aan je leidinggevende weten.

Artikel 6 Verantwoord omgaan met gemeentelijke voorzieningen en personeelsregelingen

Je houdt privé-gebruik van e-mailsysteem, internet, (mobiele) telefoon, kopieerapparaat en dergelijke beperkt. Je zorgt ervoor dat dit je dagelijkse werkzaamheden niet hindert.

Je laat je privé-gebruik van gemeentelijke apparatuur openlijk zijn, zodat je erop kunt worden aangesproken. Je leidinggevende of collega kan een andere opvatting hebben van ‘beperkt gebruik’ dan jij.

Je neemt geen gemeentelijke eigendommen mee naar huis. Het lenen van eigendommen voor privé-gebruik is alleen mogelijk als je daarvoor toestemming van je leidinggevende hebt gekregen.

Je doet geen privé-bestellingen via de gemeente. Je verzendt geen ongefrankeerde privé-post via de postkamer. Je declareert alleen kosten die je hebt gemaakt. Je maakt eerlijk gebruik van regelingen voor het personeel, bijv. als je gebruik maakt van het gemeentelijk fietsenproject.

Verantwoord gebruik van gemeentemiddelen betekent ook: naleven van de werktijden en de regels bij ziekteverzuim.

Artikel 7 Belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

Je bent alert op situaties in je werk waarin je met privé-relaties te maken krijgt. Je licht je leidinggevende in over aanvragen en offertes van vrienden, familieleden of bedrijven waarin familie of vrienden werkzaam zijn. Je voorkomt de schijn van vriendjespolitiek en behandelt dergelijke aanvragen niet zelf.

Je bent terughoudend met het geven van adviezen aan bekenden in de privé-sfeer. Je bent bedacht op botsing van belangen.

Je let bij het inhuren van ex-collega’s goed op het volgen van de juiste procedure van inhuur en aanbesteding. Je kunt motiveren waarom de inhuur van een ex-ambtenaar als zelfstandige nodig en verantwoord is. Je realiseert je hoe dat kan overkomen op de buitenwereld die geen achtergrondinformatie heeft. Je bespreekt de risico’s met je leidinggevende.

Artikel 8 Reageren op niet-integere zaken

Je bespreekt twijfels over de integriteit van collega’s zo veel mogelijk met henzelf. Is dit niet mogelijk of leidt dit niet tot resultaat, dan licht je de leidinggevende, de vertrouwenspersoon, de burgemeester of een wethouder in.

Je bent ook zelf aanspreekbaar op je handelen en je uitlatingen. Collega’s en burgers kunnen jouw werkwijze en jouw woorden anders ervaren dan jij bedoelt.

Je meldt een vermoeden van fraude of corruptie bij de leidinggevende, het bestuur of de vertrouwenspersoon.

Bij vermoedens van fraude, maar ook bij andere twijfelachtige zaken, kun je gebruikmaken van de Klokkenluidersregeling. De gemeente is verplicht om een reactie te geven op jouw melding. Wil je niet dat bekend wordt dat jij de misstand aankaart, dan kun je via de vertrouwenspersoon een melding doen. Alleen de vertrouwenspersoon is dan op de hoogte van jouw identiteit.

Artikel 9 De leidinggevende draagt het integriteitbeleid uit

Als leidinggevende geef je het goede voorbeeld.

Je bent open over je manier van werken. Je bent aanspreekbaar op je werkwijze en je houding naar medewerkers.

Bij twijfel en vragen over de juiste handelwijze kunnen medewerkers bij jou terecht.

Je bespreekt twijfels en vragen over integriteit in werkverband en stimuleert medewerkers hetzelfde te doen.

Je bent alert op risicogevoelige situaties waarin medewerkers terecht kunnen komen en draagt bij aan hun weerbaarheid daartegen.

Je spreekt medewerkers aan op dubieus gedrag, maakt afspraken en treft zonodig maatregelen.

Artikelsgewijze toelichting

Inhoudsopgave

  • Artikel 1

  • Artikel 2

  • Artikel 3

  • Artikel 4

  • Artikel 5

  • Artikel 6

  • Artikel 7

  • Artikel 8

  • Artikel 9

Artikel 1

De term ‘goed ambtenaarschap’ verwijst naar de verplichting zich te gedragen ‘zoals een goed ambtenaar betaamt’. Deze verplichting is neergelegd in artikel 15:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van onze gemeente (CAR-UWO). In dit verband zijn ook van belang de regelingen die voor het gemeentepersoneel gelden over ongewenst gedrag, seksuele intimidatie en discriminatie. De bepalingen van dit onderdeel van de gedragscode geven nu concreter aan wat we zoal onder ‘goed ambtenaarschap’ moeten verstaan.

Op basis van artikel 16:1:1 van onze Arbeidsvoorwaardenregeling kan - naast het overtreden van enig voorschrift - ‘het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen’ worden opgevat als plichtsverzuim. En dit kan vervolgens een grond zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf (artikel 16:1:2 Arbeidsvoorwaardenregeling).Het zal duidelijk zijn dat de overweging om een strafprocedure op te starten tegen een met geld frauderende ambtenaar anders zal zijn dan ten aanzien van een medewerker die net een paar privé-fotokopieën meer maakt dan algemeen geaccepteerd wordt. Toch is in beide gevallen sprake van niet integer gedrag. Bij de afweging om over te gaan tot het opstarten van een strafprocedure resp. bij de bepaling van de strafmaat dient evenredigheid te bestaan tussen het gepleegde feit en een daar mogelijk tegenover te stellen maatregel.

Artikel 2

Het vertrouwelijk omgaan met ‘gevoelige informatie’ waarborgt de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de overheid. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat een ambtenaar de privacy van burgers respecteert. Ook de privacy van de ambtenaar dient door de organisatie gerespecteerd te worden. Daarom gebruikt de overheid informatie alleen voor het doel waarvoor deze verkregen is.

Wat exact onder ‘gevoelige informatie’ moet worden verstaan is niet algemeen te definiëren. Dit zal door de betrokken medewerker(s) van geval tot geval ingeschat moeten worden en is als zodanig te vatten onder de kernwaarde professionaliteit.

De Ambtenarenwet verplicht de ambtenaar om geheimhouding te bewaren over bepaalde zaken die hij in zijn functie komt te weten (artikel 125a derde lid). De rechtspositie verbiedt oneigenlijk gebruik van kennis die ambtenaren in hun functie hebben opgedaan (artikel 15:1b Arbeidsvoorwaardenregeling). Een voorbeeld daarvan is het doorgeven van informatie over een gemeentelijk budget voor een bouwproject, zodat aanbieders daar in een offerte rekening mee kunnen houden. Bij indiensttreding kan men verplicht worden een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen.

In dit verband zijn tevens de richtlijnen van belang die het College stelt met betrekking tot perswoordvoering. Aan de hand hiervan wordt getracht om de juiste informatie op gecontroleerde wijze in de publiciteit te brengen, zodat voorkomen wordt dat onjuiste of onvolledige informatie naar buiten komt en mogelijk schade berokkent aan personen of zaken.

Artikel 3

Een ambtenaar dient het algemeen belang en werkt onpartijdig. Dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook de schijn van vermenging wordt vermeden. Raakvlakken tussen functionele taken en privé- activiteiten van ambtenaren kunnen leiden tot botsing of verstrengeling van belangen. Daardoor kan een onafhankelijke beoordeling in gevaar komen of kan de schijn daarvan ontstaan. Dergelijke nevenactiviteiten kunnen verboden worden (artikel 15:1e Arbeidsvoorwaardenregeling).

Ambtenaren zijn verplicht om nevenactiviteiten die een raakvlak met hun werk (kunnen) hebben, te melden. De meldingen worden door de gemeente geregistreerd. Een voorbeeld is het in de vrije tijd voeren van acties tegen een nieuwe rijksweg, terwijl men als planoloog bij de plannen tot aanleg betrokken is.

De begrippen ‘nevenfunctie’, ‘nevenwerkzaamheid’, ‘nevenactiviteit’ en ‘privé-activiteit’ zijn hier op één lijn gesteld. Gelet op de mogelijke beïnvloeding vanuit deze verschillende activiteiten op het aanzien van de gemeente of de wijze van uitoefening van de betrekking bij de gemeente kan hierin geen onderscheid worden gemaakt. Er wordt bovendien geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde activiteiten.Veel vormen van vrijetijdsbesteding beïnvloeden het werk bij de gemeente overigens niet. Zo is het in bepaalde gevallen bijvoorbeeld mogelijk om bestuurlijke activiteiten binnen een politieke partij uit te oefenen of een bestuursfunctie bij een sportvereniging of in het culturele leven te bekleden. Als er geen enkele relatie bestaat met de functie en ook overigens geen invloed bestaat c.q. kan bestaan met de gemeentelijke betrekking (zie hieronder) hoeft de activiteit niet gemeld te worden.

Een ambtenaar heeft de vrijheid om te kiezen welke activiteiten hij buiten zijn werk wil verrichten. Daarmee heeft hij dus ook de verantwoordelijkheid om af te wegen of deze activiteit te combineren is met zijn functie bij de gemeente. Dat is niet altijd eenvoudig te beoordelen. Belangenverstrengeling kan zich op allerlei manieren voordoen. Bij de beoordeling van de risico’s van nevenwerkzaamheden kunnen enkele vragen behulpzaam zijn.

  • -

    Is er verwevenheid met het functionele beleidsterrein?

  • -

    Bestaat er een risico dat ambtelijke informatie wordt gebruikt?

  • -

    Kunnen er persoonlijke confrontaties in de functie plaatsvinden?

  • -

    Hoe is de reputatie van de organisatie, het bedrijf of de branche?

  • -

    Hoe zal de buitenwereld tegen de combinatie van functies aankijken?

  • -

    Wat is de tijdbelasting van de nevenwerkzaamheden?

Men moet erop bedacht zijn dat belangen elkaar in de loop van de tijd kunnen gaan raken door verandering in omstandigheden, bijvoorbeeld in de functie, in de relatie tussen gemeente en privé-activiteit of door gemeentelijke herindeling.

Sommige privé-activiteiten hoeven geen relatie te hebben met de inhoud van uw werk, maar zitten toch in de gevarenzone. Zo kan een bijbaan in de avonduren en weekeinden zo veel van een ambtenaar vergen dat zijn normale werk er door in het gedrang komt. Maar ook maatschappelijke afkeurenswaardige activiteiten van ambtenaren kunnen schade toebrengen aan ‘het aanzien van het ambt’.Nevenactiviteiten met (mogelijk) schadelijke gevolgen voor de gemeente kunnen verboden worden.

Na melding van de activiteit toetst de organisatie of er voor de gemeente risico’s kunnen kleven aan de privé-activiteiten. In sommige gevallen zullen risico’s ondervangen kunnen worden door afspraken tussen ambtenaar en leidinggevende. Zo’n afspraak kan zijn dat in de functie geen werkzaamheden verricht worden in relatie tot de organisatie of het bedrijf waar men privé bij betrokken is. Is dat niet mogelijk, dan is ook denkbaar dat men een geheel andere functie binnen de gemeente gaat uitoefenen. Een afspraak kan bijvoorbeeld ook zijn, dat alleen in de weekenden als muzikant opgetreden wordt. Of dat de werkzaamheden als zelfstandige alleen in andere regio’s uitgeoefend worden.Als de risico’s niet te beperken of te ondervangen zijn, dan zal de gemeente de nevenwerkzaamheden (kunnen) verbieden.

Het belang van de gemeente gaat niet altijd boven het privé-belang van een ambtenaar. De uitoefening van bepaalde grondrechten heeft voorrang op het belang van de werkgever. Een voorbeeld daarvan is het als burger bezwaar maken tegen een OZB-aanslag door een ambtenaar van de afdeling Belastingen. Zijn werkinhoud mag er niet toe leiden dat hij zijn recht op bezwaar en beroep tegen overheidsbeslissingen niet kan uitoefenen. Wel zal hij op kantoor werk en privé gescheiden moeten houden en kan hij dus niet belast worden met de behandeling van zijn eigen bezwaarschrift.

Nevenactiviteiten kunnen positieve gevolgen hebben voor de functie-uitoefening. Het schrijven van artikelen in een vakblad kan gunstig zijn voor de professionele uitstraling van de gemeente en voor de kennisverdieping van de ambtenaar. Wel moeten er afspraken worden gemaakt over de vraag of op eigen titel dan wel als gemeenteambtenaar wordt gepubliceerd, over de inhoud van de artikelen in relatie tot het politieke beleid, in wiens tijd het werk verricht wordt en of een eventuele beloning behouden mag worden.

Een ambtenaar mag niet als zelfstandige ingehuurd worden door de gemeente waar hij in dienst is. De Arbeidsvoorwaardenregeling (artikel 15:1g) verbiedt de ambtenaar direct of indirect werk aan te nemen of diensten/goederen te leveren ten behoeve van de gemeente. Het is dus niet toegestaan om voor een deel van de week als ambtenaar werkzaam te zijn en voor een ander deel in het kader van een eigen bedrijf werkzaamheden uit te voeren voor de gemeente.

Voor politieke nevenfuncties, zoals wethouder of raadslid, gelden aparte regels. Men kan bijvoorbeeld niet tegelijkertijd ambtenaar en bestuurder zijn in dezelfde gemeente. Ook geldt er een aparte regeling voor verlof of non-activiteit.

Vakbondsactiviteiten nemen een bijzondere plaats in. Er geldt een verlofregeling ten behoeve van vakbondsactiviteiten tijdens werktijd (artikel 6:4:2 Arbeidsvoorwaardenregeling).

De Ambtenarenwet (artikel 125, lid 2) bepaalt dat in de rechtspositie geregeld moet worden dat ambtenaren in risicovolle functies verplicht worden hun financiële belangen te melden. Deze meldplicht is voor gemeenteambtenaren nader uitgewerkt in hoofdstuk 15 van de gemeentelijke Arbeidsvoorwaardenregeling (artikel 15:1f Melding financiële belangen).

Artikel 4

Een ambtenaar handelt onafhankelijk en onpartijdig. Burgers en organisaties worden op gelijke wijze bejegend. Een ambtenaar geeft geen voorkeursbehandelingen en vermijdt ook de schijn daarvan.

Het Wetboek van Strafrecht (artikelen 362 en 363) stelt het aannemen van giften, beloften of diensten door een ambtenaar strafbaar als deze hem zijn gegeven met de bedoeling in zijn werk iets te doen of na te laten. De Arbeidsvoorwaardenregeling verbiedt het aannemen van steekpenningen. De Arbeidsvoorwaardenregeling verbiedt ook het verzoeken om en aannemen van geschenken of beloften zonder toestemming van het college (artikel 15:1c).

Voor alle geschenken en voordelen geldt: bedenk wat de achterliggende bedoeling van de gever kan zijn. De bedoeling van de gever kan blijken uit de aard van het geschenk. Er is een verschil tussen en bedrijfskalender en een persoonlijk cadeautje, zoals een zeldzame postzegel die nog aan de collectie van de ambtenaar ontbreekt. Bedenk dat geschenken die door derden aan een ambtenaar in verband met zijn functie worden gegeven, in principe eigendom zijn van de gemeente. Om dit evenwel niet onnodig tot op de spits te drijven houden wij als stelregel aan dat een duur cadeau (in ieder geval een cadeau waarvan de vermoedelijke waarde meer bedraagt dan € 50) in geen geval persoonlijk geaccepteerd mag worden.

Ook het tijdstip waarop en de context waarin een geschenk wordt aangeboden, is van belang. Een jaarlijkse attentie met de kerst is een gebruikelijk gebaar in zakelijke relaties. Ook voor zo’n kerstattentie geldt dezelfde beperking dat de waarde van € 50 niet overschreden mag worden. Een cadeaubon voor de technische ondersteuning van een medewerker bij een congres kan beschouwd worden als gebaar van dank dat geen verplichtingen voor de toekomst schept.Dat ligt anders als een medewerker een blijk van waardering ontvangt terwijl het werk nog niet beëindigd is. Dan zal een geschenk bedoeld kunnen zijn om hem te ‘paaien’ of op zijn minst die indruk wekken. Daarom mag in een onderhandelingsfase of voorafgaand aan andere handelingen die beslissend zijn voor de gever, geen geschenk geaccepteerd worden.

De omstandigheid dat een geschenk in het openbaar wordt aangeboden of juist zonder dat anderen het zien, werpt ook een licht op de bedoeling van de gever. Geschenken die bij het huisadres worden aangeboden, wekken de schijn van beïnvloeding en moeten worden afgewezen. Als men al iets wil geven, dient erop gewezen te worden dat zulks in de openbaarheid moet gebeuren (en dat te dure cadeaus sowieso niet geaccepteerd mogen worden).

Door het melden van aanbiedingen en geschenken krijgt de organisatie zicht op de aard van relaties met derden en de handelwijze van het personeel. Zinvolle vragen zijn bijvoorbeeld of het geschenk een incidenteel geval is of dat de betrokken ambtenaar vaker iets ontvangt van dezelfde relatie. En of ook andere ambtenaren van dezelfde relatie regelmatig iets aangeboden krijgen en accepteren. Inzicht in het gedrag geeft het management de mogelijkheid om bij te sturen indien dat nodig is. Zo kan een relatie die een waardevol geschenk heeft aangeboden (en wellicht op het huisadres) op de hoogte worden gebracht van het gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld door de in de gedragscode aangegeven beperkingen bekend te maken.

Artikel 5

De aanwezigheid van medewerkers bij bijeenkomsten en evenementen zal doorgaans een directe functionele betekenis hebben voor de gemeente: het profileren van een gemeenteonderdeel, het delen van ervaringen, het opdoen van kennis, de mogelijkheid waardevolle contacten te leggen of te onderhouden. Ontbreekt die betekenis, dan wordt de uitnodiging afgeslagen. Er dient per slot van rekening een objectiveerbare meerwaarde voor de gemeente te zijn.

Als een ambtenaar wordt uitgenodigd om bijvoorbeeld een spreekbeurt te houden op een symposium zullen er, net als bij nevenactiviteiten, afspraken moeten worden gemaakt over de vraag of dat namens de gemeente dan wel op persoonlijke titel gebeurt en of het tijdens dan wel buiten werktijd plaatsvindt. Voor een lezing op persoonlijke titel onder werktijd moet verlof gevraagd worden. Voor een lezing namens de gemeente mag de ambtenaar geen geldelijke beloning aanvaarden.

Waar gesteld wordt dat niet op kosten van derden wordt gereisd, moet bijv. gedacht worden aan gevallen waarin de ambtenaar die zelf een reis maakt naar een evenement of dergelijke, in de kosten daarvan vrijgehouden wordt. Het gaat hier niet om praktische aangelegenheden waarin de ambtenaar bijv. instapt en meerijdt in de personenauto van een externe adviseur naar een gemeentelijk project waar beiden bij betrokken zijn.

Uitnodigingen voor ontspannende activiteiten kunnen tegelijkertijd functioneel zijn. Een etentje ter afsluiting van een goed verlopen project bestendigt de relatie tussen partijen. Tijdens het onderhandelingsproces kan een gezamenlijke lunch of diner met een relatie zinvol zijn. Dit dient de ambtenaar samen met de leidinggevende te beoordelen. Er kunnen tegelijkertijd risico’s aan vastzitten. Een overdadig diner met attracties ten koste van een derde kan een sfeer van verplichtingen scheppen. Een uitnodiging moet daarom kritisch bekeken worden.Een ambtenaar zal ook moeten vermijden dat hij bijv. meer dan eens door een zakelijke relatie op een lunch getrakteerd wordt zonder daar zelf iets op kosten van de gemeente tegenover te zetten.

Bij het maken van een zakelijke en evenwichtige afweging ten opzichte van uitnodigingen als hier bedoeld zouden de volgende vragen behulpzaam kunnen zijn:

  • -

    Dient de uitnodiging een doel dat relevant is voor mijn functie?

  • -

    Staan de kosten in verhouding tot het doel?

  • -

    Kan ik mijn ervaringen (breed) delen met mijn collega’s en leidinggevende?

  • -

    Kan het accepteren van de uitnodiging mijn vrijheid van handelen inperken?

  • -

    Kan het ingaan op de uitnodiging mijn objectiviteit beïnvloeden?

Bij uitnodigingen die direct gerelateerd zijn aan het opleveren van projecten, zouden de volgende vragen meewogen kunnen worden:

  • -

    Zijn de formele zaken, tot tevredenheid van partijen, afgerond voordat de feestelijkheden beginnen?

  • -

    Staan de kosten van de feestelijkheden in verhouding tot de aard en omvang van de opdracht?

Artikel 6

Alle zaken binnen het gemeentehuis worden bekostigd met gemeenschapsgeld. Ze zijn dus bestemd voor gemeentelijke doeleinden. Dat geldt van suikerzakje tot internetaansluiting.In de Arbeidsvoorwaardenregeling (artikel 15:1b)is bepaald dat een ambtenaar zonder toestemming privé geen gebruik mag maken van interne diensten en eigendommen van de gemeente. In dit verband zijn van belang de gemeentelijke regelingen en bepalingen over werktijden, het ziekteverzuimprotocol, gebruik (mobiele) telefoon, internet- en e-mailgebruik en het gebruik van overige gemeentelijke eigendommen.

Om gevoel te krijgen wat onder het begrip ‘beperkt’ privé-gebruik te verstaan valt, als het om gebruik kopieerapparaat, telefoon en dergelijke gaat, verdient het aanbeveling om hierover met elkaar (onderling en met de leiding) in gesprek te blijven, bijv. tijdens het werkoverleg.

Het verbod om gemeentelijke eigendommen mee naar huis te nemen heeft uiteraard geen betrekking op benodigdheden die met toestemming van de leidinggevende gebruikt worden om thuis te werken en die anders in dezelfde mate op kantoor zouden zijn gebruikt.

Artikel 7

De Arbeidsvoorwaardenregeling kent geen bepaling die een ex-ambtenaar verbiedt om tegen beloning werkzaamheden voor de gemeente te verrichten. De Gemeentewet (en de gedragscode voor bestuurders) kent wel zo’n verbod voor oud-bestuurders.Indien aan een dergelijk verbod ten aanzien van voormalige personeelsleden behoefte mocht ontstaan, is het mogelijk om over de positie van deze personen voorschriften op te nemen in de gemeentelijke gunnings- en aanbestedingsregels.

Het inhuren van een ex-collega kan voor de gemeente uiteraard praktische voordelen hebben, maar zeker ook nadelen. Voormalige ambtenaren kunnen oneigenlijk gebruik maken van hun kennis en contacten die ze hebben opgedaan in hun ambtelijke functie. Met het maken van afspraken over toekomstige opdrachten bij uitdiensttreding van een collega die voor zichzelf begint, dient behoedzaam te worden omgegaan. Deze praktijken zijn al gauw concurrentievervalsend en kunnen de geloofwaardigheid en integriteit van de overheid aantasten.

Artikel 8

Voor de integriteit van een organisatie is het belangrijk dat medewerkers zich vrij voelen om misstanden intern aan te kaarten. Het begrip ‘misstand’ is breed: het kan gaan om fraude, diefstal of verduistering van kantoormeubilair, het bevoordelen van vrienden bij het verlenen van een vergunning, het achterhouden van relevante informatie, het door een manager onderhands regelen van vacaturevervulling etc.

Nu zal het niet gemakkelijk vallen om een (directe) collega te ‘verklikken’. Het kan bovendien ook voorkomen dat een op het eerste oog niet integer handelende collega, bij nader inzien zodanige afspraken met zijn leidinggevende heeft gemaakt dat geen sprake is van niet integer handelen. Afhankelijk van aard van de vermoede misstand en de omstandigheden waaronder het een en ander plaatsvindt, kan het verstandig zijn om eerst de betreffende collega aan te spreken, voordat verdere stappen worden gezet. Er bestaan overigens ook mogelijkheden om geconstateerde gedragingen in geobjectiveerde vorm aan de orde te stellen in het werkoverleg. De corrigerende werking die hiervan uit kan gaan, kan al voldoende zijn om een einde te maken aan een (vermoede) misstand zonder dat het tot verdergaande maatregelen hoeft te komen.

Er mag in principe niet ‘gelekt’ worden naar de pers. Vermoedens van misstanden in de organisatie zijn interne aangelegenheden waarmee vertrouwelijk omgegaan moet worden. Er zijn echter omstandigheden denkbaar dat het naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie door een ambtenaar gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld als de organisatie niet adequaat reageert bij een acuut gevaar voor de volksgezondheid.

Het Wetboek van Strafvordering (artikel 162) verplicht een ambtenaar aangifte te doen als hij kennis heeft van een ambtsmisdrijf. Het is niet de bedoeling dat de ambtenaar zelfstandig aangifte doet, maar dat hij contact opneemt met de leidinggevende. De organisatie is dan verantwoordelijk voor de contacten met politie en justitie.

Een specifieke procedure die bij het constateren van misstanden gevolgd kan worden, staat beschreven in de Klokkenluidersregeling van onze gemeente. In dit verband kan ook een vertrouwenspersoon worden ingeschakeld. De klager kan dan verzoeken om zijn of haar identiteit niet bekend te maken.

Artikel 9

Iedere medewerker is verantwoordelijk voor zijn individuele gedrag. De leidinggevende heeft daarnaast een verantwoordelijkheid voor de omgeving waarin de medewerkers hun werk doen. Een omgeving waarin grote openheid heerst, werkt remmend op ‘gesjoemel’ en ander ongewenst gedrag. De opstelling en het voorbeeldgedrag van de leidinggevende is een belangrijke factor voor ‘de cultuur’ binnen diens organisatieonderdeel.

De leidinggevende bevordert de bewustwording van de medewerkers en ondersteunt hen in het omgaan met gevoelige en risicovolle situaties. De leidinggevende maakt ongewenst gedrag van een medewerker bespreekbaar, corrigeert en draagt zonodig zorg voor het opstarten van een disciplinaire procedure.

Het is hierbij van belang dat de leidinggevenden ten behoeve van het bovenstaande goed in positie worden gebracht door middel van opleiding, training en andere vormen van informatieoverdracht.

Gedragscode ter voorkoming en bestrijding van rassendiscriminatie op de werkvloer

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Algemeen

  • Artikel 2  Werving en selectie

  • Artikel 3  Personeelsbeheer

  • Artikel 4  Uitstroom

  • Artikel 5  Klachtenregeling

  • Artikel 6  Secundaire arbeidsvoorwaarden

  • Artikel 7  Slotbepalingen

Artikel 1  Algemeen

Lid 1

Uitgangspunt van de gemeentelijke gedragscode ter voorkoming en bestrijding van rassendiscriminatie op de werkvloer - hierna te noemen gedragscode - is het beginsel neergelegd in artikel 1 van de grondwet. Hierin wordt gesteld dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan en valt onder het begrip plichtsverzuim.

Lid 2

Onder directe discriminatie wordt verstaan het maken van onderscheid in de benadering of behandeling van mensen op basis van etnische gronden. Onder indirecte discriminatie wordt verstaan het opleggen van eisen of restricties aan een groep mensen met als gevolg dat een substantieel kleiner deel van een bepaalde etnische groep aan die eisen of restricties kan voldoen dan gemiddeld van de gehele groep zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is.

Lid 3

De werking van de gedragscode strekt zich primair uit tot de gemeente als arbeidsorganisatie. De gedragscode is opgesteld om te bevorderen dat in het gemeentelijk personeelsbeleid het in het eerste lid genoemde beginsel ten uitvoer wordt gebracht of dat werknemers duidelijkheid wordt verschaft hoe het bewust of onbewust discrimineren kan en dient te worden voorkomen. De code richt zich op:

  • a

    het concretiseren van het non-discriminatiebeginsel;

  • b

    het recht doen aan het gelijke-kansen-principe ten aanzien van gemeentelijke werknemers en potentiële werknemers;

  • c

    de multi-culturele bedrijfsvoering van de gemeente.

Lid 4

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het in het eerste lid genoemde uitgangspunt ligt bij burgemeester en wethouders. Zij zijn verantwoordelijk voor de bevordering van de aanstelling van achterstandsgroeperingen, het ontwikkelen van een anti-discriminatiebeleid, het voorkomen van achterstelling van minderheidsgroeperingen en het optreden van racistisch gedrag.

Lid 5

Burgemeester en wethouders verplichten zich tot openbare bekendmaking van de gedragscode. Het gemeentepersoneel wordt op de hoogte gesteld en gehouden van de inhoud van de gedragscode en waar nodig geïnstrueerd bij de toepassing ervan.

Lid 6

De werking van de gedragscode wordt na drie jaar door burgemeester en wethouders geëvalueerd.

Artikel 2  Werving en selectie

Lid 1

Bij het opstellen en plaatsen van advertenties voor vacatures wordt voorkomen dat sollicitanten van een bepaalde etnische groepering een verminderde kans op selectie hebben. De tekst en afbeeldingen bij advertenties mogen niet de indruk wekken dat bepaalde potentiële kandidaten die tot een etnische minderheid behoren een verminderde kans op selectie hebben.

Lid 2

Selectiecriteria worden zodanig vastgesteld dat zij geen direct of indirect discriminerende elementen bevatten. Bij de formulering van criteria wordt met name aandacht geschonken aan het vermijden van vooroordelen ten opzichte van etnische minderheden.

Lid 3

Bij de keuze van psychologische tests waaraan sollicitanten worden onderworpen wordt rekening gehouden met raciale en culturele bias die bij dergelijke tests kunnen bestaan. Ook bij de afname en de interpretatie van psychologische tests wordt hiermee rekening gehouden.

Lid 4

Niet-Nederlandse diploma's worden overeenkomstig vergelijkbare Nederlandse diploma's erkend.

Artikel 3  Personeelsbeheer

Lid 1

Bij de beoordeling van het functioneren van werknemers mag etniciteit geen rol spelen.

Lid 2

Criteria die worden vastgesteld om te bepalen of werknemers aan opleidingen, cursussen of trainingen kunnen deelnemen zijn zodanig vastgesteld dat zij geen direct of indirect discriminerende elementen bevatten.

Lid 3

Ter verbetering van de bedrijfsveiligheid, het doelmatig werken, de individuele promotiekansen van werknemers en de bedrijfsgezondheid wordt bevorderd dat de communicatiemogelijkheden van diegenen die een beperkte kennis van het Nederlands hebben wordt verbeterd.

Lid 4

Criteria die worden vastgesteld voor het loopbaan- of mobiliteitsbeleid zijn zodanig vastgesteld dat zij geen direct of indirect discriminerende elementen bevatten.

Artikel 4  Uitstroom

Ontslaggronden of redenen die leiden tot het niet verlengen van een arbeidsrelatie mogen niet samenhangen met de huidskleur, nationaliteit of etnische afkomst van de werknemer.

Artikel 5  Klachtenregeling

Lid 1

Het gemeentepersoneel is verplicht de gedragscode te volgen. Klachten van werknemers over discriminatie worden te allen tijde met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behandeld.

Lid 2

Klachten bedoeld in het eerste lid kunnen onder andere betreffen:

  • -

    verbale en/of fysieke provocatie;

  • -

    communicatie- en begripsproblemen;

  • -

    verschillen in culturele achtergrond of gedrag.

Artikel 6  Secundaire arbeidsvoorwaarden

Lid 1

Bij de toekenning van rechten neergelegd in het rechtspositiereglement mag geen onderscheid worden gemaakt op basis van etniciteit.

Lid 2

Er is een inspanningsverplichting om tegemoet te komen aan de culturele en religieuze behoeften van etnische minderheden.

Artikel 7  Slotbepalingen

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gedragscode ter voorkoming en bestrijding van rassendiscriminatie op de werkvloer” en treedt in werking met ingang van 1 oktober 2001.

Gelaatsbedekkende kleding gemeentepersoneel

Deze regeling is gebaseerd op artikel 15:1:16, lid 1, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen.

In betreffend artikellid is bepaald dat het de ambtenaar verplicht is om tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het College voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

Bij besluit van 14 april 2009 heeft het College ter uitvoering van deze bepaling besloten dat het voor de ambtenaar niet is toegestaan om kleding te dragen die de open communicatie belemmert. Het dragen van bijv. gelaatsbedekkende kleding is daardoor verboden.

Regeling gesprekkencyclus

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • Artikel 2 Gesprekkencyclus

  • Artikel 3 Competenties

  • Artikel 4 Planningsgesprek

  • Artikel 5 Voortgangsgesprek

  • Artikel 6 Evaluatiegesprek

  • Artikel 7 Afwijkende procedure

  • Artikel 8 Hardheidsclausule

  • Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a

    IJkbundel: een met het oog op functiewaardering samengestelde verzameling van rolprofielen;

  • b

    Rolprofiel: een typerende en niveaubepalende beschrijving van de generieke of specifieke rollen die een medewerker moet vervullen, aangevuld met de kenmerkende contacten, het werk- en denkniveau, een opsomming van de belangrijkste competenties, evenals het schaalniveau;

  • c

    Competentie: het geheel van kennis, vaardigheden en houding/gedrag, zichtbaar in het dagelijks werk en in meer of mindere mate ontwikkelbaar;

  • d

    Competentieprofiel: de verzameling van competenties en bijhorend kenmerkend werkgedrag dat nodig is om een bepaalde functie uit te oefenen;

  • e

    Concerncompetenties: generieke competenties, die weergeven waar de organisatie voor staat en die van alle medewerkers worden verwacht;

  • f

    Functie specifieke competenties: specifieke competenties die nodig zijn om de functie uit te voeren aanvullend op de concerncompetenties;

  • g

    Gesprekkencyclus: een cyclus van drie gesprekken: een planningsgesprek, een voortgangsgesprek en een evaluatiegesprek;

  • h

    Leidinggevende: voor het clusterhoofd en de directeur: de gemeentesecretaris/algemeen directeur; voor de teammanager: het hoofd van het cluster waartoe het team behoort; voor de medewerker: de teammanager van het team waartoe hij behoort;

  • i

    Planningsgesprek: het gesprek tussen medewerker en leidinggevende waarin afspraken gemaakt worden over de resultaten (werkafspraken), de ontwikkeling van de medewerker binnen de functie en de loopbaan van de medewerker;

  • j

    Voortgangsgesprek: een tussentijds gesprek tussen medewerker en leidinggevende over de afspraken die tijdens het planningsgesprek zijn gemaakt. Ook andere relevante onderwerpen, zoals de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht, komen in dit gesprek aan de orde;

  • k

    Evaluatiegesprek: een gesprek tussen medewerker en leidinggevende waarin de afspraken worden geëvalueerd die tijdens de eerdere gesprekken in de cyclus werden gemaakt en gebaseerd op het oordeel van de leidinggevende over de wijze waarop de medewerker zijn functie heeft vervuld;

  • l

    Beoordelingskwalificatie de kwalificaties “onvoldoende”, “voldoende”, “goed”, “uitstekend” en “excellent” die per werkafspraak, per competentie en als eindkwalificatie wordt gegeven;

  • m

    Applicatie een digitale module gekoppeld aan het personeelsinformatiesysteem ter voorbereiding, ondersteuning, analyse en archivering van de gesprekken uit de cyclus.

Artikel 2 Gesprekkencyclus

Lid 1

De werkgever hanteert een op competenties gebaseerde gesprekkencyclus. Deze cyclus bestaat in beginsel uit drie gesprekken per twee jaar tussen de leidinggevende en de medewerker.

Lid 2

De leidinggevende kan in afwijking van lid 1 besluiten om de cyclus te verkorten waarbinnen de drie gesprekken worden gevoerd. Dit gebeurt alleen in overleg met de medewerker.

Lid 3

Voor de medewerker voor wie nog geen beloning plaatsvindt volgens de voor zijn functie geldende functieschaal, worden in afwijking van lid 1 de drie gesprekken van de cyclus binnen één jaar gevoerd.

Lid 4

Als de leidinggevende dat noodzakelijk acht, dan wel op verzoek van de medewerker, kan de cyclus worden uitgebreid met een of meerdere gesprekken.

Lid 5

De verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatief voor de uitvoering van de gesprekkencyclus ligt primair en uiteindelijk bij de leidinggevende. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat de medewerker hierin het initiatief neemt.

Lid 6

Leidinggevende en medewerker kunnen afspreken dat andere personen aanwezig zijn bij de gesprekken.

Lid 7

Leidinggevende en medewerker zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de afspraken die in het kader van de gesprekkencyclus worden gemaakt.

Artikel 3 Competenties

Lid 1

Het competentieprofiel wordt breed gehanteerd binnen de HRM-instrumenten zoals beloning, werving en selectie van personeel, ontwikkeling van de medewerker, loopbaanontwikkeling, strategische personeelsplanning en arbeidsmarktcommunicatie.

Lid 2

Het competentieprofiel wordt opgebouwd uit de competenties uit de bij deze regeling gevoegde en daarvan onlosmakelijk deel van uitmakende competentiegids. Deze gids is de verzameling van competentiebeschrijvingen op vier niveaus, aansluitend bij de zwaarte en complexiteit van de functie:

  • a

    functieniveau 3 t/m 7;

  • b

    functieniveau 8 t/m 10;

  • c

    functieniveau 11 t/m 13;

  • d

    functieniveau 14 t/m 18.

Lid 3

Wijzigingen van en aanvullingen op de competentiegids worden door burgemeester en wethouders vastgesteld nadat de Ondernemingsraad hiermee heeft ingestemd.

Lid 4

Voor elke functie wordt, als aanvulling op de concerncompetenties, bepaald welke functie specifieke competenties nodig zijn om aan het bij de functie horende patroon van eisen en verwachtingen te kunnen voldoen. Dit gebeurt door de leidinggevende na overleg met de medewerker. Als dit overleg niet leidt tot overeenstemming, is het oordeel van de leidinggevende bepalend.

Artikel 4 Planningsgesprek

Lid 1

Leidinggevende en medewerker maken iedere twee jaar concrete planningsafspraken over:

  • a

    de uit te voeren werkzaamheden/te behalen resultaten (werkafspraken) op basis van de hoofdtaken uit het functieprofiel en de planning van het cluster en/of het team;

  • b

    de ontwikkeling van de medewerker binnen zijn functie op basis van het kennisniveau zoals vastgelegd in het functieprofiel en het competentieniveau;

  • c

    de loopbaan(ontwikkeling) en levensfase van de medewerker, op basis van de behoefte van de medewerker en/of de behoefte van de organisatie blijkend uit bijvoorbeeld de strategische personeelsplanning.

Lid 2

Alle werk- en resultaatafspraken wegen in principe in de beoordeling even zwaar mee tenzij de leidinggevende na overleg met de medewerker een andere weging vaststelt.

Lid 3

Tijdens het planningsgesprek worden ook de voor het realiseren van de gemaakte afspraken noodzakelijke randvoorwaarden en arbeidsomstandigheden besproken.

Lid 4

Voor de medewerker van 50 jaar en ouder worden eveneens diens belasting en belastbaarheid aan de orde gesteld, al dan niet leidend tot afspraken over aanpassingen van het takenpakket.

Lid 5

De leidinggevende en de medewerker kunnen allebei vooraf hun opvattingen inbrengen over de te maken planningsafspraken. Hiervoor maken zij gebruik van de applicatie.

Lid 6

De afspraken die tijdens het planningsgesprek worden gemaakt, worden Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden (SMART) geformuleerd.

Lid 7

De door de leidinggevende en de medewerker geaccordeerde planningsafspraken, alsook de bijbehorende weging en randvoorwaarden worden digitaal vastgelegd in de applicatie.

Lid 8

Als leidinggevende en medewerker het niet eens worden over de te maken planningsafspraken, is het standpunt van de leidinggevende bepalend. In een dergelijke situatie hoeft de medewerker deze afspraken niet voor akkoord te verklaren. Hij kan ermee volstaan om onder opgaaf van reden de afspraken voor “niet akkoord” te ondertekenen.

Artikel 5 Voortgangsgesprek

Lid 1

Uiterlijk zes maanden na het planningsgesprek bespreken leidinggevende en medewerker de voortgang van de afspraken uit het planningsgesprek. Hierbij kan aandacht worden besteed aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht, de randvoorwaarden om de resultaten te bereiken en alle andere onderwerpen die er toe doen.

Lid 2

Het doel is de realisatie van de vastgelegde planningsafspraken te volgen, te ondersteunen en het functioneren eventueel bij te sturen. Zo nodig worden de afspraken nader ingevuld, aangevuld dan wel bijgesteld. De door de leidinggevende en de medewerker geaccordeerde afspraken worden digitaal vastgelegd in de applicatie.

Lid 3

Onderwerpen voor het gesprek zullen door zowel de leidinggevende als de medewerker worden ingebracht.

Lid 4

Als leidinggevende en medewerker het niet eens worden over de nadere invulling, aanvulling of bijstelling van de afspraken, hoeft de medewerker de wijzigingen in de afspraken niet voor akkoord te verklaren. Hij kan ermee volstaan om onder opgaaf van reden de afspraken voor “niet akkoord” te ondertekenen.. Dat laat onverlet dat het standpunt van de leidinggevende bepalend is.

Artikel 6 Evaluatiegesprek

Lid 1

Vóór het einde van de cyclus, doch uiterlijk 24 maanden na het planningsgesprek, voeren leidinggevende en medewerker een gesprek waarin de eerder in de cyclus gemaakte afspraken worden geëvalueerd. De bevindingen tijdens dit gesprek worden vastgelegd in een beoordeling.

Lid 2

Het tijdstip van het evaluatiegesprek kan naar voren worden gehaald in verband met een mogelijk met de beoordeling samenhangend, de rechtspositie van medewerker rakend besluit.

Lid 3

Minimaal één week voordat het evaluatiegesprek plaatsvindt, wordt de medewerker door de leidinggevende via de applicatie geïnformeerd over diens oordeel voor wat betreft

  • a

    de realisatie van de gemaakte afspraken over de uit te voeren werkzaamheden/te behalen resultaten (werkafspraken);

  • b

    het competentieniveau en de daarover gemaakte ontwikkelingsafspraken;

  • c

    het kennisniveau.

De medewerker wordt uitgenodigd zijn opvattingen over die beoordeling tijdens het gesprek in te brengen.

Lid 4

Iedere werkafspraak, competentie en het kennisniveau worden apart beoordeeld met een van de volgende kwalificaties:

  • a

    onvoldoende (voldoet in het geheel niet aan de gestelde verwachtingen);

  • b

    enigszins onvoldoende (voldoet niet volledig aan de gestelde verwachtingen);

  • c

    normaal (voldoet aan de gestelde verwachtingen);

  • d

    uitstekend (stijgt regelmatig uit boven de gestelde verwachtingen);

  • e

    excellent (stijgt voortdurend uit boven de gestelde verwachtingen).

Lid 5

Op basis van de vooraf vastgestelde weging wordt een eindkwalificatie aan het functioneren van de medewerker toegekend. Deze kwalificatie berust op het oordeel over de drie in het derde lid van dit artikel bedoelde aspecten gezamenlijk. Deze onderdelen wegen voor 50% (werkafspraken) respectievelijk 40% (competentieniveau) en 10% (kennisniveau) mee bij het bepalen van de eindkwalificatie.

Lid 6

In afwijking van lid 5 kan de leidinggevende de eindkwalificatie “onvoldoende” geven als op een of meer competenties die cruciaal zijn voor een goede functievervulling, “onvoldoende” wordt gescoord.

Lid 7

De (eind)kwalificatie(s) word(t)en door de leidinggevende concreet toegelicht / gemotiveerd en digitaal vastgelegd in de applicatie.

Lid 8

De leidinggevende kan voor het opmaken van de beoordeling inlichtingen inwinnen bij personen die een relevante functionele werkrelatie met de medewerker hebben en die informatie kunnen verstrekken over het functioneren van de medewerker en/of diens ontwikkeling en/of resultaten. Daartoe behoren in ieder geval de bij enig team werkzame unit-coördinatoren. Als de leidinggevende van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, doet hij hiervan mededeling aan de medewerker.

Lid 9

De medewerker kan bij de voorbereiding van het evaluatiegesprek aan personen met wie hij een relevante functionele werkrelatie onderhoudt, vragen om informatie te verstrekken over de onderwerpen als bedoeld in het vorige lid.

Lid 10

Als de medewerker het eens is met de hem aangeboden beoordeling, tekent hij die in de applicatie voor akkoord. Daarmee wordt de beoordeling geacht te zijn vastgesteld.

Lid 11

Als de medewerker het niet eens is met de beoordeling, tekent hij deze in de applicatie voor ‘niet akkoord’. Hij kan dan binnen twee weken na het evaluatiegesprek schriftelijk aan de leidinggevende kenbaar maken welke bedenkingen hij heeft. Binnen twee weken nadat hij dat heeft gedaan, wordt hij door de leidinggevende in de gelegenheid gesteld zijn bedenkingen mondeling toe te lichten.

Lid 12

Als de leidinggevende daar in de bedenkingen van de medewerker aanleiding voor vindt, past hij de eerder aangeboden beoordeling daarop aan en wordt de beoordeling vanaf dan geacht te zijn vastgesteld.

Lid 13

Als de leidinggevende in de door de medewerker ingediende bedenkingen geen aanleiding ziet om te komen tot een andere beoordeling, doet hij hiervan gemotiveerd mededeling aan de medewerker. Dit gebeurt binnen vier weken nadat de medewerker zijn bedenkingen mondeling heeft toegelicht. Met deze mededeling wordt de beoordeling geacht te zijn vastgesteld. De medewerker kan in dit geval tegen de beoordeling bezwaar en eventueel beroep aantekenen volgens de regels die hiervoor gelden volgens de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 14

In het evaluatiegesprek evalueren leidinggevende en medewerker ook de realisatie van de afspraken over loopbaanontwikkeling. Deze evaluatie weegt niet mee in de eindbeoordeling.

Artikel 7 Afwijkende procedure

Lid 1

Voor de medewerker die werkzaam is op basis van een aanstelling voor bepaalde tijd bij wijze van proef, geldt een afwijkende regeling. Deze is erop gericht om aan het einde van de proeftijd de vraag te kunnen beantwoorden of de medewerker heeft voldaan aan de in redelijkheid te stellen, hem bij zijn indiensttreding kenbaar gemaakte eisen en hij – tenzij andere zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten – in aanmerking komt voor een aanstelling voor onbepaalde tijd.

Lid 2

Om tot de beantwoording van de in het vorige lid bedoelde vraag te komen heeft de leidinggevende met de medewerker bij indiensttreding, in ieder geval binnen vier weken nadat die heeft plaatsgevonden, een planningsgesprek. Drie respectievelijk vijf maanden nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden, volgen twee voortgangsgesprekken. Tien maanden na het planningsgesprek vindt een evaluatiegesprek plaats, gericht op de vraagstelling als omschreven in het eerste lid.

Artikel 8 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, wordt een beslissing genomen door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Lid 1

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling gesprekkencyclus”.

Lid 2

Deze regeling treedt inwerking op 1 mei 2016. Zij treedt per die datum in de plaats van de nota ‘M&M-gesprek en Persoonlijk Ontwikkelingsplan’ zoals vastgesteld door het toenmalige Centraal managementteam op 15 september 2004.

Procedure beoordeling en honorering ideeën

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Indiening

  • Artikel 2 Beoordeling

  • Artikel 3 Besluit/honorering

  • Artikel 4 Communicatie/rapportage

Artikel 1 Indiening

Lid 1

Het staat alle werknemers met een vast of tijdelijk dienstverband bij de gemeente - maar ook werknemers die zonder een rechtstreeks dienstverband bij de gemeente werkzaam zijn, zoals bijv. uitzendkrachten en stagiaires - vrij om ideeën, voor zover deze niet redelijkerwijs geacht mogen worden deel uit te maken van de reguliere taakvervulling van de werknemer, schriftelijk in te dienen bij de Directeur Dienstverlening (verder te noemen “de directeur”).

Lid 2

De directeur draagt er - door tussenkomst van de secretaris van de commissie als onder artikel 2 lid 1 bedoeld - zorg voor dat het moment van indiening van het idee wordt geregistreerd.

Artikel 2 Beoordeling

Lid 1

De directeur beoordeelt in overleg met de Commissie Beoordeling en Honorering Ideeën (verder kortweg “de commissie” genoemd), welke commissie behalve de directeur als voorzitter uit twee vaste leden en één - afhankelijk van het onderwerp - facultatief in te vullen lid bestaat, binnen 14 dagen na indiening van het idee of het idee al dan niet in verdere behandeling genomen wordt. In het secretariaat van de commissie wordt door één van de vaste commissieleden voorzien.

Lid 2

Wordt het idee als onvoldoende zinvol aangemerkt om verder in behandeling te nemen, dan maakt de directeur dit persoonlijk, in aanwezigheid van de secretaris, aan de indiener kenbaar. De secretaris draagt vervolgens zorg voor archivering van de desbetreffende stukken.

Lid 3

Indien de commissie tot de conclusie komt dat het idee door de indiener nog verder dient te worden uitgewerkt, alvorens het beoordeeld kan worden, kan de directeur met de indiener afspraken maken over tegemoetkoming van gemeentewege in de eventueel in dit verband redelijkerwijs te maken kosten.

Lid 4

Is het oordeel van de commissie van dien aard dat het idee nader in behandeling wordt genomen, dan wordt dit door de secretaris, onder vermelding van de termijn die voor nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht, schriftelijk aan betrokken indiener kenbaar gemaakt.

Artikel 3 Besluit/honorering

Lid 1

Binnen de onder artikel 2 lid 4 bedoelde termijn neemt de directeur in overleg met de commissie een besluit over het idee. Dit besluit houdt in ieder geval in of en in hoeverre het idee wordt uitge­voerd en hoe het idee gehonoreerd wordt alsmede welke criteria daarbij zijn gehanteerd.

Lid 2

Bij de beoordeling van het idee weegt het niveau waarop de werknemer op het moment van beoordeling van diens idee wordt bezoldigd, in belangrijke mate mee voor de bepaling of en zo ja, in welke mate, een honorering wordt toegekend.

Lid 3

Voor de bepaling van de hoogte van de honorering van een idee wordt aangesloten bij de bestaande mogelijkheden met betrekking tot de normale beloningsinstrumenten en wel in die zin dat het toe te kennen bedrag neerkomt op een afgeleide dan wel een veelvoud van de gestandaardiseerde gratificatiebedragen.

Lid 4

Voor honorering van ingediende ideeën wordt geput uit de secundaire personeelsbudgetten van het organisatieonderdeel of de organisatieonderdelen waar uitvoering van het idee tot een besparing leidt.

Lid 5

De inhoud van het besluit, als onder artikel 3 lid 1 bedoeld, alsmede de aan het besluit ten grondslag liggende overwegingen worden zowel mondeling als schriftelijk door de directeur aan de indiener kenbaar gemaakt. De secretaris draagt zorg voor archivering van de desbetreffende stukken.

Artikel 4 Communicatie/rapportage

Lid 1

Een gehonoreerd idee wordt in ieder geval gepubliceerd via intranet en het personeelsblad.

Lid 2

Rapportage van de voortgang en evaluatie van de regeling vindt via de reguliere plannings- en controlcyclus plaats.

Functiewaardering op basis van ijkbundel

Inhoudsopgave

  • Context

  • Het belangrijkste hulpmiddel: De ijkbundel

  • Rolprofiel + aandachtsveld + werkafspraken = functie

  • Hoe zijn de rolprofielen opgebouwd?

  • Het kiezen van een profiel via 'beredeneerde vergelijking'

  • Procedurestappen; bezwaar en beroep

  • Verantwoordelijkheden management en G.O.

  • Onderhoud ijkbundel

  • Competenties

  • Bijlage I IJkbundel Gemeente Sittard-Geleen

    • 1 Inleiding

    • 1.1 Context

    • 1.2 Generieke organieke rolprofielen

    • 1.2.1 Het begrip 'organiek'

    • 1.2.2 Het begrip 'generiek'

    • 1.2.3 Specifieke rolprofielen

    • 1.3 Elementen van de rolprofielen

    • 1.4 Competenties

    • 1.5 Rolprofielen van hiërarchisch leidinggevenden

    • 1.5.1 Gemeentesecretaris

    • 1.5.2 Concernmanager

    • 1.5.3 Afdelingshoofd

    • 1.5.4 Teamleider

    • 1.6 Rolprofielen van niet hiërarchisch leidinggevenden

    • 1.6.1 Unitcoördinator

    • 1.6.2 Projectmanager

    • 1.7 Opbouw van de ijkbundel

    • 2 Overzicht rolprofielen ijkbundel

    • 3 Generieke rolprofielen

    • 4 Specifieke rolprofielen

Context

Het beschrijven en waarderen van functies gebeurt in deze gemeente op basis van gestandaardiseerde rolprofielen. Het instrument wordt in deze notitie beschreven en toegelicht. Ook bij het uitwerken van dit instrument is uitgegaan van het principe dat Burgemeester en Wethouders op hoofdlijnen de kaders en spelregels bepalen (in dit geval om te komen tot de gewenste beloningsverhoudingen) en vervolgens aan het management de integrale verantwoordelijkheid geven voor het middelenbeheer. Daarmee wordt dezelfde lijn aangehouden als die welke ten basis ligt aan de vormgeving van de andere HRM-instrumenten.

Het belangrijkste hulpmiddel: De ijkbundel

De ijkbundel is een essentieel HRM-instrument, zowel bij het bepalen van het takenpakket van de medewerker als bij het  bepalen van het bijbehorende salaris. De bundel omvat een verzameling zogeheten rolprofielen, deels generiek, deels specifiek.

  • -

    De generieke profielen zijn verdeeld over verschillende reeksen, die elk karakteristiek zijn voor een bepaald vakgebied of werkterrein. Door de generieke, gestandaardiseerde manier van beschrijven dekt het profiel verschillende uiteenlopende situaties af, zoals die in de praktijk voorkomen.

  • -

    Niet alle functies kunnen in generieke profielen worden ‘gevangen’. Werkzaamheden kunnen zodanig specialistisch of uniek van aard zijn dat hiervoor specifieke rolprofielen moeten worden opgesteld.

ijkbundel: het samenstel van alle per de aangegeven peildatum vastgestelde generieke en specifieke rolprofielen

Elk profiel is voorzien van een niveauaanduiding. Bij het kiezen van een bepaald profiel en het toebedelen van die rol aan de medewerker ligt dus impliciet ook de functieschaal vast.

Rolprofiel + aandachtsveld + werkafspraken = functie

Managers en medewerkers hebben met elkaar een soort ‘contractrelatie’. In dat ‘contract’ moet helder zijn welke inbreng er van de medewerker wordt verwacht en wat daartegenover staat. Die afspraken worden onder andere gemaakt door te verwijzen naar een passend rolprofiel. Daarin staan de rol en de verantwoordelijkheden van de medewerker. Wat daarnaast ook moet worden vastgelegd zijn: de functienaam, de positie in de organisatiestructuur, de competenties, het aandachtsveld, de specifieke werkafspraken.   De functie is daarmee een mix van een standaard (namelijk het rolprofiel) plus een aantal maatwerkafspraken. Zie hieromtrent verder het instrument ‘functievorming’.

Hoe zijn de rolprofielen opgebouwd?

Een rolprofiel omvat de volgende elementen:

  • a

    benaming, schaalniveau, soort, nummer, versiedatum

  • b

    plaats in de organisatie

  • c

    doel in dit verband gebruikt als samenvattende typering

  • d

    hoofdelementen een samenvattende omschrijving van de rolaspecten

  • e

    contacten geeft aan of er sprake is van interne en/of externe contacten alsook welke de aard van de contacten is

  • f

    werk- en denkniveau betreft het vereiste werk- en denkniveau (in termen als VMBO, MBO, HBO, academisch en postacademisch), alsmede het vereiste ervaringsniveau (tot één jaar, één tot twee jaar, twee tot vier jaar en vier tot acht jaar)

  • g

    competenties een selectie van persoonlijke eigenschappen, beschreven in gedragsmatige termen.

Definitie rolprofiel: een typerende en niveaubepalende beschrijving van de generieke of specifieke rollen die de ambtenaar heeft te vervullen, aangevuld met de kenmerkende contacten, het werk- en denkniveau, een opsomming van de belangrijkste competenties, alsmede het schaalniveau

Het kiezen van een profiel via 'beredeneerde vergelijking'

Het kiezen van het meest passende profiel uit de bundel gebeurt via de techniek van ‘beredeneerde vergelijking’. Het is een eenvoudige, stapsgewijze redenatie die geen deskundigheid op het gebied van functiewaardering verlangt. Managers die deze techniek in hun eigen praktijk moeten toepassen krijgen een korte instructie en worden in een oefensituatie begeleid door een waarderingsdeskundige.

Procedurestappen; bezwaar en beroep

De procedure sluit aan op de huidige verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, zoals thans via mandatering vastgelegd in de staande organisatie.

De meest voorkomende situatie is die, waarbij de medewerker is geplaatst binnen een afdeling, onder hiërarchische leiding van een afdelingshoofd die op zijn beurt hiërarchisch ondergeschikt is aan een directeur.

In die verhouding is het afdelingshoofd de eerstverantwoordelijke voor de inrichting van de afdeling, voor de verdeling van de taken tussen de medewerkers en voor het aangeven van het aandachtsveld per medewerker. De speelruimte van het afdelingshoofd wordt begrensd door de gekozen organisatiestructuur, de toegestane personeelsformatie, de productafspraken, de kwaliteiten en inzetbaarheid van de personeelsbezetting. Het behoeft geen betoog dat daarover nauw wordt afgestemd met het CMT, in het bijzonder met de verantwoordelijke directeur.

Vanuit die verantwoordelijkheid draagt het afdelingshoofd de zorg voor een evenwichtig functiegebouw binnen zijn afdeling. Die evenwichtigheid slaat niet alleen op de verhoudingen tussen de functies onderling. Stelregel is namelijk ook dat tegenover de verwachte inspanningen een reële beloning behoort te staan. De individuele medewerker heeft dan ook te allen tijde in de eerder bedoelde ‘contractrelatie’ de gelegenheid om aandacht te vragen voor zijn persoonlijke beloningssituatie en daarover een uitspraak te verlangen.

Als de medewerker van mening is dat die uitspraak betrekking moet hebben op het toegewezen rolprofiel, dan maakt hij dat expliciet kenbaar in een schriftelijk verzoek, gericht aan het college van B&W, in te dienen bij het afdelingshoofd.

Een verzoek om toewijzing van een ander rolprofiel is in formele zin een verzoek waarbij de artikelen 4:13 en 4:14 (beslistermijnen) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht worden genomen.  

Het afdelingshoofd is vervolgens aan zet om een gemotiveerd voorstel uit te brengen. Het nemen van een beslissing op het verzoek gebeurt - rekening houdend met het voorstel, met de gestelde kaders en met de gewenste verhoudingen - krachtens mandaat door de betreffende directeur. De medewerker krijgt de beslissing op schrift. Hij kan op de gebruikelijke wijze op grond van de Awb bezwaar aantekenen. Tegen het op bezwaar genomen besluit van Burgemeester en wethouders is daarna nog beroep bij de Rechtbank mogelijk.

De hierboven omschreven procedure kan worden gevolgd voor zover er een keuze valt te maken uit een van de profielen die in de ijkbundel zitten. Denkbaar is dat de manager concludeert dat geen enkel profiel bruikbaar is. Wat is dan de procedure?

Het ontbreken van een geschikt profiel mag geen oponthoud opleveren voor andere lopende acties, zeker niet als daar haast bij is geboden. Bijvoorbeeld, een selectieprocedure of een interne herplaatsing moeten binnen de daarvoor normaal uit te trekken tijd gewoon kunnen worden afgewikkeld. De manager moet dan dus te allen tijde bindende afspraken kunnen maken met de betreffende medewerker.

Doet zich zo’n situatie voor, dan zijn er twee parallelle procedures te volgen:

    • -

      De ene houdt in dat naar beste vermogen een besluit wordt genomen over de rechtspositie van de medewerker in de gegeven situatie. In concreto zal dat dus neerkomen op een inschalingsbesluit op basis van een inschatting.

    • -

      De andere houdt de volgende stappen in:

      • 1

        het afdelingshoofd concipieert een nieuw specifiek profiel en doet via de directeur het voorstel om dat profiel toe te voegen aan de ijkbundel

      • 2

        het ServiceCenter beoordeelt het voorstel en vraagt advies (met name over waarderingsniveau, competenties) aan een externe deskundige, bij voorkeur aan een vaste adviseur die de organisatie en haar HRM-beleid kent

      • 3

        het G.O. brengt een advies uit, hetzij in een reguliere vergadering, hetzij tussentijds

      • 4

        Het ServiceCenter legt een voorstel aan B&W voor. B&W nemen een besluit.

      • 5

        Is het eerdere inschalingsbesluit te laag geweest, dan wordt het in positieve zin bijgesteld. Blijkt echter dat het inpassingsbesluit te optimistisch is geweest, dan wordt de inschaling en het salarisperspectief afgeregeld in een garantiebesluit.

Verantwoordelijkheden management en G.O.

FUWA is geen mathematisch sluitende systeem. Het is een hulpmiddel om op een geobjectiveerde manier een waardeoordeel uit te spreken. In de aanpak moet dan ook met de beperkingen die FUWA in zich draagt rekening worden gehouden.

In de gekozen benadering ligt de belangrijkste verantwoordelijkheid bij het management. Immers, de besluiten die het management op dit gebied neemt, werken door in het salaris en het perspectief voor de medewerker, in de organisatiestructuur en taakverdeling, in de bedrijfsvoering, in de beloningsverhoudingen, in de kosten van de personeelsformatie. Zo bezien kan een besluit verstrekkende consequenties hebben, zeker op de langere termijn.

Eens per jaar wordt het totale loongebouw samen met het GO doorgelicht. Dit gebeurt om te bekijken op welke aspecten het instrumentarium bijstelling behoeft, bijvoorbeeld in de vorm van aangepaste of aangescherpte kaders en spelregels. Ter ondersteuning van die periodieke doorlichting krijgt het G.O. jaarlijks een gecomprimeerd totaaloverzicht van het aantal fte’s per schaalniveau; dat overzicht wordt ontleend aan het dan geldende functieboek. Het G.O. heeft daarmee een belangrijke medeverantwoordelijkheid in het creëren van evenwichtige beloningsverhoudingen. Enerzijds gaat het dan om de niveauverhoudingen tussen de profielen onderling, zoals ze zijn opgenomen in de ijkbundel. Anderzijds om de aansluiting naar de arbeidsmarkt en naar de beloningsniveaus bij vergelijkbare organisaties in de omgeving, waar de gemeente mee moet kunnen concurreren. De profielen kunnen bij een vergelijking prima als kapstok dienen, omdat zij niet zijn ingekleurd door individuele of toevallige omstandigheden.

Onderhoud ijkbundel

Het beheer over de ijkbundel met rolprofielen valt onder de verantwoordelijkheid van het ServiceCenter. Wijzigingen worden afgestemd met het management en met het GO, en vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders.

De ijkbundel wordt periodiek getoetst op bruikbaarheid en actualiteit. Dat gebeurt eens per drie jaren. Het ServiceCenter organiseert de afstemming daarover met het management en met het Georganiseerd overleg, en formuleert vervolgens een advies aan Burgemeester en Wethouders.

Competenties

Competenties zijn persoonskenmerken, beschreven in gedragsmatige termen, die onderscheidend bijdragen aan het succesvol functioneren van de medewerker. Het hanteren van competenties bevordert het realiseren van de beoogde doelen en stimuleert de verdere professionele ontwikkeling van de medewerker.

In de ijkbundel kunnen competenties goede diensten bewijzen om de betekenis van de rollen te verhelderen, met name als wordt aangegeven welke competenties van essentiële betekenis zijn om de rollen op een adequate manier te kunnen vervullen. Een aantal rolprofielen is inmiddels voorzien van competenties. Verdere uitbouw is mogelijk en wenselijk. Het is ook mogelijk competenties verder te verbijzonderen naar zogenaamde ‘gedragsniveaus’. Er ligt (nog) geen directe relatie tussen de competenties en het waarderingsniveau.

Bijlage I IJkbundel Gemeente Sittard-Geleen

1 Inleiding

1.1 Context

De ijkbundel is één van de HRM-instrumenten waarmee de organisatie vastlegt welke verantwoordelijkheden zij bij de medewerker neerlegt en welke salarisschaal daarbij hoort. Daarmee draagt de ijkbundel bij aan de gewenste duidelijkheid, én over de organisatorische verhoudingen én over de beloningsverhoudingen:

  • -

    Wat de organisatorische verhoudingen betreft correspondeert de ijkbundel met de hoofd- en de fijnstructuur, zoals vastgelegd in het kader van het verandertraject 'Impuls 2005'.

  • -

    Waar het gaat om de beloningsverhoudingen is de ijkbundel de managementtool welke hoort bij het HRM-instrument 'Functiewaardering op basis van ijkbundel'.

De bundel omvat alle in deze organisatie gedefinieerde organieke rolprofielen. Het gaat zowel om generieke als om specifieke profielen. Hierna wordt toegelicht wat we hieronder verstaan.

1.2 Generieke organieke rolprofielen

1.2.1 Het begrip 'organiek'

generated_1_2_1_het_begrip_organiekRollen kunnen op verschillende manieren worden afgesproken en vastgelegd. In onze organisatie is gekozen voor een organieke benadering. Daarmee wordt bedoeld: uitgaande van de organisatorisch gewenste situatie. Het beschrijven van de rol gebeurt op hoofdlijnen. Om te kunnen komen tot een afbakening van het individuele takenpakket wordt het profiel gekoppeld aan het aandachtsveld, waarop de medewerker wordt ingezet, en (in aanvullende zin) aan werkafspraken over de taken die moeten worden uitgeoefend. Dit 'drieluik' is synoniem aan het arbeidsvoorwaardelijke begrip 'functie'. Zodoende wordt geprofiteerd van de voordelen van de vroeger gebruikelijke persoonsgerichte functiebeschrijving. Daarin stond de praktijkfunctie centraal en werd een uitputtende opsomming gegeven van de verschillende taakvelden en werkzaamheden.

1.2.2 Het begrip 'generiek'

Een generiek (algemeen) rolprofiel is door de bondige manier van vastleggen flexibel en universeel toepasbaar. Het is geschikt voor uiteenlopende situaties. Bovendien biedt het de mogelijkheid om de werkzaamheden te variëren als de omstandigheden dat vergen, zonder dat dit direct tot een wijziging in de rolprofiel hoeft te leiden. Daarmee sluit deze manier van rol omschrijven prima aan bij de strategische HRM-uitgangspunten met betrekking tot enerzijds vergroting van de flexibiliteit van de organisatie, anderzijds brede inzetbaarheid en onderlinge uitwisselbaarheid van medewerkers. Belangrijke kenmerken van generieke rolprofielen zijn standaardisatie en abstractie. Daardoor kan worden volstaan met een beperkt aantal rolprofielen voor de hele organisatie. Meerdere rollen, die horizontaal in de organisatie op meerdere plaatsen voorkomen, herkennen zich in dezelfde omschrijving en krijgen een zelfde generiek rolprofiel. Bovendien heeft de manager zo de ruimte om de concrete werkafspraken met de medewerkers individueel te maken en bij te stellen, naar gelang de planning en prioriteitstelling dat noodzakelijk maakt.

1.2.3 Specifieke rolprofielen

Niet alle rollen kunnen in generieke (algemene) rolprofielen worden vastgelegd. Hoewel het streven erop gericht moet zijn het aantal te beperken, kunnen bepaalde rollen zo specialistisch of eenmalig van aard zijn dat zij afzonderlijk beschreven moeten worden.

1.3 Elementen van de rolprofielen

De volgende elementen worden in een rolprofiel vastgelegd:

  • -

    plaats in de organisatie

  • -

    doel van de rol

  • -

    hoofdtaken

  • -

    kenmerkende contacten

  • -

    werk- en denkniveau

  • -

    competentieprofiel.

Plaats in de organisatie

Geeft inzicht in de organisatorische positie van de rol, mede in relatie tot andere rollen.

Doel van de rol

Geeft de bestaansreden van de rol weer, afgeleid van de doelstellingen van de organisatie. Het doel van de rol sluit logisch aan op het doel, zoals omschreven voor de naast hogere rol.

Hoofdtaken

Betreft het samenhangende geheel van kerntaken die binnen bepaalde kaders moeten worden uitgevoerd, teneinde geformuleerde resultaten te kunnen bereiken.

Kenmerkende contacten

Twee elementen worden beschreven:

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    aard van de contacten

    Hierbij wordt gekozen uit één van de 4 moeilijkheidsgraden:

    • -

      overdragen/inwinnen van feitelijke informatie

    • -

      behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

    • -

      verkrijgen van medewerking

    • -

      in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Er wordt niet gespecificeerd met wie contacten worden onderhouden.

Werk- en denkniveau

Het werk- en denkniveau dat per rol wordt gespecificeerd, is afgeleid uit de hoofdtaken en de taakstelling van de afdeling. Twee elementen worden in ieder geval beschreven:

  • -

    opleidingsniveau, te weten: lager algemeen vormende scholing, VMBO, MBO, HBO, academisch, post-academisch

  • -

    ervaringsniveau, te weten: enige ervaring, ervaring, ruime ervaring, zeer ruime ervaring. Het betreft ervaring op het vakgebied.

Competentieprofiel

Een aantal rolprofielen is voorzien van een opsomming van relevante competenties. De definitie van elke competentie is terug te vinden in een aparte competentiewoordenlijst. Zie volgende paragraaf.

1.4 Competenties

In de versie 2002 van deze ijkbundel zijn de leidinggevende rollen en een aantal zogenaamde sterrollen voorzien van competenties. Competenties zijn persoonlijke eigenschappen, die gewenst zijn bij het uitoefenen van de rol. Terwijl de verantwoordelijkheden het wat aangeven, geven de competenties het hoe aan. Competenties spelen een belangrijke rol, ook bij de diverse andere HRM-instrumenten zoals personeelsvoorziening, beoordeling, opleiding, M&M-gesprek, Persoonlijk Ontwikkelingsplan, etc.

Competenties zijn te beschouwen als persoonskenmerken, beschreven in gedragsmatige termen, die onderscheidend bijdragen aan het succesvol functioneren van de medewerker in de betreffende rol en daarmee bijdragen aan het realiseren van de beoogde doelen en aan de persoonlijke ontwikkeling in de werksituatie.

De competenties die de gemeente heeft gekozen zijn gebundeld en gedefinieerd in een woordenlijst. Competenties zijn uit te splitsen in gedragsniveaus. Dat is tot nu toe buiten het kader van deze ijkbundel - alleen gebeurd bij de hiërarchisch leidinggevende rollen. Het is de bedoeling ook bij de andere rolprofielen zowel het aantal competenties als de gedragsindicaties verder aan te vullen.

De competenties zijn niet van invloed op de waarde van de rolprofielen!

De zestien competenties welke worden gebruikt zijn:

  • -

    analyseren

  • -

    besluiten nemen

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    coachen (stimuleren, motiveren)

  • -

    delegeren

  • -

    doelgericht

  • -

    flexibiliteit

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    klantgericht

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    onderhandelen

  • -

    overtuigen

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    samenwerken

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    visievorming.

1.5 Rolprofielen van hiërarchisch leidinggevenden

1.5.1 Gemeentesecretaris

Dit rolprofiel is aangepast aan de nieuwe bestuurlijke verhoudingen in het kader van het dualisme en aan de nieuwe organisatiestructuur, zoals vastgelegd in Impuls 2005.

1.5.2 Concernmanager

Het rolprofiel van concernmanager is afgeleid van het profiel dat Burgemeester en Wethouders bij besluit van 18/2/03 hebben vastgesteld. De dubbelrol van CMT-lid en sectordirecteur is verder uitgewerkt. De gemeentesecretaris / algemeen directeur en de concernmanagers vormen samen het Concernmanagementteam. Het rolprofiel van sectordirecteur is vervallen.

1.5.3 Afdelingshoofd

In de versie 2002 van de ijkbundel werden vier niveaus van afdelingshoofden onderscheiden. In de nieuwe organisatie daarentegen wordt voor de rol van afdelingshoofd slechts één profiel gebruikt dat bij alle afdelingen toepasbaar is. Bij de start van de selectie van de afdelingshoofden (afdelingshoofd nieuwe stijl in algemene dienst) is dit profiel voorzien van een competentieprofiel, uitgewerkt tot op gedragsniveau.

1.5.4 Teamleider

In de nieuwe organisatie worden 2 teamleiderniveaus onderscheiden, de teamleider A en B. In de functieboeken Impuls 2005 wordt alleen het niveau van teamleider B daadwerkelijk gebruikt, zijnde het profiel met een beperkt mandaat. Bij de start van de selectie van de teamleiders is dit profiel voorzien van een competentieprofiel, uitgewerkt tot op gedragsniveau.

1.5.5 Directeur/Commandant Brandweer

De directeur/commandant Brandweer is hiërarchisch leidinggevende over het Brandweerbureau Westelijke Mijnstreek en de eenheid Repressie van de gemeentelijke Brandweer.

1.6 Rolprofielen van niet hiërarchisch leidinggevenden

In verschillende rolprofielen komen (beperkte) vormen van functionele en operationele begeleiding voor. Die worden in deze opsomming verder buiten beschouwing gelaten. Van niet hiërarchisch leidinggeven is sprake in geval van functionele en/of operationele leiding. Bij de unitcoördinatoren en bij de projectmanagers is dit een cruciale verantwoordelijkheid.

1.6.1 Unitcoördinator

De unitcoördinator is geen hiërarchisch leidinggevende. Wel heeft hij functionele en operationele leidinggevende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De directe hiërarchische baas van de unitmedewerkers is dus de teamleider of het afdelingshoofd (als er geen teamleider is). Het profiel van unitcoördinator wordt niet zelfstandig gebruikt; in voorkomende gevallen wordt het gekoppeld aan een ander generiek profiel (bijvoorbeeld: vakspecialist A + unitcoördinator). Aan de rol van unitcoördinator is een beloning -in de vorm van een toelage- verbonden welke wordt afgeleid van het gekoppelde profiel. De toelage bedraagt maximaal het verschil tussen het maximum van de functieschaal (dit is het niveau van het gekoppelde profiel) en dat van de naasthogere schaal. De toelage kan in stappen worden opgebouwd naarmate het feitelijk functioneren daartoe aanleiding geeft. Het besluit daarover wordt genomen in de jaarlijkse salarisprocedure. De toelage maakt deel uit van de berekeningsbasis voor de procentuele uitlooptoelage.

1.6.2 Projectmanager

De organisatie onderscheidt 2 niveaus van projectmanagers, de projectmanager A en B. In beide profielen is sprake van operationeel leidinggeven aan projectmedewerkers. Ook de projectmanager is geen hiërarchisch leidinggevende. De directe hiërarchische baas van de projectmedewerkers is dus de teamleider of het afdelingshoofd (als er geen teamleider is).

1.7 Opbouw van de ijkbundel

De ijkbundel is als volgt opgebouwd. Eerst is een overzicht opgenomen van alle algemene en specifieke rollen uit de ijkbundel. Daarna zijn alle algemene rollen weergegeven en tenslotte alle specifieke rollen. De bundel omvat:

  • -

    Uit de ijkbundel die in 2002 door B&W na overleg met het G.O. definitief is vastgesteld: die profielen welke in de nieuwe organisatie vanaf 1/1/2005 nog van toepassing zijn;

  • -

    Daarnaast: de nieuw aangemaakte werkexemplaren die vanaf de inpassingprocedure in het kader van Impuls 2005 toepassing vinden.

De precieze status van elk afzonderlijk profiel staat vermeld in de kopgegevens van het betreffende profiel.

2 Overzicht rolprofielen ijkbundel

In de navolgende overzichten zijn alle rolprofielen opgesomd, die zijn opgenomen in deze ijkbundel.

Eerst volgen de generieke rolprofielen, dan de specifieke.

Algemene rol

Schaalniveau

Concernmanager

16

Afdelingshoofd

14

Teamleider A Teamleider B

13 12

Unitcoördinator

toelage

Programmamanager A Programmamanager B

13 12

Projectmanager A Projectmanager B

12 11

Beleidsmedewerker A Beleidsmedewerker B Beleidsmedewerker C Beleidsmedewerker D

12 11 10 9

Communicatieadviseur A Communicatieadviseur B Communicatiemedewerker A Communicatiemedewerker B

12 11 10 9

Vakspecialist A Vakspecialist B Vakspecialist C Vakspecialist D

11 10 9 8

Beleidsondersteuner A Beleidsondersteuner B Beleidsondersteuner C Beleidsondersteuner D

9 8 7 6

Administratief Medewerker A Administratief Medewerker B Administratief Medewerker C Administratief Medewerker D

7 6 5 4

Managementassistent

7

Secretarieel Medewerker A Secretarieel Medewerker B Secretarieel Medewerker C

6 5 4

Medewerker Frontoffice A Medewerker Frontoffice B Medewerker Frontoffice C

7 6 5

Technisch uitvoerend medewerker A Technisch uitvoerend medewerker B Technisch uitvoerend medewerker C Technisch uitvoerend medewerker D

7 6 5 4

Assistent uitvoering A Assistent uitvoering B Assistent uitvoering C

4 3 2

Additioneel medewerker (ID)

1

Specifieke rolprofiel

Schaalniveau

Gemeentesecretaris / algemeen directeur

17

Concerncontroller

14

Directeur/Commandant Brandweer

15

Beleidsmedewerker Visie en Strategie

13

Accountmanager Stad

12

Stadsarcheoloog

10

Wijkcoördinator

10

Eerste Lijns Medewerker ICT Helpdeskmedewerker/ Eerste Lijns Ondersteuner ICT

87

Eerste Monteur

7

Markt- en Havenmeester

7

Medewerker Toezicht en Handhaving

6

Medewerker DTP/Reprowerkzaamheden

5

BOA-B

7

Hierna volgen de rolprofielen.

3 Generieke rolprofielen

Rolprofiel Concernmanager Gemeente Sittard- Geleen

Rol Concernmanager Schaalniveau 16 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 18/8/04 Opmerking In dit rolprofiel worden twee rollen onderscheiden: die van CMT-lid en die van sectordirecteur. De verwachting is dat de doorontwikkeling naar het directieraadmodel geen essentiële aanpassing verlangt van de CMT-rol, zij het dat dan wel de rol van sectordirecteur vervalt.

Plaats in de Organisatie

Maakt deel uit van het concernmanagementteam (CMT). De hiërarchische supervisie ligt bij de gemeentesecretaris / algemeen directeur. Geeft in de hoedanigheid van sectordirecteur hiërarchisch leiding aan het bedrijfsbureau(team) en aan de afdelingshoofden binnen de sector.

Typering van de collectieve rol alsCMT-lid

Het CMT fungeert als regisseur in de driehoek bestuurlijk domein, ambtelijk domein en publiek domein. Intern treedt het CMT op als intermediair tussen het college van B&W als collectief enerzijds en het integrale management op afdelingshoofdenniveau anderzijds. Voor beide gremia is het CMT sparringpartner. Primair richt het CMT zich op de concernbrede sturing en beheersing op strategisch niveau, alsmede op het implementeren van afgesproken organisatieontwikkelingsprocessen. Als team is het CMT verantwoordelijk voor het actualiseren van missie, visie en concerndoelen, en voor de programmalijnen. In de relatie met het college van B&W treedt het CMT op als representant van de ambtelijke organisatie en als contractpartner voor de uitvoering van de in de begroting gemaakte afspraken.

Typering van de individuele rol als CMT-lid

Binnen de collectieve CMT-verantwoordelijkheid zijn - via een onderling afgesproken portefeuilleverdeling specifieke concernbrede aandachtsgebieden toegewezen aan de afzonderlijke CMT-leden. Deze verdeling is met name gericht op bevordering van een gecoördineerde aanpak en bevordering van integrale besluitvorming. Deze individuele verantwoordelijkheid wordt begrensd door bevoegdheden, gemandateerd door de algemeen directeur.

Typering van de individuele rol als sectordirecteur

De sectordirecteur coacht en superviseert het functioneren van de afdelingen en bevordert een correcte, efficiënte en samenhangende uitvoering van de taken. Daarnaast draagt hij zorg voor de ondersteuning van, en advisering en rapportage aan de gemeentesecretaris, het CMT en het bestuur. De afzonderlijke portefeuillehouders adviseert en informeert hij over het beleid van de sector.

Hoofdtaken als sectordirecteur

  • -

    Draagt op sectorniveau zorg voor de implementatie van verandertrajecten, met name het verandertraject Impuls 2005.

  • -

    Geeft op een proactieve manier op sectorniveau inhoud aan de concernstrategie en aan de doelen op de beleidsvelden. Waarborgt de advisering aan bestuur en portefeuillehouders over het beleid van de afdelingen binnen de sector.

  • -

    Draagt op sectorniveau zorg voor een efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen, zowel voor reguliere activiteiten als voor projecten. Bevordert de ontwikkeling en levering van integrale producten. Ziet toe op de uitvoering van programmas. Doet eea binnen de overeengekomen concernkaders.

  • -

    Fungeert als communicatieschakel tussen bestuur, CMT en afdelingshoofden.

  • -

    Zorgt binnen de sector voor een effectief relatienetwerk.

  • -

    Draagt de integrale managementverantwoordelijkheid voor de sector en is hiërarchisch leidinggevende voor het bedrijfsbureau(team) en voor de afdelingshoofden. Is verantwoordelijk voor de meest effectieve manier van leidinggeven binnen de sector.

  • -

    Fungeert als WOR-bestuurder op sectorniveau.

  • -

    Legt als representant van de sector verantwoording af over de bedrijfsvoering binnen de sector, over het gevoerde beleid en de realisatie van de managementcontracten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    Interne en externe contacten.

  • -

    Namens de gemeente (m.n. namens de ambtelijke organisatie) in overlegsituaties standpunten innemen omtrent controversen over aangelegenheden van principiële aard en van grote betekenis.

Werk- en denkniveau

  • -

    academisch niveau

  • -

    zeer ruime ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Visievorming

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    doelgericht

  • -

    overtuigen

  • -

    coachen

  • -

    onderhandelen.

Rolprofiel Afdelingshoofd Gemeente Sittard-Geleen

Rol Afdelingshoofd Schaalniveau 14 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 160 Versiedatum Werkexamplaat 24/9/04 Opmerking De verwachting is dat de doorontwikkeling naar het directieraadmodel geen essentiële aanpassing verlangt in de beschrijving van de rol van afdelingshoofd, buiten het feit dat dan de rol van sectordirecteur vervalt.

Plaats in de organisatie

Het Afdelingshoofd legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Geeft hiërarchisch, functioneel en operationeel leiding aan de medewerkers van de afdeling. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema). Afdelingshoofden rouleren volgens een schema.

Doel van de rol

Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor de correcte en efficiënte uitvoering van de afdelingstaken en voor het functioneren van de afdeling. Het afdelingshoofd ondersteunt, informeert en adviseert de sectordirecteur, het CMT en het bestuur over alle zaken die betrekking hebben op het voorbereiden, ontwikkelen, uitvoeren en toetsen van het gemeentelijk beleid op de werkterreinen van de afdeling.

Hoofdtaken

  • -

    Dragen van de integrale managementverantwoordelijkheid, binnen de concernkaders en binnen de afspraken met de sectordirecteur:

    • o

      voor de realisatie van de afgesproken output (integrale productverantwoordelijkheid op afdelingsniveau)

    • o

      voor de bedrijfsvoering (integrale bedrijfsverantwoordelijkheid op afdelingsniveau), onder andere inhoudend de ontwikkeling en het beheer van de werkprocessen, de optimalisering van de dienstverlening en de zorg voor een efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen (PIOFAH)

    • o

      voor de invulling van het coachend leidinggeven aan de medewerkers van de afdeling; voor het bevorderen van de inhoudelijke bekwaamheid, de zelfstandigheid en de persoonlijke ontwikkeling van medewerkers eea binnen de grenzen van de toegekende bevoegdheden.

  • -

    Ondersteunen, informeren en adviseren van de sectordirecteur, het CMT, de portefeuillehouder(s) en het bestuur over de werkterreinen van de afdeling; daarbij anticiperend op interne en externe ontwikkelingen en rekening houdend met afdelings- en sectoroverstijgende aspecten.

  • -

    Mede verantwoordelijk voor het initiëren en doen opzetten van (gemeentebrede) projecten en bestuursopdrachten.

  • -

    Binnen het kader van middelenafspraken met het CMT en afgesloten SLAs: beschikbaar stellen van medewerkers ten behoeve van de inzet in projecten en zorgdragen voor toeleveringen aan andere afdelingen.

Kenmerkende contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denkniveau

  • -

    academisch niveau

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    visie vormen

  • -

    sturen op resultaten

  • -

    plannen en organiseren; structureren van de processen

  • -

    delegeren

  • -

    coachen

  • -

    communiceren.

Rolprofiel Teamleider A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Teamleider A Schaalniveau 13 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 160 Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De teamleider A legt verantwoording af aan en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Geeft zowel direct als indirect leiding:

  • a

    aan units met coördinatoren:

    • -

      direct: de hiërarchische leiding aan de coördinatoren en alle overige medewerkers van de units.

    • -

      indirect: de operationele leiding aan de units, met tussenkomst van de coördinatoren;

  • b

    zonder tussenkomst van coördinatoren:

    • -

      directe hiërarchische, functionele en operationele leiding.

Doel van de rol

De teamleider A is belast met bedrijfsverantwoordelijkheid en productverantwoordelijkheid, voor zover dit het werkterrein van het team aangaat. De teamleider A heeft een uitgebreid mandaat (ruime bevoegdheden). De teamleider richt zich daarnaast op het ondersteunen, informeren en adviseren van de hiërarchisch leidinggevende.

  • -

    Is verantwoordelijk voor het functioneren van het team. Geeft op een coachende manier hiërarchisch leiding aan de individuele medewerkers binnen het team. Bevordert hun inzetbaarheid, zelfstandigheid, betrokkenheid en talentontwikkeling, met inachtneming van de overeen gekomen HRM-kaders.

  • -

    Draagt zorg voor het realiseren van de teamtaken en van de afgesproken output.

  • -

    Is als bedrijfsverantwoordelijke verantwoordelijk voor een efficiënt en effectief beheer en inzet van de productiemiddelen personeel, informatie, organisatie, financiën, automatisering en huisvesting. Ontwikkelt en beheert de werkprocessen.

  • -

    Anticipeert op interne en externe ontwikkelingen, zet de beleidskaders uit op het eigen werkterrein en participeert in de beleidsontwikkeling op flankerende terreinen.

  • -

    Ondersteunt, informeert en adviseert de hiërarchisch leidinggevende ten aanzien van het uitvoeren van het gemeentelijk beleid voor het werkterrein van het team.

  • -

    Participeert in het beleidsoverleg met de portefeuillehouder, met name waar het aangelegenheden op het eigen werkterrein aangaat.

  • -

    Fungeert als communicatieschakel in het werkoverleg en in de besluitvormingsprocessen. Vertegenwoordigt het team naar andere geledingen binnen de organisatie en in extern overleg.

  • -

    Fungeert incidenteel als projectleider.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    Academisch niveau

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    sturen op resultaten

  • -

    coachen

  • -

    delegeren

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    communiceren

  • -

    klantgericht

Rolprofiel Teamleider B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Teamleider B Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 160 Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de organisatie

De teamleider B legt verantwoording af aan en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Geeft zowel indirect als direct leiding:

  • a

    aan units met coördinatoren:

    • -

      indirect: de operationele leiding aan de units, met tussenkomst van de coördinatoren;

    • -

      direct: de hiërarchische leiding aan de coördinatoren en alle overige medewerkers van de units.

  • b

    zonder tussenkomst van coördinatoren:

    • -

      directe hiërarchische, functionele en operationele leiding.

Doel van de rol

De teamleider B is belast met bedrijfsverantwoordelijkheid en productverantwoordelijkheid, voor zover dit het werkterrein van het team aangaat. De teamleider B heeft een begrensd mandaat (gelimiteerde bevoegdheden). De teamleider B richt zich daarnaast op het ondersteunen, informeren en adviseren van de hiërarchisch leidinggevende.

Hoofdtaken

  • -

    Is binnen de door het mandaat begrensde bevoegdheden c.q. binnen de door de hiërarchisch leidinggevende gestelde kaders verantwoordelijk voor het functioneren van het team. Geeft op een coachende manier hiërarchisch leiding aan de individuele medewerkers binnen het team. Bevordert hun inzetbaarheid, zelfstandigheid, betrokkenheid en talentontwikkeling, met inachtneming van de overeen gekomen HRM-kaders.

  • -

    Draagt binnen de overeengekomen kaders zorg voor het realiseren van de teamtaken en van de afgesproken output.

  • -

    Is binnen de door het mandaat begrensde bevoegdheden c.q. binnen de door de hiërarchisch leidinggevende gestelde kaders verantwoordelijk voor een efficiënt en effectief beheer en inzet van de productiemiddelen personeel, informatie, organisatie, financiën, automatisering en huisvesting. Ontwikkelt en beheert de werkprocessen.

  • -

    Anticipeert op interne en externe ontwikkelingen, zet de beleidskaders uit op het eigen werkterrein en participeert in de beleidsontwikkeling op flankerende terreinen.

  • -

    Ondersteunt, informeert en adviseert de hiërarchisch leidinggevende ten aanzien van het uitvoeren van het gemeentelijk beleid voor het werkterrein van het team.

  • -

    Participeert in het beleidsoverleg met de portefeuillehouder, met name waar het aangelegenheden op het eigen werkterrein aangaat.

  • -

    Fungeert als communicatieschakel in het werkoverleg en in de besluitvormingsprocessen. Vertegenwoordigt het team naar andere geledingen binnen de organisatie en in extern overleg.

  • -

    Fungeert incidenteel als projectleider.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    Zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    coachen

  • -

    klantgericht

  • -

    sturen op resultaten

  • -

    delegeren

  • -

    communiceren

Rolprofiel Unitcoördinator Gemeente Sittard-Geleen

Rol Unitcoördinator Beloning Toelage Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04 Opmerking Dit rolprofiel is bedoeld om gecombineerd te worden met een algemene rol (bijvoorbeeld: vakspecialist A + unitcoördinator).

Plaats in de organisatie

De unitcoördinator legt verantwoording af en rapporteert aan de  hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt voor bij teams of afdelingen welke zijn onderverdeeld in units.

Doel van de rol

De unitcoördinator is belast met de functionele en operationele aansturing van de unit.

  • -

    functionele en operationele leiding aan de unit hetgeen inhoudt:

    • o

      maken van werkafspraken en stellen van prioriteiten

    • o

      coördineren en vakinhoudelijk afstemmen van de werkzaamheden binnen de unit

    • o

      zorgdragen voor een effectieve inzet van mensen en middelen

    • o

      toezien op de kwaliteit en op de werkprocessen

    • o

      zorgdragen voor het realiseren van de afgesproken output conform plan, planning, administratie en budget

    • o

      afleggen van verantwoording (via periodieke rapportage aan de leiding) met betrekking tot output en bedrijfsvoering

  • -

    optreden als communicatieschakel en vertegenwoordigen van de unit naar andere geledingen binnen de organisatie.

  • -

    signaalfunctie (richting leidinggevende) ten aanzien van personele aangelegenheden

Rolprofiel Programmamanager A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Programmamanager A Schaalniveau 13 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De programmamanager A is gepositioneerd in de sector Stad. Legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende, het CMT en het bestuur. De functie wordt vervuld in nauw samenspel met de andere programmamanagers, de beleidsmedewerker Visie en Strategie, de accountmanager, de stadsdeelmanagers en de projectmanagers.

Doel van de rol

De programmamanager A richt zich op het vertalen van gewenste maatschappelijke effecten in programmas op stedelijk niveau, binnen heldere geografische en thematische grenzen. Is inhoudelijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling en operationalisering van programmas. Is vervolgens procesverantwoordelijk voor het in samenhang realiseren van deze programmas.

Hoofdtaken

  • -

    Adviseren aan college van B&W en gemeenteraad omtrent de wenselijkheid van programmas en hun mogelijkheden

  • -

    bij de voorbereiding van een programma vervullen van een intermediaire rol in de afstemming met partijen, belangengroeperingen, bestuur en ambtelijke organisatie

  • -

    uitwerken van het programma en zorgen voor de integraliteit van de lijnen binnen het programma

  • -

    als opdrachtgever functioneel en operationeel aansturen van de groep medewerkers die onderdelen van het programma mee voorbereiden

  • -

    functioneel aansturen van de programmamanager B

  • -

    verzorgen van de advies- en besluitvormingsprocedure om te komen tot vaststelling van het programma

  • -

    afstemmen met marktpartijen, lijnmanagement en projectmanagement over hun aandeel in de uitvoering van het programma

  • -

    afronden van het programma met uitvoeringscontracten voor projecten, producten en activiteiten; verzorgen van de advies- en besluitvormingsprocedure daaromtrent

  • -

    verzorgen van de monitoring van de implementatie van uitvoeringscontracten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    Interne en externe contacten

  • -

    In conflicterende situaties met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denkniveau

  • -

    Academisch

  • -

    Ruime ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Doelgericht

  • -

    Visievorming

  • -

    Bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    Analyseren

  • -

    Onderhandelen

  • -

    Initiatieven nemen

Rolprofiel Programmamanager B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Programmamanager B Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De programmamanager B is gepositioneerd in de sector Stad. Legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende, het CMT en het bestuur. De functie wordt vervuld in nauw samenspel met de andere programmamanagers, de beleidsmedewerker Visie en Strategie, de accountmanager, de stadsdeelmanagers en de projectmanagers. De programmamanager B wordt functioneel aangestuurd door de programmamanager A.

Doel van de rol

De programmamanager B richt zich op het vertalen van gewenste maatschappelijke effecten in programmas op stedelijk niveau. Het gaat hier doorgaans om de minder complexe programmas. Is inhoudelijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling en operationalisering van deze programmas. Is vervolgens procesverantwoordelijk voor het in samenhang realiseren van deze programmas.

Hoofdtaken

  • -

    Signaleren van ontwikkelingen die aandacht verdienen bij het ontwikkelen of bijstellen van programmas

  • -

    in opdracht en vanuit aanwijzingen van de hiërarchisch leidinggevende uitwerken, actualiseren of bijstellen van programmas, binnen heldere geografische en thematische grenzen

  • -

    bij de voorbereiding van een programma vervullen van een intermediaire rol in de afstemming met partijen, belangengroeperingen, bestuur en ambtelijke organisatie

  • -

    als opdrachtgever functioneel en operationeel aansturen van de groep medewerkers die onderdelen van het programma mee voorbereiden

  • -

    verzorgen van de advies- en besluitvormingsprocedure om te komen tot (hernieuwde) vaststelling van het (bijgestelde) programma

  • -

    afstemmen met marktpartijen, lijnmanagement en projectmanagement over hun aandeel in de uitvoering van het programma

  • -

    opstellen van uitvoeringscontracten voor projecten, producten en activiteiten; verzorgen van de advies- en besluitvormingsprocedure daaromtrent

  • -

    verzorgen van de monitoring van de implementatie van uitvoeringscontracten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    Interne en externe contacten

  • -

    In conflicterende situaties met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denkniveau

  • -

    Academisch

  • -

    ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Doelgericht

  • -

    Visievorming

  • -

    Bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    Analyseren

  • -

    Onderhandelen

  • -

    Initiatieven nemen

Rolprofiel Projectmanager A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Projectmanager A Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De Projectmanager A legt verantwoording af en rapporteert aan

  • -

    de hiërarchisch leidinggevende v.w.b. aspecten m.b.t. bedrijfsvoering, persoonlijk functioneren en inhoudelijke aspecten van het project

  • -

    de projectopdrachtgever vwb. inhoudelijke aspecten van het project.

De rol van projectmanager A komt slechts bij één afdeling in de organisatie voor.

Doel van de rol

De Projectmanager A richt zich, in afstemming met de hiërarchisch leidinggevende en met de opdrachtgever, op het leiden van majeure projecten, zijnde de zwaarste projecten die bij de gemeente voorkomen qua risicomanagement, complexiteit en omvang, en die van groot belang zijn voor de (stedelijke) ontwikkeling van de gemeente. De Projectmanager A functioneert in een complexe werkomgeving. De projecten dienen gerealiseerd te worden binnen gestelde kaders, spelregels en uitgangspunten (het uitvoeringscontract, de kaderstellende beleidslijnen, het projectblad begroting, uitgangspunten van projectmatig werken het van toepassing zijnd programma).

Hoofdtaken

Binnen de gestelde kaders en uitgangspunten en met inachtneming van aanvullende aanwijzingen van opdrachtgever en leidinggevende:

  • -

    uitwerken van projectplanningen; initiëren en faseren van de activiteiten van projecten

  • -

    (laten) vervaardigen van beslisdocumenten; zorgdragen voor de uitvoering conform deze beslisdocumenten

  • -

    operationeel leiding geven aan een groot, heterogeen samengesteld projectteam

  • -

    adviseren over het verlenen van deelopdrachten aan externen (c.q. op grond van projectbevoegdheden zelf verlenen daarvan)

  • -

    zorgdragen voor planning en beheersing van tijd, budget, informatie, kwaliteit en organisatie. Inhoudelijk coördineren en bewaken van de projectvoortgang

  • -

    tussentijds afstemmen met leidinggevende (en waar nodig met de opdrachtgever) over afwijkingen en bijzonderheden

  • -

    zorgdragen voor de afstemming met de betrokken gremia en waar mogelijk overbruggen van belangentegenstellingen

  • -

    orgdragen voor een goede documentatie tijdens de uitvoering en voor de overdracht van relevante gegevens naar betrokken partijen

  • -

    afleggen van verantwoording via periodieke rapportages en bij oplevering

  • -

    signaalfunctie (richting leidinggevende) ten aanzien van personele aangelegenheden.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    Zeer ruime ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Plannen en organiseren

  • -

    Bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    Doelgericht

  • -

    Overtuigen

  • -

    Onderhandelen

  • -

    Besluiten nemen

Rolprofiel Projectmanager B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Projectmanager B Schaalniveau 11 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De Projectmanager B legt verantwoording af en rapporteert aan

  • -

    de hiërarchisch leidinggevende v.w.b. aspecten m.b.t. bedrijfsvoering, persoonlijk functioneren en inhoudelijke aspecten van het project

  • -

    de projectopdrachtgever v.w.b. inhoudelijke aspecten van het project

De rol van projectmanager B komt slechts bij één afdeling in de organisatie voor.

Doel van de rol

De Projectmanager B richt zich, in afstemming met de hiërarchisch leidinggevende en met de opdrachtgever, op het gelijktijdig leiden van meerdere projecten met een afdelingsoverstijgend of productoverstijgend karakter. Deze projecten hebben een gemiddelde complexiteit, omvang en afbreukrisico. In de regel functioneert de Projectmanager B in een minder complexe werkomgeving. De projecten dienen gerealiseerd te worden binnen gestelde kaders, spelregels en uitgangspunten (de uitvoeringsopdracht, de algemene beleidslijnen, het projectblad begroting, uitgangspunten van projectmatig werken en, in voorkomende gevallen, het van toepassing zijnd programma).

Hoofdtaken

Binnen de gestelde kaders en uitgangspunten en met inachtneming van aanvullende aanwijzingen van opdrachtgever en leidinggevende:

  • -

    opstellen van projectplanningen; initiëren en faseren van de activiteiten van projecten

  • -

    (laten) vervaardigen van beslisdocumenten; zorgdragen voor de uitvoering conform deze beslisdocumenten

  • -

    operationeel leidinggeven aan de projectmedewerkers

  • -

    mede adviseren over het verlenen van deelopdrachten aan externen

  • -

    zorgdragen voor planning en beheersing van tijd, budget, informatie, kwaliteit en organisatie. Inhoudelijk coördineren en bewaken van de projectvoortgang

  • -

    tussentijds afstemmen met leidinggevende (en waar nodig met de opdrachtgever) over afwijkingen en bijzonderheden

  • -

    zorgdragen voor de afstemming met de betrokken gremia en waar mogelijk overbruggen van belangentegenstellingen

  • -

    zorgdragen voor een goede documentatie tijdens de uitvoering en voor de overdracht van relevante gegevens naar betrokken partijen

  • -

    afleggen van verantwoording via periodieke rapportages en bij oplevering

  • -

    signaalfunctie (richting leidinggevende) ten aanzien van personele aangelegenheden.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    ruime ervaring

Competentieprofiel - Plannen en organiseren

  • -

    Doelgericht

  • -

    Overtuigen

  • -

    Onderhandelen

  • -

    Besluiten nemen

Rolprofiel Stadsdeelmanager Gemeente Sittard-Geleen

Rol Stadsdeelmanager Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer Versiedatum Werkexemplaar 24/9/04

Plaats in de Organisatie

De stadsdeelmanager is gepositioneerd in de sector Wijk en legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. De functie wordt vervuld in nauw samenspel met de programmamanagers, de projectmanagers, de beleidsmedewerker Visie en Strategie en de accountmanager Stad. Doel van de rol De stadsdeelmanager fungeert als spil tussen de gemeentelijke organisatie en het stadsdeel, in het kader van de doelstelling van wijkgericht werken. Is belast met het interactief koppelen en afstemmen van de vraag uit het stadsdeel enerzijds en de acties van de gemeente en maatschappelijke instellingen anderzijds. Is procesverantwoordelijk voor het in samenhang realiseren van een stadsdeelprogramma.

Hoofdtaken

Rekening houdend met gestelde kaders (stadsvisie, strategie, programmas, inclusief de daarin beoogde maatschappelijke effecten)

  • -

    concretiseren van beoogde maatschappelijke effecten in een stadsdeelprogramma, zulks in samenwerking met bewoners, belangengroeperingen en organisaties in het stadsdeel, bestuur(der) en ambtelijke organisatie

  • -

    verzorgen van de advies- en besluitvormingsprocedure om te komen tot vaststelling van het stadsdeelprogramma

  • -

    vertalen van het programma in uitvoeringscontracten voor projecten, producten en activiteiten

  • -

    activeren van bewonersparticipatie ter bevordering van het realiseren van de beoogde effecten (sociale cohesie, leefklimaat, veiligheid etc.)

  • -

    onderhouden van het relatienetwerk en bevorderen van de resultaatgerichte samenwerking met en tussen andere betrokken gremia (gemeentelijke wijkteams, woningverenigingen, gezondheidszorg, politie, etc.)

  • -

    ontwikkelen en toepassen van instrumenten om een actueel beeld van de status van het stadsdeel te hebben: buurtmonitor, buurtprofiel en buurtschouw.

Kenmerkende Contacten

  • -

    Interne en externe contacten

  • -

    In conflicterende situaties met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    Zeer ruime ervaring

Competentieprofiel - Initiatieven nemen

  • -

    overtuigen

  • -

    doelgericht

  • -

    flexibiliteit

  • -

    klantgericht

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

Rolprofiel Beleidsmedewerker A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsmedewerker A Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 210 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsmedewerker A legt verantwoording af en rapporteert via de hiërarchisch leidinggevende aan de sectordirecteur. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsmedewerker A richt zich op het initiëren, ontwikkelen, coördineren, (doen) uitvoeren en evalueren van een adequaat extern en intern integraal gemeentelijk beleid voor het gehele werkterrein van de sector en sectoroverstijgend op strategisch niveau.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren van de sectordirecteur over het gehele werkterrein

  • -

    adviseren van de portefeuillehouder binnen de kaders zoals afgesproken in het beleidsoverleg

  • -

    signaleren en (laten) vertalen van interne en externe ontwikkelingen naar beleidsvorming op het gehele werkterrein van de sector; aangeven en/of inschatten van effecten voor het totale integrale gemeentelijke beleid, zowel intern als extern

  • -

    opstellen en nader onderbouwen van strategische beleidsstukken, hoogwaardige eigen ontwerpen, begrotingen en tussentijdse rapportages

  • -

    evalueren van strategisch beleid op het gehele werkterrein van de sector en integraal op gemeentelijk niveau

  • -

    initiëren, opzetten en coördineren van multidisciplinaire projecten in relatie tot het gehele werkterrein; optreden als projectleider van complexe projecten

  • -

    zorgdragen voor begeleiding en bewaking van procedures op het gehele werkterrein

  • -

    zorgen voor kennisoverdracht op het gehele werkterrein; is inhoudelijk klankbord voor de andere (beleids)medewerkers binnen de afdeling

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    academisch

  • -

    ervaring

Competentieprofiel

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    onderhandelen

  • -

    analyseren

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

Rolprofiel Beleidsmedewerker B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsmedewerker B Schaalniveau 11 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 220 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Beleidsmedewerker B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende (en/of via de hiërarchisch leidinggevende aan de sectordirecteur). Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsmedewerker B richt zich op het initiëren, ontwikkelen en (doen) uitvoeren van een adequaat integraal sector- of afdelingsbeleid op deelgebieden van de sector en het werkterrein van de afdeling, op strategisch en tactisch niveau.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren van de sectordirecteur of het afdelingshoofd op deelgebieden van het werkterrein

  • -

    adviseren van de portefeuillehouder binnen de kaders zoals afgesproken in het beleidsoverleg

  • -

    signaleren en vertalen van interne en externe ontwikkelingen naar beleidsvorming op deelgebieden van het werkterrein c.q. naar eigen ontwerp binnen algemeen gestelde kaders

  • -

    opstellen en nader onderbouwen van beleidsstukken, begrotingen en tussentijdse rapportages op deelgebieden van het werkterrein

  • -

    opzetten en uitvoeren van projecten binnen de eigen afdeling en het deelnemen aan multidisciplinaire projecten; optreden als projectleider

  • -

    zorgen voor kennisoverdracht op deelgebieden van het werkterrein

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO

  • -

    ruime ervaring

Competentieprofiel

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    klantgericht

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    onderhandelen

  • -

    analyseren

Rolprofiel Beleidsmedewerker C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsmedewerker C Schaalniveau 10 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 230 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsmedewerker C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsmedewerker C richt zich op het ontwikkelen en (doen) uitvoeren van een adequaat gemeentelijk beleid op tactisch niveau, vanuit een specialisme op het werkterrein van de afdeling, waarbij integraliteit tussen afdelingen van belang is.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren van het afdelingshoofd ten aanzien van specifieke (beleids)ontwikkelingen en uitvoering

  • -

    (mede) adviseren van de portefeuillehouder binnen de kaders zoals afgesproken in het beleidsoverleg

  • -

    vertalen van interne en externe ontwikkelingen naar beleidsvorming vanuit het specialisme op het werkterrein c.q. specialistische werkzaamheden (bijvoorbeeld: ontwerp, toetsing en uitvoering)

  • -

    opstellen en nader onderbouwen van beleidsstukken c.q. rapportages vanuit het specialisme op het werkterrein

  • -

    uitvoeren van projecten binnen afdelingstaken en optreden als projectleider van eenvoudige projecten

  • -

    zorgen voor kennisoverdracht vanuit het specialisme op het werkterrein

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO

  • -

    ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Beleidsmedewerker D Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsmedewerker D Schaalniveau 9 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 240 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsmedewerker D legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsmedewerker D richt zich op het ontwikkelen en uitvoeren van een adequaat gemeentelijk beleid binnen gegeven kaders en een afgebakend werkterrein, vanuit een specialisme op het werkterrein van de afdeling op tactisch niveau.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren van het afdelingshoofd ten aanzien van specifieke (beleids)ontwikkelingen en uitvoering

  • -

    vertalen van ontwikkelingen naar onderdelen van beleidsvorming vanuit het specialisme op het werkterrein c.q. specialistische werkzaamheden (bijvoorbeeld: ontwerp, toetsing en uitvoering)

  • -

    opstellen van onderdelen van beleidsstukken c.q. rapportages vanuit het specialisme op het werkterrein

  • -

    het uitvoeren van projecten binnen afdelingstaken

  • -

    zorgen voor kennisoverdracht vanuit het specialisme op het werkterrein

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO

  • -

    enige ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Communicatieadviseur A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Communicatieadviseur A Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 711 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Communicatieadviseur A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Communicatieadviseur A richt zich op het strategisch en pro-actief ontwikkelen en adviseren op het gebied van het concernbrede communicatiebeleid en communicatie rondom programmas.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren over en ontwikkelen van algemene kaders voor communicatie

  • -

    vertalen van kaders voor het concernbrede communicatiebeleid en communicatie rondom programmas

  • -

    adviseren over communicatie rondom programmas:

    • o

      regisseren van communicatieactiviteiten

    • o

      coachen van de programmamanager op het gebied van strategische communicatie

  • -

    adviseren over communicatie in de sectoren in de vorm van accountmanagement:

    • o

      regisseren van communicatieactiviteiten binnen de staande organisatie  

    • o

      coachen van projectleiders en andere medewerkers in de sectoren op het gebied van strategische communicatie

  • -

    signaleren van communicatie-issues en pro-actief adviseren over deze issues

  • -

    regisseren van de uitvoering van diverse communicatieactiviteiten

  • -

    advisering en coachen met betrekking tot perswoordvoering en voorlichting

  • -

    adviseren over interactieve beleidsvorming, interactieve communicatie en inspraak

  • -

    initiëren en (laten) uitvoeren van onderzoek

  • -

    initiëren van overleg ten behoeve van afstemming van communicatieactiviteiten en uitingen tussen de verschillende programmas en op accountniveau

  • -

    zorgen van kennisoverdracht op het gebied van communicatie; is inhoudelijk klankbord voor andere medewerkers.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denk-niveau

  • -

    academisch

  • -

    ervaring tot ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    coachen

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    klantgericht

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    analyseren

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit.

Rolprofiel Communicatieadviseur B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Communicatieadviseur B Schaalniveau 11 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 712 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Communicatieadviseur B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Communicatieadviseur B richt zich op het pro-actief adviseren op het gebied van het concernbrede communicatiebeleid en communicatie rondom programmas.

Hoofdtaken

  • -

    bijdragen aan ontwikkelen van concernbrede kaders op het gebied van communicatie

  • -

    vanuit de kaders voor concernbrede communicatie en communicatie rondom programmas:

    • o

      adviseren over en ondersteunen bij communicatie rondom programmas:

      • -

        (doen/ mede) uitvoeren van communicatieactiviteiten

      • -

        ondersteunen van de programmamanager op het gebied van strategische communicatie

    • o

      adviseren over en ondersteunen bij de communicatie in de sectoren in de vorm van  accountmanagement:

      • -

        (doen/ mede) uitvoeren van communicatieactiviteiten

      • -

        ondersteunen van projectleiders en andere medewerkers in de sectoren op het gebied van strategische communicatie

  • -

    signaleren van communicatie-issues en pro-actief adviseren over deze issues

  • -

    adviseren over interactieve beleidsvorming, interactieve communicatie en inspraak

  • -

    adviseren over inzet van nieuwe media

  • -

    adviseren over intern communicatiebeleid

  • -

    initiëren en (laten) uitvoeren van onderzoek

  • -

    afstemmen van communicatie-uitingen met de medewerkers frontoffice van de sector Publiekszaken.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    klantgericht

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    analyseren

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit.

Rolprofiel Communicatiemedewerker A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Communicatiemedewerker A Schaalniveau 10 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 713 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Communicatiemedewerker A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende

Doel van de rol

De Communicatiemedewerker A richt zich op het ondersteunen bij en het uitvoeren van concerncommunicatie, communicatiebeleid en communicatie rondom programma's.

Hoofdtaken

  • -

    interpreteren en analyseren van communicatiebeleid en vakinhoudelijke ontwikkelingen ten behoeve van directe toepassing in eigen uitvoeringsactiviteiten

  • -

    verantwoordelijk voor het realiseren van uitvoeringsstrategieën van de communicatie rondom programmas en voor de sectoren via accountmanagement

  • -

    signaleren van mogelijke verbeteringen op het gebied van communicatiebeleid

  • -

    toetsen van diverse communicatie-uitingen op de kaders voor concerncommunicatiebeleid

  • -

    initiëren van, ondersteunen bij, redigeren of (doen) vervaardigen van communicatieproducten

  • -

    ondersteunen bij interactieve beleidsvorming, organiseren en begeleiden van inspraak en interactieve communicatie

  • -

    invulling geven aan nieuwe media

  • -

    onderhouden van perscontacten

  • -

    schrijven van professionele teksten zowel in de vorm van persberichten, huis-aan-huis kranten ed., als digitaal in nieuwe media en het (doen) produceren van passend beeldmateriaal

  • -

    regisseren van de productie van voorlichtings -en promotiemateriaal

  • -

    zorgdragen voor procesbewaking.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    klantgericht

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    analyseren

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit.

Rolprofiel Communicatiemedewerker B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Communicatiemedewerker B Schaalniveau 9 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 714 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Communicatiemedewerker B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Communicatiemedewerker B richt zich op het uitvoeren van het concernbrede communicatiebeleid en communicatie rondom programmas.

Hoofdtaken

  • -

    toetsen en controleren van complexe integrale communicatieproducten, rekeninghoudend met vastgestelde kaders

  • -

    integraal ondersteunen bij en het uitvoeren van de communicatieactiviteiten voor programmas en voor de sectoren via accountmanagement

  • -

    toetsen op eenduidigheid en consistentie van communicatie-uitingen

  • -

    uitvoeren van activiteiten op het gebied van interactieve communicatie, interactieve beleidsvorming en inspraak zoals het organiseren van inspraakbijeenkomsten

  • -

    ondersteunen bij, schrijven of (doen) vervaardigen van communicatieproducten

  • -

    schrijven van professionele teksten zowel in de vorm van persberichten, huis-aan-huis kranten ed., als digitaal in nieuwe media en het (doen) produceren van passend beeldmateriaal

  • -

    aanleveren van teksten voor en regisseren van de productie van voorlichtings- en promotiemateriaal

  • -

    zorgdragen voor administratieve organisatie en procesbewaking.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    flexibiliteit

  • -

    klantgericht

  • -

    samenwerken

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    plannen en organiseren.

Rolprofiel Vakspecialist A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Vakspecialist A Schaalniveau 11 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 250 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Vakspecialist A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Vakspecialist A richt zich op het conceptueel vormgeven van de uitvoering van een adequaat gemeentelijk beleid vanuit een inhoudelijk specialisme in het beleidsveld.

Hoofdtaken

  • -

    interpreteren en analyseren van bestaand beleid en regelgeving ten behoeve van directe toepassing in eigen (conceptuele) uitvoeringsactiviteiten (technisch, juridisch, financieel, fiscaal)

  • -

    signaleren en (laten) vertalen van vakinhoudelijke ontwikkelingen naar uitvoerings- en/of ontwerpstrategieën

  • -

    opstellen van specifieke rapportages/ontwerpen op het vakgebied en/of maken van beschikkingen

  • -

    signaleren van mogelijke (beleids)verbeteringen op het vakgebied en adviseren over beleidsvorming, vanuit het inhoudelijk specialisme

  • -

    realiseren van haalbaarheidsstudies; toetsen van effectiviteit en efficiëntie van beleid ten aanzien van het vakinhoudelijk specialisme

  • -

    zorgdragen voor administratieve organisatie en procesbewaking

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    ruime ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Mondeling communiceren

  • -

    Schriftelijk communiceren

  • -

    Doelgericht

  • -

    Initiatieven nemen

  • -

    Plannen en organiseren

  • -

    Analyseren

Rolprofiel Vakspecialist B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Vakspecialist B Schaalniveau 10 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 260 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Vakspecialist B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Vakspecialist B richt zich op het uitvoeren van een adequaat gemeentelijk beleid vanuit een inhoudelijk specialisme in het beleidsveld.

Hoofdtaken

  • -

    interpreteren en analyseren van bestaand beleid, regelgeving en vakinhoudelijke ontwikkelingen ten behoeve van directe toepassing in eigen uitvoeringsactiviteiten (technisch, juridisch, financieel, fiscaal)

  • -

    verantwoordelijk voor het realiseren van uitvoeringsstrategieën

  • -

    (mede) opstellen van specifieke rapportages/ontwerpen op het vakgebied en/of maken van beschikkingen

  • -

    signaleren van mogelijke (beleids)verbeteringen op het vakgebied en mede adviseren over beleidsvorming, vanuit het inhoudelijk specialisme

  • -

    uitvoeren van eenvoudige haalbaarheidsstudies; toetsen van effectiviteit en efficiëntie van beleid ten aanzien van het vakinhoudelijk specialisme

  • -

    zorgdragen voor de uitvoering van de administratieve organisatie en procesbewaking

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Mondeling communiceren

  • -

    Schriftelijk communiceren

  • -

    Doelgericht

  • -

    Initiatieven nemen

  • -

    Plannen en organiseren

  • -

    Analyseren

Rolprofiel Vakspecialist C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Vakspecialist C Schaalniveau 9 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 270 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Vakspecialist C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Vakspecialist C richt zich op het mede uitvoeren van een adequaat gemeentelijk beleid vanuit een inhoudelijk specialisme in het beleidsveld.

Hoofdtaken

  • -

    interpreteren van bestaand beleid, regelgeving en vakinhoudelijke ontwikkelingen ten behoeve van directe toepassing in eigen uitvoeringsactiviteiten (technisch, juridisch, financieel, fiscaal)

  • -

    realiseren van uitvoeringsstrategieën

  • -

    mede opstellen van specifieke rapportages/ontwerpen op het vakgebied en/of maken van beschikkingen

  • -

    signaleren van mogelijke verbeteringen op een deelgebied van het vakinhoudelijk specialisme

  • -

    mede uitvoeren van eenvoudige haalbaarheidsstudies; mede toetsen van effectiviteit en efficiëntie van (onderdelen van) beleid ten aanzien van het vakinhoudelijk specialisme

  • -

    uitvoeren van de administratieve organisatie en procesbewaking

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    enige ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Vakspecialist D Gemeente Sittard-Geleen

Rol Vakspecialist D Schaalniveau 8 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 280 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Vakspecialist D legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Vakspecialist D richt zich op het ondersteunen bij de uitvoering van een adequaat gemeentelijk beleid vanuit een inhoudelijk specialisme in het beleidsveld.

Hoofdtaken

  • -

    interpreteren van onderdelen van bestaand beleid, regelgeving en vakinhoudelijke ontwikkelingen ten behoeve van directe toepassing in eigen uitvoeringsactiviteiten (technisch, juridisch, financieel, fiscaal)

  • -

    ondersteunen bij het realiseren van uitvoeringsstrategieën

  • -

    aanleveren van materiaal voor specifieke rapportages/ontwerpen/ beschikkingen op het vakgebied

  • -

    ondersteunen bij het uitvoeren van eenvoudige haalbaarheidsstudies

  • -

    mede uitvoeren van de administratieve organisatie

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Beleidsondersteuner A Gemeente Sittard- Geleen

Rol Beleidsondersteuner A Schaalniveau 9 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 310 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsondersteuner A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsondersteuner A richt zich op het zelfstandig uitvoeren van het beleid van de afdeling en het integraal ondersteunen in het proces van beleidsvorming.

Hoofdtaken

  • -

    toetsen en controleren van complexe integrale producten op het gehele vakgebied, rekening houdend met vastgestelde kaders binnen het beleid en andere relevante voorschriften op het vakgebied

  • -

    integraal ondersteunen van de beleidsmedewerkers (A/B/C), zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als het toetsen van beleid op het gehele vakgebied

  • -

    toetsen van naleving van voorschriften

  • -

    opstellen van (tussentijdse) rapportages op het vakgebied

  • -

    zorgdragen voor de administratieve organisatie en procesbewaking

  • -

    optreden als projectsecretaris bij projecten van de afdeling.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    mondeling communiceren

  • -

    schriftelijk communiceren

  • -

    klantgericht

  • -

    doelgericht

  • -

    samenwerken

  • -

    plannen en organiseren.

Rolprofiel Beleidsondersteuner B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsondersteuner B Schaalniveau 8 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 320 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsondersteuner B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsondersteuner B richt zich op het op deelgebieden zelfstandig uitvoeren van het beleid van de afdeling en het ondersteunen in het proces van beleidsvorming.

Hoofdtaken

  • -

    op deelgebieden toetsen en controleren van afgeronde producten, rekening houdend met vastgestelde kaders binnen het beleid en andere relevante voorschriften op het vakgebied

  • -

    op deelgebieden ondersteunen van de beleidsmedewerker (A/B/C), zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van beleid

  • -

    toetsen en controleren van naleving van voorschriften

  • -

    onderdelen aanleveren voor (tussentijdse) rapportages op het vakgebied

  • -

    uitvoeren van de administratieve organisatie en mede uitvoeren van de procesbewaking.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Beleidsondersteuner C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsondersteuner C Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 330 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsondersteuner C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsondersteuner C richt zich op het op deelgebieden zelfstandig uitvoeren van het beleid van de afdeling en het (mede) ondersteunen in het proces van beleidsvorming.

Hoofdtaken

  • -

    op deelgebieden uitvoeren van afgeronde eenvoudige producten, rekening houdend met vastgesteld beleid en andere relevante voorschriften op het vakgebied

  • -

    op deelgebieden ondersteunen van de beleidsmedewerker (A/B/C), bij de uitvoering van beleid

  • -

    verzamelen, ordenen en verwerken van een complex aan gegevens met betrekking tot het vakgebied

  • -

    uitvoeren van de administratieve organisatie en mede uitvoeren van de procesbewaking.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Beleidsondersteuner D Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsondersteuner D Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 340 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Beleidsondersteuner D legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Beleidsondersteuner D richt zich op het op deelgebieden mede uitvoeren van het beleid van de afdeling.

Hoofdtaken

  • -

    op deelgebieden zelfstandig uitvoeren van afgeronde zeer eenvoudige producten, rekening houdend met vastgesteld beleid en andere relevante voorschriften op het vakgebied

  • -

    verzamelen, ordenen en verwerken van gegevens met betrekking tot het vakgebied

  • -

    mede uitvoeren van de administratieve organisatie en procesbewaking.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Administratief Medewerker A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Administratief Medewerker A Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 360 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Administratief Medewerker A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Administratief Medewerker A richt zich op het verrichten van complexe administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van de afdeling/sector in vakmatige administratieve zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van vakmatige en complexe administratieve werkzaamheden ter ondersteuning van de afdeling/sector

  • -

    uitvoeren van de administratieve organisatie en mede uitvoeren van de procesbewaking

  • -

    fungeren als eerste aanspreekpunt ten aanzien van de organisatie en uitvoering van administraties en registraties; rapporteren over voortgang en verrichten van daartoe vereiste administratieve werkzaamheden

  • -

    bijhouden en autoriseren van eenduidige administraties, gegevensbestanden en registraties, inclusief dossiervorming

  • -

    verrichten van voorbereidende (onderzoeks)werkzaamheden; opstellen en/of verwerken van complexe overzichten

  • -

    fungeren als administratief vaktechnisch aanspreekpunt voor collegas

  • -

    nemen van initiatieven tot verbetering van eigen werkzaamheden en te leveren output

  • -

    volgen van nieuwe ontwikkelingen op het vakgebied en zonodig hierover adviseren aan het afdelingshoofd

  • -

    inwinnen van inlichtingen en verstrekken van informatie

  • -

    verzorgen van inkomende en uitgaande correspondentie.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO niveau

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Administratief Medewerker B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Administratief Medewerker B Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 370 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Administratief Medewerker B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Administratief Medewerker B richt zich op het verrichten van complexe administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van de afdeling in vakmatige administratieve zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van vakmatige en complexe administratieve werkzaamheden ter ondersteuning van de afdeling

  • -

    fungeren als administratief vaktechnisch aanspreekpunt voor uitvoering van administratieve werkzaamheden; rapporteert over voortgang en verricht daartoe vereiste administratieve werkzaamheden

  • -

    bijhouden en muteren van gegevensbestanden

  • -

    bijhouden van eenduidige administraties, gegevensbestanden en registraties, inclusief dossiervorming

  • -

    verrichten van voorbereidende (onderzoeks)werkzaamheden; opstellen en/of verwerken van complexe overzichten

  • -

    nemen van initiatieven tot verbetering van eigen werkzaamheden en te leveren output

  • -

    volgen van nieuwe ontwikkelingen op het vakgebied en zonodig hierover adviseren aan het afdelingshoofd

  • -

    inwinnen van inlichtingen en verstrekken van informatie

  • -

    verzorgen van inkomende en uitgaande correspondentie

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Administratief Medewerker C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Administratief Medewerker C Schaalniveau 5 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 380 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Administratief Medewerker C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Administratief Medewerker C richt zich op het verrichten van vakmatige administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van de afdeling in administratieve zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van vakmatige administratieve werkzaamheden ter ondersteuning van de afdeling

  • -

    opstellen en/of verwerken van overzichten en bijhouden en muteren van gegevensbestanden

  • -

    bijhouden van lopende dossiers en zorgen voor dossiervorming

  • -

    ondersteunen van andere (administratieve) medewerkers

  • -

    verzorgen van inlichtingen en verstrekken van informatie

  • -

    verzorgen van inkomende en uitgaande correspondentie

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Administratief Medewerker D Gemeente Sittard-Geleen

Rol Administratief Medewerker D Schaalniveau 4 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 390 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Administratief Medewerker D legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Administratief Medewerker D richt zich op het verrichten van administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van de afdeling in administratieve zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van administratieve werkzaamheden ter ondersteuning van de afdeling

  • -

    opstellen en/of verwerken van eenvoudige overzichten en bijhouden en muteren van gegevensbestanden

  • -

    bijhouden van lopende dossiers

  • -

    ondersteunen van andere (administratieve) medewerkers

  • -

    verzorgen van eenvoudige inlichtingen en verstrekken van eenvoudige informatie.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Managementassistent Gemeente Sittard-Geleen

Rol Managementassistent Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 350 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Managementassistent legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Managementassistent richt zich op het ondersteunen van de sectordirecteur en/of het afdelingshoofd bij zijn dagelijkse leidinggevende taken. Daarnaast richt de Managementassistent zich op het uitvoeren van bijbehorende secretariële werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    rechtstreeks ondersteunen van de directeur/het hoofd bij de uitvoering van alle voorkomende taken op het gebied van personeel, informatie, organisatie, financiën, automatisering, huisvesting en secretariaat

  • -

    is eerste aanspreekpunt voor het management ten aanzien van de organisatie en uitvoering van werkzaamheden; rapporteert over voortgang en verricht daartoe vereiste administratieve werkzaamheden

  • -

    verrichten van vakmatige en complexe secretariële werkzaamheden

  • -

    bijhouden van lopende dossiers en zorgen voor dossiervorming

  • -

    secretarieel ondersteunen van de hoofden/sectordirecteuren bij het voorbereiden en opstellen van (tussentijdse) rapportages, alsmede het verzorgen van managementrapportages

  • -

    is secretarieel vaktechnisch aanspreekpunt voor collegas

  • -

    verzorgen van in- en uitgaande correspondentie

  • -

    nemen van initiatieven tot verbetering van eigen werkzaamheden en te leveren output

  • -

    notuleren van vergaderingen

  • -

    verzorgen van representatieve en directe in- en externe contacten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    evaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Secretarieel Medewerker A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Secretarieel Medewerker A Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 450 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Secretarieel Medewerker A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Secretarieel Medewerker A richt zich op het verrichten van complexe vakmatige administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van het management en de (beleids)medewerkers in secretariële zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van complexe vakmatige secretariële werkzaamheden

  • -

    bijhouden van lopende dossiers en zorgen voor dossiervorming

  • -

    verzorgen van rapportages

  • -

    verzorgen van in- en uitgaande correspondentie

  • -

    is eerste aanspreekpunt voor uitvoering van werkzaamheden en rapporteert over voortgang; verricht daartoe vereiste administratieve werkzaamheden

  • -

    nemen van initiatieven tot verbetering van te leveren output

  • -

    notuleren van vergaderingen

  • -

    verzorgen van representatieve en directe in- en externe contacten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Secretarieel Medewerker B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Secretarieel Medewerker B Schaalniveau 5 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 460 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Secretarieel Medewerker B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Secretarieel Medewerker B richt zich op het verrichten van vakmatige administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van het management en de (beleids)medewerkers in secretariële zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van vakmatige secretariële werkzaamheden

  • -

    bijhouden van lopende dossiers en zorgen voor dossiervorming

  • -

    verzorgen van eenvoudige rapportages

  • -

    verzorgen van in- en uitgaande correspondentie

  • -

    verzorgen van tekstverwerking

  • -

    opstellen agendas voor vergaderingen

  • -

    ondersteunen van andere (secretariële) medewerkers

  • -

    verzorgen van directe in- en externe contacten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Secretarieel Medewerker C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Secretarieel Medewerker C Schaalniveau 4 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 470 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Secretarieel Medewerker C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Secretarieel Medewerker C richt zich op het verrichten van administratieve werkzaamheden c.q. ondersteuning van het management en de (beleids)medewerkers in secretariële zin.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van secretariële werkzaamheden

  • -

    verzorgen van in- en uitgaande correspondentie

  • -

    verzorgen van tekstverwerking

  • -

    ondersteunen van andere (secretariële) medewerkers

  • -

    verzorgen van eenvoudige directe in- en externe contacten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Medewerker Frontoffice A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Medewerker Frontoffice A Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 420 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Medewerker Frontoffice A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Medewerker Frontoffice A richt zich op het zorgdragen voor informatieverstrekking en algemene dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen en het vervullen van een schakelrol in relatie tot de backoffice.

Hoofdtaken

  • -

    verstrekken van algemene publieksinformatie

  • -

    verzorgen van zowel brede als specialistische (productmatige) dienstverlening, inclusief kassierhandelingen, en informeren over de stand van zaken met betrekking tot te volgen en lopende procedures

  • -

    verzorgen van een adequate wisselwerking en afstemming tussen de frontoffice werkzaamheden en de backoffice werkzaamheden.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Medewerker Frontoffice B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Medewerker Frontoffice B Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 430 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Medewerker Frontoffice B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Medewerker Frontoffice B richt zich op het zorgdragen voor informatieverstrekking en algemene dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen en het mede vervullen van een schakelrol in relatie tot de backoffice.

Hoofdtaken

  • -

    verstrekken van algemene publieksinformatie

  • -

    verzorgen van specialistische (productmatige) dienstverlening op een deelterrein en verzorgen van brede dienstverlening bij eenvoudige producten, inclusief kassierhandelingen, en informeren over de stand van zaken met betrekking tot te volgen en lopende procedures

  • -

    bijdragen aan een adequate wisselwerking en afstemming tussen de frontoffice werkzaamheden en de backoffice werkzaamheden.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Medewerker Frontoffice C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Medewerker Frontoffice C Schaalniveau 5 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 440 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Medewerker Frontoffice C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Medewerker Frontoffice C richt zich op het ondersteunen bij informatieverstrekking en algemene dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen en mede vervullen van een schakelrol in relatie tot de backoffice.

Hoofdtaken

  • -

    verstrekken van algemene publieksinformatie

  • -

    verzorgen van eenvoudige dienstverlening en informeren over de stand van zaken met betrekking tot te volgen en lopende procedures.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Technisch Uitvoerend Medewerker A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Technisch Uitvoerend Medewerker A Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 510 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Technisch Uitvoerend Medewerker A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Technisch Uitvoerend Medewerker A richt zich op het voorbereiden van complexe werkzaamheden van vaktechnisch uitvoerende aard (civiele techniek en/of bouwkunde en/of cultuurtechniek).

Hoofdtaken

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van bestekken van civieltechnische, bouwkundige en cultuurtechnische werken zoals wegen, rioleringen, kunstwerken, groenvoorzieningen e.d., inclusief uitbreidingsplannen en reconstructies

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van de uitvoering van complexe plannen

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van nieuwbouw- en verbouwprojecten

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van diverse bouwtekeningen

  • -

    dagelijks toezicht houden op de werkplek; het beoordelen van output op basis van gemaakte afspraken ten aanzien van kwaliteit en kwantiteit

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Technisch Uitvoerend Medewerker B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Technisch Uitvoerend Medewerker B Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 520 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Technisch Uitvoerend Medewerker B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Technisch Uitvoerend Medewerker B richt zich op het verrichten van complexe werkzaamheden van vaktechnisch uitvoerende aard.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van complexe vaktechnische en gespecialiseerde (onderhouds)werkzaamheden van uiteenlopende aard

  • -

    is eerste aanspreekpunt voor het management en (beleids)medewerkers in de organisatie en voor uitvoering van technische werkzaamheden; rapporteert over voortgang van werkzaamheden en verricht daartoe vereiste administratieve werkzaamheden

  • -

    nemen van initiatieven tot verbetering van te leveren producten

  • -

    is vaktechnisch aanspreekpunt voor collegas

  • -

    is aanspreekpunt voor klachten en handelt deze zoveel mogelijk af

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Technisch Uitvoerend Medewerker C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Technisch Uitvoerend Medewerker C Schaalniveau 5 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 530 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Technisch Uitvoerend Medewerker C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Technisch Uitvoerend Medewerker C richt zich op een goede dienstverlening en het begeleiden en uitvoeren van diverse groenspecialistische, technische, onderhouds en montage- en landmeetkundige werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    uitvoeren van specialistische (onderhouds)werkzaamheden op civieltechnisch gebied zoals landmeetkundige werkzaamheden en onderhoud aan infrastructurele werken, apparaten, machines, voertuigen, plantsoenen en andere groengebieden:

    • o

      verrichten van las- en constructiewerkzaamheden

    • o

      aanleg- en (onderhouds)werkzaamheden bij diverse accommodaties, groen- en recreatievoorzieningen en begraafplaatsen inclusief de beplanting

    • o

      verrichten van voorkomende werkzaamheden met betrekking tot het aanleggen en onderhouden van openbaar groen

    • o

      uitvoeren van onderhoud aan gebouwen en accommodaties

    • o

      landmeetkundige werkzaamheden

  • -

    (doen) uitvoeren van (technisch complexe) controles, onderhoud en reparaties aan geavanceerde voertuigen en machines

  • -

    onderhouden van wegen en verkeersinventaris

  • -

    uitvoeren van complexe herstelwerkzaamheden aan groen- en grijsgebieden

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ruime ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Technisch Uitvoerend Medewerker D Gemeente Sittard-Geleen

Rol Technisch Uitvoerend Medewerker D Schaalniveau 4 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 540 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Technisch Uitvoerend Medewerker D legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Technisch Uitvoerend Medewerker D richt zich op een goede dienstverlening en het begeleiden en uitvoeren van diverse groenspecialistische, technische, onderhouds en montage en landmeetkundige werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    uitvoeren van eenvoudige (onderhouds)werkzaamheden op civieltechnisch gebied zoals landmeetkundige werkzaamheden en onderhoud aan infrastructurele werken, apparaten, machines, voertuigen, plantsoenen en andere groengebieden:

    • o

      aanleg- en onderhoudswerkzaamheden bij diverse accommodaties, groen- en recreatievoorzieningen en begraafplaatsen inclusief de beplanting

    • o

      verrichten van eenvoudige werkzaamheden met betrekking tot het aanleggen en onderhouden van openbaar groen

    • o

      uitvoeren van onderhoud aan gebouwen en accommodaties

    • o

      verrichten van landmeetkundige werkzaamheden

  • -

    (mede) uitvoeren van (technisch complexe) controles en dagelijks onderhoud aan (geavanceerde) voertuigen en machines

  • -

    verrichten van technische complexe handelingen, samenhangend met de te verrichten vaktechnische taken

  • -

    besturen of gebruiken van (geavanceerde) voertuigen, gereedschappen, hulpmiddelen en apparaten ten behoeve van de werkzaamheden

  • -

    (mede) onderhouden van wegen en verkeersinventaris

  • -

    uitvoeren van eenvoudige herstelwerkzaamheden aan groen- en grijsgebieden

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    enige ervaring

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Assistent Uitvoering A Gemeente Sittard-Geleen

Rol Assistent uitvoering A Schaalniveau 4 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 550 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Assistent Uitvoering A legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor.

Doel van de rol

De Assistent Uitvoering A richt zich op goede dienstverlening en het begeleiden en uitvoeren van diverse werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    plannen, organiseren en toezien op huishoudelijke werkzaamheden

  • -

    beheren en toezien op het gebruik van gemeentelijke gebouwen en op bedrijfsinterne milieuzorg

  • -

    openen en sluiten van het gemeentelijke gebouwen inclusief het beheer van de beveiliging

  • -

    bieden van facilitaire ondersteuning bij ontvangsten, vergaderingen, trouwerijen en andere officiële gelegenheden

  • -

    verzorgen van receptiewerkzaamheden zoals het doorverwijzen van bezoekers, verstrekken van algemene informatie en het bedienen en beheren van de telefooncentrale

  • -

    zelfstandig uitvoeren van repro-opdrachten en het uitvoeren van kleine onderhoudswerkzaamheden aan kopieerapparatuur

  • -

    besturen van toegewezen voertuigen ten behoeve van o.a. persoonsvervoer, transporteren van materiaal, ophalen van huisvuil, vegen van wegen, sneeuwruimen en gladheidsbestrijding

  • -

    zorgdragen voor de dagelijkse gang van zaken op het milieupark.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Assistent Uitvoering B Gemeente Sittard-Geleen

Rol Assistent Uitvoering B Schaalniveau 3 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 560 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Assistent Uitvoering B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor.

Doel van de rol

De Assistent Uitvoering B richt zich op goede interne dienstverlening en uitvoering van diverse technische, dienstverlenende en huishoudelijke werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    uitvoeren van werkzaamheden op reinigingsgebied zoals het periodiek ophalen van huisvuil en groot vuil, het ledigen van glasbakken en andere vuilcontainers

  • -

    berijden en bedienen van eenvoudige reinigingsvoertuigen en het uitvoeren van eenvoudig onderhoud aan deze machines

  • -

    uitvoeren van gladheidbestrijding

  • -

    uitvoeren van zeer eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan plantsoenen en andere groengebieden

  • -

    uitvoeren van reprowerkzaamheden en zeer eenvoudige tekstverwerking

  • -

    bedienen van de telefooncentrale, het tot stand brengen van verbindingen en het bijhouden van het telefoonregister.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne contacten

  • -

    overdragen/ inwinnen van feitelijke informatie.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Assistent Uitvoering C Gemeente Sittard-Geleen

Rol Assistent Uitvoering C Schaalniveau 2 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 570 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Assistent Uitvoering C legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor.

Doel van de rol

De Assistent Uitvoering C richt zich op het uitvoeren van ondersteunende werkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    uitvoeren van zeer eenvoudige, dienstverlenende, huishoudelijke en onderhoudswerkzaamheden:

    • o

      kopiëren en inbinden van documenten

    • o

      ophalen van gebruikt servies en het reinigen ervan

    • o

      hijsen van vlaggen

    • o

      verzorgen van de catering, zetten van koffie

  • -

    verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in gemeentelijke gebouwen en het beheren van schoonmaakmiddelen

  • -

    het in voorkomende gevallen uitvoeren van postdiensten

  • -

    assisteren bij diverse voorkomende eenvoudige werkzaamheden.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne contacten

  • -

    overdragen/ inwinnen van feitelijke informatie.

Werk- en denk-niveau

  • -

    lager algemeen vormend onderwijs

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Additioneel Medewerker (ID) Gemeente Sittard-Geleen

Rol Additioneel Medewerker (ID) Schaalniveau 1 Algemeen of specifiek rolprofiel Algemeen rolprofiel Rolnummer 600 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Additioneel Medewerker legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt op meer plaatsen in de organisatie voor (zie organisatieschema).

Doel van de rol

De Additioneel Medewerker richt zich op additioneel werk van laagdrempelig, routinematig niveau waarbij begeleiding aanwezig is. Deze rol komt alleen voor in het kader van de ID-banen.

Hoofdtaken

uitvoeren van diverse eenvoudige en routinematige ondersteunende werkzaamheden, die volgens nauw omschreven instructies worden uitgevoerd. O.a. assisteren bij:

  • -

    bode- en portiersdiensten

  • -

    verrichten van huishoudelijke diensten

  • -

    verrichten van eenvoudig klein onderhoud

  • -

    toezichthoudende werkzaamheden

  • -

    zorgwerkzaamheden (kinderopvang).

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    overdragen/ inwinnen van feitelijke informatie.

Werk- en denk-niveau

  • -

    lager algemeen vormende scholing

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

4 Specifieke rollen ijkbundel

Rolprofiel Gemeentesecretaris / algemeen directeur Gemeente Sittard-Geleen

Rol Gemeentesecretaris / algemeen directeur Schaalniveau 17 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 100 Versiedatum 24 september 2004 Opmerking In dit rolprofiel worden twee rollen onderscheiden: die van Gemeentesecretaris / algemeen directeur en die van sectordirecteur. De verwachting is dat de doorontwikkeling naar het directieraadmodel geen essentiële aanpassing verlangt van de rol van Gemeentesecretaris / algemeen directeur. Wel zal dan de rol van sectordirecteur vervallen.

Plaats in de organisatie

De Gemeentesecretaris / algemeen directeur geeft leiding aan de ambtelijke organisatie en legt verantwoording af en rapporteert aan het College van Burgemeester en Wethouders. Hij is voorzitter van het concernmanagementteam (CMT) en geeft hiërarchische leiding aan de individuele leden van het CMT. Hij geeft hiërarchisch leiding aan de afdelingshoofden binnen de sector en aan de teamleider van het bedrijfsbureau.

Doel van de rol als gemeentesecretaris / algemeen directeur

De Gemeentesecretaris / algemeen directeur is jegens het College van Burgemeester en Wethouders eindverantwoordelijk

  • -

    voor het ondersteunen en adviseren van B&W, met name bij de strategiebepaling en besluitvorming,

  • -

    voor de realisatie van de output, vastgelegd in de begroting (de begroting fungeert in dezen feitelijk als managementcontract en de gemeentesecretaris / algemeen directeur als contractpartner van het college van B&W).

  • -

    voor het functioneren van de ambtelijke organisatie; in deze hoedanigheid stuurt hij in samenwerking met het CMT ook de organisatieveranderingen van het ambtelijk apparaat aan en representeert hij de organisatie naar buiten.

Hoofdtaken als gemeentesecretaris / algemeen directeur

  • -

    Anticiperen op maatschappelijke en politieke ontwikkelingen en vertalen ervan naar strategie en beleid

  • -

    ondersteunen en adviseren van het College van Burgemeester en Wethouders, met name bij de strategiebepaling en besluitvorming

  • -

    superviseren van het proces van beleidsvoorbereiding, besluitvorming, uitvoering, monitoring, effectmeting en bijsturing

  • -

    fungeren als opdrachtgever voor programmas en stadsdeelplannen

  • -

    superviseren van de bedrijfsvoering binnen de ambtelijke organisatie, met inbegrip van het middelenbeheer

  • -

    in samenwerking met het CMT hiërarchisch leiden van de ambtelijke organisatie als concern en zorgdragen voor een passend HRM-beleid

  • -

    initiëren, stimuleren, doorvoeren en superviseren van veranderingsprocessen binnen de ambtelijke organisatie

  • -

    onderhouden en uitbouwen van de externe relaties binnen het netwerk van de gemeente

  • -

    verantwoordelijk voor adequate informatieverschaffing en communicatie

  • -

    namens de gemeente fungeren als WOR-bestuurder

Typering van de individuele rol als directeur Concern

In de hoedanigheid van directeur Concern coacht en superviseert hij het functioneren van de afdelingen en van het bedrijfsbureau en bevordert hij een correcte, efficiënte en samenhangende uitvoering van de taken. Daarnaast draagt hij zorg voor de ondersteuning van, en advisering en rapportage aan het CMT en het bestuur. De afzonderlijke portefeuillehouders adviseert en informeert hij over het beleid van Concern.

Hoofdtaken als directeur Concern

  • -

    Draagt op niveau van Concern zorg voor de implementatie van verandertrajecten, met name het verandertraject Impuls 2005.

  • -

    Geeft op een proactieve manier op niveau van Concern inhoud aan de concernstrategie en aan de doelen op de beleidsvelden. Waarborgt de advisering aan bestuur en portefeuillehouders over het beleid van de afdelingen binnen Concern.

  • -

    Draagt op niveau van Concern zorg voor een efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen, zowel voor reguliere activiteiten als voor projecten. Bevordert de ontwikkeling en levering van integrale producten. Ziet toe op de uitvoering van programmas. Doet eea binnen de overeengekomen concernkaders.

  • -

    Fungeert als communicatieschakel tussen bestuur, CMT en afdelingshoofden.

  • -

    Zorgt binnen Concern voor een effectief relatienetwerk.

  • -

    Draagt de integrale managementverantwoordelijkheid voor Concern en is hiërarchisch leidinggevende voor de teamleider van het bedrijfsbureau en voor de afdelingshoofden. Is verantwoordelijk voor de meest effectieve manier van leidinggeven binnen Concern.

  • -

    Fungeert als WOR-bestuurder op niveau van Concern.

  • -

    Legt als representant van Concern verantwoording af over de bedrijfsvoering binnen Concern, over het gevoerde beleid en de realisatie van de managementcontracten.

  • -

    Fungeert als opdrachtgever jegens Concernstaf waar het gaat om het actualiseren van de strategie ten aanzien van de concernbrede bedrijfsvoering in brede zin.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    namens de gemeente (m.n. namens de ambtelijke organisatie) in overlegsituaties standpunten innemen omtrent controversen over aangelegenheden van principiële aard en van grote betekenis.

Werk- en denkniveau

  • -

    postacademisch

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    visie

  • -

    besluiten nemen

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    doelgericht

  • -

    delegeren

  • -

    onderhandelen

  • -

    overtuigen

  • -

    coachen.

Rolprofiel Concerncontroller Gemeente Sittard-Geleen

Rol Concerncontroller Schaalniveau 14 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 702 Versiedatum 29 oktober 2002

Plaats in de organisatie

De Concerncontroller is gepositioneerd op concernniveau en legt verantwoording af en rapporteert aan het bestuur en aan de gemeentesecretaris. De concern controller is vaste adviseur van het managementteam.

Doel van de rol

De Concerncontroller is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het bedrijfsvoeringconcept, de daarbij behorende centrale administratie en de verdere uitwerking van het instrumentarium. Er bestaat een functionele relatie tussen de concerncontroller en de sectorcontroller.

Hoofdtaken

Algemeen:

  • -

    adviseren over het ontwikkelen van beleid en instrumenten voor strategische informatievoorziening t.b.v. beleidsontwikkeling en bedrijfsvoering (o.a. ontwikkeling van normen en kengetallen, meetbaar maken van prestaties, risicoanalyse, beleidsevaluatie en bedrijfsdoorlichting)

  • -

    organiseren van thema-audits op het gebied van beleid en bedrijfsvoering

  • -

    voorbereiden van de ontwikkeling naar een lokale rekenkamer;

Beleid:

  • -

    adviseren over het benoemen van beleidseffecten

  • -

    adviseren over het ontwikkelen en gebruiken van instrumenten om de effectiviteit van beleid te monitoren

  • -

    beoordelen van de effectiviteit van beleid;

Organisatie:

  • -

    adviseren over het ontwikkelen en handhaven van het managementcontrolsysteem (de organisatiestructuur, het bedrijfsvoeringconcept het planning- en controlsysteem, de administratieve organisatie en de voorziening van managementinformatie)

  • -

    adviseren over het ontwikkelen en handhaven van kaders en spelregels voor het management van de organisatie

  • -

    beoordelen van het doelmatig functioneren van de organisatie

Middeleninzet:

  • -

    adviseren over ambitieniveau, het definiëren van doelen en prestaties, het ontwikkelen van normen en het gebruik van kengetallen

  • -

    adviseren over het ontwikkelen en gebruiken van instrumenten om het beheer en de inzet van mensen en middelen te volgen en in relatie te brengen met ambitieniveau en prestaties

  • -

    adviseren over het ontwikkelen en handhaven van specifiek middelenbeleid (P&O, I&A, Fin.,Jur.)

  • -

    beoordelen van de middeleninzet mede in relatie tot ambitieniveau en prestaties.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot  stand brengen.

Werk- en denk-niveau

  • -

    academisch

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    doelgericht

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    besluiten nemen

  • -

    analyseren

  • -

    overtuigen

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit.

Rolprofiel Directeur / Commandant Brandweer Gemeente Sittard-Geleen

Rol Directeur / Commandant Brandweer Schaalniveau 15 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 703 Versiedatum 28/06/2005

Plaats in de organisatie

De hiërarchische supervisie ligt bij de directeur Stad. Functionaris zelf geeft hiërarchisch, functioneel en operationeel leiding aan het Brandweerbureau Westelijke Mijnstreek en aan de eenheid Repressie van de gemeentelijke Brandweer. Legt in de hoedanigheid van Commandant Brandweer verantwoording af aan de directeur Stad, zowel in algemene zin (managementverantwoordelijkheid en bedrijfsvoering) als specifiek v.w.b. de themas fysieke en externe veiligheid. Legt in de hoedanigheid van Directeur verantwoording af aan het Algemeen Bestuur (A.B.) van het Gemeenschappelijk Brandweerbureau W.M. Legt bij operationele inzet rechtstreeks verantwoording af aan de burgemeesters van de gemeenten die participeren in de gemeenschappelijke regeling.

Doel van de rol

Als Directeur is f. verantwoordelijk voor de ondersteuning, het informeren en het adviseren van het A.B. en het D.B. van de gemeenschappelijke regeling. Deze rol heeft betrekking op de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering van de zorg voor brandweer en rampenbestrijding. Als Commandant is f. binnen de eigen gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning, het informeren en het adviseren van de portefeuillehouders waar het gaat om de voorbereiding, ontwikkeling, uitvoering en toetsing van het beleid voor de aandachtsvelden van de gemeentelijke Brandweer. Daarnaast is f. mede verantwoordelijk voor de ontwikkeling van bovengemeentelijk beleid (district en regio) op brandweergebied.

Hoofdtaken

  • -

    als integraal manager verantwoordelijk voor een efficiënt en effectief beheer en inzet van mensen en middelen (bedrijfsverantwoordelijkheid) alsmede voor de ontwikkeling en levering van integrale producten (productverantwoordelijkheid), e.e.a. binnen de overeengekomen kaders

  • -

    belast met de leiding over de Brandweer en over het Brandweerbureau W.M.

  • -

    belast met de operationele leiding bij rampen en grote calamiteiten

  • -

    verantwoordelijk voor het ondersteunen van, het adviseren aan en het rapporteren aan de portefeuillehouders brandweer in de gemeenten die participeren in de gemeenschappelijke regeling

  • -

    belast met het op proactieve wijze ontwikkelen van en vormgeven aan het strategisch beleid (m.n. op het vlak van fysieke en externe veiligheid) en van de daarvan afgeleide taken van het Brandweerbureau W.M. c.q. de gemeentelijke brandweer

  • -

    inhoud geven aan de vastgestelde strategie en managementcontracten door de afgesproken doelen te realiseren

  • -

    verantwoordelijk voor het initiëren en doen opzetten van (regionale) projecten en bestuursopdrachten op het werkterrein

  • -

    als voorzitter van het districtsoverleg verantwoordelijk voor een goed functioneren van dat overleg.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    namens de bestuurlijk verantwoordelijke opdrachtgever in overlegsituaties standpunten innemen omtrent controversen over aangelegenheden van principiële aard en van grote betekenis.

Werk- en denk-niveau

  • -

    academisch

  • -

    zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    visievorming

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    doelgericht

  • -

    coachen

  • -

    delegeren

  • -

    besluiten nemen

Rolprofiel Beleidsmedewerker Visie en Strategie Gemeente Sittard-Geleen

Rol Beleidsmedewerker Visie en Strategie Schaalniveau 13 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer Versiedatum 29 oktober 2002

Plaats in de organisatie

De beleidscoördinator Visie en Strategie legt verantwoording af en rapporteert aan de gemeentesecretaris. Deze functie komt voor in de concernstaf (zie organisatieschema). Zij wordt vervuld in nauw samenspel met de programmamanagers.

Doel van de rol

De beleidscoördinator Visie en Strategie richt zich op het initiëren, ontwikkelen, coördineren, (doen) uitvoeren en evalueren van een adequaat extern en intern integraal gemeentelijk beleid op strategisch niveau.

Hoofdtaken

  • -

    vertalen van interne en externe ontwikkelingen naar beleidsvorming voor de gemeente als geheel

  • -

    ontwikkelen van een integrale stadsvisie en (coördineren van de) zelfanalyse naar het model van GSB

  • -

    vertalen van de strategische visie in concernbeleid en meerjaren beleid en het evalueren er van

  • -

    stellen van kaders voor ontwikkeling en uitvoering van het strategisch beleid van de gemeente

  • -

    bewaken en coördineren van de samenhang en de strategische beleidsontwikkeling binnen de programmas

  • -

    adviseren van de programmamanagers

  • -

    bewaken en coördineren van de samenhang tussen strategisch beleid en afzonderlijke beleidsvoorstellen

  • -

    opstellen en nader onderbouwen van strategische beleidsstukken, hoogwaardige eigen ontwerpen, begrotingen en tussentijdse rapportages

  • -

    (coördineren van) verantwoorden van effecten van het strategisch beleid van de gemeente en coördineren van de monitorfunctie

  • -

    zorgdragen voor begeleiding en bewaking van procedures

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot  stand brengen.

Werk- en denk-niveau

  • -

    academisch

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

  • -

    doelgericht

  • -

    visievorming

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    onderhandelen

  • -

    analyseren

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

Rolprofiel Accountmanager Stad Gemeente Sittard-Geleen

Rol Accountmanager Stad Schaalniveau 12 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de Organisatie

De Accountmanager legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. Deze rol komt voor bij de sector Stad. De functie wordt vervuld in nauw samenspel met de programmamanagers, de projectmanagers, de beleidsmedewerker Visie en Strategie en de stadsdeelmanagers.

Doel van de rol

De Accountmanager fungeert als intermediair tussen klantgroepen, externe marktpartijen in de publiek/private samenwerking en de gemeentelijke organisatie.

Hoofdtaken

  • -

    vertalen van signalen uit de omgeving, en van trends en behoeften in de markt naar input voor gemeentelijk beleid, producten en diensten

  • -

    fungeren als eerste aanspreekpunt bij de gemeente voor klantgroepen en samenwerkingsrelaties

  • -

    invloed uitoefenen op klanten en partners om een gemeentelijk belang te (helpen) realiseren, c.q. om via gezamenlijke acties maatschappelijke effecten tot stand te brengen

  • -

    actief onderhouden en uitbouwen van het gemeentelijk relatienetwerk en het verzorgen van lobbyactiviteiten

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    in een conflicterende situatie met behulp van overtuigen en onderhandelen een beslissing tot stand brengen

Werk- en denkniveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    Zeer ruime ervaring.

Competentieprofiel - klantgericht

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

  • -

    doelgericht

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    onderhandelen

  • -

    overtuigen.

Rolprofiel Stadsarcheoloog Gemeente Sittard-Geleen

Rol Stadsarcheoloog Schaalniveau 10 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 708 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Stadsarcheoloog legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Stadsarcheoloog richt zich op het ontwikkelen en uitvoeren van het gemeentelijk archeologiebeleid.

Hoofdtaken

  • -

    ontwikkelen van en adviseren over beleidsvoornemens met betrekking tot beleids- en uitvoeringsplannen op archeologisch gebied

  • -

    zorgen voor de voorbereiding, uitvoering en registratie van archeologisch onderzoek

  • -

    zorgdragen voor behoud en beheer van objecten

  • -

    zorgen voor het opslaan van materialen en het beheren van het gemeentelijk depot

  • -

    afstemmen met interne en externe partijen

  • -

    verzorgen van voorlichting over het werkterrein en zorgdragen voor het op wetenschappelijke wijze toegankelijk maken van de verzamelde gegevens middels publicaties.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Wijkcoördinator Gemeente Sittard-Geleen

Rol Wijkcoördinator Schaalniveau 10 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer Versiedatum Augustus 2011

Plaats in de organisatie

De wijkcoördinator legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende. De functie wordt vervuld in nauw samenspel met de stadsdeelmanager, vakspecialisten, beleidsmedewerkers en lijnmanagement. De wijkcoördinator maakt deel uit van een gebieds- en burgergericht projectteam.

Doel van de rol

De wijkcoördinator draagt vanuit Beheer Openbare Ruimte bij aan de realisatie van de basiskwaliteit leefbaarheid. Hij is binnen de stadsdeelcyclus verantwoordelijk voor het projectmatig initiëren en stimuleren van burgerparticipatie bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

Hoofdtaken

  • -

    als procesverantwoordelijke realiseren van de definitie- en ontwerpfase (tot en met het schetsontwerp) van vervangings- en waterprojecten. Het betreft projecten die in de onderhoudscyclus worden aangeduid als vervangingsinvesteringen en projecten in het kader van het BSW (Beleidsplan Stedelijk Water- management)

  • -

    initiëren van projecten en opstellen van projectplannen (samen met projectteam) waaronder het bepalen van de kaders en speelruimte voor burgerparticipatie en –inspraak en het vastleggen van de planning

  • -

    regie voeren bij het periodiek communiceren over de voortgang en bijstelling van de BOR-planningen en de afhandeling van vragen, zowel intern als extern

  • -

    initiëren interactieve werkvormen zoals buurtschouwen, werkateliers en nieuwe (social) media bij het opstellen van beheerplannen

  • -

    afstemmen voortgang en ontwikkelingen participatietrajecten met lijnmanagement, bestuur en betrokken instellingen

  • -

    oog hebben voor aanwezige en mogelijk conflicterende belangen en zo nodig bemiddelen bij geschillen

  • -

    zorgdragen voor de inzet flexibele wijkbudgetten o.b.v. bewonersinitiatieven

  • -

    participeren in de stadsdeelcyclus en gebiedsteams bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente en maatschappelijke instellingen o.l.v. de stadsdeelmanager

  • -

    ten aanzien van de afhandeling van integrale (BOR) projecten, bewaken van de voortgang, de afhandeling van de vraag (van de burger) en signaleren over knelpunten en verstoringen aan de leidinggevenden

  • -

    in beeld brengen van veranderende behoeften/wensen en ervoor zorgen dat deze in de afweging binnen de beheerscyclus en jaarplanning worden meegenomen.

  • -

    signaleren en bespreken van knelpunten in het vraagproces en organiseren van het gesprek met de buurt over BOR planning en realisatie

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    In conflicterende situaties met behulp van overtuigen en/of onderhandelen een beslissing tot stand brengen.

Werk- en denk-niveau

  • -

    HBO-niveau

  • -

    Ervaring

Competentieprofiel

  • -

    klantgericht

  • -

    initiatieven nemen

  • -

    overtuigen

  • -

    plannen en organiseren

  • -

    resultaatgericht

  • -

    bestuurlijke sensitiviteit

Rolprofiel Eerste Lijns Medewerker ICT Gemeente Sittard-Geleen

Rol Eerste Lijns Medewerker ICT Schaalniveau 8 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 715 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Eerste Lijns Medewerker legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Eerste Lijns Medewerker richt zich op het verrichten van complexe ICT-werkzaamheden van vaktechnisch uitvoerende aard.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van vaktechnische en gespecialiseerde ICT-werkzaamheden van uiteenlopende aard

  • -

    nemen van initiatieven ter verbetering van de dienstverlening

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van wijzigingen in de ICT-infrastructuur

  • -

    ondersteunen bij het realiseren van (sector overstijgende) ICT-projecten

  • -

    verantwoordelijk voor de oplossing en afhandeling van incidenten in de ICT-infrastructuur; rapporteren over voortgang en verrichten van administratieve werkzaamheden, vereist voor de servicemanagementprocessen

  • -

    dagelijks toezicht houden op een juiste werking van de ICT-infrastructuur

  • -

    ondersteunen van ICT-medewerkers bij het toepassen van ICT-hulpmiddelen.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    verkrijgen van medewerking.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Helpdeskmedewerker/Eerste Lijns Ondersteuner ICT Gemeente Sittard-Geleen

Rol Helpdeskmedewerker/Eerste Lijns Ondersteuner ICT Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 716 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Helpdeskmedewerker/Eerste Lijns Ondersteuner legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Helpdeskmedewerker/Eerste Lijns Ondersteuner richt zich op het verrichten van administratieve vaktechnische ICT-werkzaamheden van uitvoerende aard.

Hoofdtaken

  • -

    verrichten van gespecialiseerde administratieve werkzaamheden van uiteenlopende aard, vereist voor de servicemanagement processen

  • -

    ondersteunen bij de uitvoering van vaktechnische ICT-werkzaamheden van uitvoerende aard

  • -

    optreden als eerste aanspreekpunt voor medewerkers bij ICT-incidenten, problemen en vragen op ICT-gebied (helpdesk) en hierover rapporteren

  • -

    ondersteunen van medewerkers bij het toepassen van ICT-hulpmiddelen en hierover rapporteren

  • -

    ondersteunen bij het verzamelen en analyseren van gegevens ter voorbereiding van wijzigingen in de ICT-infrastructuur.

  • -

    opstellen en/of verwerken van overzichten en het bijhouden en muteren van gegevensbestanden waaronder de configuratie database (CMDB)

  • -

    administratief/vaktechnisch ondersteunen bij de realisatie van (sector overstijgende) ICT-projecten.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Eerste Monteur Gemeente Sittard-Geleen

Rol Eerste Monteur Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 717 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Eerste Monteur legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Eerste Monteur richt zich op de zorg voor de controle en het uitvoeren van het onderhoud aan voertuigen, machines en overig materieel.

Hoofdtaken

  • -

    coördineren en verrichten van onderhouds- en controlewerkzaamheden aan voertuigen en machines

  • -

    vaktechnisch begeleiden van monteur(s)

  • -

    verzorgen van de administratie betreffende de onderhoudstoestand van het materieel waaronder opstellen onderhoudsplanning

  • -

    beheren van het magazijn en het bestellen van onderdelen en gebruiksartikelen

  • -

    adviseren op het vakgebied bij de aankoop en aanpassing van het materieel

  • -

    beoordelen van de kwaliteit van leveranties en van door derden uitgevoerde werkzaamheden

  • -

    instrueren en behandelen van klachten over het gebruik van voertuigen en materieel

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Markt- en havenmeester Gemeente Sittard-Geleen

Rol Markt- en havenmeester Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 718 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Markt- en Havenmeester legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Markt- en Havenmeester richt zich op het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van het markt- en havenwezen.

Hoofdtaken

  • -

    adviseren over het markt- en havenwezen

  • -

    zorgdragen voor het toezicht op het marktwezen

  • -

    coördineren van de marktopstelling; toewijzen van standplaatsen

  • -

    zorgdragen voor het toezicht op het gebruik van de haven en kades

  • -

    zorgdragen op het toezicht op het gebruik van marktplaats(en)

  • -

    zorgdragen voor het innen van markt- en havengelden en het administreren daarvan

  • -

    toezicht houden op brugbediening, evenementen, standplaatsen, kermissen en circussen.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Medewerker Toezicht en Handhaving Gemeente Sittard-Geleen

Rol Medewerker Toezicht en Handhaving Schaalniveau 6 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 719 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De medewerker Toezicht en Handhaving legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De medewerker Toezicht en Handhaving richt zich op extern toezicht, uitvoeren van handhavingswerkzaamheden en bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Hoofdtaken

  • -

    instellen strafrechtelijk onderzoek bij vermoeden van overtreding

  • -

    opsporen en handhaven met betrekking tot geluidsoverlast

  • -

    controleren en toezicht houden op straatmeubilair

  • -

    zorgdragen voor handhaving van betaald parkeren

  • -

    opstellen eenvoudige processen verbaal

  • -

    adviseren met betrekking tot de toepassing op het sanctiebeleid.

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO

  • -

    enige ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel Medewerker DPT/Reprowerkzaamheden Gemeente Sittard-Geleen

Rol Medewerker DPT/Reprowerkzaamheden Schaalniveau 5 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Rolnummer 720 Versiedatum 24 september 2004

Plaats in de organisatie

De Medewerker DTP/Reprowerkzaamheden legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De Medewerker DTP/Reprowerkzaamheden richt zich op het uitvoeren van grafische en reproductiewerkzaamheden.

Hoofdtaken

  • -

    registreren, prioriteren, plannen en coördineren van grafische werkzaamheden en reproductieopdrachten inclusief het binden, snijden en nieten van kopieerwerk

  • -

    adviseren bij bepalen van de grafische vormgeving

  • -

    uitvoeren van grafische werkzaamheden zoals DTP-werkzaamheden

  • -

    ondersteunen bij het bepalen van de vorm en uitvoering van drukwerk

  • -

    beheren van aanwezige materialen in de centrale repro en doen aanvullen van papiervoorraad bij decentrale kopieermachines

  • -

    coördineren en (doen) uitvoeren van het onderhoud aan kopieerapparatuur

  • -

    beheren van het algemene formulierenbestand, op peil houden van voorraden en registreren van oplagen

Kenmerkende Contacten

  • -

    interne en externe contacten

  • -

    behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip.

Werk- en denk-niveau

  • -

    VMBO

  • -

    ruime ervaring.

Competentieprofiel

-

Rolprofiel BOA-B gemeente Sittard-Geleen

Rol BOA-B Schaalniveau 7 Algemeen of specifiek rolprofiel Specifiek rolprofiel Versiedatum 17 oktober 2016

Plaats in de organisatie

De medewerker BOA-B legt verantwoording af en rapporteert aan de hiërarchisch leidinggevende.

Doel van de rol

De medewerker BOA-B richt zich op extern toezicht, uitvoeren van handhavingswerkzaamheden en bijzondere opsporingsbevoegdheden met de specialismen drank- en horecawet, Domein II, en/of de taakvelden centra Sittard-Geleen en wijk (gebiedgebonden) medewerker.

Hoofdtaken

  • -

    Instellen (strafrechtelijk) onderzoek bij vermoeden van overtreding binnen het taakveld van team Handhaving

  • -

    Opsporen en handhaven binnen het taakveld van team Handhaving

  • -

    Controleren en toezicht houden op de openbare ruimte

  • -

    Handhaving van betaald parkeren

  • -

    Afhandelen van klachten en meldingen

  • -

    Opstellen processen-verbaal en rapporten

  • -

    Adviseren met betrekking tot de toepassing van sanctiebeleid

  • -

    Corrigerend optreden binnen het taakveld BOA.

Aanvullende taken

  • -

    Verzorgen van zowel brede als specialistische (productmatige) dienstverlening, zo nodig inclusief preventief toezicht c.q. handhaving op de gebieden milieu, bouwen, parkeren, gebruik openbare ruimte alsmede – als counterpart van de wijkagent – de openbare orde en veiligheid.

  • -

    Zelfstandig plannen en uitvoeren van controles a.d.h.v. de vergaarde informatie en overeenkomstig het vastgestelde beleid.

  • -

    Fungeren als kartrekker alsmede het instrueren en aansturen van overige Boa’s bij (projectmatige) acties.

  • -

    Fungeren als 1e aanspreekpunt en vraagbaak in- en extern.

  • -

    Vergaren en beheren van informatie, wijkgericht en/of op het vakgebied.

  • -

    Opbouwen en onderhouden van (kennis) netwerken.

  • -

    Bijwonen van vakgerichte bijeenkomsten in- en extern

  • -

    Vervaardigen van managementrapportages

  • -

    Opmaken van specifieke boete rapportgages t.b.v. bestuur en/of gecompliceerde processen verbaal ten behoeve van Justitie

  • -

    Gevraagd en ongevraagd adviseren m.b.t. het (vak)gebied

  • -

    Samenwerken met andere vakspecialisten en zo nodig deelnemen aan Flexteam acties.

  • -

    Bewaken van processen

  • -

    Up to date houden van kennis en vaardigheden door (zelf)studie/instructie.

Kenmerkende Contacten

  • -

    Interne en externe contacten

  • -

    Behulpzaam zijn en/of verkrijgen van begrip

Werk- en denk-niveau

  • -

    MBO-3 niveau, aangevuld met specifieke opleiding tot buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) en RTGB of afgeronde opleiding Handhaver Toezicht en Veiligheid

  • -

    Enige ervaring

Competentieprofiel

  • -

    Communiceren

  • -

    Overtuigingskracht

  • -

    Stressbestendigheid/conflicthantering

  • -

    Resultaatgerichtheid

  • -

    Integriteit

  • -

    Zelfstandigheid

IKB-regeling

Inhoudsopgave

  • Paragraaf 1 Algemene bepalingen

    • Artikel 1 Begripsomschrijving

  • Paragraaf 2 Sectorale doelen

    • Artikel 2 Uitbetalen IKB-tegoed

    • Artikel 3 Kopen van vakantieverlofuren

    • Artikel 4 Fiscale uitruil kosten opleiding

  • Paragraaf 3 Lokale doelen

    • Artikel 5 Fiscale uitruil in het kader van het fietsenplan

    • Artikel 5a Fiscale uitruil kosten fiets

    • Artikel 5b Fiscale uitruil kosten fietsverzekering, onderhoud en accessoires

    • Artikel 6 Fiscale uitruil vakbondscontributie

    • Artikel 7 Fiscale uitruil reiskosten woon-werkverkeer

    • Artikel 8 Fiscale uitruil kosten parkeervergunning

    • Artikel 9 Gevolgen keuzes

  • Paragraaf 4 Overige individuele keuzemogelijkheden

    • Artikel 10 Verkopen van vakantieverlofuren

  • Paragraaf 5 Slotbepalingen

    • Artikel 11 Onvoorziene gevallen

    • Artikel 12 Citeertitel en looptijd

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    Individueel Keuze Budget (IKB): In geldwaarde uitgedrukte aanspraken resulterend in een saldo dat de medewerker kan aanwenden voor de sectorale in de CAR-UWO neergelegde en lokaal aangewezen doelen.

  • b

    Medewerker: De ambtenaar in de zin van artikel 1:1, onder a van de CAR-UWO.

  • c

    Werkgever: Burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen.

  • d

    Fiscale uitruil: De fiscale mogelijkheid om een deel van het IKB in te zetten voor bepaalde doelen zoals uitgewerkt in deze regeling. Omdat over betreffend gedeelte van het IKB geen loonheffing verschuldigd is, wordt hiermee belastingvoordeel verkregen.

  • e

    Flex Benefits in Youforce: Het digitale systeem aan de hand waarvan medewerkers hun keuzes op grond van deze regeling kenbaar dienen te maken en waarin zij de vereiste bewijsstukken moeten uploaden.

  • f

    Uurloon: Het 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig dienstverband omgerekende - salaris van de ambtenaar per maand, inclusief eventuele coördinatortoelage.

  • g

    Vakbond: Organisatie, zoals bedoeld in artikel 12:1, lid 1, sub c en artikel 12:1, lid 3 van de CAR-UWO.

  • h

    Vakbondscontributie: Het geldbedrag dat moet worden betaald voor het lidmaatschap van een vakbond.

Paragraaf 2 Sectorale doelen

Op grond van artikel 3:29 van de CAR-UWO kent de IKB-regeling de volgende sectorale doelen:

  • -

    extra inkomen door uitbetaling;

  • -

    kopen van vakantieverlofuren;

  • -

    fiscale uitruil kosten opleiding, indien en voor zover deze niet door de werkgever wordt vergoed en met inachtneming van de geldende fiscale regelgeving.

Artikel 2 Uitbetalen IKB-tegoed

Lid 1

De medewerker kan maandelijks in Flex Benefits in Youforce kenbaar maken of en tot welk bedrag hij * uit het tot dat moment opgebouwde saldo aanspraak wil maken op uitbetaling uit het IKB-tegoed.

Lid 2

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot uitbetaling moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand ingediend te zijn.

Lid 3

De medewerker die na 8 december van het jaar nog een resterend IKB-tegoed heeft, ontvangt het desbetreffende bedrag bij de salarisbetaling van de maand december.

Artikel 3 Kopen van vakantieverlofuren

Lid 1

Met inachtneming van het gestelde in het eerste lid onder a van artikel 3:29 van de CAR-UWO kan de medewerker maandelijks uit het opgebouwde IKB-tegoed vakantie-verlofuren kopen.

Lid 2

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand ingediend te zijn.

Lid 3

Op grond van artikel 3:29 van de CAR-UWO aangekocht verlof wordt in de Self Service module van de medewerker als een afzonderlijke verlofsoort geregistreerd. Daarmee wordt deze categorie van bovenwettelijk verlof buiten de daarvoor op grond van artikel 6:2b van de CAR-UWO geldende verjaringstermijn gehouden.

Lid 4

Over opname van dit verlof maakt de medewerker afspraken met zijn leidinggevende.

Artikel 4 Fiscale uitruil kosten opleiding

Lid 1

De medewerker kan zijn keuze voor het financieren uit het IKB-tegoed van een opleiding, als bedoeld in het eerste lid onder c van artikel 3:29 van de CAR-UWO, kenbaar maken in Flex Benefits in Youforce.

Lid 2

Alvorens de medewerker uit het IKB-tegoed een opleiding wil financieren, vergewist hij zich ervan of de opleidingskosten volgens de fiscale regelgeving uitgeruild mogen worden. Dit betekent dat de opleiding moet aansluiten bij het huidige of toekomstige beroep en dat er sprake moet zijn van een leertraject.

Lid 3

Voor zover de opleiding niet door de werkgever wordt vergoed en voldoet aan de fiscale vereisten, kan de medewerker de voor zijn rekening komende kosten fiscaal uitruilen met zijn IKB-tegoed. De medewerker dient daartoe een op zijn naam gestelde factuur dan wel het met de werkgever gesloten studiecontract als bijlage bij de aanvraag te voegen.

Lid 4

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Paragraaf 3 Lokale doelen

Naast de in artikel 3:29 van de CAR-UWO vermelde sectorale doelen: gelden de volgende lokale doelen:

  • -

    fiscale uitruil in het kader van het fietsenplan;

  • -

    fiscale uitruil van vakbondscontributie;

  • -

    fiscale uitruil reiskosten woon-werkverkeer;

  • -

    fiscale uitruil van de kosten van parkeervergunning.

Artikel 5 Fiscale uitruil in het kader van het fietsenplan

In het kader van goed werkgeverschap, zowel met het oog op bevordering van de gezondheid van de medewerkers als op vermindering van CO2-uitstoot, stimuleert de werkgever het gebruik van een fiets voor woon-werkverkeer door middel van een bijdrage in de kosten voor aanschaf van een fiets en facilitering van fiscale uitruil van hieruit voor de medewerkers voortvloeiende kosten, alsmede van de kosten voor een fietsverzekering en voor onderhoud en accessoires.

Artikel 5a Fiscale uitruil kosten fiets

Lid 1

De medewerker die het IKB-tegoed wil aanwenden voor de aanschaf van een fiets, kan zijn keuze hiertoe in Flex Benefits in Youforce kenbaar maken, voor zover het opgebouwde budget voldoende ruimte biedt om de daaruit voor hem voortvloeiende kosten in één keer te voldoen. Deze keuze mag eenmaal in een tijdsbestek van 3 kalenderjaren worden gemaakt.

Lid 2

De medewerker is vrij in de keuze van de leverancier en het merk fiets. De keuze van het type fiets is in die zin beperkt, dat de medewerker geen kinderfietsen of motorisch aangedreven fietsen mag kiezen. Fietsen met elektrische trapondersteuning, ook wel e-bikes genoemd, zijn toegestaan.

Lid 3

De medewerker zorgt bij aankoop zelf voor betaling. Hij wordt bij aanschaf van de fiets onmiddellijk eigenaar. Bij het maken van zijn keuze in Flex Benefits in Youforce dient hij de gespecificeerde en op naam gestelde factuur als bijlage bij de aanvraag te voegen.

Lid 4

Voor zover de aanschafwaarde van de fiets meer bedraagt dan € 749,00, blijft het bedrag van de overschrijding voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing.

Lid 5

De medewerker ontvangt van de gemeente een vergoeding van 50% van de aanschafwaarde van de fiets met dien verstande dat deze vergoeding maximaal € 136,00 bedraagt. Het bedrag dat vervolgens voor rekening van de medewerker blijft (maximaal € 613,00), komt voor fiscale uitruil in aanmerking door middel van verrekening met het IKB.

Lid 6

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Lid 7

De medewerker mag de fiets niet binnen een termijn van 36 maanden volgend op de datum van aanschaf verkopen.

Lid 8

Door de keuze als bedoeld in dit artikel te maken, verklaart de medewerker:

  • -

    de fiets voor meer dan de helft van het voor hem van toepassing zijnde aantal werkdagen voor het woon-werkverkeer te gebruiken en

  • -

    gedurende de in het eerste lid bedoelde periode geen parkeervergunning van de gemeente Sittard-Geleen op zijn naam te hebben.

Lid 9

De werkgever is niet aansprakelijk voor schade die ontstaat door verlies, diefstal of beschadiging van de fiets, voor enige schade die het gevolg is van het gebruik van de fiets of voor eventuele andere gevolgen die deelname aan deze regeling voor de medewerker met zich meebrengt.

Artikel 5b Fiscale uitruil kosten fietsverzekering, onderhoud en accessoires

Lid 1

Bij aanschaf van een fiets als bedoeld in het vorig artikel kan de medewerker een gangbare fietsverzekering (tegen diefstal dan wel all-risk) afsluiten. De medewerker kan de kosten van deze verzekering onder bijsluiting van de factuur eenmalig via verrekening met het IKB-tegoed in Flex Benefits in Youforce in aanmerking brengen voor fiscale uitruil.

Lid 2

Gedurende de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde tijdsbestek kan de medewerker één keer per jaar een bedrag van ten hoogste € 82,00 wegens onderhoud van de fiets en aanschaf van accessoires via verrekening met het IKB-tegoed in Flex Benefits in Youforce in aanmerking brengen voor fiscale uitruil.

Lid 3

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Artikel 6 Fiscale uitruil vakbondscontributie

Lid 1

Indien de medewerker lid is van een vakbond die de belangen van medewerkers in de gemeentelijke sector behartigt, kan hij één keer per jaar het IKB aanwenden voor het doel vakbondscontributie.

Lid 2

De vakbondscontributie wordt in eerste aanleg door de medewerker zelf voldaan. Het bedrag van de feitelijke uitgaven wordt verrekend, nadat de medewerker onder bijsluiting van het betalingsbewijs het doel ‘vakbondscontributie’ heeft ingediend in Flex Benefits in Youforce.

Lid 3

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Artikel 7 Fiscale uitruil reiskosten woon-werkverkeer

Lid 1

In een situatie waarin de medewerker een vaste arbeidsplaats heeft die hij met regelmaat bezoekt, kan hij in Flex Benefits in Youforce aangeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid tot fiscale uitruil van de reiskosten woon-werkverkeer. Van een vaste arbeidsplaats wordt uitgegaan als het aannemelijk is dat de medewerker gedurende ten minste 36 weken zijn arbeidsplaats zal bezoeken.

Lid 2

Indien de medewerker aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer op grond van het bepaalde in artikel 18:1:6 van die regeling, geldt de mogelijkheid zoals in het vorige lid aangegeven niet.

Lid 3

Voor de berekening van de fiscale uitruil wordt uitgegaan van 214 werkdagen per jaar. Het aantal dagen wordt vermenigvuldigd met de totale reisafstand in kilometers per dag van en naar de vaste arbeidsplaats van de medewerker. Deze reisafstand wordt vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,19. Het aldus verkregen bedrag wordt in maandelijkse termijnen verrekend met het IKB. De reisafstand woon-werkverkeer wordt berekend met de ANWB-routeplanner, waarbij wordt uitgegaan van de kortste route.

Lid 4

De regeling wordt naar evenredigheid toegepast voor de medewerker die in deeltijd werkt of die slechts een aantal dagen per week naar een vaste arbeidsplaats reist.

Lid 5

Voor zover omstandigheden als thuis- of telewerken, ziekte of gebruikmaking van o.a. ouderschapsverlof van substantiële invloed zijn op het aantal werkdagen waarop de vaste arbeidsplaats wordt bezocht, dient het uit te ruilen bedrag te worden aangepast. In voorkomende gevallen treedt de betreffende leidinggevende hierover tijdig met de medewerker in overleg om te bepalen vanaf welk moment en in welke mate de berekening aangepast dient te worden. De medewerker die het betreft geeft de aanpassing vervolgens door aan de werkgever.

Lid 6

In geval van verhuizing van woonplek en/of vaste arbeidsplaats dient de medewerker de nieuwe reisafstand direct te verwerken in Youforce Self Service.

Lid 7

Verrekening vindt plaats, nadat de medewerker het doel ‘reiskosten woon-werkverkeer’ heeft ingediend in Flex Benefits in Youforce. De medewerker kan daarbij aangeven of hij de verrekening maandelijks wil laten plaatsvinden dan wel in één keer jaarlijks tegen het einde van het kalenderjaar. Indien de medewerker verrekening in de lopende maand wil laten plaatsvinden, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand ingediend te zijn.

Artikel 8 Fiscale uitruil kosten parkeervergunning

Lid 1

De medewerker:

  • -

    die geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer op grond van het bepaalde in artikel 18:1:6 CAR-UWO;

  • -

    en niet tegelijkertijd gebruik maakt van het fietsenplan conform artikel 5 van deze regeling,

kan het IKB gebruiken voor fiscale uitruil van de kosten voor een aan hem verstrekte parkeervergunning bij de plaats(en) waar hij zijn werkzaamheden verricht.

Lid 2

De kosten voor de verstrekte parkeervergunning worden in eerste aanleg door de gemeente Sittard-Geleen betaald. Indien de medewerker de op zijn beurt aan de werkgever verschuldigde kosten in aanmerking wil brengen voor fiscale uitruil, vindt verrekening hiervan plaats nadat de medewerker het doel ‘parkeervergunning’ heeft ingevuld in Flex Benefits in Youforce.

Lid 3

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot besteding moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Artikel 9 Gevolgen keuzes

Het bepaalde in artikel 3:33 van de CAR-UWO is van toepassing op deze regeling.

Paragraaf 4 Overige individuele keuzemogelijkheden

Artikel 10 Verkopen van vakantieverlofuren

Lid 1

Voor de buiten het IKB bestaande mogelijkheid voor het verkopen van vakantieverlof, zoals geregeld in artikel 3:36 van de CAR-UWO, wordt eveneens gebruik gemaakt van het systeem van Flex Benefits in Youforce.

Lid 2

Met inachtneming van het op grond van artikel 3:36 van de CAR-UWO geldende maximum, komen voor verkoop alleen bovenwettelijke verlofuren in aanmerking voor zover het desbetreffende verlofsaldo toereikend is.

Lid 3

Op grond van artikel 3 aangekocht verlof komt niet voor verkoop in aanmerking.

Lid 4

De medewerker geeft in het systeem aan in welke maand de door hem ingebrachte keuze tot uitbetaling moet komen. Indien de keuze in de lopende maand moet worden verwerkt, dan dient de keuze vóór de 8e van de maand van de betreffende maand goedgekeurd te zijn.

Lid 5

Het verkochte vakantieverlof wordt in de Self Service module in Youforce op het saldo bovenwettelijk verlof van de medewerker in mindering gebracht.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, kan de werkgever een bijzondere voorziening treffen.

Artikel 12 Citeertitel en looptijd

Deze regeling kan worden aangehaald als de “IKB-regeling 2017 gemeente Sittard-Geleen” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2017. Vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling vervalt de ‘Uitvoeringsregeling cafetariamodel’ van de gemeente Sittard-Geleen.

Jubilea en andere bijzondere gebeurtenissen

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Jubileum

  • Artikel 2  Pensionering/FPU/Afscheid

  • Artikel 3  Diploma

  • Artikel 4  Huwelijk

  • Artikel 5  Ziekte

  • Artikel 6 Geboorte

  • Artikel 7 Overlijden

  • Artikel 8 Onvoorziene gevallen

  • Artikel 9 Slotbepalingen

Artikel 1  Jubileum

  • a

    Bij een 25- of 40-jarig jubileum in overheidsdienst wordt van gemeentewege een receptie aangeboden, waarbij de ambtenaar, eventueel met zijn gezin door een deputatie van het college van burgemeester en wethouders wordt ontvangen en het personeel – voor zover hetdat dienstbelang dat toelaat – de gelegenheid heeft te feliciteren. Artikel 3:5 en volgende van de CAR/UWO betreffende de toekenning van een jubileumgratificatie* is van toepassing.

  • b

    Bij het onder a. genoemde jubileum wordt de ambtenaar namens het college van burgemeester en wethouders een geschenk ter waarde van € 115,00 aangeboden.

  • c

    Betreft het een 25- of 40-jarig jubileum in overheidsdienst van een leidinggevende of een ambtenaar die veelvuldig externe contacten onderhoudt, kan de receptie – zulks ter beoordeling aan vakwethouder en de sectordirecteur – een openbaar karakter krijgen.

  • d

    Wenst de ambtenaar geen officiële receptie dan kan hij, eventueel met zijn gezin, ontvangen worden door een deputatie van het college van burgemeester en wethouders en de sectordirecteur.

  • e

    Stelt de ambtenaar het op prijs een receptie te houden dan vindt deze doorgaans plaats op een vrijdagmiddag rondom of op de datum van het jubileum. De receptie begint in principe om 16.00 uur en duurt tot ca. 17.00 uur.

  • f

    Als plaats van de receptie wordt in principe aangehouden Gemeente Sittard-Geleen, locatie Geleen. Geeft de ambtenaar er de voorkeur aan zijn jubileum op bescheiden wijze te vieren in een andere lokaliteit (externe locatie), dan worden de daaraan verbonden kosten vergoed tot een maximum van € 200,00. Hiertoe dient een door de leidinggevende gefiatteerde rekening te worden overgelegd.

  • g

    De ambtenaar die 12,5 jaar in dienst is bij de gemeente Sittard-Geleen wordt door of namens het college van burgemeester en wethouders een geschenk aangeboden ter waarde van € 50,00. Tijdens een informeel samenzijn met collega’s wordt hier een feestelijk tintje aan gegeven.

Artikel 2  Pensionering/FPU/Afscheid

  • a

    Bij afscheid van de ambtenaar wegens ouderdoms- of invaliditeitspensioen of wegens gebruikmaking van de bestaande FPU-regeling, vindt, indien betrokkene dit wenst, een receptie plaats als omschreven onder artikel 1 a, c en e.

  • b

    Wenst de ambtenaar geen receptie dan is het bepaalde onder artikel 1 d van toepassing.

  • c

    In beide gevallen wordt hem door of namens het college van burgemeester en wethouders een geschenk aangeboden ter waarde van: € 50,00  bij een diensttijd bij de Gemeente Sittard-Geleen  tot 10 jaar; € 70,00  bij een diensttijd bij de Gemeente Sittard-Geleen van 10 tot 15 jaar; € 90,00  bij een diensttijd bij de Gemeente Sittard-Geleen van 15 tot 25 jaar; € 115,00 bij een diensttijd bij de Gemeente Sittard-Geleen van meer dan 25 jaar. Onder diensttijd wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born.

Artikel 3  Diploma

Bij het afsluiten van een opleiding met een diploma wordt de ambtenaar door of namens het college van burgemeester en wethouders een geschenk aangeboden in relatie tot de waardering van de opleiding. Tijdens een informeel samenzijn met collega’s wordt hier aandacht aan gegeven.

Artikel 4  Huwelijk

Bij huwelijk van de ambtenaar wordt door of namens het college van burgemeester en wethouders aan het huwende paar een geschenk aangeboden ter waarde van € 50,00.

Artikel 5  Ziekte

Bij langdurige ziekte en/of ziekenhuisopname van de ambtenaar wordt door of namens het college van burgemeester en wethouders één of meerdere malen een bloemstuk of fruitmand aangeboden.

Artikel 6 Geboorte

Bij geboorte wordt door of namens het college van burgemeester en wethouders een attentie aangeboden ter waarde van € 25,00.

Artikel 7  Overlijden

Bij overlijden van de ambtenaar wordt door het college van burgemeester en wethouders een overlijdensadvertentie geplaatst in de regionaal verschijnende dagbladen. Ook wordt voor het grafstuk gezorgd. Bij overlijden van de echtgeno(o)t(e) van een ambtenaar wordt eveneens voor een grafstuk gezorgd.

Artikel 8  Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet kunnen burgemeester en wethouders nadere voorschriften geven.

Artikel 9  Slotbepalingen

Deze regeling kan worden aangehaald als “Richtlijnen herdenking jubilea en andere bijzondere gebeurtenissen medewerkers” en treedt in werking met ingang van 1 oktober 2001.

Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

  • Artikel 2  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

  • Artikel 3  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

  • Artikel 4  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

  • Artikel 5  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

Artikel 1 Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

In deze regeling wordt onder belanghebbende verstaan: de ambtenaar in de zin van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen, aan wie in verband met gebleken medische beperkingen een andere functie is/wordt opgedragen, als gevolg waarvan hij van de gemeente een lager salaris is gaan ontvangen.

Artikel 2  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

Voor de belanghebbende als hiervoor bedoeld en die een diensttijd voltooit op grond waarvan hij in aanmerking komt voor toekenning van een jubileumgratificatie, wordt in afwijking van hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen, deze gratificatie als volgt berekend :

  • 1

    over het gedeelte van de diensttijd, afgerond op een volle maand naar beneden, dat is doorgebracht in de functie waarin de belanghebbende is herplaatst, wordt bij de berekening uitgegaan van het feitelijk salaris op de dag waarop het jubileum wordt gevierd.

  • 2

    over de overige diensttijd wordt bij de berekening uitgegaan van het feitelijk salaris onmiddellijk voorafgaand aan de herplaatsing, zoals het – gelet op de generieke salarismutatie die sindsdien volgens de CAO voor de sector Gemeenten heeft plaatsgevonden – zou hebben gegolden op de dag waarop het jubileum wordt gevierd.

Artikel 3  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

De som van de aldus berekende gratificatie wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 4  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

Bij de uitbetaling van de jubileumgratificatie vindt een verdeling plaats tussen een van loonheffing vrijgesteld deel en een aan loonheffing onderworpen deel. Dit gebeurt overeenkomstig de ten tijde van de uitbetaling geldende fiscale voorschriften.

Artikel 5  Uitvoeringsregeling berekening jubileumgratificatie herplaatste medewerkers

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop zij wordt gepubliceerd en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2005.

Uitvoeringsregeling levensloop

Lid 1

De ambtenaar die deelneemt aan de levensloopregeling kan voor inleg putten uit de volgende bronnen:

  • -

    het salaris;

  • -

    het IKB *;

  • -

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 3:36;

  • -

    indien van toepassing: het opgebouwde verloftegoed, bedoeld in artikel 4:9 lid 3 (voormalige verlofspaarmogelijkheid).

Lid 2

Bij gebruikmaking van de bronnen salaris of IKB kan inleg plaatsvinden:

  • -

    met een repeterend vast maandelijks bedrag;

  • -

    met afzonderlijk op één of meer momenten in het jaar aan te geven bedragen.

Lid 3

Bij gebruikmaking van de verkoop van verlofuren vindt de inleg plaats met de geldelijke vergoeding van de als zodanig ingezette uren.

Lid 4

De ambtenaar die van één of meer van bovengenoemde inlegmogelijkheden, tussentijdse wijzigingen daaronder begrepen, gebruik wenst te maken, geeft dit tijdig aan de salarisadministratie door aan de hand van een gespecificeerd mailbericht.

Maaltijdvergoeding bij overwerk

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Maaltijdvergoeding bij overwerk

  • Artikel 2  Maaltijdvergoeding bij overwerk

  • Artikel 3  Maaltijdvergoeding bij overwerk

  • Artikel  4 Maaltijdvergoeding bij overwerk

  • Artikel 5  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Artikel 1  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Voor de toepassing  van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a

    ambtenaar: de ambtenaar zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid onder a, van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Sittard-Geleen;

  • b

    overwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1:1, eerste lid onder l, van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Sittard-Geleen;

  • c

    een maaltijd: een eenvoudige, warme maaltijd, bestaande uit ten minste een hoofdschotel;

  • d

    dinercomponent: de door de minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde normvergoeding, opgenomen in de Reisregeling binnenland zoals deze thans luidt dan wel in de toekomst zal komen te luiden.

Artikel 2  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Lid 1

Indien de dagelijkse werktijd van de ambtenaar op de dag waarop overwerk moet worden verricht, zodanig wordt verlengd dat hij niet redelijkerwijs in de gelegenheid is om tussen 18.00 en 21.00 uur een maaltijd op de voor hem gebruikelijke plaats te nuttigen, geldt de in het volgende lid vermelde vergoedingsregel.

Lid 2

De ambtenaar die aan de hand van een bon kan aantonen dat hij kosten heeft gemaakt voor een maaltijd, ontvangt een vergoedingsbedrag gelijk aan de gemaakte kosten tot ten hoogste het bedrag van de dinercomponent. Bij de betaalbaarstelling van het vergoedingsbedrag wordt rekening gehouden met de op dat moment ter zake van toepassing zijnde fiscale regelgeving.

Lid 3

De voor vergoeding in aanmerking komende ambtenaar declareert de kosten aan de hand van een declaratieformulier dat ondertekend dient te worden door degene die de opdracht tot overwerk heeft verstrekt; van het te gebruiken declaratieformulier is een model bij deze regeling gevoegd.

Artikel 3  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Het besluit is niet van toepassing indien en voor zover een andere regeling in vergoeding van de in dit besluit bedoelde kosten voorziet.

Artikel 4  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Het college is bevoegd van de bij dit besluit gestelde regelen af te wijken in gevallen waarin deze naar zijn oordeel niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel 5  Maaltijdvergoeding bij overwerk

Dit besluit kan worden aangehaald als het “Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk gemeente Sittard-Geleen 2004” en treedt in werking met ingang van 1 september 2004

Regeling melden vermoeden misstand

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Begripsbepalingen

  • Artikel 2 Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

  • Artikel 3 Interne melding

  • Artikel 4 Bescherming van de melder tegen benadeling

  • Artikel 5 Het tegengaan van benadeling van de melder

  • Artikel 6 Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

  • Artikel 7 Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

  • Artikel 7a Juridische bijstand

  • Artikel 8 Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

  • Artikel 9 Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

  • Artikel 10 Behandeling van de interne melding door de werkgever

  • Artikel 11 De uitvoering van het interne onderzoek

  • Artikel 12 Standpunt van de werkgever

  • Artikel 13 Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

  • Artikel 14 Externe melding

  • Artikel 15 Rapportage en evaluatie

  • Artikel 16 Intrekking regeling en inwerkingtreding regeling

Artikel 1  Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    werknemer: de persoon die werkt of heeft gewerkt voor de gemeente Sittard-Geleen, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet Huis voor klokkenluiders;

  • -

    werkgever: het college van burgemeester en wethouders, dagelijks bestuur of directie die handelen zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet Huis voor klokkenluiders;

  • -

    vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

    • a

      het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

    • b

      het maatschappelijk belang in het geding is bij:

      • 1°. de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een (dreigend) strafbaar feit,

      • 2°. een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid,

      • 3°. een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen,

      • 4°. een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu,

      • 5°. een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;

  • -

    adviseur: een persoon die door zijn functie een geheimhoudingsplicht heeft en die door een werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand;

  • -

    vertrouwenspersoon: de persoon die is aangewezen om als vertrouwenspersoon voor de Gemeente Sittard-Geleen te fungeren;

  • -

    afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders;

  • -

    afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, derde lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders.

  • -

    melding: de melding van een vermoeden van een misstand op grond van deze regeling;

  • -

    melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand heeft gemeld op grond van deze regeling;

  • -

    onderzoekers: de persoon of personen aan wie de gemeentesecretaris het onderzoek naar de misstand opdraagt;

  • -

    externe instantie: de instantie die naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt om de externe melding van het vermoeden van een misstand te onderzoeken.

Artikel 2 Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

Een werknemer kan bij een vermoeden van een misstand:

  • a

    een adviseur in vertrouwen raadplegen;

  • b

    de vertrouwenspersoon als adviseur in vertrouwen raadplegen;

  • c

    de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders in vertrouwen raadplegen.

Artikel 3 Interne melding

Lid 1

Een werknemer met een vermoeden van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan daarvan melding doen:

  • a

    bij iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan hij;

  • b

    bij de vertrouwenspersoon.

Lid 2

De leidinggevende of vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg met de werknemer, door naar de gemeentesecretaris of naar het college als de werknemer een vermoeden heeft dat de gemeentesecretaris bij de vermoede misstand betrokken is.

Lid 3

Een werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van de werkgever in aanraking is gekomen, en een vermoeden heeft van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan ook een interne melding doen.

Lid 4

Als de werknemer een vermoeden heeft dat de gemeentesecretaris bij de vermoede misstand betrokken is, moet in deze regeling voor “gemeentesecretaris” “het college” worden gelezen.

Lid 5

De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand op grond van artikel 14 als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd.

Lid 6

Een melding laat de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van een strafbaar feit onverlet.

Artikel 4 Bescherming van de melder tegen benadeling

Lid 1

De werknemer die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand meldt, zal in verband daarmee geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever, een andere organisatie of een externe instantie.

Lid 2

Onder nadelige gevolgen wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:

  • a

    het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;

  • b

    het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;

  • c

    het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde tijd;

  • d

    het treffen van een disciplinaire maatregel;

  • e

    de opgelegde benoeming in een andere functie;

  • f

    het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning of toekenning van vergoedingen;

  • g

    het onthouden van promotiekansen;

  • h

    het afwijzen van een verlofaanvraag.

Lid 3

De werkgever zorgt ervoor dat de melder ook niet op andere wijze bij zijn werk nadelige gevolgen ondervindt van de melding.

Lid 4

Als de werkgever na het doen van een melding een benadelende maatregel neemt, motiveert de werkgever waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand.

Lid 5

De werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

Artikel 5 Het tegengaan van benadeling van de melder

Lid 1

De vertrouwenspersoon bespreekt samen met de melder welke risico’s op benadeling aanwezig zijn, op welke wijze die risico’s kunnen worden verminderd en wat de werknemer kan doen als hij van mening is dat sprake is van benadeling.

Lid 2

Als de melder vindt dat er daadwerkelijk sprake is van benadeling, kan hij dat bespreken met de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon en de melder bespreken welke maatregelen genomen kunnen worden om benadeling tegen te gaan. De vertrouwenspersoon maakt een verslag van deze bespreking en stuurt dit na goedkeuring door de melder naar de gemeentesecretaris.

Lid 3

De gemeentesecretaris zorgt ervoor dat maatregelen die nodig zijn om benadeling tegen te gaan worden genomen.

Artikel 6 Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

De werkgever zal:

  • a

    de adviseur in dienst van de werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder;

  • b

    de vertrouwenspersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • c

    de onderzoekers die in dienst zijn van de werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • d

    een werknemer die wordt gehoord door, documenten verstrekt aan of anderszins medewerking verleent aan de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.

Artikel 7 Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

Lid 1

De melder die meent dat sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, kan de gemeentesecretaris verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.

Lid 2

Ook de personen bedoeld in artikel 6 kunnen de gemeentesecretaris verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hen wordt omgegaan.

Lid 3

De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand.

Artikel 7a Juridische bijstand

Lid 1

De werknemer heeft recht op juridische bijstand wanneer hij als gevolg van het te goeder trouw melden van een vermoeden van een misstand nadelige gevolgen ondervindt in zijn rechtspositie, tijdens en/of na het volgen van deze regeling. Deze juridische bijstand wordt gefinancierd door de gemeente Sittard-Geleen.

Lid 2

De vertrouwenspersoon en de adviseur hebben eveneens recht op juridische bijstand als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

Lid 1

De werkgever zorgt ervoor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor de personen die bij de behandeling van de melding betrokken zijn.

Lid 2

De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en gaan vertrouwelijk om met de informatie over de melding.

Lid 3

Als het vermoeden van een misstand is gemeld via de vertrouwenspersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon stuurt dit onverwijld door aan de melder.

Lid 4

De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en de adviseur.

Artikel 9 Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

Lid 1

De leidinggevende of de vertrouwenspersoon die de melding ontvangt, stuurt de melding met instemming van de melder door aan de gemeentesecretaris.

Lid 2

Een mondelinge melding of mondelinge toelichting wordt schriftelijk vastgelegd en ter goedkeuring voorgelegd aan de melder.

Lid 3

De gemeentesecretaris stuurt de melder onverwijld een ontvangstbevestiging van de melding.

Lid 4

De ontvangstbevestiging bevat minimaal een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een afschrift van de melding.

Artikel 10 Behandeling van de interne melding door de werkgever

Lid 1

De gemeentesecretaris stelt onverwijld een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand, tenzij:

  • a

    het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden of

  • b

    op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand.

Lid 2

Als de gemeentesecretaris besluit geen onderzoek in te stellen, informeert hij de melder schriftelijk binnen twee weken na de interne melding. Daarbij wordt aangegeven waarom geen onderzoek wordt ingesteld.

Lid 3

De gemeentesecretaris beoordeelt of een externe instantie van de interne melding van een vermoeden van een misstand op de hoogte moet worden gebracht. Indien de gemeentesecretaris een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Lid 4

De gemeentesecretaris draagt het onderzoek op aan onderzoekers die onafhankelijk en onpartijdig zijn.

Lid 5

Als de gemeentesecretaris een externe instantie op de hoogte gesteld heeft van de interne melding, kan hij voor het onderzoek aansluiten bij het onderzoek dat deze externe instantie (mogelijk) laat verrichten.

Lid 6

De gemeentesecretaris informeert de melder onverwijld en schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd.

Lid 7

De gemeentesecretaris informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 11 De uitvoering van het interne onderzoek

Lid 1

De onderzoekers stellen de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt het vastgestelde verslag.

Lid 2

De onderzoekers kunnen ook anderen horen. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de persoon die gehoord is. De persoon die gehoord is ontvangt het vastgestelde verslag.

Lid 3

De onderzoekers kunnen binnen de organisatie van de werkgever alle documenten inzien en opvragen die zij voor het doen van het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.

Lid 4

Werknemers mogen de onderzoekers alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de onderzoekers daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.

Lid 5

De onderzoekers stellen een concept onderzoeksrapport op en stellen de melder in de gelegenheid daar opmerkingen bij te maken, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan. De melder is tot geheimhouding van het conceptrapport verplicht.

Lid 6

De onderzoekers stellen vervolgens het onderzoeksrapport vast. Zij sturen de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

Artikel 12 Standpunt van de werkgever

Lid 1

De werkgever informeert de melder binnen acht weken na de melding schriftelijk over het standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een missstand en tot welke stappen de melding heeft geleid.

Lid 2

Als duidelijk is dat het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, dan informeert de werkgever de melder daar schriftelijk over. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien. Als de totale termijn daardoor meer dan twaalf weken is, wordt dit gemotiveerd.

Lid 3

Na afronding van het onderzoek beoordeelt de werkgever of een externe instantie van de interne melding, van het onderzoeksrapport en/of van het standpunt van de werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Lid 4

De personen op wie de melding betrekking heeft, worden op dezelfde manier geïnformeerd als de melder, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 13 Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

Lid 1

De werkgever stelt de melder in de gelegenheid op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever te reageren.

Lid 2

Als de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een misstand niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert de werkgever hier op en stelt hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek in. Op dit nieuwe of aanvullende onderzoek gelden dezelfde regels als voor het eerste onderzoek.

Lid 3

Als de werkgever een externe instantie op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever aan die externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een kopie.

Artikel 14 Externe melding

Lid 1

Een werknemer kan een vermoeden van een misstand extern melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie, indien hij:

  • a

    het niet eens is met het standpunt van werkgever of van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;

  • b

    niet tijdig een standpunt heeft ontvangen over zijn interne melding.

Lid 2

De werknemer kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde indien dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:

  • a

    acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;

  • b

    een vermoeden dat de werkgever bij de vermoede misstand betrokken is;

  • c

    een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;

  • d

    een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;

  • e

    een eerdere melding overeenkomstig de procedure van dezelfde misstand of onregelmatigheid, die de misstand niet heeft weggenomen;

  • f

    een plicht tot directe externe melding.

Lid 3

In paragraaf 4 van de Wet voor Huis voor Klokkenluiders is de onderzoeksprocedure neergelegd voor het onderzoeken van een vermoeden van een misstand door de afdeling onderzoek.

Artikel 15 Rapportage en evaluatie

Lid 1

De gemeentesecretaris stelt jaarlijks een rapportage op over de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:

  • a

    informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever;

  • b

    algemene informatie over eventuele ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;

  • c

    informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstanden een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever.

Lid 2

De gemeentesecretaris stuurt de rapportage ter bespreking aan de ondernemingsraad.

Artikel 16 Intrekking regeling en inwerkingtreding regeling

Lid 1

De regeling Melding Vermoeden Misstand 2014 van de gemeente Sittard-Geleen wordt ingetrokken.

Lid 2

Deze regeling treedt in werking op de dag nadat op de voorgeschreven wijze publicatie heeft plaatsgevonden.

Regeling openbaarmaking nevenfuncties van topambtenaren

Inhoudsopgave

  • Artikel 1

  • Artikel 2

  • Artikel 3

  • Artikel 4

  • Artikel 5

  • Artikel 6

Artikel 1

Deze regeling is van toepassing op de volgende functies:

  • 1

    Gemeentesecretaris/Algemeen Directeur

  • 2

    Adjunct Gemeentesecretaris/Directeur

  • 3

    Clusterhoofden

  • 4

    Hoofd Concernstaf

  • 5

    Stadsarchivaris

  • 6

    Griffier

Artikel 2

Deze regeling heeft ten doel te regelen op welke wijze nevenwerkzaamheden openbaar worden gemaakt die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken en die verricht worden door de ambtenaar die een functie als bedoeld in artikel 1 van deze regeling vervult.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde nevenwerkzaamheden worden openbaar gemaakt door publicatie op de gemeentelijke internetsite.

Artikel 4

De opgave vermeldt:

  • a

    de benaming van de hoofdfunctie;

  • b

    een beschrijving van de nevenwerkzaamheden alsmede de instantie(s) waarbij deze werkzaamheden verricht worden;

  • c

    de ingangsdatum van de nevenwerkzaamheden;

  • d

    de eventueel aan het uitoefenen van de nevenwerkzaamheden gestelde beperkingen.

Artikel 5

De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor de opgave van nevenwerkzaamheden van de ambtenaren die een functie als bedoeld in artikel 1 van deze regeling vervullen.

Artikel 6

Deze regeling wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 2017.

Klachtenregeling ongewenst gedrag

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Begripsbepalingen

  • Artikel 1a Klachten over politiek ambtsdragers

  • Artikel 2  Vertrouwenspersoon - algemeen

  • Artikel 3  Vertrouwenspersoon – taken

  • Artikel 4  Vertrouwenspersoon – werkwijze en taken

  • Artikel 5  Taakstelling en samenstelling van de commissie

  • Artikel 6  Secretaris en administratie

  • Artikel 7  Indienen van de klacht

  • Artikel 8  In behandeling nemen van de klacht

  • Artikel 9 Onderzoek naar de klacht

  • Artikel 10 Horen

  • Artikel 11 Omgang met persoonsgegevens

  • Artikel 12 Advies over de klacht

  • Artikel 13 Afdoen van de klacht

  • Artikel 14 Klachten betreffende het functioneren van de commissie

  • Artikel 15 Jaarverslag

  • Artikel 16 Inwerkingtreding

Artikel 1  Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    bevoegd gezag:het orgaan dat in eerste instantie dan wel daartoe gemandateerd bevoegd is tot afdoening van een klacht met betrekking tot ongewenst gedrag;

  • b

    commissie:de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de decentrale overheid;

  • c

    decentrale overheid:de gemeente, de provincie , het waterschap of een door deze overheden ingestelde instelling die zich heeft aangesloten bij de commissie en deze regeling van toepassing heeft verklaard op de behandeling van klachten op het gebied van ongewenst gedrag;

  • d

    aangesloten organisatie:de decentrale overheid die is aangesloten bij de regeling van de commissie, dan wel een andere organisatie die deze regeling van toepassing heeft verklaard;

  • e

    ongewenst gedrag:gedrag dat valt binnen de begrippen discriminatie, (seksuele) intimidatie, zoals verwoord in artikel 1, 1a en 2 van de Algemene wet gelijke behandeling, en agressie, geweld en pesten zoals bedoeld in de Arbowet artikel 3 lid 2 jo. artikel 1 lid 3 sub e en f;

  • f

    klacht:een door de klager ondertekend en van naam- en adresgegevens voorzien geschrift waarin het jegens hem ongewenste gedrag waarop de klacht betrekking heeft is omschreven, behoudens een klacht op grond van artikel 14;

  • g

    klager:een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van een aangesloten organisatie, die werkzaam is of werkzaam is geweest in deze organisatie en een klacht over ongewenst gedrag indient;

  • h

    aangeklaagde:een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van een aangesloten organisatie, die werkzaam is of werkzaam is geweest in deze organisatie en over wiens gedrag geklaagd wordt;

  • i

    informant:degene die namens het bevoegd gezag informatie verstrekt aan de commissie;

  • j

    getuigen:andere dan onder h genoemde personen die door de commissie worden verzocht informatie te verstrekken;

  • k

    vertrouwenspersoon:de functionaris, als zodanig aangewezen door burgemeester en wethouders, tot wie de ambtenaar die wordt geconfronteerd met ongewenst gedrag, zich kan melden voor advies en ondersteuning;

  • l

    college:het College voor Arbeidszaken van de Vereniging Nederlandse Gemeenten dat deze klachtencommissie heeft ingesteld.

Artikel 1a Klachten over politiek ambtsdragers

Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 1 onder h. de commissie ad hoc belasten met onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van een aangesloten organisatie jegens klager.

Artikel 2  Vertrouwenspersoon - algemeen

Lid 1

Het bevoegd gezag stelt een interne en een externe vertrouwenspersoon aan.

Lid 2

De vertrouwenspersoon is voor de uitvoering van de taken verantwoording verschuldigd aan het bevoegd gezag.

Lid 3

Het bevoegd gezag stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taken naar behoren te vervullen.

Artikel 3  Vertrouwenspersoon – taken

De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

  • 1

    degene die meent slachtoffer te zijn van ongewenst gedrag, bij te staan en van advies te dienen;

  • 2

    indien de in lid 1 bedoelde persoon daarin toestemt, door bemiddeling te trachten tot een oplossing van de gesignaleerde problemen te komen;

  • 3

    voor zover nodig en gewenst, de in lid 1 bedoelde persoon te verwijzen naar gespecialiseerde hulpverleningsinstanties;

  • 4

    de persoon op diens verzoek te ondersteunen bij het indienen van een klacht bij de commissie, burgemeester en wethouders of een andere instantie;

  • 5

    het onderhouden van contact met de klager om te bezien of het indienen van een klacht niet leidt tot repercussies voor de klager en om te bezien of, nadat de klacht is afgehandeld, het ongewenst gedrag is opgehouden;

  • 6

    het registreren van de aard, omvang en afhandeling van de problemen op het gebied van ongewenst gedrag die hem worden medegedeeld. Hierbij gelden de normale regels van de Archiefwet en de wet op de Persoonsregistratie. Uiteraard is hier sprake van een vertrouwelijk archief;

  • 7

    het gevraagd en ongevraagd adviseren van burgemeester en wethouders over een beleid inzake ongewenst gedrag bij de gemeente Sittard-Geleen met name op het gebied van voorlichting en preventie;

  • 8

    het verzorgen van voorlichting over ongewenst gedrag aan personen die werkzaam zijn bij de gemeente Sittard-Geleen, als werknemer, maar ook in de hoedanigheid van stagiair, uitzendkracht of anderszins.

Artikel 4  Vertrouwenspersoon – werkwijze en taken

Lid 1

De vertrouwenspersoon is bevoegd informatie in te winnen bij betrokkenen, na toestemming van degene die zich tot deze functionaris wendt voor advies en ondersteuning vanwege een geval van ongewenst gedrag, voor zover de uitvoering van de taken zoals bedoeld onder artikel 3, lid 2, daartoe noodzaakt. De vertrouwenspersoon neemt daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht ter bescherming van de privacy van alle betrokkenen.

Lid 2

De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met de werkzaamheden als vertrouwenspersoon ter kennis komt. De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de uitvoering van de taken, bedoeld onder artikel 2, lid 2 daartoe noodzaakt.

Lid 3

In voorkomende gevallen kan de vertrouwenspersoon externe deskundigen raadplegen.

Lid 4

Personen die door de vertrouwenspersoon worden benaderd uit hoofde van hun functie zijn verplicht tot geheimhouding.

Lid 5

De vertrouwenspersoon houdt een archief bij.

Artikel 5  Taakstelling en samenstelling van de commissie

Lid 1

De commissie heeft tot taak een klacht te onderzoeken en daarover advies uit te brengen aan het bevoegd gezag.

Lid 2

Uit de commissie worden door de voorzitter van de commissie drie leden aangewezen om een klacht te onderzoeken, waaronder een (plaatsvervangend) voorzitter.

Lid 3

Deze leden beslissen bij gewone meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

Lid 4

Een lid wordt vervangen als deze direct of indirect betrokken is geweest bij enige vorm van ongewenst gedrag waarover de klacht is ingediend dan wel een persoonlijk belang heeft bij de afhandeling van de klacht.

Lid 5

Benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers geschiedt door de voorzitter van het college.

Lid 6

De voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van zes jaar.

Lid 7

De commissie kan een nadere werkwijze bepalen.

Artikel 6  Secretaris en administratie

Lid 1

De voorzitter van het college wijst na overleg met de voorzitter van de commissie een secretaris en een of meer plaatsvervangend secretarissen aan.

Lid 2

De administratie ten behoeve van de commissie wordt gevoerd door het secretariaat van het college.

Artikel 7  Indienen van de klacht

Lid 1

De klager kan de klacht zowel rechtstreeks bij de commissie indienen als bij het bevoegd gezag.

Lid 2

De klager vermeldt in de klacht zo mogelijk de datum, tijd, plaats van het ongewenst gedrag, de omstandigheden, de namen van aangeklaagde en eventuele getuigen, alsmede de stappen die hij reeds heeft ondernomen.

Lid 3

Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag de ontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de klacht zal worden doorgezonden naar de commissie die het bevoegd gezag over de afhandeling van de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.

Lid 4

De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht. Tevens informeert de commissie het bevoegd gezag binnen twee weken, dat een klacht is ontvangen. Indien de klacht rechtstreeks bij de commissie is ingediend bevat de melding aan het bevoegd gezag geen persoonsgegevens van klager, beklaagde of getuigen.

Artikel 8  In behandeling nemen van de klacht

Lid 1

Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek alle op de klacht betrekking hebbende gegevens, waaronder de klachtenregeling van de aangesloten organisatie, de contact- en functiegegevens van klager en aangeklaagde en een overzicht van de reeds geproduceerde stukken met betrekking tot de klacht.

Lid 2

De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de klachtenprocedure van de betreffende aangesloten organisatie niet zijn doorlopen.

Lid 3

De commissie verklaart de klacht niet ontvankelijk indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 1 onder c, e, f, g en h van deze regeling.

Lid 4

Ingeval lid 2 van toepassing is brengt de commissie klager, en in geval lid 3 van toepassing is, klager en het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van de klacht schriftelijk op de hoogte van het niet in behandeling nemen (lid 2) of de niet ontvankelijkheid (lid 3) van de klacht.

Lid 5

De commissie kan de klacht voorts niet in behandeling nemen indien:

  • A

    de klacht niet binnen een redelijke termijn nadat het ongewenste gedrag heeft plaatsgevonden aan de commissie is voorgelegd;

  • B

    er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 9:8 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • C

    wanneer niet in voldoende mate voldaan is aan het bepaalde in artikel 7 lid 2.

Artikel 9  Onderzoek naar de klacht

Lid 1

Indien de commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht, stelt zij een onderzoek in.

Lid 2

Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen.

Lid 3

Het bevoegd gezag stelt personen werkzaam binnen de aangesloten organisatie in de gelegenheid te worden gehoord.

Lid 4

Personen als bedoeld in lid 3 die door de commissie worden opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen.

Lid 5

De commissie kan het bevoegd gezag adviseren tussentijdse maatregelen te nemen indien en voor zover dit in het belang is van het onderzoek of van de positie van de in het onderzoek betrokken personen.

Lid 6

De commissie kan op verzoek van klager en op door klager te motiveren gronden de behandeling van de klacht voor een periode van ten hoogste twee maanden opschorten.

Artikel 10  Horen

Lid 1

Alvorens een advies uit te brengen stelt de commissie de klager, de aangeklaagde en zo nodig de informant en getuigen in de gelegenheid om te worden gehoord. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een ander lid van de commissie of aan beiden.

Lid 2

Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is.

Lid 3

De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

Lid 4

Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Lid 5

De zittingen vinden zoveel mogelijk plaats op een voor partijen goed bereikbare locatie die voldoende rust en discretie biedt aan alle betrokkenen.

Lid 6

De commissie zendt tijdig voorafgaand aan de hoorzitting aan de aangeklaagde - en voor zover nodig aan klager en informant - een afschrift van de klacht en van andere stukken die op de klacht betrekking hebben.

Lid 7

De commissie hoort de klager, de aangeklaagde en de getuigen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijzen, alsmede van de inhoud van de hoorgesprekken met de informant en/of de getuigen kennis te nemen en daarop te reageren.

Lid 8

De klager en aangeklaagde kunnen zich op eigen kosten ter zitting laten bijstaan door een (raads)persoon.

Lid 9

De commissie is bevoegd om getuigen, andere betrokkenen en deskundigen schriftelijk of mondeling te raadplegen.

Artikel 11  Omgang met persoonsgegevens

Lid 1

De commissie verzamelt en verwerkt uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van een advies. Bij de verwerking van persoonsgegevens zorgt de commissie voor beveiliging van de gegevens tegen verlies en onrechtmatige verwerking.

Lid 2

Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van informatie niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.

Lid 3

De commissie wijst personen die worden gehoord of geraadpleegd op de vertrouwelijkheid van hetgeen ter zitting aan de orde komt.

Artikel 12  Advies over de klacht

Lid 1

De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de klacht door de commissie advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen. Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.

Lid 2

De commissie kan het bevoegd gezag verzoeken de in eerste lid genoemde termijn met 4 weken te verdagen.

Lid 3

Met schriftelijke instemming van de klager kan de commissie het bevoegd gezag op basis van artikel 9:11 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht verzoeken om verder uitstel.

Lid 4

In het advies kunnen aanbevelingen worden gedaan over door het bevoegd gezag te nemen maatregelen.

Artikel 13  Afdoening van de klacht

Lid 1

Het bevoegd gezag handelt de klacht binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift af.

Lid 2

Het bevoegd gezag kan op verzoek van de commissie de afdoening voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan klager en aangeklaagde.

Lid 3

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 lid 2 en 3, stelt het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 12 lid 1, klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn besluit alsmede de conclusies die het daaraan verbindt.

Lid 4

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van het ter afdoening van de klacht genomen besluit naar de commissie.

Artikel 14  Klachten betreffende het functioneren van de commissie

Lid 1

Ingeval een klager of het bevoegd gezag een klacht heeft over enig handelen of nalaten van de commissie betreffende de uitvoering van haar taak, wordt deze klacht behandeld door tenminste twee leden uit de commissie die niet aan het betreffende onderzoek hebben deelgenomen.

Lid 2

Voornoemde leden doen binnen vier weken na ontvangst van de klacht, bedoeld in lid 1 uitspraak over de (on)gegrondheid daarvan.

Artikel 15  Jaarverslag

Lid 1

Jaarlijks wordt een verslag opgesteld door de commissie.

Lid 2

In dat verslag worden in geanonimiseerde zin en met in achtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen vermeld:

  • a

    het aantal klachten dat de commissie heeft ontvangen;

  • b

    het aantal niet-ontvankelijk, (gedeeltelijk) gegrond en ongegrond geachte klachten;

  • c

    de aard van de klachten;

  • d

    statistische gegevens over klagers en aangeklaagden;

  • e

    de doorlooptijd van de adviezen;

  • f

    aanbevelingen en tendensen.

Lid 3

Het verslag wordt gepubliceerd op de website van de VNG.

Artikel 16  Inwerkingtreding

Lid 1

De ‘Klachtenregeling met betrekking tot ongewenste gedrag’, zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 11 september 2007, wordt ingetrokken op 1 juni 2012.

Lid 2

De ‘Klachtenregeling ongewenst gedrag gemeente Sittard-Geleen 2012’ treedt in werking op 1 juni 2012

Algemene en artikelsgewijze toelichting

Inhoudsopgave

  • Algemene toelichting

  • Artikel 1

  • Artikel 1a

  • Artikelen 2 t/m 4

  • Artikel 5

  • Artikel 6

  • Artikel 7

  • Artikel 8

  • Artikel 10

  • Artikel 11

  • Artikel 12

  • Artikel 13

  • Artikel 14

Algemene toelichting

Deze regeling voorziet in de instelling en procedure van de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de decentrale overheid. Deze landelijke commissie geeft advies aan het bevoegd gezag van aangesloten gemeenten, provincies en waterschappen met betrekking tot klachten op het gebied van ongewenst gedrag. Bij afzonderlijk besluit kunnen decentrale overheden zich op vrijwillige basis aansluiten bij de commissie. Ook door deze overheden ingestelde instellingen zoals gemeentelijke samenwerkingsverbanden kunnen zich aansluiten bij de commissie.

Arbeidsomstandighedenwet

Uitgangspunt bij de regelgeving over ongewenst gedrag is de verantwoordelijkheid van de werkgever voor een veilige werkomgeving en de plicht werknemers te beschermen tegen discriminatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten. Dit is neergelegd in de Arbeidsomstandighedenwet.In artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet is neergelegd dat de werkgever zorgt voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en een beleid voert gericht op het voorkomen, en indien dat niet mogelijk is, beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Ook bij het ontbreken van een (aanwijsbare) veroorzaker van ongewenst gedrag blijft de werkgever verantwoordelijkheid dragen voor het doen ophouden van ongewenst gedrag. De term ‘psychosociale arbeidsbelasting’ is een nieuw begrip dat in de wet als volgt is gedefinieerd: “de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen”. De begripsbepaling ongewenst gedrag in deze klachtenregeling verwijst naar de omschrijving van deze begrippen in de Arbeidsomstandighedenwetgeving.

Gelijke behandelingswetgeving

Het wettelijk kader met betrekking tot (seksuele) intimidatie wordt daarnaast gevormd door de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen. In het kader van de gelijke behandelingswetgeving wordt (seksuele) intimidatie beschouwd als het maken van onderscheid, hetgeen verboden is.In de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen is opgenomen dat het verbod op direct onderscheid tussen mannen en vrouwen ook het verbod op intimidatie en seksuele intimidatie omvat. Dit leidt tot een versterking van de rechtspositie van de werknemer tegen ongelijke behandeling op grond van geslacht, waaronder (seksuele) intimidatie. Dit maakt het noodzakelijker voor werkgevers om maatregelen ter voorkoming van (seksuele) intimidatie te nemen en adequaat te reageren op signalen van (seksuele) intimidatie. Zulke maatregelen zijn onder meer het instellen van een vertrouwenspersoon en een klachtenprocedure.

Algemene wet bestuursrecht

De verantwoordelijkheid van de werkgever komt ook tot uitdrukking in de Algemene wet bestuursrecht waarin bepaald is dat een gedraging van een persoon werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan (artikel 9:1, lid 2). De procedure van de Klachtencommissie ongewenst gedrag is deels gebaseerd op hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over klachtbehandeling door een bestuursorgaan. Het gaat in de Awb in de eerste plaats om klachten van burgers, maar het kan ook gaan om klachten van ambtenaren tegen het bestuursorgaan als werkgever, zoals een klacht over ongewenst gedrag. De Awb bevat minimumeisen voor behoorlijke klachtafhandeling. Op grond van de Awb is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor de afdoening van de klacht. Het kan daarbij gebruikmaken van een klachtenadviesinstantie, zoals de landelijke Klachtencommissie ongewenst gedrag. Deze commissie geeft een advies op basis waarvan een bestuursorgaan de klacht afhandelt. Het advies van de commissie maakt deel uit van de interne klachtenprocedure.De Awb regelt voorts het recht van een klager om zich na interne behandeling van een klacht tot een externe adviesinstantie te wenden zoals de Ombudsman.

Artikel 1

Artikel 1 sub a: bevoegd gezag

Het college, gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van het waterschap is bevoegd om besluiten te nemen over de afdoening van klachten. Deze bevoegdheid kan gemandateerd zijn aan een ambtenaar, bijvoorbeeld een diensthoofd.

Artikel 1 sub b: commissie

De klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid heet nu vanwege uitbreiding van het werkgebied klachtencommissie ongewenst gedrag voor de decentrale overheid.

Artikel 1 sub c en d: decentrale overheid en aangesloten organisatie

Het begrip “ongewenst gedrag” dient ruim te worden geïnterpreteerd. Alle vormen van verbale, fysieke en psychische agressie worden tot ongewenst gedrag gerekend, waaronder ook sociale uitsluiting, negeren, pesten. Ter toelichting dient de omschrijving van de begrippen discriminatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten uit de memorie van toelichting op de Arbeidsomstandighedenwet zoals deze luidt per 1 januari 2009.De factoren “direct en indirect” onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie en agressie en geweld, pesten en werkdruk vallen onder het begrip psychosociale arbeidsbelasting. (…) Onder psychosociale arbeidsbelasting worden factoren in de arbeidssituatie verstaan die stress veroorzaken.

Onder seksuele intimidatie wordt verstaan enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd. (…) Seksuele intimidatie, kan zich voordoen in een aantal verschijningsvormen. Het kan gaan om dubbelzinnige opmerkingen, onnodig aanraken, gluren, pornografische afbeeldingen op het werk, maar ook om aanranding en verkrachting. De definitie van seksuele intimidatie geeft tevens aan dat hieronder moeten worden verstaan de gevallen waarin sprake kan zijn van seksuele chantage, zodanig dat de kans op promotie en beslissingen over het werk afhangt van verrichte seksuele diensten. Door dit gedrag kan een vijandige of seksueel intimiderende en kwetsende omgeving ontstaan die een aanslag is op de waardigheid van de betrokken werknemer.

Onder pesten wordt verstaan alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter, van een of meerdere werknemers (collega’s, leidinggevenden) gericht tegen een werknemer of een groep van werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag. Een belangrijk element aangaande pesten op het werk is de herhaling van die gedraging in de tijd. Het gaat bij pesten dus niet om een eenmalige gedraging. Dit gedrag uit zich op verschillende manieren maar in het bijzonder door:

  • -

    Sociaal isoleren

  • -

    Werken onaangenaam of onmogelijk maken

  • -

    Bespotten

  • -

    Roddelen/geruchten verspreiden

  • -

    Dreigementen

  • -

    Lichamelijk geweld

  • -

    Seksuele intimidatie

Deze opsomming is niet limitatief. Veelal is het doel van de dader om opzettelijk een andere persoon te kwetsen, te vernederen en de waardigheid van die persoon aan te tasten.

Onder agressie en geweld wordt verstaan voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Bij agressie en geweld gaat het om gedragingen van verbaal geweld (uitschelden, beledigen) en fysiek geweld (schoppen, slaan, met een wapen dreigen en/of overvallen worden). Het kan ook gaan om psychisch geweld: bedreigen, intimideren, onder druk zetten, thuissituatie bedreigen en het beschadigen van eigendommen.

Naast seksuele intimidatie, pesten, agressie en geweld wordt uitdrukkelijk ook discriminatie tot ongewenst gedrag in de zin van deze regeling gerekend. Voor uitleg van het begrip discriminatie wordt verwezen naar de Algemene wet gelijke behandeling.Wettelijk is het begrip discriminatie overigens niet gedefinieerd. De Awgb noemt de gronden waarop het maken van onderscheid verboden is.

Artikel 1 sub f: klacht

Een klacht is schriftelijk en mag niet anoniem worden ingediend. Bij de omschrijving van het begrip klacht is aangesloten op de ontvankelijkheideisen die de Awb stelt. In artikel 7 van deze regeling is opgenomen dat de klacht indien mogelijk nog nadere gegevens bevat.

Artikel 1 sub g: klager

De personen die een beroep kunnen doen op de klachtenregeling dienen werkzaam te zijn in de organisatie van de aangesloten organisatie. Dit kan betreffen ambtenaren, arbeidscontractanten, medewerkers van de griffie, stagiairs, gedetacheerden, personeel werkzaam op basis van inhuur, uitzendkrachten, vrijwilligers bij de brandweer en andere vrijwilligers.Ten behoeve van de toepassing op medewerkers van de griffie dient de raad c.q. provinciale staten een klachtenregeling vast te stellen of de bevoegdheid tot vaststelling en uitvoering hiervan gedelegeerd te hebben aan het bevoegd gezag.

Daarnaast is de regeling ook van toepassing op personen die in het verleden werkzaam waren bij de aangesloten organisatie. De ervaring leert dat er vaak pas na verloop van tijd een formele klacht over ongewenst gedrag wordt geuit, soms pas na beëindiging van het dienstverband. Voor de aangesloten organisatie als werkgever zijn dergelijke klachten ook dan nog relevant. Behandeling van de klacht kan aanleiding zijn om de aangeklaagde alsnog met maatregelen te confronteren of om de werking van het beleid tegen ongewenst gedrag te evalueren.Niet binnen deze regeling vallen klachten van en over onderwijspersoneel (in de zin van het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel), politieke ambtsdragers van de aangesloten organisatie en burgers.

Artikel 1 sub h: aangeklaagde

Net als de klager dient ook de aangeklaagde werkzaam te zijn of te zijn geweest in de organisatie van de aangesloten organisatie. Voor de aangeklaagde geldt dezelfde omschrijving als in het vorige lid. Ook een klacht over een ex-medewerker kan relevant zijn voor de werkgever. Opgemerkt wordt dat de behandeling van een klacht tegen een voormalig medewerker zijn beperkingen kent omdat aan een voormalig medewerker niet dezelfde verplichtingen kunnen worden opgelegd als een in dienst zijnde medewerker of omdat een ex-medewerker niet meer te traceren is.

Zie voor klachten over politieke ambtsdragers ook de toelichting bij artikel 1a.

Overige niet binnen de regeling vallende klachten

Met betrekking tot klachten over ongewenst gedrag die niet binnen deze regeling vallen, bijvoorbeeld een mondelinge klacht, een klacht van een derde of een klacht tegen een burger, geldt dat los van deze klachtenregeling het bevoegd gezag op grond van de Algemene wet bestuursrecht zorg dient te dragen voor een behoorlijke behandeling van zowel mondelinge en schriftelijke klachten.

Artikel 1a

De klachtenregeling is niet van toepassing op burgemeester, wethouders, raadsleden, de commissaris van de koningin, gedeputeerden, leden van provinciale staten, dijkgraven, leden van het algemeen en dagelijks bestuur van waterschappen, noch als klager noch als aangeklaagde. De aangesloten organisatie heeft met bestuurders juridisch een andere relatie dan met medewerkers. Anderzijds kan in de (hiërarchische) relatie tussen een medewerker en een bestuurder sprake zijn van ongewenst gedrag waartegen de medewerker beschermd dient te worden. Om deze reden is in de regeling de mogelijkheid opgenomen dat het bevoegd gezag in voorkomende gevallen een beroep kan doen op de klachtencommissie voor het behandelen van een klacht over ongewenst gedrag van een bestuurder (of gekozen lid). Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, geldt de procedure uit deze regeling in beginsel niet maar wordt de werkwijze zoveel mogelijk analoog toegepast. Het bevoegd gezag en de klachtencommissie dienen ad hoc een procedure af te spreken.

Artikelen 2 t/m 4

In de artikelen 2, 3 en 4 zijn de bepalingen opgenomen zoals deze ook in de vorige versie van de klachtenregeling golden. Aangezien de gemeente Sittard-Geleen 4 interne en één externe vertrouwenspersoon heeft aangewezen, worden in deze artikelen de taken en de werkwijze van deze vertrouwenspersonen vastgelegd.

Artikel 5

De commissie fungeert als adviesorgaan van het bevoegd gezag bij klachten over ongewenst gedrag indien het bevoegd gezag zich heeft aangesloten bij de commissie en de regeling klachtencommissie lokaal heeft vastgesteld.

Voor de samenstelling van de commissie wordt gebruik gemaakt van een pool van deskundigen met ervaring in het behandelen van klachten over ongewenst gedrag en discriminatie en met kennis van de decentrale overheid. Afhankelijk van de aard van de ontvangen klacht wordt bij het samenstellen van de commissie gekeken naar specifieke deskundigheid en diversiteit (onder meer psychosociale, medische en juridische deskundigheid, man-vrouw verhouding). Er wordt op toegezien dat de betrokken commissieleden geen binding hebben met de organisatie waaruit de klacht afkomstig is.

Artikel 6

De klachtencommissie wordt bij de behandeling van een klacht inhoudelijk ondersteund door een extern secretaris.Het algemeen secretariaat en de administratie rondom aansluitingen en declaratie van de kosten van een klachtenprocedure wordt gevoerd door het secretariaat van het College voor Arbeidszaken van de VNG. Aangesloten organisaties maar ook individuele medewerkers die overwegen een klacht in te dienen, kunnen voor nadere informatie rechtstreeks contact opnemen met het secretariaat van de commissie.Landelijke Klachtencommissie Ongewenst GedragPostbus 304352500 GKDen Haag070 373 8530klachtencommissie.ongewenstgedrag@vng.nlwww.vng.nl/ongewenstgedrag

Artikel 7

Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de afhandeling van de klacht. Het is in veel klachtenregelingen ongewenst gedrag echter gebruikelijk dat een klager een klacht niet aan het bevoegd gezag adresseert maar rechtstreeks aan de commissie. Ook in deze regeling is gekozen voor rechtstreekse toegang tot commissie. Door middel van aansluiting bij de commissie kan het bevoegd gezag de commissie machtigen klachten over ongewenst gedrag rechtstreeks te ontvangen. Dit moet dan ook expliciet in de lokale regeling staan. Mocht een klager zich met een klacht wenden tot het bevoegd gezag, dan zendt het bevoegd gezag de klacht door naar de commissie. Voor het bepalen van de termijnen geldt de ontvangstdatum van een rechtstreekse melding bij de commissie dan wel, indien de klacht is ingediend bij het bevoegd gezag, de datum waarop het bevoegd gezag de klacht heeft ontvangen.De adressering voor klachten isLandelijke Klachtencommissie OngewenstGedrag Postbus 304352500 GK Den Haagklachtencommissie.ongewenstgedrag@vng.nl

Na ontvangst wordt aan de klager een ontvangstbevestiging gestuurd en aan het bevoegd gezag wordt, zonder vermelding van betrokkenen, mededeling gedaan van de ontvangst van een klacht. Bij doorzending van een klacht wordt een overeenkomstige werkwijze gevolgd. Alle correspondentie geschiedt onder aantekening van persoonlijk en vertrouwelijk.

Artikel 8

Het is de taak van de commissie om het college te adviseren in de beoordeling en afdoening van een klacht. Daartoe behoort ook de ontvankelijkheidtoetsing. Hierbij zijn vier situaties te onderscheiden:

  • -

    De klacht valt binnen de regeling en wordt in behandeling genomen. In het kader van de behandeling stelt de commissie het bevoegd gezag op de hoogte van het bestaan van de klacht, voor zover het hiervan nog niet op de hoogte was gesteld in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid (artikel 8, lid 1 en artikel 9, lid 2). De aangeklaagde wordt ten behoeve van de behandeling tijdig op de hoogte gesteld (artikel 10, lid 6).

  • -

    De klacht valt niet binnen de regeling of wordt niet binnen redelijke termijn voorgelegd of valt onder de uitzonderingen van artikel 9:8 Awb. De commissie adviseert (dan wel: kan adviseren) het bevoegd gezag de klacht niet-ontvankelijk te verklaren (artikel 8, leden 2 en 5 A en B). De aangeklaagde wordt in beginsel niet op de hoogte gesteld.

  • -

    De klacht valt binnen de regeling maar klager heeft (nog) niet de lokaal verplichte stappen ondernomen. De commissie stelt klager hiervan op de hoogte. Het bevoegd gezag wordt niet op de hoogte gesteld van de klacht, de aangeklaagde ook niet. Aan klager is de keuze om de verplichte stappen alsnog te doorlopen of af te zien van verdere actie (artikel 8, lid 2).

  • -

    De commissie kan de klager de mogelijkheid geven om aan niet-ontvankelijkheid op basis van artikel 8, lid 5 onder C te ontkomen door de gegevens van de klacht aan te vullen. De termijn van behandeling begint te lopen op het moment dat de gegevens van de klacht voldoende zijn aangevuld (zie artikel 4:15 Awb).

Verplichte stappen uit de gemeentelijke klachtenprocedure (artikel 8, lid 2)

Bij lokale stappen kan gedacht worden aan overleg met of bemiddeling door de vertrouwenspersoon of de leidinggevende. De commissie zal alleen dan afzien van behandeling als een actie in de regeling van de aangesloten organisatie uitdrukkelijk verplicht is gesteld. In de meeste regelingen is dat overigens niet het geval. Wel is het beleid er doorgaans op gericht dat de medewerkers eerst contact zoeken met een vertrouwenspersoon om de zaak te overleggen en zo mogelijk op te lossen.

Indieningstermijn (artikel 8, lid 5, sub a)

Een klacht is niet ontvankelijk indien deze niet is ingediend binnen een redelijke termijn nadat het ongewenst gedrag heeft plaats gevonden. Als richtlijn kan worden aangehouden een termijn van twee jaar (in afwijking van de termijn van een jaar uit artikel 9:8 van de Awb).De ervaring leert dat klachten over ongewenst gedrag vaak pas na enige tijd worden ingediend, nadat de klager op andere wijze naar oplossingen heeft gezocht. De commissie kan een langere indieningtermijn dan twee jaar redelijk achten, indien de aard van de klacht daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld indien er sprake is van ernstige feiten.Wel moet er rekening mee worden gehouden dat een onderzoek naar de feiten moeilijker wordt naarmate het langer geleden is dat ongewenst gedrag heeft plaats gevonden.

Andere gronden voor niet-ontvankelijkheid (artikel 8, lid 5, sub b en artikel 9:8 Awb)

In de Algemene wet bestuursrecht worden uitzonderingen op de plicht tot klachtbehandeling genoemd. Deze uitzonderingen zijn in deze regeling overgenomen. Indien er reeds een klacht over het gedrag is behandeld is het bevoegd gezag niet verplicht de klacht opnieuw in behandeling te nemen. Ook in gevallen van voor beroep vatbare besluiten en van samenloop met een opsporingsonderzoek is die plicht niet aanwezig. Beoordeeld zal moeten worden of de samenloop met de strafrechtelijke procedure onwenselijk is. Bepaald is dat de commissie kan adviseren om een dergelijke klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Het ligt voor de hand dat in dergelijke gevallen overleg gepleegd wordt tussen de commissie en het bevoegd gezag. Voorts geldt dat het een derde (in dit geval: de commissie) op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens in beginsel niet is toegestaan om strafrechtelijke gegevens te verwerken.Een derde uitzonderingsgrond op de verplichte klachtbehandeling betreft de situatie dat het belang van de klager dan wel het gewicht van het ongewenst gedrag kennelijk onvoldoende is.

Artikel 10

Informant (artikel 1, sub i en artikel 10, lid 1)

Het bevoegd gezag kan een informant aanwijzen om de commissie van informatie te voorzien. Hierbij kan worden gedacht aan informatie over de organisatie, de cultuur en de procedures bij ongewenst gedrag. Als informant kan bijvoorbeeld fungeren een medewerker P&O, een manager of de vertrouwenspersoon.

Hoor en wederhoor

De commissie past hoor en wederhoor toe. De commissie dient er met het oog hierop voor te zorgen dat de aangeklaagde tijdig op de hoogte is van de klacht en eventuele andere voor hem relevante stukken.Er zullen doorgaans één of meer zittingen gehouden worden waarop betrokkenen gehoord worden. Omdat betrokkenen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord (artikel 10, lid 7) kan het nodig zijn dat men tweemaal tijdens de zitting wordt gehoord om te reageren op nieuwe informatie en op de zienswijzen van andere betrokkenen. Een andere mogelijkheid is dat men reageert op gespreksverslagen. Aan de commissie wordt overgelaten op welke wijze het wederhoor wordt gerealiseerd.

Verplichting tot medewerking

Ten behoeve van het onderzoek van de commissie stelt het bevoegd gezag van de desbetreffende aangesloten organisatie zijn medewerkers in de gelegenheid te worden gehoord (artikel 9, lid 3). Op grond van het goed ambtenaarschap zijn medewerkers in beginsel verplicht om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar een klacht. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan het niet verlenen van medewerking door een medewerker als plichtsverzuim beschouwd worden. Voor de aangeklaagde geldt dat deze niet verplicht kan worden om informatie te verstrekken die zijn positie kan schaden.

Bijstand

Indien een klager of een aangeklaagde zich laat bijstaan door een raadsman of -vrouw (advocaat, rechtsbijstandjurist) zijn de kosten daarvan voor eigen rekening. Betrokkenen kunnen ook kiezen voor een niet-professionele raadspersoon.In sommige organisaties is het mogelijk dat de vertrouwenspersoon tevens als raadspersoon van de klager fungeert bij een zitting. Of dit mogelijk en wenselijk is hangt af van de rolopvatting/functie-beschrijving van vertrouwenspersoon die de betreffende organisatie hanteert. Het fungeren van de vertrouwenspersoon als raadspersoon ter zitting kan in conflict komen met andere aspecten van de rol van de vertrouwenspersoon zoals geheimhouding en onafhankelijkheid. Een raadsman of vrouw dan wel een vertrouwenspersoon kan slechts één van de in de procedure betrokken personen bijstaan. Voor de bijstand van een raadsman of vrouw kan bij gemeenten een beroep gedaan worden op de voor gemeenten verplichte rechtsbijstandsverzekering. Medewerkers bij de waterschappen en de provincies kunnen hierover informatie inwinnen bij de afdeling personeelszaken, de vertrouwens-persoon of de verzekeringsmaatschappij bij wie wel door de waterschappen en provincies een rechtsbijstandsverzekering voor werknemers is gesloten.Betrokkene doet de commissie tijdig opgave van de naam en de hoedanigheid van degene(n), die hij meeneemt naar het hoorgesprek.

Artikel 11

De commissie werkt met (persoons)gegevens, waartoe ook bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen behoren. Persoonsgegevens mogen door de commissie slechts verzameld en verwerkt worden met het doel een advies uit te brengen over de klacht. Grondslag hiervoor is de verplichting van het bevoegd gezag om klachten op zorgvuldige wijze te behandelen.De commissie verwerkt de gegevens op een veilige wijze. In de praktijk betekent dit dat de secretaris van de commissie de gegevens op zodanige wijze opslaat en communiceert dat er geen risico is op onbevoegde kennisname.

Artikel 12

Het bevoegd gezag dient de klacht binnen 10 weken af te doen. Daarbinnen geldt de termijn van 8 weken voor het advies van de commissie aan het bevoegd gezag. Dat is alleen anders als de commissie op grond van artikel 8, tweede of derde lid, besluit een klacht niet in behandeling te nemen (lid 2) dan wel niet ontvankelijk te verklaren (lid 3). In dat geval meldt de commissie dat binnen twee weken aan het bevoegd gezag (zie artikel 8, lid 4).Er zijn twee soorten advies mogelijk: het advies over de gegrondheid van de klacht (artikel 12, lid 1) en het advies om de klacht niet ontvankelijk te verklaren (artikel 8, lid 3).De commissie is niet verplicht het afschrift van een advies tot niet ontvankelijkverklaring aan de aangeklaagde te zenden. Dit wordt niet nodig geacht omdat het niet tot klachtbehandeling komt.

Artikel 13

Termijnen

De wettelijke termijnen gelden, hetgeen wil zeggen dat de klacht binnen 10 weken wordt afgedaan, met de mogelijkheid van verdaging voor ten hoogste 4 weken. Er kan bijvoorbeeld verdaagd worden indien de klachtencommissie niet binnen 8 weken advies uitbrengt. In uitzonderlijke gevallen kan de commissie klager verzoeken schriftelijk in te stemmen met een verder uitstel van de termijn.

Bezwaar en beroep

De conclusie van het bevoegd gezag in het kader van een klachtenprocedure, de afdoeningsbrief, is niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Als de conclusies van de klachtenprocedure aanleiding geven tot het nemen van een ander besluit, bijvoorbeeld een rechtspositionele maatregel, staat daar voor de belanghebbende de normale rechtsgang tegen open.Een klager kan zich in tweede instantie wenden tot een externe klachtinstantie met een klacht over het bestuursorgaan. Het bevoegd gezag dient klager in de afdoeningsbrief op deze externe klachtenprocedure (zoals bijvoorbeeld de nationale Ombudsman) te wijzen.

Niet-ontvankelijkheid

Indien het bevoegd gezag concludeert dat een klacht niet ontvankelijk is in de zin van deze regeling, dient de klacht op andere wijze te worden behandeld. Op grond van de Awb is een bestuursorgaan verplicht om een klacht behoorlijk te behandelen.

Openbaarheid

Informatie van een bestuursorgaan is in beginsel openbaar. Verstrekking van informatie blijft achterwege indien het persoonsgegevens betreft. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor schriftelijke stukken omtrent een klacht, zoals een verslag van het horen, het advies en de afdoeningsbrief. Verstrekking van deze documenten is mogelijk indien deze geanonimiseerd zijn, dat wil zeggen geen gegevens bevatten die tot personen herleidbaar zijn, of wanneer degenen op wie de persoonsgegevens betrekking hebben, daarvoor toestemming geven.

Artikel 14

De commissie voorziet door dit artikel in een klachtregeling betreffende haar eigen functioneren. Deze beoordeling geschiedt door leden van de commissie die niet deelgenomen hebben aan de werkzaamheden van de commissie waartegen de klacht zich richt. In deze fase vindt geen nieuwe inhoudelijke beoordeling van de primaire melding plaats. Afhankelijk van de conclusies over de klacht met betrekking tot de procedure kan in tweede instantie wel een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de oorspronkelijke klacht plaatsvinden.

Privacy- en Gebruiksreglement voor Elektronische Communicatiemiddelen

Hoofdstuk 1 Definities, reikwijdte en doeleinden

Artikel 1 Definities

In dit Privacy- en GebruiksReglement voor Elektronische Communicatiemiddelen (hierna te noemen PeGREC) wordt verstaan onder:

  • 1.

    AVG:

    Algemene Verordening Gegevensbescherming

  • 2.

    AP:

    Autoriteit Persoonsgegevens

  • 3.

    Wbp:

    Wet bescherming persoonsgegevens;

  • 4.

    Webv:

    Wet elektronisch bestuurlijk verkeer;

  • 5.

    Who

    Wet hergebruik van overheidsinformatie;

  • 6.

    Wob:

    Wet openbaarheid van bestuur;

  • 7.

    Gemeente:

    de gemeente Sittard-Geleen;

  • 8.

    Medewerker: degene die aan te merken is als:

    • a.

      werknemer in dienst van de gemeente;

    • b.

      overige personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verrichten 

PM: Externen die door de gemeente ingehuurd worden, kunnen pas aan dit reglement worden gebonden indien dit reglement onderdeel uitmaakt van het individueel contract op basis waarvan zij voor de gemeente werken. Onder de “overige personen” zijn uitdrukkelijk ook bedoeld de Collegeleden, Raadsleden, burgerraadsleden en leden van adviescommissies ten behoeve van College en Raad.

  • 9.

    Klant:

    elke persoon of instantie die diensten in de meest brede zin afneemt van de gemeente

  • 10.

    E-mailfaciliteiten:

    de door of namens de gemeente aan medewerkers ter beschikking gestelde e-mailfaciliteiten;

  • 11.

    Inter-/intranetfaciliteiten:

    de door of namens de gemeente aan medewerkers ter beschikking gestelde internet- en intranetfaciliteiten;

  • 12.

    Telefoon- en faxfaciliteiten:

    de door of namens de gemeente aan medewerkers ter beschikking gestelde telefoon- en faxfaciliteiten;

  • 13.

    Elektronische communicatiemiddelen: e-mail-, internet, intranet en telefoon-, SMS- en faxfaciliteiten, social media en eventuele andere elektronische communicatiemiddelen volgens welke berichtenverkeer tot stand komt1;

  • 14.

    Persoonsgegevens:

    alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijk persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identifactor zoals een naam, een identificatienummer (BSN), locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

  • 15.

    Authenticiteit:

    de oorspronkelijke inhoud, structuur en vorm van een bericht;

  • 16.

    Verwerken van persoonsgegevens:

    elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen,structureren, bewaren of opslaan, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

  • 17.

    Verantwoordelijke:

    het college, zijnde het bestuursorgaan dat het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; Op basis van de gemeentelijke mandaatregeling zijn bevoegdheden onder voorwaarden gemandateerd aan de (algemeen) directeur en hoofden van clusters en vervolgens ondergemandateerd aan teammanagers etc. Elke verantwoordelijke heeft een door middel van de organisatiestructuur afgebakend verantwoordelijkheidsgebied;

  • 18.

    Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen:

    een doen of nalaten in strijd met dit PeGREC of andere wet- en regelgeving of een inbreuk op een recht.

  • 19.

    Formele berichten:

    • a.

      Berichten waarvan de inhoud (rechts)gevolgen heeft voor de afzender en/of geadresseerde gemeentelijke sector/afdeling;

    • b.

      Berichten waarvan de inhoud een bewijs- of verantwoordingsfunctie heeft of kan krijgen of op andere wijze voor langere tijd van belang kan blijven voor de organisatie;

    • c.

      Berichten waarvan de inhoud van belang is voor een juiste interpretatie van andere gegevens.

  • 20.

    Informele berichten:

    • a.

      Berichten waarbij de afzender of geadresseerde aan de inhoud geen rechten of plichten kunnen ontlenen;

    • b.

      Berichten, uitsluitend gericht aan en bedoeld voor de geadresseerde persoon of personen;

    • c.

      Berichten met een zeer kortstondige betekenis: na kennisname van de inhoud vervalt het belang.

  • 21.

    Team A&D:

    technisch beheerder van de elektronische informatiesystemen.  

Artikel 2 Reikwijdte

 

Lid 1

 

Het PeGREC is van toepassing op het verwerken van informatie en berichten door middel van elektronische communicatiemiddelen. Het geeft de wijze aan waarop in de gemeente wordt omgegaan met elektronische communicatiemiddelen en omvat regels ten aanzien van verantwoord gebruik hiervan en de controle daarop. Tevens regelt het de verwerking van persoonsgegevens binnen de wettelijke kaders.

 

Lid 2

 

Het PeGREC geldt voor alle medewerkers.

 

Lid 3

 

Het PeGREC regelt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder elektronisch berichtenverkeer met gemeentelijke klanten kan plaatsvinden.

 

Artikel 3 Doeleinden

 

Het doel van dit reglement is om het informatie- en berichtenverkeer dat via elektronische communicatiemiddelen verloopt, onder dezelfde waarborgen te laten plaatsvinden als het gewoon briefverkeer. Enkele aspecten hebben daarbij speciale aandacht, te weten: de registratie van informatie en berichten; de privacybescherming met betrekking tot persoonsgegevens; de gegevensbeveiliging.

Met betrekking tot de privacybescherming van persoonsgegevens bij gebruik van elektronische communicatiemiddelen bestaan de volgende subdoelen:

  • a.

    het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen;

  • b.

    het voorkomen van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen;

  • c.

    het beveiligen van het systeem en het netwerk;   

Hoofdstuk 2 Verantwoordelijkheden en beheer

 

Artikel 4 Verantwoordelijkheden en beheer

 

Lid 1

 

De verantwoordelijken dragen binnen zijn werkgebied zorg voor een adequate bekendmaking van de strekking van dit PeGREC bij medewerkers en klanten en tevens voor de organisatie van de werkprocessen, zodat het informatie- en berichtenverkeer via elektronische communicatiemiddelen binnen de wettelijke kaders kan worden gerealiseerd.

 

Lid 2

 

De verantwoordelijken waarborgen de authenticiteit van de formele berichten, die via elektronische communicatiemiddelen binnenkomen en dragen zorg voor registratie en archivering.

 

Lid 3

 

Door de verantwoordelijken worden de nodige maatregelen getroffen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

 

Lid 4

 

Door de verantwoordelijken worden passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer gelegd om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.

 

Lid 5

 

Door de verantwoordelijken worden één of meerdere systeembeheerders binnen het team A&D aangewezen die belast zijn met het beheer van het (de) bestand(en). Deze systeembeheerders zijn, op grond van artikel 125a, derde lid, Ambtenarenwet, verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennisnemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

   

Hoofdstuk 3 Gebruik elektronische communicatiemiddelen

 

Artikel 5 Gebruik elektronische communicatiemiddelen door klanten

 

Lid 1

 

Klanten kunnen via elektronische communicatiemiddelen diensten afnemen en informatie uitwisselen met de gemeente.

 

Lid 2

 

De Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, onderdeel van de Algemene wet bestuursrecht, regelt de voorwaarden voor onder andere het e-mailberichtenverkeer tussen klanten en de gemeente en tussen bestuursorganen onderling.

 

Lid 3

 

Elektronische informatie en berichten die vallen onder de werking van de Wob, dienen overeenkomstig de intenties van deze wet te worden behandeld. Interne instructies waarborgen een correcte toepassing.

 

Lid 4

 

Het College beslist in algemene zin welke categorieën van informatiediensten via welke elektronische communicatiemiddelen worden toegelaten en welke niet. Met het oog op het waarborgen van betrouwbaarheid en kwaliteit van de dienstverlening en gelet op de voortschrijdende mogelijkheden van elektronische dienstverlening zal het College op de geëigende momenten de grenzen afbakenen dan wel verplaatsen.

 

Artikel 6 Gebruik elektronische communicatiemiddelen door medewerkers

 

Lid 1

 

Medewerkers gebruiken de elektronische communicatiemiddelen primair voor het uitvoeren van de aan hen door de gemeente opgedragen taken. Dit PeGREC biedt de regels, waarbinnen medewerkers gebruik van de elektronische communicatiemiddelen kunnen maken, met inachtneming van de wettelijke voorschriften (AVG, Wbp, Webv, Wob, Who).

 

Lid 2

 

Het is medewerkers niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten, GSM 's en met name voor SMS en chat- of berichtenprogramma’s kettingbrieven te versturen of pornografisch materiaal te versturen of op te vragen, dan wel aanstootgevende, beledigende, dreigende, lasterlijke, seksueel intimiderende, onzedelijke, racistische of discriminerende opmerkingen te maken. Het versturen van kwetsende en lasterlijke e-mails onder een gefingeerde naam, evenals het op zijn werkplek in zijn computerbestanden voorhanden hebben van pornografisch materiaal en deze bestanden regelmatig doorsturen naar personen binnen en buiten de gemeente, valt onder het begrip plichtsverzuim in de zin van hoofdstuk 16 van de Arbeidsvoorwaardenregeling en kan leiden tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Ten aanzien van overige personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verrichten bestaat de mogelijkheid tot verbreking van de werkrelatie. Evenmin is het toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten illegale software te verzenden of op te vragen dan wel bestanden zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) te verzenden of op te vragen waarvan men redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn .

 

Lid 3

 

Het is medewerkers niet toegestaan met behulp van de internetfaciliteiten bewust internetsites te bezoeken die pornografisch, dan wel racistisch materiaal bevatten of die naar algemeen maatschappelijke maatstaven als dreigend, lasterlijk, beledigend, aanstootgevend, (seksueel) intimiderend, onzedelijk of oneervol worden beschouwd, mee te doen in chat-sessies, on line te gokken, illegale software te downloaden dan wel zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) bestanden te downloaden waarvan medewerker redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

 

Lid 4

 

Zonder voorafgaande toestemming van de algemeen directeur is het niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten een elektronisch bericht aan alle of vrijwel alle medewerkers van de gemeente tegelijkertijd te versturen.

 

Lid 5

 

Indien medewerkers met gebruik van de internetfaciliteiten handelingen verrichten die als e-mailtoepassingen zijn te kwalificeren, dan zijn de bepalingen van het derde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

 

Lid 6

 

Het is medewerkers niet toegestaan met behulp van de telefoonfaciliteiten pornografische teksten te verspreiden of af te luisteren, dan wel aanstootgevende, beledigende, dreigende, lasterlijke, seksueel intimiderende, onzedelijke, racistische of discriminerende opmerkingen te maken.

 

Lid 7

 

Medewerkers zullen bij het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen de nodige zorgvuldigheid betrachten en de integriteit en goede naam van de gemeente waarborgen.

 

Hoofdstuk 4 Controle, bewaring en verwijdering van gegevens

 

Artikel 7 Controledoeleinden

 

Controle door de verantwoordelijke op het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen vindt slechts plaats in het kader van de in artikel 3 genoemde doeleinden. Deze doeleinden stellen beperkingen aan de omvang en wijze van controle.

  • 1.

    Controle ter verkrijging van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt beperkt tot de verkeersgegevens (tijd, hoeveelheid, omvang en dergelijke).

  • 2.

    Controle ter voorkoming van onvolledige en onjuiste registratie en archivering van elektronische informatie en berichten.

  • 3.

    Controle ter voorkoming van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt zo beperkt mogelijk gehouden, in die zin dat deze in redelijke verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt aangewend. Bovendien vindt de controle in beginsel geanonimiseerd en slechts steekproefsgewijs plaats.

  • 4.

    Controle in het kader van het beveiligen van het systeem en het netwerk voor het tegengaan van virussen en andere schadelijke programma’s vindt op geautomatiseerde wijze plaats.  

Artikel 8 Controle in relatie tot privacybescherming

 

Lid 1

 

Controle vindt, met het oog op privacybescherming, in eerste instantie plaats op het niveau van getotaliseerde gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele personen. Indien een medewerker of een groep medewerkers wordt verdacht van het overtreden van regels, kan gedurende een vastgestelde (korte) periode gerichte controle plaatsvinden zonder aankondiging daarvan.

 

Lid 2

 

Controle beperkt zich in principe tot verkeersgegevens van het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen. Alleen bij zwaarwegende redenen vindt er controle op de inhoud plaats.

 

Lid 3

 

Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt zo veel mogelijk softwarematig onmogelijk gemaakt.

 

Lid 4

 

Indien geconstateerd wordt dat een medewerker dit PeGREC overtreedt, dan wordt de betrokken medewerker zo spoedig mogelijk hierop aangesproken door zijn leidinggevende.

 

Lid 5

 

Het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen door Raadsleden, Collegeleden, Burgerraadsleden, Griffier, Directieleden, OR-leden, GO-leden en de bedrijfsarts is in beginsel uitgesloten van controle op inhoud. Ook groepsadressen zoals politieke partijen, griffiemedewerkers, Directiesecretariaat, OR secretariaat, de Arbo-instantie, etc. zijn uitgesloten van controle op inhoud. Dit geldt niet voor de controle op het gebruik van het elektronische verkeer.

 

Lid 6

 

Op het gestelde in het vorige lid (art. 8, lid 5) wordt een uitzondering gemaakt voor de burgemeester met betrekking tot de overige collegeleden en raadsleden, alsmede de griffier, en voor de algemeen directeur met betrekking tot directieleden, OR-leden, GO-leden en de bedrijfsarts. De burgemeester, de algemeen directeur en de griffier kunnen om hen moverende redenen een onderzoek instellen naar het inhoudelijk gebruik van elektronische communicatiemiddelen door personen binnen hun hiervoor aangegeven doelgroep. De betrokkene zal vooraf in kennis worden gesteld van een onderzoek.

 

Lid 7

 

Een systeembeheerder van elektronische informatiesystemen binnen het team A&D wordt belast met de controle. Een van zijn controletaken omvat het maandelijks aanleveren van een lijst met alle bezochte internetsites over de afgelopen maand aan het verantwoordelijke Directielid. Deze kan opdracht geven tot nader onderzoek, met in kennis stelling van de betrokkene

 

Artikel 9 Bewaring en verwijdering

 

Lid 1

 

E-mails vallen volgens de Archiefwet 1995 onder de noemer archiefbescheiden. Daarom moeten formele berichten altijd worden aangeboden ter archivering.

 

Lid 2

 

De medewerker die de organisatie verlaat, ondertekent een afstandsverklaring, waarin deze verklaart dat aan het gestelde in het vorige lid is voldaan en dat hij afstand doet van zijn Exchange-account voor vernietiging dan wel zijn Exchange-account openstelt voor zijn direct leidinggevende om daarover te beschikken.

 

Lid 3

 

Persoonsgegevens, gerelateerd aan de elektronische communicatiemiddelen, worden maximaal zes maanden bewaard. Gegevens die ouder zijn dan zes maanden worden automatisch verwijderd, tenzij er bijzondere redenen zijn, bijvoorbeeld een zwaarwegend vermoeden van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen, om de gegevens langer te bewaren. Dat moet dan expliciet kunnen worden gemaakt en worden gemeld aan het AP (Autoriteit  Persoonsgegevens).

 

Lid 4

 

Indien de systeembeheerder om technische redenen persoonsgegevens, gerelateerd aan de elektronische communicatiemiddelen, niet kan verwijderen, wordt onder verwijderen verstaan het niet meer verstrekken van deze gegevens voor de in artikel 3 geformuleerde doeleinden.

  

Hoofdstuk 5 Rechten van medewerker: verbeteren, aanvullen, verwijderen of afschermen persoonsgegevens

 

Artikel 10 Rechten van de medewerker

 

Lid 1

 

De werkgever heeft de plicht de persoonsgegevens te beschermen. De werkgever vraagt de persoonlijke instemming van de medewerker, indien hij voornemens is zijn persoonsgege-vens voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor deze eerder beschikbaar zijn gesteld.

 

Lid 2

 

Aan de medewerker, die daarom aan de verantwoordelijke verzoekt, wordt een overzicht verschaft van de hem betreffende elektronische persoonsgegevens die worden verwerkt.

 

Lid 3

 

De medewerker kan de verantwoordelijke verzoeken zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

 

Lid 4

 

De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het in het tweede lid genoemde verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. Een beslissing op een verzoek geldt als een besluit in de zin van artikel 1:3, Algemene wet bestuursrecht.

 

Lid 5

 

De verantwoordelijke draagt er zorg voor dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

 

Hoofdstuk 6 Sancties, onvoorziene omstandigheden, openbaarmaking, inwerkingtreding, evaluatie en slotbepaling

 

Artikel 11 Sancties

 

Lid 1

 

Overtreding van dit PeGREC kan voor werknemers in dienst van de gemeente resulteren in disciplinaire maatregelen als bedoeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente.

 

Lid 2

 

Indien de aard van het vergrijp daartoe aanleiding geeft zal justitie worden ingeschakeld.

 

Lid 3

 

Overtreding van dit PeGREC kan voor personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband, resulteren in maatregelen waardoor deze personen, al dan niet tijdelijk, geen beschikking meer hebben over (een deel van) de elektronische communicatiemiddelen.

 

Artikel 12 Onvoorziene omstandigheden

 

In gevallen waarin dit PeGREC niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van dit PeGREC, beslist het College.

 

Artikel 13 Openbaarmaking, inwerkingtreding en evaluatie

 

Lid 1

 

De strekking van dit PeGREC wordt op duidelijke wijze aan klanten kenbaar gemaakt.

 

Lid 2

 

E-mailberichten worden als informatiedragers beschouwd en dus als documenten ingevolge de Wob en Who.

 

Lid 3

 

Dit PeGREC wordt verstrekt of ter beschikking gesteld aan alle medewerkers die, direct of indirect, de beschikking krijgen over elektronische communicatiemiddelen.

 

Lid 4

 

Dit PeGREC treedt in werking op 1 mei 2018.

 

Lid 5

 Dit PeGREC wordt tweejaarlijks geëvalueerd door de verantwoordelijke en de ondernemingsraad.

Regeling vergoeding bij gebruik eigen vervoermiddelen

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Gebruik eigen auto

  • Artikel 2 Gebruik eigen auto

  • Artikel 3 Gebruik eigen auto

  • Artikel 4 Gebruik andere vervoermiddelen

  • Artikel 5 Gebruik andere vervoersmiddelen

  • Artikel 6 Vergoeding op basis van declaratie

  • Artikel 7 Slotbepaling

Artikel 1 Gebruik eigen auto

De in deze regeling bedoelde autokostenvergoeding geldt voor gebruik van de auto voor ritten binnen een straal van 60 kilometer van de standplaats. Buiten dit rayon dient de ambtenaar in principe van openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 2 Gebruik eigen auto

Lid 1

Aan de ambtenaar wordt voor het gebruik van de eigen auto bij de vervulling van de functie een vergoeding toegekend als dit gebruik in het belang van de dienst wordt geacht.

Lid 2

Het gebruik wordt in het belang van de dienst geacht als het uit een oogpunt van algemene bedrijfsvoering doelmatig is. Hieronder wordt niet gerekend het gebruik van de eigen auto voor het woon- en werkverkeer, ook niet als werkzaamheden buiten normale werktijden extra ritten noodzakelijk maken.

Lid 3

Voor het gebruik van de eigen auto voor dienstdoeleinden wordt een vergoeding toegekend in de vorm van een bedrag per afgelegde kilometer.

Lid 4

De vergoeding als bedoeld in dit artikel wordt toegekend voorzover het bevoegd gezag ten aanzien van het gebruik verklaart dat het aantal gereden kilometers in het belang van de dienst is geschied.

Artikel 3 Gebruik eigen auto

Het bedrag van de autokostenvergoeding komt overeen met het bedrag dat wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Reisregeling binnenland.

Artikel 4 Gebruik andere vervoermiddelen

Wanneer de ambtenaar bij de vervulling van zijn functie een ander eigen vervoermiddel gebruikt dan de eigen auto ontvangt hij daarvoor een vergoeding per afgelegde kilometer. Onder “gebruik van de functie” valt niet het afleggen van de afstand woon-werkverkeer, ook niet als werkzaamheden buiten normale werktijden extra ritten noodzakelijk maken.

Artikel 5 Gebruik andere vervoersmiddelen

Het bedrag van de vergoeding als bedoeld in artikel 4 komt overeen met de bedragen die genoemd worden in

  • -

    artikel 2, tweede lid, van de Reisregeling binnenland bij gebruik van een bromfiets;

  • -

    artikel 4 van die regeling bij gebruik van een fiets (vermeerderd met de eventuele kosten van stalling).

Artikel 6 Vergoeding op basis van declaratie

Lid 1

De uitbetaling van de in deze regeling genoemde vergoedingen gebeurt maandelijks op basis van een door de ambtenaar opgemaakte declaratie. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

Lid 2

Per kalendermaand wordt een afzonderlijke declaratie opgemaakt.

Lid 3

Declaraties worden door tussenkomst van het diensthoofd ter uitbetaling aangeleverd bij de Personeel- en Salarisadministratie. Dit moet gebeuren binnen een maand na afloop van de maand waarop de kosten betrekking hebben

Artikel 7 Slotbepaling

Lid 1

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand waarin zij wordt vastgesteld.

Lid 2

Zij heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007.

Lid 3

Met ingang van die datum wordt de Regeling Autokostenvergoeding gemeente Sittard-Geleen ingetrokken

Instructie reis- en verblijfkosten in het kader van studiecontract POP

Inleiding

De afspraken die in het kader van de Persoonlijke Ontwikkelingsplannen tussen leidinggevenden en medewerkers over te volgen opleidingen worden gemaakt, behelzen dat de te maken kosten voor rekening van de gemeente komen. Dit staat geregeld in het vierde lid van artikel 17:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van onze gemeente. Voor wat betreft de kosten van de overeengekomen opleiding is het vaak helder waaruit die kosten bestaan. Ten aanzien van de met het volgen van de opleiding verband houdende reis- en verblijfkosten kan onduidelijkheid ontstaan, indien daarover niet van tevoren specifieke afspraken worden gemaakt. Het gaat hierbij om maatwerk (zie hiervoor onderste tekstblok) of anders gezegd: redelijkerwijs in verband met de te volgen opleiding te maken extra kosten. Met extra kosten worden in dit verband kosten bedoeld die uitgaan boven uitgaven waarvan het als normaal mag worden aangenomen dat deze tijdens reguliere werkdagen voor eigen rekening worden gemaakt.

Reis- en verblijfkosten

Als het gaat om afspraken over te maken reis- en verblijfkosten kunnen de regels volgens het Reisbesluit van deze gemeente als kader worden gebruikt voor de maximaal overeen te komen vergoedingen. Dit houdt in dat, afhankelijk van de omstandigheden, afspraken gemaakt moeten kunnen worden die op een redelijke wijze voorzien in tegemoetkoming van de extra kosten verband houdend met het volgen van de opleiding. Het plafond voor deze afspraken wordt dus gevormd door de bepalingen in het lokale reisbesluit. Het tijdig maken van afspraken in dit opzicht voorkomt onduidelijkheid en eventueel onenigheid over de uiteindelijk te declareren kosten.

Maatwerk/redelijkheid

Maatwerk betekent dat bijvoorbeeld een wekelijkse treinreis naar Roermond gedurende een cursusjaar niet persé in de eerste klasse hoeft plaats te vinden. Een gezamenlijke reis met enkele collega’s naar een bepaald seminar of symposium vraagt misschien wel om de relatieve rust van een eerste klasse coupé. Indien het verblijf bij het opleidingsinstituut inhoudt, dat een meegenomen lunchpakket voor voldoende “overbrugging” zorgt totdat na thuiskomst op een redelijk tijdstip nog een warme maaltijd genoten kan worden, dan onderscheidt zich de situatie niet wezenlijk van een normale werkdag. De vraag of hier dan sprake is van extra kosten in verband met het volgen van een studie, zou in dit geval negatief beantwoord moeten worden. In bepaalde gevallen zou bezien kunnen worden of de dagcomponent aangesproken zou moeten worden voor het maken van kosten voor een kopje koffie op het perron of in de trein. Al met al is het de bedoeling dat op een verantwoorde wijze met de kosten van de gemeente wordt omgegaan. Extra bevoordeling van de medewerker is niet aan de orde; van de andere kant hoeft betrokkene met een reële, zakelijke opstelling er niet bij in te schieten.

Richtlijn voor het gebruik van social media

Inhoudsopgave

  • Social media?

  • Social media voor de gemeente Sittard-Geleen

  • Social media voor jou als ambtenaar

  • Privé versus zakelijk

  • Basisregels

  • Do's

  • Don'ts

  • Eenvoudig

  • Bronnen

De gemeente Sittard-Geleen zijn we met elkaar. Elke medewerker is een ambassadeur voor de reputatie en uitstraling van de gemeente Sittard-Geleen. Ook op social media. Deze richtlijn gaat in op de mogelijkheden en verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken. Met deze richtlijn willen we je helpen social media optimaal te benutten en minder aangename ervaringen te voorkomen, voor jezelf en voor de organisatie. Deze richtlijn heeft betrekking op jouw activiteiten op social media, of je deze nu doet als ambtenaar of in je vrije tijd.

De richtlijn geldt als een aanvulling en verbijzondering van de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Sittard-Geleen en het Privacy- en gebruiksreglement voor electronische communicatiemiddelen. Dit document is niet bedoeld als een handleiding voor collega’s die officiële communicatiekanalen van de gemeente Sittard-Geleen beheren

Social media?

Social media zijn online middelen en technieken waarbij mensen doorlopend in contact kunnen staan met elkaar en zelf de inhoud verzorgen. Er is sprake van interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling. Social media zijn uiterst geschikt om informatie uit te wisselen, nieuws te verspreiden, kennis te delen, de mening van een specifieke doelgroep te peilen en te discussiëren over de meest uiteenlopende onderwerpen. Dat kan bijvoorbeeld via online netwerken (Hyves, Facebook, Linkedin), microblogs (Twitter), websites om bestanden en locaties te delen (YouTube, Flickr, Slideshare, Foursquare), online encyclopedieën en databanken (Wikipedia) en blogs. Door de toename van mobiel internet zijn mensen ook onderweg doorlopend met elkaar verbonden. Informatie en nieuws is altijd en overal beschikbaar.

Social media voor de gemeente Sittard-Geleen

Sittard-Geleen is als organisatie actief op verschillende social media kanalen. Dit is externe communicatie en valt onder de verantwoordelijkheid van het team Communicatie. Social media bieden de organisatie de mogelijkheid om met burgers, bedrijven, belanghebbenden en de directe omgeving te communiceren over bijvoorbeeld:

  • -

    werkzaamheden

  • -

    beleid

  • -

    nieuws en actualiteiten

  • -

    rampen en calamiteiten.

Ook zetten we social media in om te monitoren wat over de organisatie wordt gezegd zodat we daar eventueel op kunnen reageren en om inhoudelijke geloofwaardigheid en autoriteit op te bouwen.

Social media voor jou als ambtenaar

Social media gebruik je als ambtenaar op verschillende manieren en om verschillende redenen:

  • -

    Om een professioneel netwerk op te bouwen – je leven is in feite een optelsom van je professionele en persoonlijke netwerken;

  • -

    Ter bevordering van communicatie (net als mobiele telefoons en e-mail);

  • -

    Om informatie uit te wisselen, kennis te delen, een specifieke doelgroep te monitoren of volgen en te discussiëren over onderwerpen die voor jou als ambtenaar en voor ons als gemeente interessant zijn. Kennis, ideeën en ervaringen van anderen kunnen voor ons bijvoorbeeld een belangrijke bron van informatie zijn bij het maken van nieuw beleid. Door meer inzicht te krijgen in de sentimenten en standpunten van burgers en deskundigen kunnen we beleid maken met een breed draagvlak.

Privé versus zakelijk

Deze richtlijn heeft betrekking op jouw activiteiten op social media, of je deze nu doet als ambtenaar of in je vrije tijd. Wat je buiten werktijd doet, is in principe je eigen zaak. Je bent echter te allen tijde ambtenaar bij de gemeente Sittard-Geleen. Op zich is het positief dat mensen social media gebruiken om mondiger te worden. Soms heeft dit echter onvoorziene en onbedoelde gevolgen. Bij de inzet van social media moet je je realiseren dat de hele wereld mee leest en bepaalde uitspraken dus tegen je gebruikt kunnen worden. Of tegen de organisatie. Wat je privé op bijvoorbeeld Facebook zet, is voor iedereen eenvoudig traceerbaar en te koppelen aan datgene wat je namens de gemeente doet. Ben je daarvan bewust.

Basisregels

Omdat de scheidslijn tussen privé en zakelijk gebruik van social media niet altijd even duidelijk is, gelden een aantal basisregels die houvast bieden.

  • -

    Je bent zelf verantwoordelijk voor de inhoud die je publiceert op social media.

  • -

    Je bent je steeds scherp bewust van de status van de informatie die je wilt delen. Iedereen leest mee, dus plaats geen berichten met werkgerelateerde informatie die vertrouwelijk is of waartoe je niet bevoegd bent over te communiceren. Ga af op je inschattingsvermogen en gezond verstand. Twijfel je, plaats dan geen bericht.

  • -

    Realiseer je dat je als medewerker tevens ambassadeur van je werkgever bent, vergelijk je aanwezigheid op social media met het aanwezig zijn op een feestje waar je collega’s, vrienden, je baas en je klanten ook zijn. Vraag je je af of je bijdrage wel of niet kan? Bedenk dan of je je op je gemak zou voelen als jouw bijdrage de volgende dag in de krant staat.

  • -

    Let op wat je zegt: op internet is alles (wereldwijd) in eeuwigheid terug te vinden.

  • -

    Als ambtenaar bij de gemeente Sittard-Geleen ben je zorgvuldig en betrouwbaar, maar vooral positief, inspirerend en respectvol in je omgang met anderen. Ook op internet.

Do's

  • -

    Gebruik een je eigen naam als accountnaam en gebruik een privé foto om je profiel een gezicht te geven.

  • -

    Plaats berichten uit eigen naam en gebruik de ik-vorm. Maak duidelijk wat je functie is binnen de gemeente Sittard-Geleen.

  • -

    Vermeld gerust in je biografie wat je interesses zijn.

  • -

    Participeer en discussieer gerust mee op sociale netwerken over de laatste ontwikkelingen op jouw vakgebied en expertise. Plaats je een reactie zonder dat je zelf inhoudelijk de expert op dat gebied bent, dan zeg je dat er duidelijk bij.

  • -

    Gebruik je gezonde verstand, wees eerlijk en correct.

  • -

    Geef vergissingen toe en biedt zo nodig je verontschuldigingen aan.

  • -

    Respecteer copyright, auteursrechten, merkrechten, publiciteitsrechten en andere rechten. Gebruik geen materiaal van anderen zonder toestemming. Maak eventuele bronnen kenbaar.

  • -

    Controleer reacties op berichten die je plaatst en zorg ervoor dat ze net zo respectvol zijn als jouw eigen bijdrage. Je mag mensen daar op een correcte manier op aanspreken.

  • -

    Voor social media gelden dezelfde regels op het gebied van voorlichting en woordvoering als voor traditionele media (krant, regionale omroep etc.). Vraag je dus altijd af of je bevoegd bent om op een bepaald bericht te reageren of niet. Twijfel je, overleg dan met je communicatieadviseur of er gereageerd moet worden en zo ja, wie dit doet.

  • -

    Je bent niet alleen een ambassadeur van onze organisatie, maar hebt ook een belangrijke signalerende functie. Kom je binnen je sociale netwerken complimenten of kritiek tegen over onze organisatie of over projecten waarin we participeren, geef dit dan door aan het team Communicatie. Reageer bij voorkeur niet zelf op kritische berichten.

  • -

    Ga verstandig om met je privacy.

  • -

    Vertel je verhaal kort en krachtig, waarbij je je verplaatst in de lezer die graag wil weten ’wat betekent dit voor mij?’

  • -

    Reacties op internet moeten vaak kort zijn, maar ‘kort’ betekent soms ook: ‘kort door de bocht’. Lukt het niet om je punt goed duidelijk te maken in het maximale aantal karakters dat je reactie mag bevatten (bij Twitter zijn dat 140 tekens), maak dan een link aan naar een plek waar je je reactie wel genuanceerd en in de juiste context kunt plaatsen.

  • -

    Accounts voor projecten (bijvoorbeeld een participatieproject of beleidsontwikkeling) kunnen alleen geopend worden in overleg met je communicatieadviseur. Wil je zo’n account openen? Neem dan contact op met je communicatieadviseur. Bedenk van tevoren welk doel je voor ogen hebt, wie je doelgroep is en op welke manier je je doel denkt te bereiken.

  • -

    Documenteer je bijdragen en leg vast wat je online hebt gepubliceerd, zodat daar achteraf geen misverstanden over kunnen ontstaan. Maak bijvoorbeeld een screenshot van je bijdrage.

  • -

    Ook al houd je werk en privé nog zo goed gescheiden, toch ligt vermenging tussen je ambtelijke en persoonlijke identiteit op de loer. Stel jezelf daarom steeds de vraag in welke hoedanigheid je optreedt. Natuurlijk heb je de vrijheid om als maatschappelijk of politiek geëngageerde burger op internet te gaan, maar doe dat dan nadrukkelijk op persoonlijke titel. Realiseer je bovendien dat juist op het snijvlak van werk en privé de grootste kwetsbaarheden liggen.

Don'ts

  • -

    Geef (ook in je privé-uitingen) geen voeding aan roddels en discussies over de organisatie.

  • -

    Iedereen heeft recht op vrije meningsuiting. Dat geldt ook voor jou, dus je mag best kritisch zijn. Maar je doet als ambtenaar geen uitlatingen die je eigen functioneren of dat van de gemeente Sittard-Geleen kunnen schaden.

  • -

    Doe geen toezeggingen die je niet kunt waarmaken. Zorg ervoor dat wat je zegt juist is en niet kan leiden tot juridische claims.

  • -

    Reageer nooit op juridische kwesties of crisissituaties, maar sein direct je leidinggevende in.

  • -

    Gebruik niet de naam of het logo van de gemeente in je profielnaam en -foto. Daar hebben we officiële accounts voor.

  • -

    Verspreid geen interne informatie.

  • -

    Plaats geen (verdekte) marketingboodschappen of spam.

  • -

    Bedenk dat je lezers meteen ook je (potentiële) relaties of (potentiële) collega’s kunnen zijn. Je publiceert dus niets dat hen van de gemeente Sittard-Geleen kan vervreemden.

  • -

    Vermijd ironie: dit stijlmiddel werkt niet in zakelijke berichten.

  • -

    Maak geen nepaccounts of aliassen aan.

Eenvoudig

Eigenlijk is het heel eenvoudig, de normale regels blijven natuurlijk gewoon gelden. Er is geen wezenlijk verschil tussen de fysieke en virtuele wereld, dus de rechten en plichten die de basis vormen voor ‘goed ambtenaarschap’ gelden ook online. Wat je ook doet op internet: integriteit, zorgvuldigheid en nauwkeurigheid staan voorop, zoals je dat ook gewend bent in je offline contacten. Als je je gezonde verstand gebruikt, kom je al een heel eind.Toch kan het geen kwaad om de regels nog eens na te lezen: op intranet (zoekwoorden ‘gedragscode’ en ‘pegrec’) vind je meer over integriteit en de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Sittard-Geleen.

En tot slot: laat je niet afschrikken door deze spelregels, want de voordelen van social media zijn vele malen groter dan de nadelen, dus maak daar zeker gebruik van!

Bronnen

  • -

    Uitgangspunten online communicatie rijksambtenaren, juni 2010

  • -

    Handreiking Ambtenaar 2.0

  • -

    'Spelregels voor het gebruik van sociale media', Provincie Limburg

  • -

    Wikipedia

  • -

    Communicatienota gemeente Heemstede

  • -

    Richtlijnen voor het gebruik van social media bij Heijmans

  • -

    Gedragsregels Social Media, Gemeente Haarlem

  • -

    TNT Richtlijnen voor het gebruik van sociale media

  • -

    Twitteren op je werk, Huib Koeleman

Zie ook op intranet:

  • -

    Pegrec

  • -

    Gedragscode

  • -

    Persprotocol

Sociaal statuut

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • Uitgangspunten

  • Organisatiewijziging en medezeggenschap

  • Sociaal plan

  • Herplaatsing of mens volgt werk

  • De verantwoordelijkheid van het management

  • De verantwoordelijkheid van het bestuur

  • De verantwoordelijkheid van de medewerker

  • De keuze

  • Organisatiewijzigingen en de oudere medewerker

  • Arbeidsvoorwaarden

  • Geschillen

  • Bijlage 1

  • Bijlage 2

Inleiding

De gemeente Sittard-Geleen wil een vraaggerichte, flexibele en professionele organisatie zijn. Dat betekent, dat zij met “de blik naar buiten” steeds weer in staat moet zijn zich aan te passen aan de wijzigende vraag en maatschappelijke omstandigheden. Zij moet de producten leveren, die de inwoners verlangen en waar de stad en de verschillende wijken behoefte aan hebben. Zo’n organisatie is voortdurend in beweging. Meestal verloopt dat proces van organisatieontwikkeling geleidelijk, maar af en toe is de stap die gezet moet worden dermate ingrijpend, dat de verandering het karakter krijgt van een reorganisatie.    Het gemeentebestuur verwacht van zijn medewerkers * , dat zij bereid zijn in die voortdurende verandering mee te gaan. Dat vraagt om een tegenprestatie in de vorm van een personeelsbeleid, dat medewerkers uitnodigt hun capaciteiten en talenten optimaal in te zetten als bijdrage aan de dienstverlening door de gemeente. Het gemeentebestuur en de werknemersorganisaties die vertegenwoordigd zijn in de Commissie voor Georganiseerd Overleg zijn het erover eens, dat met het voeren van zo’n personeelsbeleid een goede basis wordt gelegd voor de manier, waarop de personele gevolgen van organisatiewijzigingen kunnen worden opgevangen en geregeld. Uitgaande van die gezamenlijke visie is een aantal uitgangspunten afgesproken, die gemeente en medewerkers een handvat én een houvast bieden als bij reorganisaties extra aandacht nodig is voor het in goede banen leiden van de personele belangen. Dit sociaal statuut is een weergave van de gezamenlijke opvattingen van gemeentebestuur * en de werknemersorganisaties, die vertegenwoordigd zijn in de Commissie voor Georganiseerd Overleg.  Die opvattingen zijn geformuleerd op basis van het inzicht, dat in een organisatiewijziging een uitnodiging besloten ligt en dat het beleid van het gemeentebestuur erop gericht moet zijn om medewerkers te stimuleren optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die in deze uitnodiging besloten ligt. Daarbij heeft een sociaal statuut ook de functie van het wegnemen van de bedreiging, die medewerkers kunnen ervaren op het moment waarop zij er niet gerust op zijn, dat hun verworven zekerheden behouden blijven.Het sociaal statuut heeft het karakter van een algemene leidraad. In voorkomende gevallen worden in een sociaal plan nadere en/of aanvullende afspraken vastgelegd over de manier, waarop een regeling wordt getroffen voor de personele gevolgen van een reorganisatie, alsmede – voor zover nodig – ter waarborging van de rechten van individuele medewerkers en van de zorgvuldigheid in de procedure.

Uitgangspunten

  • 1

    Openheid en vertrouwen

    • -

      De gemeente communiceert in alle openheid en in een vroeg stadium over reorganisaties en de personele gevolgen, die zij kunnen hebben.

    • -

      Communiceren in een vroeg stadium wil zeggen: op een moment waarop de zaak nog open ligt; doelen, uitgangspunten en randvoorwaarden nog niet scherp zijn afgebakend; consequenties nog niet tot in finesses zijn te overzien.

    • -

      Over en weer mag er geen twijfel over bestaan, dat de gevolgen van een reorganisatie worden geregeld binnen de kaders van de gemaakte afspraken.

    • -

      Qua aanpak, werkwijze en procedure worden de normale spelregels van fair play in acht genomen.

  • 2

    Medewerkers en organisatie zijn goede partners van elkaar

    • -

      Medewerkers voelen zich prettig in de organisatie waarin zij werken.

    • -

      De organisatie moet gelukkig zijn met haar medewerkers en is er gebaat bij wanneer die hun talenten voor de organisatie willen inzetten.

    • -

      Organisatie en medewerkers zijn trots op elkaar.

  • 3

    Werkgelegenheid

    • -

      Het beleid van de gemeente is erop gericht te voorkomen, dat er voor medewerkers in de gewijzigde organisatie geen plek meer is.

  • 4

    De medewerker moet in de gewijzigde organisatie terechtkomen op een plek, die recht doet aan zijn ambities en talenten

    • -

      De doelstelling is: de juiste persoon op de juiste plaats.

    • -

      Elke medewerker komt terecht op een plek, die recht doet aan zijn talenten en rekening wordt gehouden met zijn ambities.

    • -

      Tijdelijke onevenwichtigheden worden overbrugd met behulp van garanties, plaatsingen boven de sterkte, opdrachten tot ander werk etc.

  • 5

    Kwaliteit is uitgangspunt

    • -

      Het bouwen aan een professionele organisatie is een gezamenlijk belang.

    • -

      In het proces van bouwen aan een professionele organisatie nemen partijen (organisatie en medewerkers) elkaar serieus.

  • 6

    Maatwerk

    • -

      Bij reorganisaties worden de posities van medewerkers waar nodig opnieuw geregeld met inachtneming van de uitgangspunten, zoals die zijn geformuleerd in zowel dit sociaal statuut als de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen.

    • -

      Elke individuele probleemsituatie vraagt om een maatwerk€oplossing. Deze wordt primair intern gezocht.

    • -

      Het zoeken naar een interne oplossing wordt geen langdurig proces, waardoor medewerkers het gevoel krijgen “aan het lijntje te worden gehouden”.

    • -

      Maatwerkoplossingen vergen bijzondere zorgvuldigheid. Afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

    • -

      Voordat een maatwerkoplossing wordt geëffectueerd is helder wat de bedoeling is en wat de oplossing inhoudt (geen open einden op essentiële punten).

    • -

      Inherent aan maatwerk is, dat er geen sprake is van een precedentwerking.

  • 7

    Toekomstgericht

    • -

      De gemeente voert een beleid, waarbij organisatieontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling zoveel mogelijk hand in hand gaan.

    • -

      Voor dat beleid staat een arsenaal aan instrumenten en faciliteiten ter beschikking: opleiding, vorming, training, coaching, taakstructurering, mobiliteit, persoonsgebonden functie etc. De inzet van dit soort instrumenten gebeurt in een logische volgorde.

  • 8

    Sociaal statuut is vangnet

    • -

      De uitdaging ligt in het zoveel mogelijk op een “gewone” manier overeenstemming bereiken.

    • -

      Als werkgever en medewerker tot de conclusie komen, dat de wensen van de organisatie niet meer matchen met de ambities en talenten van de medewerker, of andersom, worden professionele ondersteuning en faciliteiten ingezet om het proces van het vinden van een oplossing elders te versnellen en de overstap te vergemakkelijken.

    • -

      Het sociaal statuut is een vangnet, waarvan de feitelijke betekenis eerst aan de orde komt als de inzet van andere beschikbare HRM-instrumenten geen oplossing oplevert.

  • 9

    Geen verlies van rechten

    • -

      Niemand ondervindt rechtspositioneel nadeel van een wijziging van de organisatie.

    • -

      Op individueel niveau waarborgt de gemeente de bestaande rechten en schriftelijk vastgelegde vooruitzichten.

Organisatiewijziging en medezeggenschap

Op 18 juli 2001 hebben het gemeentebestuur en de gekozen en vertegenwoordigende medezeggenschapsorganen een Convenant Medezeggenschap gekozen. Daarin ligt vast, dat de Ondernemingsraad (OR) als gekozen medezeggenschap mee vorm geeft aan de inrichting en optimalisering van de organisatie en de bedrijfsprocessen daarin. Ter uitvoering van dit convenant zal de OR vroegtijdig betrokken worden bij bijv. (voorgenomen) reorganisatieprocessen.

In het convenant is ten aanzien van het Georganiseerd Overleg (GO) als de vertegenwoordigende medezeggenschap vastgelegd, dat het GO bijeenkomt wanneer een van de partijen dat nodig vindt.

Uitgaande daarvan vervult het GO bij een organisatiewijziging de rol van overlegorgaan voor zover het betreft het nagaan of de bestaande rechtspositieregelingen en afspraken voldoende zijn om de te verwachten personele gevolgen van die wijziging goed te kunnen opvangen. Zo nodig worden in het GO aanvullende afspraken gemaakt. Deze  worden dan vastgelegd in een apart voor die reorganisatie opgesteld sociaal plan.

Sociaal plan

In een sociaal plan komen in ieder geval de volgende punten aan de orde:

  • -

    een beschrijving van de bestaande situatie voor wat betreft formatie (aantal fte’s en functies) en bezetting (leeftijd, opleidingsniveau etc.);

  • -

    de aanleiding en de doelstelling van de beoogde verandering;

  • -

    de te verwachten effecten van de beoogde verandering voor wat betreft formatie en personeel (opleidingsbehoefte etc.);

  • -

    een inventarisatie van de stand van zaken bij de toepasbaarheid van het HRM-instrumentarium;

  • -

    de eventueel op de bevindingen van die inventarisatie te baseren afspraken over het instellen, de rol en de werkwijze van een begeleidingsteam, toetsingscommissie of desgewenst een plaatsingsadviescommissie (met deelname uit medezeggenschapsorganen) als waarborg voor een zorgvuldige procedure, waartoe tenminste behoort het beoordelen of in een concrete individuele situatie op goede gronden een functieaanbod achterwege kan blijven;

  • -

    de eventueel gebleken behoefte aan bijzondere afspraken  ten aanzien van specifieke categorieën van medewerkers: flankerend beleid, met voldoende mogelijkheden om binnen dit kader maatwerk te leveren (bijv. een seniorenparagraaf);

  • -

    de budgettaire ruimte voor de uitvoering van mobiliteitsmaatregelen in de ruime zin van het woord.

De conclusies naar aanleiding van overleg in het GO worden meegenomen in het verzoek van de WOR-bestuurder aan de OR om advies uit te brengen over de beoogde organisatiewijziging (artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden).

Herplaatsing of mens volgt werk

Wanneer een besluit tot organisatiewijziging slechts voorziet in het onderbrengen van functies in een andere organisatorische ordening wordt de medewerker in die ordening een functie toegewezen op basis van het principe “mens volgt werk”.

Wanneer dat principe geen toepassing kan vinden komt de medewerker in beginsel in aanmerking voor een andere functie, die past binnen de criteria “de juiste man op de juiste plaats” en “herplaatsing is maatwerk”*. Het opdragen van zo’n functie gebeurt in goed overleg vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van management, bestuur én medewerker.

De verantwoordelijkheid van het management

De verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van een reorganisatie ligt in de lijnorganisatie. De betrokken managers nemen hierbij het voortouw. Dat geldt voor zowel de inhoudelijke verantwoordelijkheid als de procesverantwoordelijkheid. Soms is een organisatiewijziging echter zoveel omvattend, dat er een aparte projectgroep wordt geformeerd om te helpen de reorganisatie in goede banen te leiden.

Op het management rust de inspanningsverplichtng ervoor te zorgen, dat medewerkers in de gewijzigde organisatie terechtkomen op een plek, die recht doet aan hun ambities en talenten*. De doelstelling is immers: de juiste persoon op de juiste plaats.

Gemeentebestuur en werknemersorganisaties vinden het belangrijk, dat het management het reorganisatieproces stuurt vanuit een pro-actieve houding. Dat vergt o.a., dat  de manager zich steeds een goed beeld vormt van de kwaliteiten en de inzetbaarheid van zijn medewerkers.

Om dat te kunnen bereiken voert de manager geregeld en op een gestructureerde wijze zgn. M&M gesprekken met elke medewerker over:

  • -

    het functioneren in relatie tot de eisen die de functie stelt;

  • -

    te verwachten ontwikkelingen, die van invloed (kunnen) zijn op de functie;

  • -

    de gevolgen die deze ontwikkelingen (kunnen) hebben voor het verwachtingspatroon, waaraan de medewerker moet kunnen voldoen;

  • -

    de verwachtingen die de medewerker zelf heeft over de ontwikkeling van zijn loopbaan;

  • -

    de mogelijkheden die er binnen de eigen organisatie zijn, of binnen afzienbare tijd komen, om die verwachtingen waar te maken.

De afspraken die manager en medewerker* op basis van deze gesprekken met elkaar maken liggen aan de basis van een zgn. Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP).

Deze voorbereiding is uiteraard ook van groot belang voor de “ontvangende” manager. Die ziet zich voor de taak geplaatst om een samenwerkingsrelatie op te bouwen met voor hem nieuwe medewerkers. Hij moet er op kunnen vertrouwen, dat zijn collega-managers alle mogelijke medewerking verlenen, met name door duidelijke en tijdige overdracht van de tijdens de M&M gesprekken gemaakte en in POPs vastgelegde afspraken en in gang gezette acties. De nieuwe manager wordt het daarmee gemakkelijker gemaakt een team te formeren van medewerkers die voor hun taak berekend zijn, gemotiveerd en betrokken zijn en flexibel inzetbaar zijn. Op zijn beurt kan de nieuwe manager zijn teamleden vroegtijdig en op een natuurlijke, informele manier duidelijk maken wat er van hen wordt verwacht en welke speelruimte de medewerkers krijgen om een eigen invulling te geven aan hun functie.

De verantwoordelijkheid van het bestuur

Om management en medewerkers op de hiervoor geschetste manier met elkaar te kunnen laten omgaan stelt de gemeente Sittard-Geleen de middelen beschikbaar (geld en formatie),  die nodig zijn om een goed mobiliteitsbeleid te voeren. Dat beleid is erop gericht, medewerkers daar in te zetten waar zij het best tot hun recht komen.

De verantwoordelijkheid van de medewerker

Gemeentebestuur en werknemersorganisaties zijn met elkaar van mening, dat een organisatiewijziging kansen biedt om de loopbaan van een medewerker beter tot ontwikkeling te laten komen. Dat geldt niet alleen voor de medewerker, van wie de functie als gevolg van de verandering (ingrijpend) wijzigt of zelfs komt te vervallen, maar ook voor degene, voor wie ten gevolge van de organisatiewijziging eigenlijk niets zou hoeven te veranderen.

Om deze kansen te kunnen benutten is het zaak, dat de manager gebruik maakt van de informatie, die  hij over zijn medewerkers heeft om in overleg met hen na te gaan, welke functies in de nieuwe organisatie het beste passen bij hun mogelijkheden en ambities. Om dit overleg goed te laten verlopen is het gemeentebestuur bereid de medewerker, die daarom vraagt, gebruik te laten maken van externe ondersteuning om een goede keuze te kunnen maken.

Daarnaast ontvangt de medewerker tijdig alle feitelijke informatie, die voor een discussie over zijn toekomstige positie relevant is. Die discussie laat ruimte voor een uitkomst, waarmee wordt ingespeeld op de ambities van de medewerker en de mogelijkheden, die hij ziet om die te realiseren.

Van de medewerker wordt verwacht, dat hij optimaal gebruikt maakt van de informatie en de faciliteiten hem biedt voor de verdere invulling van zijn loopbaan.

De keuze

Het overleg tussen  manager en medewerker kan resulteren in een consolidatie van de bestaande situatie. Een horizontale overstap of het aangaan van de uitdaging van een hogere functie kan in voorkomende gevallen eveneens een verantwoorde keuze zijn. Redenerend vanuit de “de juiste man op de juiste plaats” en “maatwerk” kunnen er echter ook goede redenen zijn om te kiezen voor een functie van een lager niveau. De bereidheid om aan dergelijke ombuigingen in de loopbaan mee te werken wordt gestimuleerd door het bieden van rechtspositionele garanties.

Welke keuze ook gemaakt wordt, het is van belang, dat  de manager zorgt voor steun en begeleiding voor een herplaatste medewerker, zodat deze op de kortst mogelijke termijn zijn plaats in de nieuwe organisatie vindt. Om in die opzet te kunnen slagen is het van belang, dat de herplaatste medewerker spoedig een samenwerkingsrelatie met zijn nieuwe manager opbouwt.

Het gemeentebestuur en de werknemersorganisaties spreken af, dat uiterlijk één jaar na de herplaatsing door de manager in overleg met de medewerker een uitspraak wordt gedaan of sprake is van een geslaagde herplaatsing. Als de medewerker daarom vraagt wordt van die termijn afgeweken, tenzij van werkgeverszijde kan worden aangetoond, dat zo’n afwijking een ernstige aantasting betekent van het belang van de organisatie. Wanneer de herplaatsing niet geslaagd blijkt plegen manager en medewerker overleg over mogelijke alternatieven.

Organisatiewijzigingen en de oudere medewerker

Het overleg tussen manager en medewerker kan ook tot de conclusie leiden, dat de medewerker een leeftijd heeft bereikt of in een stadium van de loopbaan terecht is gekomen, waarbij rekening moet worden gehouden met een verminderde of veranderde belastbaarheid.

Het gemeentebestuur spreekt de intentie uit om binnen de kortst haalbare termijn een demotiebeleid te ontwikkelen als onderdeel van het gemeentelijk personeelsbeleid. Zolang de invoering van zo’n demotiebeleid nog niet heeft kunnen plaatsvinden gebeurt  de eventuele herplaatsing van de oudere medewerker op basis van het uitgangspunt, dat in de op te dragen nieuwe functie evenwicht bestaat tussen belasting en belastbaarheid. In rechtspositionele zin wordt deze op taakverlichting gerichte herplaatsing begeleid en ondersteund met rechtspositionele garanties en aanvullende afspraken.

Er is geen goed alternatief. Wat nu?

Het beleid van het gemeentebestuur is erop gericht te voorkomen, dat voor medewerkers in een gewijzigde organisatie geen plek meer is. Desondanks kan niet in absolute zin worden uitgesloten, dat na een organisatiewijziging voor een medewerker geen goed alternatief gevonden wordt voor zijn oorspronkelijke functie.

De medewerker mag in ieder geval niet lang in onzekerheid verkeren over zijn positie in de gewijzigde organisatie. Daarom geldt in zijn algemeenheid, dat binnen zes maanden nadat de inpassingprocedure is gestart, ook bekend wordt gemaakt wie waar terechtkomt.

Als bij het verstrijken van die termijn door het gemeentebestuur nog geen beslissing is genomen, maar het wel te verwachten is, dat de medewerker onder voor alle partijen aanvaardbare voorwaarden voor de gemeente behouden kan blijven, wordt de periode tot het moment waarop daarover een definitieve beslissing wordt genomen, overbrugd met een tijdelijke taakopdracht. Zo’n periode duurt niet langer dan twee jaar.

Het kan echter ook zijn, dat het ontbreken van perspectief op een nieuwe functie structureel is. Zo’n situatie wordt geacht te bestaan als binnen een termijn van zes maanden nadat de inpassingprocedure is gestart, het overleg tussen manager en medewerker over een functie in de nieuwe organisatie niet tot overeenstemming heeft geleid en er ook geen reëel perspectief bestaat op het bereiken van die overeenstemming.

Voor het geval zich zo’n situatie voordoet rekent het gemeentebestuur het tot zijn taak en verantwoordelijkheid alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de betreffende medewerker een plaats in het arbeidsproces te laten houden. De werknemersorganisaties onderschrijven, dat de keuze van de instrumenten (flankerend beleid) die daarvoor ingezet worden (outplacement, faciliteiten bij het opzetten van een eigen bedrijf, her- of bijscholing, sollicitatietraining etc.) in goed overleg tussen management en medewerker gemaakt moet worden, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval. Met de ondertekening van dit sociaal statuut zegt het gemeentebestuur toe, dat hiervoor steeds voldoende financiële middelen beschikbaar zijn.

Het is van groot belang te voorkomen, dat een stagnatie in dit overleg uitmondt in een arbeidsconflict. Daarom wordt in voorkomende gevallen een oplossing gezocht in de vorm van externe bemiddeling (mediation*).

De afspraken die voortvloeien uit het overleg resp. de bemiddeling worden schriftelijk vastgelegd. De looptijd van het op basis van die afspraken te doorlopen traject bedraagt in beginsel maximaal achttien maanden.

Wat als de organisatiewijziging voorziet in het afstoten van taken?

Wanneer het besluit tot organisatiewijziging erin voorziet, dat taken naar een andere organisatie worden overgeheveld, spant het gemeentebestuur zich tot het uiterste in om ervoor te zorgen, dat de werkgelegenheid voor de betrokken medewerker(s) behouden blijft. Daarbij wordt eerst gekeken naar mogelijkheden binnen de eigen organisatie.

Als die mogelijkheden er niet zijn zorgt het gemeentebestuur ervoor, dat de betrokken medewerker(s) in dienst kan (kunnen) treden bij de organisatie, die de taken van de gemeente overneemt. Met de nieuwe werkgever worden afspraken gemaakt, die voorzien in het volgende:

  • -

    De nieuwe werkgever stelt voor de medewerkers die van de gemeente overkomen, een functie beschikbaar, die inhoudelijk en qua niveau vergelijkbaar is met die, welke bij de gemeente werd vervuld.

  • -

    Hij biedt een arbeidsvoorwaardenpakket aan, dat in zijn totaliteit tenminste gelijkwaardig is aan het pakket dat bij de gemeente gold. Dit wordt vastgelegd in een door de nieuwe werkgever en het gemeentebestuur ondertekende overeenkomst.

  • -

    Hij zorgt ervoor, dat de administratieve procedure bij indiensttreding zorgvuldig verloopt. De overgang naar de eventuele nieuwe pensioen- en ziektekostenverzekeraar krijgt daarbij bijzondere aandacht.

Gemeentebestuur en werknemersorganisaties hebben expliciet uitgesproken, dat de vaststelling van een sociaal plan verplicht deel uitmaakt van de bestuurlijke besluitvorming over het afstoten van taken.

De gemeente Sittard-Geleen staat gedurende vijf jaar garant voor het nakomen van de afspraken, die bij de overgang van medewerkers naar de nieuwe werkgever worden gemaakt.

Wanneer de medewerker binnen zeven jaar na de indiensttreding bij de nieuwe werkgever wordt ontslagen, komt hij – te rekenen vanaf de ontslagdatum – in beginsel in aanmerking voor een bovenwettelijke uitkering volgens de bepalingen van hoofdstuk 10a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen **.

Arbeidsvoorwaarden

De gemeente Sittard-Geleen is ontstaan uit een samenvoeging van de gemeenten Born, Geleen en Sittard. In verband met die samenvoeging is een “sociaal statuut gemeentelijke herindeling” vastgesteld.  Een wijziging van de gemeentelijke organisatie heeft geen negatieve gevolgen voor garanties, die een medewerker aan dat sociaal statuut ontleent. Hetzelfde geldt voor garanties, die een medewerker anderszins ontleent aan schriftelijk gedane toezeggingen.

Het gemeentebestuur verplicht zich ervoor te zorgen, dat de medewerker steeds kennis kan nemen van een actuele versie van de gemeentelijke rechtspositieregelingen. Van die regelingen hebben gemeentebestuur en werknemersorganisaties vastgesteld, dat zij de medewerker in het algemeen voldoende waarborgen biedt als het erom gaat te voorkomen, dat een organisatiewijziging rechtspositioneel nadeel oplevert. Daar waar de regelingen onvoldoende uitkomst bieden worden zij aangepast in overeenstemming met het GO. Dit geldt niet als het gaat om een individuele afspraak.

Aan de bestaande voorschriften ontleent een medewerker de garantie, dat een medewerker bij herplaatsing  als gevolg van een organisatiewijziging ingeschaald blijft in de salarisschaal, die voor hem gold vóór de organisatiewijziging. Het perspectief op het bereiken van het maximumsalaris van die schaal wordt door de organisatiewijziging ook niet aangetast. In bijlage 2 van dit sociaal statuut wordt aangegeven onder welke voorwaarden de medewerker het perspectief behoudt op het bereiken van de functieschaal en de uitlooptoelage, zoals die is beschreven in artikel 13 van de bezoldigingsverordening.

Geschillen

De medewerker die het niet eens is met de manier waarop het gemeentebestuur in het kader van een reorganisatie zijn positie wil regelen kan hierover schriftelijk en gemotiveerd zijn beklag doen bij een bezwarencommissie. Deze commissie bestaat uit drie leden. Een lid wordt  benoemd door resp. het gemeentebestuur en een lid door de werknemersorganisaties. Het derde lid wordt door het gemeentebestuur en de werknemersorganisaties gezamenlijk benoemd. De commissie benoemt uit haar midden een voorzitter. Het gemeentebestuur zorgt voor de secretariële ondersteuning van de commissie.

Wie naar de bezwarencommissie wil stappen kan dit doen binnen dertig dagen nadat hij door het gemeentebestuur middels een zgn. voornemenbesluit schriftelijk is geïnformeerd over de gevolgen, die de organisatiewijziging voor zijn (rechts)positie heeft. Op verzoek van de medewerker kan deze termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd.

De commissie stelt de medewerker in de gelegenheid zijn bezwaren schriftelijk of mondeling toe te lichten. Daarbij kan de medewerker zich laten bijstaan door een raadsman. Indien de commissie dat nodig vindt kan zij ook anderen vragen om een toelichting. Het ligt voor de hand, dat zij in ieder geval de verantwoordelijke manager in de gelegenheid stelt zijn visie te geven. De commissie toetst de haar voorgelegde bezwaren aan dit sociaal statuut en de in de inleiding verwoorde uitgangspunten. Het standpunt, dat zij op basis daarvan uitspreekt, heeft de status van een bindend advies.

Het gemeentebestuur neemt binnen een termijn van acht weken een beslissing, welke termijn tot ten hoogste tien weken kan worden verlengd. De termijn voor het nemen van een beslissing begint op de dag volgende op die, waarop de medewerker zijn bezwaren indient. Als de medewerker het niet met die beslissing niet eens kan hij daartegen in verzet komen volgens de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht.

Bijlage 1

Regels salarisgaranties bij reorganisaties

Bij de salarisinpassing van medewerkers bij een reorganisatie wordt uitgegaan van de waarde van de functie, waarin de medewerker terecht komt, alsmede van de uitgangssituatie van waaruit de medewerker in het proces van reorganisatie is gestapt:

De waarde van de functie is door het daartoe bevoegde gezag bepaald aan de hand van de in overleg met de medezeggenschapsorganen tot stand gekomen voorschriften.

De uitgangssituatie van de medewerker is de feitelijke inpassing onmiddellijke voorafgaande aan de organisatiewijziging, de binnen de betreffende salarisschaal gelegen vooruitzichten en het eventuele groeiperspectief daaronder begrepen. Zij kan drieërlei zijn:

  • -

    de uitgangsrang is lager dan de functierang van de nieuwe functie;

  • -

    de uitgangsrang is gelijk aan de functierang in de nieuwe situatie;

  • -

    de uitgangsrang is hoger dan de functierang in de nieuwe situatie.

De verschillende situaties worden hierna successievelijk aan de orde gesteld. Omwille van de leesbaarheid wordt uitgegaan van een voorbeeldsituatie: uitgangsrang is schaal 7, nieuwe functierang is schaal 6 resp. schaal 7 en schaal 8.

Bij elke van deze voorbeeldsituaties geldt, dat, als een medewerker na de reorganisatie te maken krijgt met verhoogde of gewijzigde functie-eisen en het voldoen aan die eisen voorwaarde is om in aanmerking te komen voor een hogere salarisschaal (bijv. het volgen van een bepaalde opleiding of bijzondere aandacht voor een nieuw functieonderdeel), hiervan in het besluit tot toewijzing van de nieuwe functie melding wordt gemaakt.

Uitgangsrang 7 is aanloopschaal - nieuwe functieschaal is 6

  • -

    De medewerker blijft in eerste instantie ingeschaald in schaal 7.

  • -

    Hij behoudt het perspectief op het bereiken van schaal 8, tenzij uit door de “oude” chef in de “oude” situatie schriftelijk vastgelegde beoordelingen blijkt dat, en waarom, de betreffende medewerker nog niet in aanmerking komt voor beloning volgens de functieschaal en dat, en waarom, het ook niet te verwachten is, dat aan de voorwaarden voor bevordering naar die schaal alsnog zal kunnen worden voldaan. In het besluit tot toewijzing van de nieuwe functie wordt aangegeven met ingang van welke datum hij bij normaal tot goed functioneren naar schaal 8 bevorderd zal worden.

Uitgangsrang 7 is functieschaal - nieuwe functieschaal is 6

  • -

    De medewerker blijft ingeschaald in schaal 7

Uitgangsrang 7 is historisch gezien uitloopschaal - nieuwe functieschaal is 6

  • -

    De medewerker blijft ingeschaald in schaal 7.

Uitgangsrang 7 is aanloopschaal - nieuwe functieschaal is 7

  • -

    De medewerker blijft in schaal 7.

  • -

    Hij behoudt het perspectief op het bereiken van schaal 8 als functieschaal, tenzij uit door de “oude” chef in de “oude” situatie schriftelijk vastgelegde beoordelingen blijkt dat, en waarom, de betreffende medewerker nog niet in aanmerking komt voor beloning volgens de functieschaal en dat, en waarom, het ook niet te verwachten is, dat aan de voorwaarden voor bevordering naar die schaal alsnog zal kunnen worden voldaan. In het besluit tot toewijzing van de nieuwe functie wordt aangegeven met ingang van welke datum hij bij normaal tot goed functioneren naar schaal 8 bevorderd zal worden.

Uitgangsrang 7 is functieschaal - nieuwe functieschaal is 7

  • -

    De medewerker blijft in schaal 7.

Uitgangsrang 7 is historisch gezien uitloopschaal - nieuwe functieschaal is 7

  • -

    De ambtenaar blijft in schaal 7.

Uitgangsrang 7 is aanloopschaal - nieuwe functieschaal is 8

  • -

    Als de medewerker volledig en volwaardig aan de nieuwe functie-eisen voldoet, vindt inpassing in schaal 8 plaats. Zolang dit niet het geval is, geschiedt inpassing in schaal 7.

  • -

    Als de medewerker nog niet aan de functie-eisen voldoet, maar op grond van een schriftelijke beoordeling de garantie heeft op de oude functieschaal 8, wordt bij de inpassing aangegeven wanneer hij bij normaal tot goed functioneren in ieder geval naar schaal 8 bevorderd wordt.

Uitgangsrang 7 is functieschaal - nieuwe functieschaal is 8

  • -

    Als de medewerker volledig en volwaardig aan de nieuwe functie-eisen voldoet, vindt inpassing in schaal 8 plaats. Zolang dit niet het geval is, geschiedt inpassing in schaal 7.

  • -

    Als de medewerker nog niet aan de functie-eisen voldoet, maar op grond van een schriftelijke beoordeling de garantie heeft op de oude uitloopschaal 8, wordt bij de inpassing aangegeven wanneer hij bij normaal tot goed functioneren in ieder geval naar schaal 8 bevorderd wordt.

Uitgangsrang 7 is uitloopschaal - nieuwe functieschaal is 8

  • -

    Als de medewerker volledig en volwaardig aan de nieuwe functie-eisen voldoet, vindt inpassing in schaal 8 plaats.Zolang dit niet het geval is, geschiedt inpassing in schaal 7.

Uitgangsrang is 7 (aanloop- dan wel functieschaal) - nieuwe functieschaal is 9

  • -

    Net zoals in een aantal van bovenstaande situaties is aangegeven geldt ook hier, dat in voorkomende gevallen een schriftelijke beoordeling een garantie kan betekenen voor inpassing op enig moment in oude functieschaal dan wel oude uitloopschaal 8. Doet zich deze situatie niet voor, dan zullen meteen criteria moeten gelden, gericht op de ingroei in de nieuwe, zwaardere functie. Zo zou bijv. gesteld kunnen worden dat een medewerker in de aanloopschaal (in het voorbeeld schaal 8) geplaatst wordt op het moment dat aangenomen kan worden dat hij binnen 2 jaar de functieschaal (9) zal bereiken.

Bijlage 2

Mediation

Wat is mediation?

Mediation is een vorm van conflictoplossing via bemiddeling door een onafhankelijke derde: de mediator, waarbij aan normale, werkbare verhoudingen de voorkeur wordt gegeven boven juridische steekspelen.

Gezamenlijke oplossing

Mediation is het gezamenlijk oplossen van een geschil met de hulp van een neutrale conflictbemiddelaar: de mediator. Vrijwel elk geschil heeft een oplossing die voor de betrokken partijen  aanvaardbaar is. Maar vaak zien zij, doordat ze in het conflict zijn verwikkeld, die oplossing niet. De mediator neemt geen standpunt in, maar helpt de partijen om een eigen oplossing te vinden. Vaak blijkt dat gezamenlijk een oplossing kan worden bereikt, waarmee alle betrokkenen tevreden zijn. Partijen blijven de baas over de oplossing van hun geschil en hun relatie niet onnodig wordt beschadigd.

De procedure

Voor mediation gelden twee belangrijke uitgangspunten: vrijwilligheid en vertrouwelijkheid. Partijen kunnen niet worden gedwongen aan het proces mee te doen. De deelnemers verbinden zich vooraf tot geheimhouding. Aan het begin van het proces van mediation sluiten de partijen en de mediator een  overeenkomst: een afspraak om te trachten het geschil door mediation op te lossen. Dan start het informele, flexibele mediation-proces. De partijen stellen zich actief op. De mediator stimuleert hen tot overleg, waarbij niet de formele standpunten maar juist de belangen van partijen centraal staan. Hij begeleidt hen bij het vinden van een oplossing. Bij mediation zijn meer creatieve oplossingen mogelijk dan in een juridische procedure.De uitkomst wordt niet opgelegd door de mediator: de partijen bepalen zelf hoe de oplossing eruit ziet. Dat levert een win-win-situatie op. De uitkomst wordt in een overeenkomst vastgelegd. Daarmee eindigt de mediation.

Voorwaarden

Een mediation is alleen zinvol als partijen de wil hebben om samen uit het probleem te komen. Daarnaast moeten de deelnemers aan de besprekingen bevoegd zijn een oplossingsovereenkomst aan te gaan.

Kosten

De kosten van een mediation-procedure zijn het honorarium van de mediator en van eventuele hulppersonen en de door hen gemaakte kosten. Het honorarium van de mediator wordt berekend volgens een uurtarief en wordt dus niet afhankelijk gesteld van het bereiken van een oplossing. Het staat de partijen vrij om afspraken te maken over de kostenverdeling.

Stagebeleidsplan

Doelstellingen stagebeleid Het Stagecoördinatiepunt Naar een pro-actief handelen Voorwaarden voor een goede stageplaats Beoordeling Stagevergoeding Verzekering

In deze nota worden de doelstellingen van het stagebeleid aangegeven. Op dit moment biedt aansluiting bij het Stagecoördinatiepunt de Gemeente Sittard-Geleen de meeste voordelen en ondersteuning aan de doelstellingen. Deze stap moet gezien worden als een eerste aanzet om te komen tot de ontwikkeling van een stagebeleid dat is ingebed in het HRM-kader van de gemeente. Een aantal belangrijke punten gebaseerd op het stagebeleid van het IGOM is op een bondige manier bij elkaar gebracht waardoor de nota gebruikt kan worden als een handleiding voor leidinggevenden en P&O-adviseurs. Als bijlagen aan deze nota zijn een procedure voor plaatsing van stagiaires binnen de gemeente Sittard-Geleen, een aanvraagformulier, een model stage-overeenkomst en een beoordelingsformulier uitgewerkt.

Doelstellingen stagebeleid

  • -

    het bieden van kwalitatief goede stagemogelijkheden, waardoor studenten een positief beeld ontwikkelen van het werken binnen de gemeente

  • -

    het verlenen van stage- en afstudeeropdrachten in combinatie met een goed beoordelingssysteem dient als wervingsinstrument voor nieuwe instroom van jonge mensen op structurele en/of tijdelijke vacatures of projecten

  • -

    verzamelen van kwalitatieve informatie om de aansluiting van het onderwijs op de vraag van de gemeente te optimaliseren

  • -

    innovatie voor de gemeente

  • -

    leveren van een goede leerbijdrage aan studenten

Het Stagecoördinatiepunt

Het IGOM heeft een overkoepelend stagebeleid geformuleerd waarvan de bij het IGOM aangesloten organisaties gebruik kunnen maken. Om dit stagebeleid uit te voeren is er op initiatief van IGOM en Start een stagecoördinatiepunt opgericht. Dit stagecoördinatiepunt heeft als doel de verbetering van de externe profilering (imago) van de aangesloten organisaties én het verbeteren van de toegankelijkheid ten aanzien van opleidingsinstituten en stagiaires.

Voor de gemeente Sittard-Geleen heeft het werken met het stagebeleid van het IGOM en het stagecoördinatiepunt een aantal voordelen:

  • -

    we maken gebruik van goed doordacht beleid dat door het stagecoördinatiepunt verder ontwikkeld wordt

  • -

    via het stagecoördinatiepunt wordt de gemeente geadviseerd en geïnformeerd over relevante aspecten van de stageplaatsing

  • -

    de contacten met de verschillende opleidingsinstituten en stagiaires worden gecentraliseerd; het is niet nodig om binnen de gemeente zelf een gegevensbestand bij te houden

  • -

    vraag en aanbod worden optimaal op elkaar afgestemd

  • -

    de aangesloten organisaties worden als één werkgever geprofileerd ; daarmee wordt gewerkt aan imago- en instroomverbetering

  • -

    het stagecoördinatiepunt kan onafhankelijk bemiddelen bij problemen dan wel conflicten

  • -

    er zijn geen kosten verbonden aan de diensten van het stagecoördinatiepunt

Nadeel van aansluiting bij het coördinatiepunt is met name dat de gemeente gebruikt maakt van een tussenschakel waardoor wellicht minder slagvaardig en flexibel gewerkt kan worden. Door ‘in eigen huis’ de coördinatie te voeren kan een goed netwerk worden opgebouwd met opleidingsinstituten welke ook voor overige projecten ingezet kan worden. Dit vereist echter het vrijmaken van capaciteit, hetgeen op dit moment geen optie is.

Naar een pro-actief handelen

Tot nu toe is het vaak praktijk dat ad hoc wordt gekeken naar mogelijkheden voor stagiairs om stage te komen lopen. Er wordt dan gereageerd op de vraag van de stagiair; snel moet bedacht worden of er tijd is om de stagiair te begeleiden, of er een werkplek en PC beschikbaar is, of de stage-opdracht die de stagiair aangeeft wel een toegevoegde waarde voor de afdeling heeft etc. Vaak zie je dat er te weinig tijd is om de vraag van een stagiair goed te beoordelen, waardoor kansen niet optimaal benut worden. Beter is het om pro-actief te handelen: op gezette tijden (2 maal per jaar) nadenken over mogelijke opdrachten/projecten die door stagiaires uitgevoerd zouden kunnen worden, bekijken welke soort stagiair hiervoor het meest geschikt zou kunnen zijn, van te voren nagaan of voldaan kan worden aan de voorwaarden (budget, begeleiding, werkplek, PC). Op deze manier kan een afdelingshoofd het plaatsen van een stagiair veel meer zelf sturen, al naar gelang de behoefte van de afdeling.

Voorwaarden voor een goede stageplaats

De stagiair krijgt leerzame en afwisselende taken/opdrachten. De stagiair wordt goed begeleid door een mentor (door de leidinggevende aangewezen), die zorgt voor de introductie binnen de afdeling en een zorgvuldige beoordeling aan het eind van de stage. In principe is de stagiair bovenbudgettair en voert niet-structurele werkzaamheden uit; hierdoor heeft hij of zij tijd om aan de stageopdracht te werken. De werkzaamheden en taken zijn dusdanig ingericht dat de stagiair een goed beeld krijgt van de praktijk van het vakgebied en bedrijfsmaatschappelijke situaties én een beroep wordt gedaan op zelfstandigheid, initiatief, verantwoordelijkheid, aanvaarden van leiding e.d. De stagiair heeft de beschikking over een adequate werkplek en noodzakelijke hulpmiddelen.

Beoordeling

Bij aanvang van de stage moet aan de orde komen wat de leerdoelen en beoordelingscriteria zijn; ook wordt aangegeven dat de gegevens enkele jaren worden bewaard en eventueel gebruikt worden bij werving en selectie (uiteraard met inachtneming van de privacyregels). Voor de beoordeling wordt het beoordelingsformulier ontwikkeld door het IGOM gebruikt. De beoordeling vindt in de laatste stageweek plaats en wordt met de stagiair besproken. De mentor en/of het afdelingshoofd ondertekent het beoordelingsformulier, de stagiair tekent voor gezien.

Stagevergoeding

Het IGOM heeft gekozen voor een eenduidige stagevergoeding bij alle IGOM-relaties om oneerlijke concurrentie te voorkomen en om als IGOM-relaties richting de arbeidsmarkt een gemeenschappelijk gezicht te tonen. De stagevergoeding bedraagt

  • -

    bij een oriënterende “snuffelstage”: vergoeding van reiskosten (mits de stagiair geen OV-kaart voor weekdagen ter beschikking heeft) eventueel aangevuld met een boeken- of cadeaubon

  • -

    bij een MBO-stage langer dan 8 weken: € 185 bruto per maand

  • -

    bij een HBO-stage langer dan 8 weken:      1e en 2e jaars:   € 300 bruto per maand      3e en 4e jaars:   situationele afstemming van opdracht en marktwaarde

  • -

    bij een universitaire stage: situationele afstemming van opdracht en marktwaarde

De financiële vergoeding valt onder het budget ‘overige personeelskosten’ van de afdeling.

Verzekering

De stagiair valt onder de doorlopende verzekering Wettelijke Aansprakelijkheid die de Gemeente Sittard-Geleen heeft afgesloten.

Uitvoeringsvoorschriften suppletieregeling

Inhoudsopgave

  • Artikel 1  Begripsbepaling

  • Artikel 2  Uitvoeringsvoorschriften

  • Artikel 3  Melden ziekte/herstel

  • Artikel 4  Recht op suppletie bij opleiding/scholing

  • Artikel 5  Beëindiging recht op suppletie bij opleiding/scholing

  • Artikel 6  Recht op suppletie bij onbeloonde activiteiten

  • Artikel 7  Slotbepalingen

Artikel 1  Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    suppletieregeling: de suppletieregeling die is opgenomen in hoofdstuk 11a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen;

  • b

    suppletie: de suppletie als bedoeld in artikel 11a:6 van de suppletieregeling;

  • c

    betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel 11a:1, onder d, van de suppletieregeling;

  • d

    Tica: het Tijdelijke instituut voor coördinatie en afstemming dat is erkend op grond van artikel 31 van de Organisatiewet sociale verzekeringen en is ingesteld op grond van artikel 35 van die wet;

  • e

    UWV: de Besloten Vennootschap Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen belast met de uitvoering van de suppletieregeling.

Artikel 2  Uitvoeringsvoorschriften

Lid 1

De artikelen 1 t/m 8 van het Model-uitkeringsreglement Werkloosheidswet gelden voor zoveel mogelijk als uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van een doelmatige controle van betrokkene en als uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie, met dien verstande dat voor de hierna te noemen begrippen uit het model-uitkeringsreglement moet worden gelezen:

  • a

    bedrijfsvereniging: de UWV;

  • b

    bestuur: de UWV;

  • c

    werknemer: betrokkene;

  • d

    werkgever: het bestuursorgaan dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

  • e

    uitkering: suppletie;

  • f

    Werkloosheidswet, wat de toepassing van artikel 7 betreft: suppletie.

Lid 2

Met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie gelden als uitvoeringsvoorschriften de Regels betreffende het begrip vakantie en de periode van vakantie met behoud van recht op uitkering, vastgesteld bij besluit van de toenmalige Sociale verzekeringsraad d.d. 23 januari 1992 (Stcrt. 1992, 19) welke ingevolge artikel XLVII van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen gelden als het besluit van het Tica op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, met dien verstande dat voor uitkering dient te worden gelezen: suppletie.

Lid 3

Wijzigingen in het in het eerste lid genoemde modelreglement onderscheidenlijk de in het tweede lid genoemde Regels gelden, voor zover deze als uitvoeringsvoorschiften van de suppletieregeling zijn aangeduid, als wijzigingen van deze uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 3  Melden ziekte/herstel

Betrokkene is verplicht om met inachtneming van de nadere aanwijzingen van de UWV, het ontstaan van de ziekte als gevolg waarvan hij verhinderd is arbeid te verrichten, aan de UWV te melden, alsook zijn herstel daarvan.

Artikel 4  Recht op suppletie bij opleiding/scholing

Het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van de UWV noodzakelijke opleiding of scholing, blijft bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

  • a

    de opleiding of scholing arbeidsmarkt gericht is, deel uitmaakt van het reïntegratieplan dat door de UWV is samenspraak met betrokkene is vastgesteld en naar aar en omvang niet meer omvat dan in het reïntegratieplan is vastgesteld, of

  • b

    de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is en, wanneer er geen reïntegratieplan is zoals bedoeld onder a, de UWV daarvoor toestemming geeft.

Artikel 5  Beëindiging recht op suppletie bij opleiding/scholing

In afwijking van artikel 4 blijft het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van de UWV noodzakelijke opleiding of scholing, na afloop van de ingevolge de artikelen 11a:2, 11a:6 en 11a:7, onderscheidenlijk artikel 11a:17 van de suppletieregeling vastgestelde reguliere duur van de suppletie niet bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

  • a

    tijdens de opleiding of scholing ter zake van die opleiding of scholing recht bestaat op een voorziening in de derving van inkomsten;

  • b

    de opleiding of scholing de strekking heeft om na afloop daarvan werkzaamheden bij een bepaalde onderneming of één bepaald bestuursorgaan te gaan verrichten;

  • c

    de opleiding of scholing langer duurt dan één jaar;

  • d

    tijdens de opleiding of scholing sprake is van het verrichten van produktieve werkzaamheden.

Artikel 6  Recht op suppletie bij onbeloonde activiteiten

De betrokkene kan de in artikel 11a:15 van de suppletieregeling bedoelde onbeloonde activiteiten verrichten met behoud van suppletie, indien naar het oordeel van de UWV:

  • a

    de betreffende activiteiten van de betrokkene geen bedrijfsmatig karakter hebben;

  • b

    de betreffende activiteiten van de betrokkene in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht en

  • c

    de instelling die of het bestuursorgaan dat de niet-betaalde werkzaamheden organiseert, geen subsidie heeft of kan verkrijgen wat de loonkosten betreft.

Artikel 7  Slotbepalingen

Deze regeling kan worden aangehaald als “Uitvoeringsvoorschriften suppletieregeling” en treedt in werking met ingang van 1 oktober 2001.

Telewerken

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • Artikel 2 Doel en reikwijdte

  • Artikel 3 Verzoek van de medewerker

  • Artikel 4 Mogelijke facilitering

  • Artikel 5 Telewerkovereenkomst

  • Artikel 6 Telewerkplek

  • Artikel 7 Evaluatie

  • Artikel 8 Beëindiging van de Telewerkovereenkomst

  • Artikel 9 Geschillen

  • Artikel 10 Slotbepalingen

Begripsomschrijvingen

  • a

    telewerken:het door een medewerker met toestemming van een leidinggevende op grond van aanstelling of arbeidsovereenkomst verrichten van werkzaamheden op een andere werkplek dan de vaste werkplek.

  • b

    incidenteel telewerken:het telewerken zonder vast patroon, al dan niet buiten de bedrijfstijd.

  • c

    structureel telewerken: het voor een bepaalde periode telewerken op vaste dagdelen in de week, vastgelegd in een telewerkovereenkomst.

  • d

    telewerkplek:de ruimte waarvandaan de medewerker telewerkt.

  • e

    thuiswerkplek:de ruimte in de privé woning incl. telewerkvoorzieningen, waarvandaan de medewerker telewerkt.

  • f

    telewerkvoorzieningen:PC met internetverbinding, toegang op afstand (TOA), virusbeveiliging en telefoon.

  • g

    telewerkdag:het dagdeel of de dagdelen waarop medewerker vast telewerkt.

  • h

    telewerkovereenkomst: de overeenkomst tussen medewerker en leidinggevende waarin de afspraken over structureel telewerken zijn vastgelegd.

  • i

    medewerker:

    • a

      de ambtenaar in de zin van de CAR-UWO.

    • b

      persoon die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden verricht, anders dan in ambtelijk dienstverband.

  • j

    leidinggevende:de functionaris die de directe hiërarchische leiding over de medewerker uitoefent.

  • k

    formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling.

  • l

    feitelijke arbeidsduur per week:de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld.

  • m

    vaste werktijden:de voor een medewerker in een rooster vastgelegde werktijden.

  • n

    pauze:de volgens de Arbeidstijdenwet verplichte onderbreking van de werktijd*.

Artikel 2 Doel en reikwijdte

Lid 1

Deze regeling heeft tot doel een eenduidige en toepasbare regeling voor structureel telewerken vast te leggen.

Lid 2

Alleen het artikel 3 lid a is voor medewerkers die incidenteel telewerken van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Verzoek van de medewerker

Lid 1

De medewerker die wil telewerken dient daartoe tijdig een verzoek in bij de leidinggevende.

Lid 2

Een aanvraag wordt in principe door de leidinggevende toegewezen, tenzij c.q. voor zover het belang van de dienst zich daartegen verzet, bijv. omdat:

  • -

    de aard van de werkzaamheden zich daartoe niet leent;

  • -

    de telewerktijd meer bedraagt dan 40% van de feitelijke arbeidsduur per week en voor leidinggevenden en medewerkers die ad hoc beschikbaar moeten zijn meer dan 20%;

  • -

    de tijdstippen van telewerken zich niet verdragen met vaste overlegmomenten;

  • -

    de werknemer niet beschikt over een telewerkplek, die voldoet aan de arbo-normen;

  • -

    de werknemer niet beschikt over geëigende telewerkvoorzieningen;

  • -

    de werknemer niet in staat is zijn functie zelfstandig uit te voeren.

Artikel 4 Mogelijke facilitering

Lid 1

De werknemer heeft geen recht op vergoeding van kosten die hij maakt, behalve dat bij instemming hem een TOA-key ter beschikking wordt gesteld.

Lid 2

De medewerker die telewerkt, heeft geen recht op een onregelmatigheidstoeslag.

Lid 3

De helpdesk is alleen bereikbaar tijdens kantooruren en kan alleen worden geraadpleegd voor werkapplicatie gerelateerde problemen.

Lid 4

Aan de medewerker die structureel telewerkt, kan onder de fiscale voorwaarden die daarvoor gelden via de cafetaria-regeling een onbelaste vergoeding worden verstrekt.

Artikel 5 Telewerkovereenkomst

Lid 1

Met de medewerker die telewerkt, worden in ieder geval afspraken gemaakt over de volgende onderwerpen:

  • -

    de eisen die voortvloeien uit het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet voor de telewerkplek;

  • -

    de eisen die voortvloeien uit de Arbeidstijdenwet;

  • -

    de bereikbaarheid;

  • -

    de telewerkvoorzieningen;

  • -

    de dagen in de week waarop de medewerker telewerkt en de tijdsduur daarvan;

  • -

    de aard van de werkzaamheden en verwachte resultaten;

  • -

    de informatiebeveiliging.

Lid 2

De in lid a genoemde afspraken worden vastgelegd in een telewerkovereenkomst

Lid 3

Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd mits anders overeengekomen en wordt mede ondertekend door het afdelingshoofd/de clustermanager*.

Lid 4

In uitzonderlijke gevallen kan de leidinggevende, indien het belang van de dienst dit vereist, in afwijking van de afspraken in de telewerkovereenkomst, opdracht geven om werkzaamheden op de kantoorwerkplek te verrichten. Dit wordt zo spoedig mogelijk aangekondigd.

Artikel 6 Telewerkplek

Lid 1

Onverminderd de verantwoordelijkheid van de werkgever draagt de werknemer de zorg en de verantwoordelijkheid voor de inrichting van een adequate thuiswerkplek en tekent hiervoor de verklaring ARBO en thuiswerken, zoals opgenomen in de voorbeeld-telewerkovereenkomst van de gemeente Sittard-Geleen.

Lid 2

De medewerker is verplicht ervoor te zorgen dat de telewerkplek blijft voldoen aan de eisen die worden gesteld in de vigerende Arbeidsomstandighedenwet.

Lid 3

Indien het wenselijk is om de arbeidsomstandigheden van de thuiswerkplek te controleren, verleent de medewerker medewerking aan een bezoek van de arbodeskundige.

Artikel 7 Evaluatie

Lid 1

De leidinggevende is ervoor verantwoordelijk dat het telewerken naast het normale werkoverleg minimaal een keer per jaar wordt geëvalueerd.

Lid 2

Op verzoek van medewerker of leidinggevende kan de evaluatie op een vroeger moment plaatsvinden.

Lid 3

De resultaten van een evaluatie worden schriftelijk vastgelegd en kunnen leiden tot bijstelling van de overeenkomst.

Artikel 8 Beëindiging van de Telewerkovereenkomst

Lid 1

De leidinggevende kan, nadat hij de medewerker over dit voornemen gehoord heeft, het afdelingshoofd/clustermanager* voorstellen de toestemming tot telewerken intrekken, indien

  • -

    de medewerker van functie verandert;

  • -

    de medewerker dit verzoekt;

  • -

    de medewerker de vastgelegde afspraken met betrekking tot telewerken naar het oordeel van de leidinggevende onvoldoende nakomt;

  • -

    de medewerker naar het oordeel van de leidinggevende onvoldoende aan de gestelde eisen voldoet;

  • -

    de telewerkplek niet (meer) voldoet aan de eisen zoals gesteld in de arbeidsomstandighedenwet;

  • -

    de medewerker geen medewerking verleent aan een tijdig aangekondigd onderzoek door de Arbo-deskundige;

  • -

    door veranderde omstandigheden het belang van de dienst zich tegen telewerken verzet.

Lid 2

Beëindiging van de telewerkovereenkomst wordt behoudens in spoedeisende gevallen minimaal een maand tevoren aangekondigd.

Artikel 9 Geschillen

Lid 1

Indien de medewerker van mening is dat de bepalingen van deze regeling niet worden nageleefd, kan hij/zij zich wenden tot de directeur.

Lid 2

Indien deze regeling leidt tot onrechtvaardige uitkomsten kan de betreffende directeur afwijkend van deze regeling beslissen.

Lid 3

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing beslist de betreffende directeur.

Artikel 10 Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling kan worden aangehaald als de “Regeling telewerken gemeente Sittard-Geleen 2013”.

Lid 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Regels terugbetaling kosten, gemaakt voor scholing in het kader van het Persoonlijk Ontwikelingsplan (POP)

Lid 1

In geval er sprake is van een meerdaagse opleiding, leergang, training of cursus wordt door de ambtenaar een studiecontract ondertekend.

Lid 2

Naast afspraken over keuze van opleidingsvorm of –instituut, de periode gedurende welke een studie gevolgd wordt en de minimaal te behalen resultaten worden in het studiecontract bepalingen opgenomen met betrekking tot de omstandigheden waaronder, de gevallen waarin en in welke mate door de ambtenaar terugbetaling van de van gemeentewege gemaakte kosten plaats zal vinden.

Lid 3

Deze bepalingen luiden als volgt:

  • I

    Indien de ambtenaar de studie onderbreekt, voortijdig afbreekt, dan wel binnen een periode van twee jaren na afronding van de studie de gemeente Sittard-Geleen verlaat (voortijdig vertrek), waardoor aan de in het studiecontract vastgelegde afspraken niet kan worden voldaan, dan wordt de ambtenaar verplicht tot terugbetaling van een gedeelte van de van gemeentewege in verband met deze studie gemaakte resp. nog te maken kosten.

    • a

      Bij het onderbreken van de studie komen de meerkosten die verband houden met de onderbreking voor 50% voor rekening van de ambtenaar.

    • b

      Bij het voortijdig afbreken van de studie komen 50% van de voor de studie gemaakte kosten voor rekening van de ambtenaar.

    • c

      Bij voortijdig vertrek uit de organisatie, anders dan in het kader van goedgekeurd gemeentelijk mobiliteitsbeleid, komen 50% van de voor de studie gemaakte kosten voor rekening van de ambtenaar, met dien verstande dat wanneer na de afronding van de studie ten minste één jaar is verstreken, de verplichting tot terugbetaling beperkt blijft tot 1/24 gedeelte van de totale kosten voor iedere volle maand die aan de termijn van twee jaren ontbreekt.

  • II

    De plicht tot terugbetaling komt voor de ambtenaar te vervallen dan wel wordt qua hoogte naar beneden bijgesteld, indien na afweging van alle in het geding zijnde belangen in redelijkheid niet resp. slechts tot een zekere hoogte van de ambtenaar gevergd kan worden dat hij zich aan het studiecontract houdt. De bewijslast in dezen rust volledig bij de ambtenaar.

  • III

    Over de wijze van terugbetaling worden tussen de ambtenaar en diens leidinggevende nadere afspraken gemaakt met dien verstande dat de termijn waarin aan de terugbetalingsverplichting moet zijn voldaan, niet langer is dan de tijd gedurende welke de ambtenaar de studie ten aanzien waarvan de terugbetalingsverplichting geldt, daadwerkelijk heeft gevolgd.

Uitloopschaal

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • 1. Begripsomschrijvingen

  • 2. Uitgangssituatie: maximum functieschaal bereikt, geen procentuele toelage

  • 3. Uitgangssituatie: maximum functieschaal bereikt, wel procentuele toelage

  • 4. Periodieke verhogingen in de uitloopschaal

  • 5. Uitgangssituatie: maximum functieschaal niet bereikt

  • 6. Uitgangssituatie: persoonlijke salarisschaal

  • 7. Herziening eerder genomen besluiten

  • 8. Administratieve verwerking

  • 9. Functiewijziging

  • 10. Uitsluiting van uitloopschaal

  • 11. Slotbepalingen

  • 12. Inwerkingtreding

Inleiding

In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) afspraken gemaakt over een vernieuwd beloningshoofdstuk. Dit is in werking getreden op 1 januari 2016, per welke datum de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen in overeenstemming is gebracht met de afspraken in het LOGA. Tegelijkertijd is de Bezoldigingsreglement gemeente Sittard-Geleen 2015 ingetrokken.

Bij uitspraak van 23 december 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:11262) heeft de rechtbank Limburg bepaald dat de gemeente Sittard-Geleen de in artikel 14 van het ingetrokken bezoldigingsreglement geregelde procentuele toelage ten onrechte niet had aangemerkt als een uitloopschaal in de zin van artikel 3:7 van de arbeidsvoorwaardenregeling. Het heeft geresulteerd in de opdracht aan de gemeente om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 een uitloopschaal vast te leggen in hoofdstuk 3 van de arbeidsvoorwaardenregeling conform artikel 3:7.

Met de onderstaande regeling wordt invulling gegeven aan deze rechterlijke opdracht. Zij is volgens de geldende procedurevoorschriften tot stand gekomen in de Commissie voor Georganiseerd Overleg en met inachtneming van het overeenstemmingsvereiste. Tot de in die commissie gemaakte bindende afspraken behoort dat in 2017 invulling wordt gegeven aan lokale beleidsregels als het gaat om de toekenning van bijzondere beloningen zoals bedoeld in de artikelen 3:8 en 3:20 arbeidsvoorwaardenregeling.

De regeling is vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen in hun vergadering van 4 april 2017.

1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder

  • a

    arbeidsvoorwaardenregeling: de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen;

  • b

    medewerker: degene die op de datum dat deze regeling wordt vastgesteld een dienstverband heeft met de gemeente Sittard-Geleen krachtens een aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de arbeidsvoorwaardenregeling;

  • c

    functieschaal: de voor een medewerker volgens het functieboek geldende functieschaal.

  • d

    uitloopschaal:één schaal hoger dan de bij de gemeente Sittard-Geleen toepassing vindende functieschalen.

  • e

    schaal: een reeks van maandbedragen als opgenomen in Bijlage IIa bij de arbeidsvoorwaardenregeling.

  • f

    procentuele toelage: de toelage als bedoeld in artikel 14 van het per 1 januari 2016 ingetrokken Bezoldigingsreglement gemeente Sittard-Geleen 2015;

  • g

    TOR: de toelage overgangsrecht als bedoeld hoofdstuk 3, paragraaf 7, van de arbeidsvoorwaardenregeling.

2. Uitgangssituatie: maximum functieschaal bereikt, geen procentuele toelage

De medewerker die op 31 december 2015 het maximumsalaris van de functieschaal had bereikt, wordt per 1 januari 2016 of nadat twee jaar zijn verstreken sinds dit maximum is bereikt, ingepast in de uitloopschaal. Dit gebeurt als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Als het tijdstip waarop inpassing in de uitloopschaal aan de orde is, gelegen is vóór de datum waarop deze regeling wordt vastgesteld, moet sprake zijn van voldoende functioneren. Na die datum moet het functioneren via de Regeling gesprekkencyclus Sittard-Geleen als ‘goed’ zijn beoordeeld.

  • -

    Op de datum waarop de beloning volgens de uitloopschaal begint, wordt het salaris bepaald op het bedrag dat naast hoger is aan het bedrag dat voor de medewerker gold op 31 december 2015 (geïndexeerd conform de CAR). Als perspectief geldt voor hem het bereiken van het maximumsalaris van de uitloopschaal met dien verstande dat het salaris niet hoger wordt dan het maximumsalaris van de functieschaal verhoogd met 11%.

3. Uitgangssituatie: maximum functieschaal bereikt, wel procentuele toelage

Lid 1

De medewerker die op 31 december 2015 het maximumsalaris van de functieschaal had bereikt en daarnaast een procentuele toelage ontving, wordt per 1 januari 2016 ingepast in de uitloopschaal op het salarisbedrag dat naast hoger is aan de som van het salaris en de procentuele toelage op de peildatum (geïndexeerd conform de CAR). Als perspectief geldt het bereiken van het maximumsalaris van de uitloopschaal met dien verstande dat het salaris niet hoger wordt dan het maximumsalaris van de functieschaal verhoogd met 11%.

Lid 2

Als en voor zover het maximumsalaris van de uitloopschaal lager is dan het totaal van het salaris en de procentuele toelage, vindt voor het negatieve verschil een compensatie plaats in de vorm van een garantietoelage (toepassing artikel 3:15 arbeidsvoorwaardenregeling). Deze toelage behoort tot de grondslag voor de berekening van het Individuele Keuzebudget als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 5, arbeidsvoorwaardenregeling.

4. Periodieke verhogingen in de uitloopschaal

Na inpassing in de uitloopschaal en voor zolang het maximumsalaris daarvan nog niet is bereikt, wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er zijn twaalf maanden verstreken sinds de inpassing of de laatste periodieke salarisverhoging;

  • -

    als het tijdstip waarop de salarisverhoging aan de orde is, gelegen is vóór de datum waarop deze regeling wordt vastgesteld, moet sprake zijn van voldoende functioneren;

  • -

    voor een salarisverhoging na dat tijdstip moet het functioneren via de Regeling gesprekkencyclus Sittard-Geleen als ‘goed’ zijn beoordeeld.

5. Uitgangssituatie: maximum functieschaal niet bereikt

  • -

    De medewerker die op 31 december 2015 het maximumsalaris van de functieschaal niet had bereikt, komt in aanmerking voor toekenning van de uitloopschaal als voldaan wordt aan de voorwaarde dat, te rekenen vanaf de datum waarop het maximumsalaris van de functieschaal is bereikt, gedurende twee opeenvolgende jaren het functioneren via de Regeling gesprekkencyclus Sittard-Geleen als ‘goed’ is beoordeeld.

  • -

    Nadat de beloning volgens de uitloopschaal is ingegaan, vindt periodiek een verhoging van het salaris plaats met inachtneming van de voorwaarden als omschreven onder punt 4. Als perspectief geldt het bereiken van het maximumsalaris van de uitloopschaal met dien verstande dat het salaris niet hoger wordt dan het maximumsalaris van de functieschaal verhoogd met 11%.

6. Uitgangssituatie: persoonlijke salarisschaal

Lid 1

Voor de medewerker voor wie een hogere persoonlijke salarisschaal geldt dan de functieschaal, blijft de hogere schaal onverkort gelden (in overeenstemming met artikel 3:5, lid 1, arbeidsvoorwaardenregeling).

Lid 2

Een op 31 december 2015 geldende procentuele toelage wordt per 1 januari 2016 voortgezet in de vorm van een garantietoelage (toepassing artikel 3:15 arbeidsvoorwaardenregeling). Deze garantietoelage behoort tot de grondslag voor de berekening van het Individuele Keuzebudget als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 5,

7. Herziening eerder genomen besluiten

Lid 1

De uitvoering van deze regeling vergt dat alle door het college genomen zgn. TOR-besluiten van 21 december 2015 worden ingetrokken, dit voor zover de in de inleiding genoemde uitspraak van de rechtbank Limburg daar niet in heeft voorzien. Deze besluiten worden vervangen door een nieuw besluit, in overeenstemming met deze regeling en met 1 januari 2016 als ingangsdatum. Daarbij wordt voor zover nodig opnieuw beoordeeld of en voor welke beloningselementen anders dan de procentuele toelage, de medewerker recht heeft op een TOR.

Lid 2

Voor een medewerker aan wie op of na 1 januari 2016 met behoud van de TOR een hogere salarisschaal is toegekend dan de functieschaal op de peildatum 31 december 2015, wordt de salarispositie in overeenstemming met deze regeling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 opnieuw in kaart gebracht. Voor zover daarbij blijkt dat een medewerker meer heeft ontvangen dan waarop hij bij toepassing van de regeling aanspraak zou hebben gehad, gaat de nieuwe salarispositie gelden met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin het betreffende besluit is genomen.

Lid 3

De uitvoering van de regeling vergt verder dat ook alle overige besluiten worden ingetrokken die genomen zijn na 1 januari 2016 en vóór de datum waarop deze regeling in werking zijn getreden en beïnvloed zijn door het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 7, arbeidsvoorwaardenregeling. Zij worden met dezelfde ingangsdatum vervangen door een nieuw besluit, waarbij rekening wordt gehouden met de salarispositie die voor de medewerker is gaan ontstaan door toepassing van deze regeling.

Lid 4

De op grond van deze regeling noodzakelijke nieuwe besluiten worden genomen zo spoedig mogelijk nadat deze regeling de status van algemeen verbindend voorschrift heeft gekregen.

8. Administratieve verwerking

Lid 1

De administratieve verwerking van de op grond van deze regeling tot stand gekomen nieuwe besluiten vindt zo spoedig mogelijk plaats nadat zij zijn genomen. Voor zover dit leidt tot een nabetaling, vindt over het nettobedrag daarvan een rentevergoeding plaats.

Lid 2

De rentevergoeding is gebaseerd op de wettelijke rente voor consumententransacties (2% per jaar).Bij het berekenen van de rentevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de vervaldag van de nabetaling ligt op 1 juli 2016.De betaalbaarstelling van de rentevergoeding gebeurt in de maand volgende op die waarin de nabetaling plaatsvindt.

Lid 3

De met toepassing van deze regeling genomen besluiten leiden niet tot een terugvordering wegens ten onrechte ontvangen beloning.

9. Functiewijziging

De medewerker voor wie na de datum van inwerkingtreding van deze regeling een hogere functieschaal gaat gelden dan vóór die datum, komt in aanmerking voor toekenning van de uitloopschaal als voldaan wordt aan de voorwaarde dat, te rekenen vanaf de datum waarop het maximumsalaris van de (nieuwe) functieschaal is bereikt, gedurende twee opeenvolgende jaren het functioneren via de Regeling gesprekkencyclus Sittard-Geleen als ‘goed’ is beoordeeld.

10. Uitsluiting van uitloopschaal

Voor iemand die op of na de datum van inwerkingtreding van deze regeling in dienst treedt van de gemeente Sittard-Geleen, geldt geen perspectief op inpassing in een uitloopschaal.

11. Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op degene die op 1 januari 2016 een dienstverband had met de gemeente Sittard-Geleen krachtens een aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de arbeidsvoorwaardenregeling en van wie het dienstverband is geëindigd vóór de datum waarop deze regeling in werking treedt. Een belanghebbende kan verzoeken om die toepassing achterwege te laten.

Lid 2

Eventuele op 31 december 2015 geldende (vaste) toelagen anders dan de procentuele toelage worden per 1 januari 2016 voortgezet onder de voorwaarden waaronder zij zijn toegekend.

Lid 3

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, treffen burgemeester en wethouders een bijzondere regeling naar billijkheid en redelijkheid. Daarbij wordt in ieder geval recht gedaan aan het beloningsperspectief dat voor een medewerker schriftelijk is vastgelegd. Als blijkt dat een dergelijke bijzondere regeling voor vijf of meer vergelijkbare gevallen wenselijk wordt geacht, vindt hierover aanvullend overleg plaats in de Commissie voor Georganiseerd Overleg.

12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt een dag na publicatie in werking. Zij werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Vakantieverlofregeling

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijving

  • Artikel 2  Duur vakantie

  • Artikel 3  Verhoging wegens leeftijd

  • Artikel 4 Verhoging verlof wegens het bereiken van de 63-jarige en 64-jarige leeftijd

  • Artikel 5  Verlof deeltijdwerkers

  • Artikel 6  Maximum verlofuren

  • Artikel 7  Overschrijving van de niet-verleende verlofuren

  • Artikel 8  Overgangsrecht

  • Artikel 9  Slotbepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder

  • a

    arbeidsvoorwaardenregeling: de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen;

  • b

    ambtenaar: de ambtenaar of de werknemer in de zin van artikel 1:1 resp. artikel 2:5:1 van de arbeidsvoorwaardenregeling;

  • c

    volledige betrekking: een betrekking waarvan de arbeidsduur gemiddeld ten hoogste 36 uur per week bedraagt.

Artikel 2  Duur vakantie

De duur van het vakantieverlof per kalenderjaar bedraagt voor een ambtenaar die een volledige betrekking vervult 151,20 uur.

Artikel 3  Verhoging wegens leeftijd

De volgens artikel 2 vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt verhoogd:

  • a

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 30 jaar bereikt, met 7,20 uur;

  • b

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 35 jaar bereikt, met 14,40 uur;

  • c

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 40 jaar bereikt, met 21,60 uur;

  • d

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 45 jaar bereikt, met 28,80 uur;

  • e

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar bereikt, met 36,00 uur;

  • f

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar bereikt, met 43,20 uur.

Op 1 januari van elk kalenderjaar wordt belanghebbende voor de toepassing van deze bepaling geacht de leeftijd te hebben bereikt, die op die dag of in de loop van dat kalenderjaar wordt bereikt.

Artikel 4 Verhoging verlof wegens het bereiken van de 63-jarige en 64-jarige leeftijd

Lid 1

Voor de ambtenaar die de leeftijd van 63 jaar heeft bereikt wordt het leeftijdsverlof verhoogd met 57,60 uur.

Lid 2

Voor de ambtenaar die de leeftijd van 64 jaar heeft bereikt wordt het leeftijdsverlof verhoogd met 201,60 uur.

Artikel 5  Verlof deeltijdwerkers

Ten aanzien van de ambtenaar met een onvolledige betrekking wordt het vakantieverlof, zo nodig met afronding naar boven op halve uren, bepaald in evenredigheid met het aantal uren waarop ingevolge voorgaande artikelen aanspraak zou bestaan in een volledige betrekking.

Artikel 6  Maximum verlofuren*

Lid 1

Het aantal verlofuren per jaar bedraagt niet meer dan 194,40 uur

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het aantal verlofuren per jaar voor de ambtenaar die de 63-jarige leeftijd heeft bereikt niet meer dan 252 uur.

Lid 3

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het aantal verlofuren per jaar voor de ambtenaar die de 64-jarige leeftijd heeft bereikt niet meer dan 396 uur.

Artikel 7  Overschrijving van de niet-verleende verlofuren

Een verzoek, ingevolge artikel 6:2:6 lid 1 sub a van de UW0, om de niet genoten vakantie-uren te verlenen in een volgend kalenderjaar, kan achterwege blijven indien de niet genoten vakantie minder dan 36,00 uur bedraagt.

Artikel 8  Overgangsrecht

Ten aanzien van de ambtenaar die per 31 december 2000 in dienst was van de voormalige gemeente Born geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, de volgende verhoging met betrekking tot het leeftijdsverlof:

  • a

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 25 jaar bereikt, met 7,2 uur;

  • b

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 30 jaar bereikt, met 14,40 uur;

  • c

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 35 jaar bereikt, met 21,60 uur;

  • d

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 40 jaar bereikt, met 28,80 uur;

  • e

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 45 jaar bereikt, met 36,00 uur;

  • f

    over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar bereikt, met 43,20 uur.

Op 1 januari van elk kalenderjaar wordt belanghebbende voor de toepassing van deze bepaling geacht de leeftijd te hebben bereikt, die op die dag of in de loop van dat kalenderjaar wordt bereikt.

Artikel 9  Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling kan worden aangehaald als Vakantieverlofregeling 2017 en wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 2017.

Lid 2

De Vakantieverlofregeling, zoals deze gold sinds 1 oktober 2001, wordt per gelijke datum ingetrokken.

Verhaal verkeersboetes

Het CMT heeft op 26 mei 2008 een besluit genomen ten aanzien van verkeersovertredingen met een gemeentevoertuig.

Het besluit luidt als volgt:Per 1 juni 2008 worden boetes als gevolg van verkeersovertredingen met een gemeentevoertuig verhaald op de ambtenaar die deze overtreding heeft begaan. Verhaal blijft achterwege als er geen sprake is van verwijtbaarheid of nalatigheid. Dit ter beoordeling van het clusterhoofd na advisering door de direct leidinggevende van de betreffende ambtenaar.

Onkostenvergoeding werkervaringsplaats

Op 12 oktober 2015 heeft de gemeentesecretaris/algemeen directeur (na overleg met de Ondernemingsraad) besloten om de vergoeding voor medewerkers met een Werkervaringsplaats binnen de gemeente Sittard-Geleen als volgt vast te stellen:

  • -

    beloning voor ieder gewerkt uur op basis van 35% van het minimum-uurloon (bij 23 jaar en ouder);

  • -

    indien woonachtig buiten Sittard-Geleen: tegemoetkoming in de reiskosten woon- werkverkeer volgens laagste klasse openbaar vervoer dan wel a raison van € 0,19 per kilometer;

  • -

    ter beoordeling van de werkervaringsbegeleider vergoeding van eventueel te maken onvermijdelijke kosten.

Bij aanvragen voor werkervaringsplaatsen zal worden getoetst of er sprake is van verdringing en of de begeleiding van de medewerker gegarandeerd kan worden.

Werktijdenregeling

Inhoudsopgave

  • Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • Artikel 2 Bedrijfstijd

  • Artikel 3 Arbeidsduur

  • Artikel 4 Werktijden

  • Artikel 5 Korte perioden van afwezigheid

  • Artikel 6 Opbouw ADV-tegoed

  • Artikel 7 Opname ADV-tegoed

  • Artikel 8 Opname vakantieverlof

  • Artikel 9 Dienstreizen

  • Artikel 10 Telewerken

  • Artikel 11 Slotbepalingen

  • Bijlage 1 Uitvoeringsregeling korten ADV in geval van ziekte

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a

    openingstijd gemeentelijke gebouwen: de periode tussen 07.00 uur en 18.00 uur gedurende welke de medewerker zijn werkzaamheden in of vanuit gemeentelijke gebouwen kan beginnen respectievelijk eindigen;

  • b

    bedrijfstijd:de voor werkdagen geldende periode van 08.30 tot 17.00 uur gedurende welke sprake is van een minimaal gegarandeerde bezetting c.q. bereikbaarheid van de verschillende organisatieonderdelen;

  • c

    leidinggevende:de functionaris die de directe hiërarchische leiding over de medewerker uitoefent;

  • d

    arbeidsduur:de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht; op jaarbasis komt de omvang van een volledige betrekking neer op 1788 uur per jaar, waarbij rekening is gehouden met landelijk en lokaal vastgestelde feestdagen waarop de ambtenaar in principe is vrijgesteld van het verrichten van arbeid;

  • e

    formele arbeidsduur per week:de arbeidsduur volgens de aanstelling;

  • f

    feitelijke arbeidsduur per week:de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

  • g

    dagvenster: de tijdvakken op maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 uur en 22.00 uur welke conform de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen als standaardregeling worden aangemerkt in het kader van flexibel en plaatsonafhankelijk werken;

  • h

    vaste werktijden:de voor de medewerker in een rooster * vastgelegde werktijden;

  • i

    pauze: *de volgens de Arbeidstijdenwet verplichte onderbreking van de werktijd;

  • j

    ADV-tegoed: *het verschil tussen de feitelijke en de formele arbeidsduur met een maximum van 199 uur op jaarbasis.

  • k

    telewerken:Het door een medewerker met toestemming van diens leidinggevende op grond van aanstelling of arbeidsovereenkomst verrichten van werkzaamheden op een andere werkplek dan de vaste werkplek.

Artikel 2 Bedrijfstijd

Lid 1

Met het oog op de dienstverlening, zowel gericht naar externe klanten en relaties als intern binnen en tussen organisatieonderdelen, geldt voor medewerkers de basisverplichting om de invulling van zijn arbeidstijden binnen de openingstijden van de gemeentelijke gebouwen af te stemmen op de bedrijfstijd.

Lid 2

Waar en voor zover de omstandigheden zulks toelaten kan de leidinggevende de medewerker de ruimte bieden om buiten de begrenzing van de bedrijfstijd dan wel buiten de openingstijden van de gemeentelijke gebouwen zijn arbeidsduur te realiseren.

Artikel 3 Arbeidsduur

Lid 1

Voor de medewerker met een volledige betrekking bedraagt de formele arbeidsduur 36 uur per week.

Lid 2

De medewerker als bedoeld in het eerste lid, heeft een feitelijke arbeidsduur van gemiddeld 40 uur per week met een gemiddelde werktijd per dag van 8 uur, op welke wijze wekelijks 4 uur aan het ADV-tegoed wordt bijgedragen.

Lid 3

In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan, voor zover het dienstbelang ter beoordeling door de leidinggevende dit toelaat, de feitelijke arbeidsduur per week op een ander urenaantal en verdeling over de werkweek worden vastgesteld met een minimum van de formele arbeidsduur.

Lid 4

De arbeidsduur waarmee het urenaantal van de formele arbeidsduur per week feitelijk wordt overschreden, vormt een wekelijkse bijdrage aan het ADV-tegoed.

Lid 5

Voor medewerkers die hun betrekking in deeltijd uitvoeren, zijn de bepalingen in het vorige lid naar rato van het dienstverband van toepassing.

Artikel 4 Werktijden

Lid 1

Voorafgaand aan elk kalenderjaar maakt de medewerker met zijn leidinggevende, rekening houdend met het gestelde in artikel 2 over bedrijfstijd, afspraken over de werktijden binnen het dagvenster, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de medewerker voor het komende jaar.

Lid 2

De conform het eerste lid overeengekomen werktijden blijven binnen de normen van de Arbeidstijdenwet.

Lid 3

De werktijd per dag bedraagt ten hoogste 11 uren en bedraagt per week maximaal 50 uren, tenzij daarvan op verzoek van de medewerker wordt afgeweken.

Lid 4

Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over de werktijden aangepast worden.

Lid 5

De medewerker overlegt tweemaal per jaar met zijn leidinggevende over de werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.

Lid 6

Waar het dienstbelang dit naar het oordeel van de leidinggevende vereist respectievelijk waar het overleg over de werktijden als bedoeld in het eerste lid niet tot overeenstemming leidt, gelden vaste werktijden.

Artikel 5 Korte perioden van afwezigheid

Afspraken van persoonlijke aard, zoals bijvoorbeeld bezoek aan huisarts, specialist of tandarts, dienen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is buiten de werktijd of tijdens de pauze van de medewerker gepland te worden. Alleen indien dit niet mogelijk blijkt noch redelijkerwijs met toepassing van het tweede lid van artikel 8 kan worden opgevangen, kan de daarmee gemoeide tijd in overleg met de leidinggevende als gewerkte tijd worden aangemerkt.

Artikel 6 Opbouw ADV-tegoed

Lid 1

Het - afhankelijk van de binnen de in deze regeling geboden mogelijkheden gemaakte keuze - op jaarbasis op te bouwen ADV-tegoed wordt aan het begin van het jaar vastgesteld en op voorhand aan het verloftegoed op de verlofkaart toegevoegd.

Lid 2

Voor een medewerker die in de loop van het kalenderjaar wordt aangesteld of ontslagen, wordt het eventuele ADV-tegoed van betreffend jaar naar evenredigheid vastgesteld.

Lid 3

Voor zover als gevolg van afwezigheid door ziekte gedurende het jaar niet aan het op te bouwen ADV-tegoed wordt voldaan, wordt op het tegoed een korting toegepast conform de uitvoeringsvoorschriften die in de bijlage bij deze regeling zijn omschreven.

Artikel 7 Opname ADV-tegoed

Lid 1

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks tijdstippen aanwijzen waarop een deel van het ADV-tegoed collectief wordt opgenomen. Deze aanwijzing geldt voor ten hoogste 48 uren.

Lid 2

Het resterende ADV-tegoed wordt aan het verloftegoed op de verlofkaart toegevoegd.

Artikel 8 Opname vakantieverlof

Lid 1

In geval van opname van vakantieverlof, de gehele werkdag betreffende, wordt het aantal werkuren zoals dat op die dag normaal van toepassing zou zijn, van het verloftegoed afgeschreven.

Lid 2

Het opnemen van gedeeltelijk vakantieverlof per dag is mogelijk in eenheden van volle klokuren.

Artikel 9 Dienstreizen

Lid 1

De tijd die gemoeid is met dienstreizen, wordt aangemerkt als werktijd met dien verstande dat de tijd waarmee de gebruikelijke werktijd op betreffende dag overschreden wordt, niet wordt gecompenseerd.

Lid 2

In het geval de duur die met een dienstreis is gemoeid, minder bedraagt dan de voor betreffende dag gebruikelijke werktijd, wordt de resterende werktijd op dezelfde dan wel op een andere dag alsnog ingevuld.

Artikel 10 Telewerken

Op telewerken, waaronder ook thuiswerken wordt verstaan is de regeling telewerken van toepassing.

Artikel 11 Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling kan worden aangehaald als de “Werktijdenregeling gemeente Sittard-Geleen 2015”.

Lid 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2015.

Lid 3

De “Werktijdenregeling gemeente Sittard-Geleen”, zoals deze tot de in het tweede lid genoemde datum gold, wordt met ingang van deze datum ingetrokken.

Bijlage 1 Uitvoeringsregeling korten ADV in geval van ziekte

(bevallings- en zwangerschapsverlof valt voor deze uitvoeringsregeling niet onder het begrip ziekte)

Verschillende categorieën medewerkers

Op basis van de geldende werktijdenregeling zijn verschillende categorieën van medewerkers te onderscheiden.

Voltijds medewerkers (die ADV opbouwen):

Voltijds medewerkers hebben een formele arbeidsduur per week van – gemiddeld op jaarbasis – 36 uur, maar hebben een feitelijke arbeidsduur van (gemiddeld) 40 uur per week. Dit houdt in dat per gewerkte week 4 werkuren meer worden gerealiseerd dan waarvoor men betaald krijgt. Per dag komt dit gemiddeld neer op 0,8 uur oftewel 48 minuten.Op de verlofkaart van voltijds medewerkers wordt op voorhand uitgegaan van een daadwerkelijke realisatie van de meeruren op jaarbasis, hetgeen in de methodiek van onze gemeente neerkomt op een ADV-tegoed van 199 uur per jaar. Bij de bepaling van die 199 uur is rekening gehouden met verlof- en feestdagen (op welke dagen geen opbouw plaatsvindt), maar niet met eventuele afwezigheid door ziekte.

Deeltijdwerkers (die de keuze hebben om al dan niet ADV op te bouwen):

Deze categorie van medewerkers heeft (eenmalig) de keuze om ADV op te bouwen. Dit geschiedt doorgaans naar rato van het dienstverband. Zo heeft bijvoorbeeld een medewerker met een formele werktijd van 18 uur per week een feitelijke werkweek van 20 uur, waarmee hij wekelijks twee uren ADV-tegoed opbouwt.Een deeltijdwerker die niet voor ADV-opbouw kiest, werkt wekelijks gedurende het aantal uren waarvoor hij betaald krijgt. Feitelijke werktijd is dan dus gelijk aan formele werktijd. In geval van ziekte van een deeltijder zonder ADV is dan ook geen sprake van correctie van extra opgebouwde tijd.

De kortingsregeling:

Indien een voltijds medewerker of een deeltijdwerker met ADV-opbouw in een jaar één of meerdere dagen afwezig is als gevolg van ziekte, kan deze de als meeruren (op voorhand) op de verlofkaart bijgeschreven uren niet ten volle realiseren. Dit behoeft correctie. Aangezien gemeentebreed veel meer sprake is van dagen van aanwezigheid dan van ziektedagen, ligt het voor de hand om de administratie zodanig in te richten dat bij ziekte wordt gecorrigeerd en niet dat bij elke dag van aanwezigheid wordt toegekend. Iedere ziektedag leidt tot een correctie, zij het dat op vier momenten van het jaar correcties worden doorgevoerd, telkens na afloop van ieder kwartaal.

  • -

    Een week ziekte voor een voltijds medewerker of een deeltijdwerker met ADV-opbouw komt neer op korting ter hoogte van het verschil tussen de feitelijke en de formele arbeidsduur per week.

  • -

    Een dag ziekte voor een voltijds medewerker komt neer op korting van 0,8 uur.

  • -

    Een dag ziekte bij een deeltijdwerker met ADV-opbouw wordt als volgt berekend: De roosteruren die als gevolg van ziekte niet zijn gewerkt, worden bij elkaar opgeteld en vervolgens gedeeld door de feitelijk per week te werken uren. De uitkomst van deze deling wordt vermenigvuldigd met het verschil tussen de feitelijke en formele arbeidsduur per week. Voorbeeld: Deeltijdwerker X met een formele werkweek van 18 uur werkt normaal volgens rooster op maandag 8 uur, op woensdag 4 uur en op vrijdag 8 uur (feitelijk dus 20 uur). Aan het einde van een kwartaal blijkt hij twee en een halve week ziek te zijn geweest, en wel vanaf de maandag in de eerste week tot en met de woensdag in de derde week. Berekening: Gedurende de periode van ziekte zou betrokken medewerker conform rooster (20 + 20 + 12 =) 52 uur gewerkt moeten hebben. Dit aantal wordt vervolgens gedeeld door de feitelijk per week te werken uren: 52 : 20 = 2,6 en deze uitkomst wordt vervolgens vermenigvuldigd met het verschil tussen de feitelijk per week te werken uren en de formele arbeidsduur per week (= het regulier wekelijks op te bouwen ADV-tegoed). De totale korting over betreffende ziekteperiode bedraagt dus: 2,6 x 2 uur = 5,2 uur.

  • -

    De korting wordt na afloop van elk kwartaal berekend. De korting vindt plaats op het ADV-tegoed op de verlofkaart. De korting die uit de correctie over het vierde kwartaal volgt, wordt op het nieuw toegekende ADV-tegoed van het nieuwe jaar toegepast.

  • -

    Voor het maximaal per kwartaal te korten urenaantal wordt uitgegaan van 25% van de op jaarbasis – bij een voltijds dienstverband – toe te kennen urenaantal van 199, neerkomend op 49,75 uur. Voor deeltijdwerkers geldt deze grens naar rato van het dienstverband.

  • -

    In het geval dat er geen of onvoldoende ADV-tegoed voor toepassing van de korting beschikbaar is, vindt korting plaats op het verloftegoed.

  • -

    Collectieve ADV-dagen (die van het ADV-tegoed van medewerkers met ADV-opbouw worden afgeboekt) gelden voor medewerkers zonder ADV-opbouw als verplichte verlofdagen voor zover deze dagen samenvallen met het rooster van de medewerker.

  • -

    Is een medewerker zonder ADV-opbouw op zo’n collectieve ADV-dag ziek, dan is hiervoor geen verlofdag verschuldigd. Is een medewerker met ADV-opbouw op zo’n collectieve ADV-dag ziek, dan is hij hiervoor geen ADV-tegoed verschuldigd *.

  • -

    Een medewerker die in de loop van een werkdag door ziekte uitvalt en de daarop volgende werkdag nog afwezig is door ziekte, wordt voor de toepassing van de korting geacht met ingang van die volgende dag ziek te zijn.

  • -

    Een medewerker die bij wijze van reïntegratie voor een percentage van zijn oorspronkelijke werktijd arbeidsgeschikt is en arbeid verricht, bouwt naar rato ADV op.

  • -

    Als een gedeeltelijk zieke medewerker vakantie opneemt, is lid 4 van artikel 6:2:3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing en vindt er over deze periode geen korting van ADV plaats.

Compensatieregeling voor medewerkers, afkomstig van de voormalige gemeente Geleen in verband met de gevolgen van de overgang VGZ->IZA

Inhoudsopgave

  • -

    Artikel 1

  • -

    Artikel 2

  • -

    Artikel 3

  • -

    Artikel 4

Artikel 1

Voor de toepassing van de regeling wordt verstaan onder belanghebbende: de medewerker die afkomstig is van de voormalige gemeente Geleen en die per 1 januari 2004 voor zijn ziektekostenverzekering deelnemer is geworden aan de destijds geldende IZA-regeling, dit onder gelijktijdige beëindiging van zijn tot dan bestaande ziektekostenverzekering bij VGZ onder de condities van de Ziektekostenverordening personeel gemeente Geleen 1995.

Artikel 2

Belanghebbende heeft, te rekenen vanaf 1 januari 2004, recht op een inkomenscompensatie waarvan de hoogte gelijk is aan het verschil in de netto-beloning zoals dat voor hem is gebleken uit een vergelijking tussen de uitkomsten van een loonberekening als IZA- resp. VGZ-verzekerde, gebaseerd op de salarisbedragen, premiepercentages en polisgegevens op de peildatum 31 december 2003. Het op deze manier berekende compensatiebedrag wordt jaarlijks verhoogd met 1,5%, voor het eerst op 1 januari 2005.

Artikel 3

Lid 1

De inkomenscompensatie als bedoeld in artikel 2 wordt voor de belanghebbende opnieuw berekend per datum waarop hij, ware hij deelnemer gebleven in de zin van de Ziektekostenverordening personeel gemeente Geleen 1995, als gewezen ambtenaar er niet langer aanspraak op had kunnen maken dat de gemeente de loonheffing over haar aandeel in de premie voor haar rekening neemt.

Lid 2

De in het eerste lid bedoelde herberekening gebeurt overeenkomst de rekenmodellen die opgenomen zijn in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4

Lid 1

Deze regeling kan worden aangehaald als Compensatieregeling overgang ziektekostenverzekering VGZ-IZA.

Lid 2

Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand waarin zij openbaar wordt gemaakt.

Lid 3

Belanghebbenden aan wie vóór de datum van inwerkingtreding van deze regeling een compensatiebedrag werd toegekend op basis van de regelingen zoals die door burgemeester en wethouders werden vastgesteld bij besluit d.d. 3 mei 2005 resp. 24 januari 2006, worden geacht deze bedragen voortaan te ontvangen op basis van deze regeling.

Lid 4

De vóór de ingangsdatum van deze regeling op basis van de vroegere regelingen toegekende compensatiebedragen worden, voor zover nodig, per die datum opnieuw berekend met inachtneming van deze regeling.

Lid 5

De besluiten, genoemd in het derde lid,worden per de ingangsdatum van deze regeling ingetrokken voor zover zij voorzagen in de aanspraken van belanghebbenden in de zin van deze regeling.

Nieuwe berekening als bedoeld in artikel 3 vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd

A: Procentueel werknemersdeel IZA premie*

€ ..

B: Nominale IZA-premie

€   .. +__________

C : A + B

€ ..

D: Eigen aandeel VGZ-premie*

€   .. -__________

E: C – D = verschil werknemersdeel in de premie

€ ..

    

F: Belast werkgeversaandeel VGZ-premie

€ ..

-> G: loonheffing*

€ ..

€__________

H: Belast werkgeversdeel IZA-premie*

€ ..

-> I: loonheffing

€   .. -__________

J: G – I = verschil loonheffing over belast werkgeversaandeel in de premie

€   .. -__________

Saldo E – J: bedrag inkomenscompensatie

€ ..

Nieuwe berekening als bedoeld in artikel 3 bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd

A: Procentueel werknemersdeel IZA premie*

€ ..

B: Nominale IZA-premie*

€ ..

C : Premietoeslag 65-jarigen*

€   .. +__________

D : A + B + C

€ ..

E: Eigen aandeel VGZ-premie*

€   .. -__________

F: D- E = Toename werknemersdeel in de premie

€ ..   

G: Belast werkgeversdeel VGZ-premie

€ ..

-> H: loonheffing

€ ..

I: Belast werkgeversaandeel IZA-premie*

€ ..

-> J: loonheffing

€   .. -__________

K: H – J = verschil loonheffing over belast werkgeversdeel in de premie

€   .. -__________

Saldo = te compenseren nadeel

€ ..

Bijlagen

Bijlage I Salarisverhoging

In de bijlage van de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde bezoldigingsregeling worden met ingang van 1 april 1993 de daarin opgenomen schaalbedragen verhoogd met 2%.

Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.

Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%, behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995 werkzaam is bij gemeentelijke   ziekenhuizen, gemeentelijke verpleegtehuizen of gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995 genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij één instelling heeft gewerkt.

Met ingang van 1 januari 1996 is de gemeentelijke salarismutatie ook op personeel van zorginstellingen van toepassing.

Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.

Vanaf 1997 wordt een structurele eindejaarsuitkering uitgekeerd van 0,3% van het jaarsalaris.

Per 1 juni 1997 worden de schaalbedragen met 3,0% verhoogd.

Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.

Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,0%.

Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Degenen die op 1 december 1999 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van ƒ 350,– bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Degenen die op 1 april 2000 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van ƒ 350,– bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met 0,5% onder een gelijktijdige verhoging van het minimale bedrag met ƒ 250,-. Dit resulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een minimaal bedrag van ƒ 650,-.

Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaal;bedragen gebruteerd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,-.

Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.

Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% structureel verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van ƒ 400,- naar ƒ 1.125,- bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig opgehoogd met ƒ 50,- naar ƒ 1.175,-

Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van € 511,-.

Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3 %.

Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.

Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd naar 2,75 %. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,- naar € 611,- bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het jaarsalaris.

Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2 %.

Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt verhoogd naar 3 %. Tevens wordt vanaf 2003 het minimale bedrag verhoogd van € 611,- naar € 836,- bruto.

Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200,- bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1 %.

Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6 %.

Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%.

Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,-.

Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,-.

In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836, - naar € 1.750, -. Degenen die (een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de gemeente ontvangen een eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioengevend en hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).

Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5% en wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 6,0%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1.750, -.

Met ingang van 1 januari 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 april 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 oktober 2014 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro.

Met ingang van 1 januari 2016 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,0%.

Met ingang van 1 januari 2017 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,4%.

Met ingang van 1 augustus 2017 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 januari 2018 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%

Met ingang van 1 oktober 2019 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,25%.

Met ingang van 1 januari 2020 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Met ingang van 1 juli 2020 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Met ingang van 1 oktober 2020 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Bijlage II Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 augustus 2017

 Regelnummer

 Garantieschalen

33

3425

35

3550

37

3673

39

3785

41

3903

43

4025

45

4155

47

4281

49

4402

51

4524

53

4640

57

4886

59

5002

61

5124

63

5261

67

5564

69

5717

73

6019

75

6172

77

6346

79

6517

81

6688

83

6875

85

7075

87

7276

89

7479

91

7680

93

7881

95

8086

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 januari 2018

Regelnummer

Garantieschalen

33

3476

35

3603

37

3729

39

3842

41

3961

43

4086

45

4217

47

4345

49

4468

51

4592

53

4710

57

4959

59

5077

61

5201

63

5340

67

5648

69

5802

73

6109

75

6264

77

6441

79

6615

81

6788

83

6978

85

7182

87

7386

89

7591

91

7795

93

8000

95

8207

Bijlage IIa Salaristabel gemeenteambtenaren

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2019, nieuwe structuur

periodiek

Schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

1585

1622

1663

1711

1760

1877

2106

2411

2675

2885

1

1622

1677

1732

1787

1844

1963

2195

2508

2789

3020

2

1662

1731

1801

1864

1928

2048

2284

2606

2903

3154

3

1701

1786

1869

1939

2012

2134

2372

2703

3017

3288

4

1741

1840

1938

2016

2096

2219

2461

2801

3131

3422

5

1781

1895

2006

2092

2180

2305

2550

2899

3245

3557

6

1820

1948

2075

2169

2264

2390

2639

2997

3359

3691

7

1860

2003

2144

2245

2348

2476

2728

3095

3473

3825

8

1900

2057

2212

2321

2432

2561

2817

3192

3587

3960

9

1939

2112

2281

2397

2516

2647

2905

3290

3701

4094

10

1979

2166

2350

2474

2599

2733

2994

3388

3815

4228

11

2018

2221

2418

2550

2684

2818

3083

3485

3929

4362

periodiek

Schaal

10

11

11A

12

13

14

15

16

17

18

0

3180

3456

3805

4153

4636

4925

5296

5671

6275

6956

1

3318

3599

3948

4296

4777

5095

5492

5899

6521

7221

2

3456

3742

4091

4437

4917

5264

5688

6127

6767

7484

3

3594

3885

4233

4577

5057

5433

5883

6355

7013

7749

4

3731

4028

4375

4718

5197

5602

6079

6583

7259

8013

5

3869

4171

4516

4858

5337

5772

6275

6811

7505

8278

6

4006

4315

4656

4998

5477

5941

6471

7039

7750

8541

7

4144

4456

4796

5138

5618

6111

6666

7266

7996

8806

8

4282

4596

4936

5278

5758

6280

6862

7494

8242

9070

9

4418

4736

5076

5418

5898

6449

7057

7723

8488

9334

10

4553

4877

5216

5559

6038

6618

7253

7950

8734

9598

11

4689

5017

5357

5699

6178

6788

7449

8178

8980

9863

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 januari 2020, nieuwe structuur

periodiek

Schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

1601

1638

1680

1728

1778

1896

2127

2435

2702

2914

1

1638

1693

1749

1805

1863

1982

2217

2533

2817

3050

2

1678

1748

1819

1882

1947

2069

2307

2632

2932

3185

3

1718

1804

1888

1959

2032

2155

2396

2731

3047

3321

4

1758

1859

1957

2036

2117

2242

2486

2829

3162

3457

5

1799

1914

2027

2113

2202

2328

2575

2928

3277

3593

6

1839

1968

2096

2190

2287

2414

2665

3027

3393

3728

7

1879

2023

2165

2267

2371

2500

2755

3126

3508

3863

8

1919

2078

2235

2345

2456

2587

2845

3224

3623

3999

9

1959

2133

2304

2421

2541

2673

2934

3323

3738

4135

10

1999

2188

2373

2498

2625

2760

3024

3422

3853

4270

11

2039

2243

2442

2575

2711

2846

3114

3520

3968

4406

periodiek

Schaal

10A

11

11A

12

13

14

15

16

17

18

0

3212

3491

3843

4194

4683

4975

5349

5728

6338

7026

1

3352

3635

3987

4339

4824

5146

5547

5958

6586

7293

2

3490

3780

4131

4482

4966

5317

5745

6188

6835

7559

3

3630

3924

4275

4623

5107

5487

5942

6419

7083

7827

4

3768

4069

4419

4765

5249

5658

6140

6649

7331

8093

5

3908

4213

4561

4907

5391

5830

6337

6879

7580

8360

6

4046

4358

4702

5048

5532

6001

6535

7109

7828

8627

7

4186

4500

4844

5189

5674

6172

6733

7339

8076

8894

8

4324

4642

4986

5331

5816

6343

6931

7569

8325

9161

9

4463

4784

5127

5473

5957

6513

7128

7800

8573

9428

10

4599

4925

5268

5614

6098

6685

7326

8030

8821

9694

11

4735

5067

5410

5756

6240

6856

7524

8260

9069

9962

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 juli 2020, nieuwe structuur

periodiek

Schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

1617

1655

1697

1745

1796

1915

2149

2459

2729

2943

1

1655

1710

1767

1823

1881

2002

2239

2559

2845

3081

2

1695

1766

1837

1901

1967

2089

2330

2658

2961

3217

3

1736

1822

1907

1978

2053

2177

2420

2758

3078

3354

4

1776

1877

1977

2056

2138

2264

2511

2857

3194

3491

5

1817

1933

2047

2134

2224

2351

2601

2957

3310

3628

6

1857

1988

2117

2212

2310

2438

2692

3057

3427

3765

7

1897

2043

2187

2290

2395

2525

2782

3157

3543

3902

8

1938

2099

2257

2368

2481

2613

2873

3257

3659

4039

9

1978

2154

2327

2445

2567

2700

2964

3356

3776

4176

10

2019

2210

2397

2523

2652

2787

3055

3456

3892

4313

11

2059

2266

2467

2601

2738

2875

3145

3556

4008

4450

periodiek

Schaal

10A

11

11A

12

13

14

15

16

17

18

0

3244

3526

3881

4236

4730

5024

5403

5785

6402

7096

1

3385

3672

4027

4382

4873

5197

5602

6018

6652

7366

2

3525

3818

4173

4526

5016

5370

5802

6250

6903

7635

3

3666

3963

4318

4669

5158

5542

6001

6483

7154

7905

4

3806

4109

4463

4813

5301

5715

6201

6715

7405

8174

5

3947

4255

4606

4956

5444

5888

6401

6948

7655

8444

6

4087

4402

4749

5098

5588

6061

6601

7180

7906

8713

7

4228

4545

4893

5241

5731

6234

6800

7412

8157

8983

8

4368

4689

5036

5384

5874

6406

7000

7645

8408

9252

9

4507

4832

5178

5527

6016

6579

7199

7878

8659

9522

10

4645

4975

5321

5670

6159

6751

7399

8110

8909

9791

11

4783

5118

5464

5814

6302

6924

7599

8343

9160

10061

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2020, nieuwe structuur

periodiek

Schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

1633

1671

1714

1762

1814

1934

2170

2484

2756

2973

1

1671

1727

1784

1841

1900

2022

2261

2584

2874

3111

2

1712

1784

1855

1920

1986

2110

2353

2685

2991

3249

3

1753

1840

1926

1998

2073

2198

2444

2785

3108

3388

4

1794

1896

1997

2077

2160

2287

2536

2886

3226

3526

5

1835

1952

2067

2155

2246

2375

2627

2987

3343

3665

6

1875

2007

2138

2234

2333

2462

2719

3088

3461

3803

7

1916

2064

2209

2313

2419

2551

2810

3189

3579

3941

8

1957

2120

2279

2392

2505

2639

2902

3289

3696

4080

9

1998

2176

2350

2470

2592

2727

2993

3390

3813

4218

10

2039

2232

2421

2548

2678

2815

3085

3490

3931

4356

11

2080

2288

2492

2627

2765

2904

3176

3591

4048

4494

periodiek

Schaal

10A

11

11A

12

13

14

15

16

17

18

0

3277

3561

3920

4279

4777

5075

5457

5843

6466

7167

1

3419

3708

4067

4426

4921

5249

5658

6078

6719

7439

2

3560

3856

4214

4572

5066

5424

5860

6312

6972

7711

3

3703

4003

4361

4716

5210

5598

6061

6548

7225

7984

4

3844

4150

4508

4861

5354

5772

6263

6782

7479

8256

5

3986

4298

4652

5005

5499

5947

6465

7017

7732

8528

6

4128

4446

4797

5149

5643

6121

6667

7252

7985

8800

7

4270

4591

4941

5294

5788

6296

6868

7487

8239

9073

8

4411

4735

5086

5438

5932

6471

7070

7721

8492

9345

9

4552

4880

5230

5583

6076

6644

7271

7957

8745

9617

10

4691

5024

5374

5727

6221

6819

7473

8191

8998

9889

11

4831

5169

5519

5872

6365

6994

7675

8426

9252

10162

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 augustus 2017

 

 jaarvergoeding

 uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

 uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

 uurbedrag voor langdurige aanwezigheid

 1. Aspirant manschap a

344

10,66

19,92

13,27

 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen

344

12,24

23,01

15,33

 3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

344

13,57

25,46

16,98

 4. Bevelvoerder

517

17,01

31,98

21,31

 5. Officier van dienst

4075

0,00

40,75

0,00

 6. Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

5852

0,00

58,52

0,00

 7. Commandant van dienst

8705

0,00

65,31

0,00

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2018

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

uurbedrag voor langdurige aanwezigheid

1. Aspirant manschap a

349

10,82

20,22

13,47

2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen

349

12,42

23,36

15,56

3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

349

13,77

25,84

17,23

4. Bevelvoerder

525

17,27

32,46

21,63

5. Officier van dienst

4136

0,00

41,36

0,00

6. Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

5940

0,00

59,40

0,00

7. Commandant van dienst

8836

0,00

66,29

0,00

Bijlage IIc Gebruteerde Vergoedingsbedragen betreffende vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 augustus 2017

 

 jaarvergoeding

 uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

 uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

 uurbedrag voor langdurige aanwezigheid

 1. Aspirant manschap A

348

10,80

20,26

13,49

 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen

348

12,47

23,47

15,64

 3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

348

13,82

25,87

17,26

 4. Bevelvoerder

525

17,30

32,46

21,64

 5. Officier van dienst

4153

0,00

41,53

0,00

 6. Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

5958

0,00

59,58

0,00

 7. Commandant van dienst

8869

0,00

66,47

0,00

Gebruteerde Vergoedingsbedragen betreffende vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2018

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

uurbedrag voor langdurige aanwezigheid

1. Aspirant manschap A

353

10,96

20,56

13,69

2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen

353

12,66

23,82

15,87

3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

353

14,03

26,26

17,52

4. Bevelvoerder

533

17,56

32,95

21,96

5. Officier van dienst

4215

0,00

42,15

0,00

6. Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

6047

0,00

60,47

0,00

7. Commandant van dienst

9002

0,00

67,47

0,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.

Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

Bijlage III Hoorbepaling

Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.

Artikel 12:1

Lid 1

Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

Lid 2

Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het vorige lid bedoeld.

Lid 3

Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, vermeldt het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.

Lid 4

Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.

Lid 5

Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.

Lid 6

Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel besluit van de raad binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen aan de organisaties.

Bijlage IV Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 augustus 2017

ervaringsjaar/ periodiek

5

6

7

8

9

10

aanloopbedrag 1

1818

1856

1895

1945

2204

2577

aanloopbedrag 2

0

1945

2003

2072

2330

2698

aanloopbedrag 3

0

0

0

2204

2454

2826

0

1895

2072

2139

2330

2577

2894

1

1945

2139

2204

2393

2639

2970

2

2003

2204

2269

2454

2698

3041

3

2072

2269

2330

2514

2762

3101

4

2139

2330

2393

2577

2826

3168

5

2204

2393

2454

2639

2894

3235

6

2269

2454

2514

2698

2970

3299

7

2330

2514

2577

2762

3041

3357

8

2393

2577

2639

2826

3101

3416

9

2454

2639

2698

2894

3168

3476

10

2514

2698

2762

2970

3235

3536

11

0

2762

2826

3041

3299

3602

12

0

0

2894

3101

3357

3668

13

0

0

2970

3168

3416

3728

14

0

0

3041

3235

3476

3785

15

0

0

3101

3299

3536

3842

uitloopbedrag 1

2639

2894

3235

3476

3668

3961

uitloopbedrag 2

0

3041

3357

3668

3785

4085

uitloopbedrag 3

0

0

0

3785

3903

4217

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 januari 2018

ervaringsjaar/ periodiek

5

6

7

8

9

10

aanloopbedrag 1

1846

1884

1923

1974

2237

2616

aanloopbedrag 2

0

1974

2033

2103

2365

2738

aanloopbedrag 3

0

0

0

2237

2490

2869

0

1923

2103

2171

2365

2616

2937

1

1974

2171

2237

2428

2678

3015

2

2033

2237

2303

2490

2738

3086

3

2103

2303

2365

2551

2803

3148

4

2171

2365

2428

2616

2869

3215

5

2237

2428

2490

2678

2937

3284

6

2303

2490

2551

2738

3015

3349

7

2365

2551

2616

2803

3086

3408

8

2428

2616

2678

2869

3148

3467

9

2490

2678

2738

2937

3215

3528

10

2551

2738

2803

3015

3284

3589

11

0

2803

2869

3086

3349

3656

12

0

0

2937

3148

3408

3723

13

0

0

3015

3215

3467

3784

14

0

0

3086

3284

3528

3842

15

0

0

3148

3349

3589

3899

uitloopbedrag 1

2678

2937

3284

3528

3723

4020

uitloopbedrag 2

0

3086

3408

3723

3842

4146

uitloopbedrag 3

0

0

0

3842

3962

4280

Bijlage IVa Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie

Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatieLOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel 19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Van een vaste verhouding naar een lokale regelingTot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op deze specifieke kenmerken. Status sjabloonIn dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen, maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden met

de ervaring van de ambtenaar,

het cursustype dat de ambtenaar geeft en

de discipline van de ambtenaar.

Opbouw SjabloonSchematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt: afbeelding binnen de regeling Categorieën van werkzaamheden Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:

lesgebonden uren en

niet-lesgebonden uren.

De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie subcategorieën:

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren. Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.

2b. Algemene werkzaamhedenDeze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

2c. Variabele werkzaamhedenDeze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:

Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:

Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen, groepslessen, klassikale lessen

Homogene ensembles

Heterogene ensembles

Koren

Orkesten

Regulier onderwijs

Speciaal onderwijs

Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden urenHet gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel “aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Roosterwerkzaamheden

Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen

Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en dergelijke

Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld presentielijsten)

Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten

(Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen

Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische ontwikkelingen

Bijhouden van vakliteratuur*

Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke vaardigheden

Examens/toetsen

2b. Algemene werkzaamhedenHet gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en sectievergaderingen

Collegiaal overleg (intern en extern)

Voorbereiding en deelname aan open dagen

Functioneringsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, persoonlijk ontwikkelingsplan

Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen instrument/gereedschap

2c. Variabele werkzaamhedenHet gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen en lesmaterialen

Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen

Lidmaatschap van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging

Stagebegeleiding

Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend personeelsleden (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of extern)

Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder subcategorie 2b.

Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en tentoonstellingen

Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond

Coördinatiewerkzaamheden

Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling

Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of materiaalkeuzes

Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling

Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden

Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen, vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend

Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling voor kunsteducatie.

Van sjabloon naar lokale regelingOm een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende disciplines:

Discipline A

Discipline B

Discipline C

Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren:

Discipline

1. Lesgebonden uren

2. Niet-lesgebonden uren

Discipline A

65%

35%

Discipline B

60%

40%

Discipline C

70%

30%

Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:

De verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën

Aanstellingsomvang

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren

2b. Algemene werkzaamheden

2c. Variabele werkzaamheden

Meer dan 27 uur per week

30%

30%

40%

18 tot en met 27 uur per week

35%

35%

30%

7,2 tot en met 18 uur per week

40%

40%

20%

tot en met 7,2 uur per week

47%

47%

6%

In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën te maken. Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per disciplineEr zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met:

zeer veel of zeer weinig ervaring van het onderwijzend personeellid of

het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen versus individuele lessen)

In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.Voorbeeld: Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren. Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a. Tot slot Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in te delen tijd worden gerekend.

Bijlage IVa1 Functiebeschrijvingen onderwijzend personeel in de kunsteducatie

Functiebeschrijvingen1. Consulent

Beschrijving van de functieFunctiebenaming: consulent Functie-eisen: HBO-niveauTaken

Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan

Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten

Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s

Beschrijving van de taken

B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplanInformeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactiviteiten. Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen. Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij. Overlegt waar nodig met externe instanties.

B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten. Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en methodieken. Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere evenementen. Begeleidt bij de opstelling van werkplannen. Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming. Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

2. Docent

Beschrijving van de functieFunctiebenaming: docentFunctie-eisen: HBO-niveauTaken

Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten

Het geven van de onderwijsactiviteiten

Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s

Het verrichten van overige werkzaamheden

Beschrijving van de taken

B.1 Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en collega’s. Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten. Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.

B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep. Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij. Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm. Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers. Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij. Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’sVolgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming. Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

B.4 Het verrichten van overige werkzaamhedenWoont diverse overlegvormen bij. Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en bijscholing. Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.

3. Balletbegeleider

Beschrijving van de functieFunctiebenaming: BalletbegeleiderFunctie-eisen: MBO-niveauTaken

Het instrumentaal begeleiden van lessen

Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied

Het verrichten van overige werkzaamheden

Beschrijving van de taken

B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessenBegeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund. Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft. Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.

B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.

B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.

Bijlage IVb Reglement benoembaarheidseisen kunstzinnige vorming

(Vervallen)

Bijlage V Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming

(Vervallen)

Bijlage Va Afvloeiingsreglement ten behoeve van docenten, consulenten en Balletbegeleiders werkzaam in de Kunstzinnige Vorming

(Vervallen)

Bijlage VI Vervallen

(Vervallen)

Bijlage VIIa Aanstellingskeuring brandweerpersoneel

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij de aanstellingskeuring gebruikt dienen te worden. De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in de aanstellingskeuring zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op www.vng.nl.

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in keuring:

1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- bekendheid met aanpassingsprobleem bij onregelmatige diensten,

- ooit doorgemaakte psychose, schizofrenie, epilepsie

- aanwezigheid van hoogtevrees

- aanwezigheid van claustrofobie

- ooit doorgemaakte warmtestuwing

- gebruik medicatie tegen epilepsie afgelopen 5 jaar

- huidig medicijngebruik (mee laten nemen)

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- hoge mate van slaperigheid (checklist)

- depressieve klachten (checklist)

- angstklachten (checklist)

Inzet gevalideerde fysiek functionele test ter detectie van:

- hoogtevrees (laddertest)

2. Emotionele piekbelasting

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- recent doorgemaakt trauma

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- posttraumatische stressklachten (checklist)

3. Energetische piekbelasting

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)

- belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige hartziekte; roken)

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring):

- te hoge BMI of buikvet

- hoge bloeddruk

- diabetes mellitus

- afwijkingen ECG

Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (aanstellingsbrandweertraplooptest)

4. Goed gezichtsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gezichtsvermogen

Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)

- onvoldoende kleurenzicht

- onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom

- onvoldoende gezichtsveld

5. Goed gehoorsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gehoorsvermogen

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen

6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening

- overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie)

- mogelijke longaandoening (astma/atopie)

7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- geldige inentingen

- huidige aanwezigheid infectieziekten (Hepatitis, Difterie, Tetanus, Tuberculose, HIV)

8. Tillen/dragen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- problemen met tillen

- huidige nek-, rug- en schouderklachten

- problemen met krachtleverantie met geheven armen

Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)

9. Knielen/hurken

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)

10.Klimmen/klauteren/traplopen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (laddertest) (brandweertraplooptest)

11.Houdingen en krachtleverantie met rug

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige rugklachten

Kort NA aanstelling worden als intredekeuring de volgende basismetingen verricht om latere effecten van mogelijke blootstelling aan factoren van het werk te kunnen aantonen:

longfunctiebepaling met behulp van spirometrie

audiogram afname

Bijlage VIIb Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek gebruikt dienen te worden. De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in het PPMO zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op www.vng.nl.

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in keuring:

1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- aanpassingsprobleem door onregelmatige diensten,

- aanwezigheid van hoogtevrees

- aanwezigheid van claustrofobie

- doorgemaakte warmtestuwing sinds vorige keuring

- gebruik medicatie tegen epilepsie nu of geslikt sinds vorige keuring

- huidig medicijngebruik (mee laten nemen)

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- hoge mate van slaperigheid (checklist)

- depressieve klachten (checklist)

- angstklachten (checklist)

- hoge werkgerelateerde vermoeidheid (checklist)

2. Emotionele piekbelasting

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- recent doorgemaakt trauma

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- posttraumatische stressklachten (checklist)

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden in keuring:

3. Energetische piekbelasting

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)

- belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige hartziekte; roken)

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring):

- te hoge BMI of buikvet

- hoge bloeddruk

- diabetes mellitus

- afwijkingen ECG

Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (brandweertraplooptest)

4. Goed gezichtsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gezichtsvermogen tijdens werk

Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)

- onvoldoende kleurenzicht

- onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom

- onvoldoende gezichtsveld

5. Goed gehoorsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gehoorvermogen tijdens werk

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden in keuring:

6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening

- overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie)

- mogelijke longaandoening (astma/atopie)

7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige aanwezigheid infectieziekten die een gevaar voor anderen kunnen opleveren

8. Tillen/dragen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- problemen met tillen

- huidige nek-, rug- en schouderklachten

- problemen met krachtleverantie met geheven armen

Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens brandbestrijdingstest)

9. Knielen/hurken

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens brandbestrijdingstest)

10.Klimmen/klauteren/traplopen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (tijdens brandbestrijdingstest en brandweertraplooptest)

11.Houdingen en krachtleverantie met rug

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige rugklachten

1-11 met als doel signalering voor begeleiding

Signaalvraag (mondeling):

Is sinds de vorige keuring een nieuwe ziekte of gezondheidsklachten opgelopen die van invloed (kunnen) zijn op de uitvoering van uw werk?

Signaalvraag (schriftelijk) naar:

1 Aanwezigheid chronische ziekten (stofwisseling, psychisch, bewegingsapparaat, hart- en vaataandoeningen, urinewegen/geslachtsorganen, spijsverteringsorganen, tumoren, luchtwegen, huidaandoeningen)

2 Ingeschat eigen werkvermogen nu

3 Ingeschat eigen huidige inzetbaarheid gegeven de fysieke en psychologische taakeisen

4 doorgemaakte expositie aan agressie in afgelopen periode

5 doorgemaakte expositie aan hard geluid in afgelopen periode met acute oorsuizingen of tijdelijke gehoorsvermindering als gevolg

6 doorgemaakte expositie aan stof, rook, gas of dampen in afgelopen periode

Inzet testen ter monitoring indien aanleiding bestaat om achteruitgang in longfunctie of gehoor aan te kunnen tonen:

- longfunctiebepaling met behulp van spirometrie

- audiogram afname

Toelichting CAR-UWO

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen (T)

Onderdeel a Het eerste lid geeft onder a een begripsomschrijving van de term "ambtenaar", zoals deze voor de toepassing van de CAR/UWO geldt. Uit de gekozen terminologie blijkt dat er aansluiting is gezocht bij artikel 1, lid 1, van de Ambtenarenwet. Toegevoegd aan het begrip ambtenaar volgens de Ambtenarenwet zijn de woorden "door of vanwege de gemeente". Hoewel de burgemeester ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet is de CAR/UWO niet op hem van toepassing. Een burgemeester wordt immers benoemd door de Kroon en dus niet door of vanwege de gemeente. De rechtspositie van de burgemeester is geregeld in het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 (KB. van 15 juni 1994, Stb. 462). De wethouder is geen ambtenaar in de zin van de CAR/UWO of de Ambtenarenwet. Behalve in de Gemeentewet is zijn rechtspositie geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en in het Rechtspositiebesluit wethouders (KB. van 22 maart 1994, Stb. 243). Omdat er tussen de wethouder en de gemeente geen gezagsverhouding werkgever/werknemer bestaat, is er geen sprake van een dienstverband.

Onderdeel d Hoewel de pensioenwet per 1 januari 1996 is vervallen en vervangen door een privaat pensioenreglement, blijft niettemin de vermelding van de pensioenwet noodzakelijk. Dit met het oog op bijvoorbeeld de vaststelling van voor pensioengeldige tijd in het kader van de wachtgeldregeling (hoofdstuk 10 van de CAR).

Onderdeel g en h De feitelijke arbeidsduur per week kan afwijken van de formele arbeidsduur per week.

Onderdeel j en k Een volledig dienstverband heeft een arbeidsduur van ten hoogste 1836 uur per jaar. In deze berekening zijn meegenomen het aantal werkdagen verminderd met het aantal, niet jaarlijks op zaterdag of zondag vallende, feestdagen per jaar, gecorrigeerd met de kans dat zij periodiek op een zaterdag of zondag vallen. Het gaat hier gemiddeld om 5 6/7 dag per jaar. De in aanmerking genomen feestdagen zijn Nieuwjaarsdag (gemiddeld per jaar 5/7 dag), 2e paasdag (7/7), Koningsdag (5/7), Hemelvaartsdag (7/7), 2e pinksterdag (7/7) en de beide kerstdagen (10/7) De berekening is dan als volgt: 365,25 dagen x 5/7 - 5 6/7 = 255 dagen. 255 x 7,2 uren (= 36 uren : 5) = 1836 uren.

Indien lokaal nog andere feestdagen zijn aangewezen (zoals bijv. bevrijdingsdag, Goede Vrijdag, 1 mei, maar ook andere dagen zoals de biddag voor het gewas, carnavalsmaandag en/of -dinsdag, vrije dagen voor de plaatselijke kermis etc.) moeten deze, op overeenkomstige wijze, in mindering worden gebracht op de in dit lid genoemde maximale arbeidsduur. De vermindering bedraagt 5/7 vermenigvuldigd met 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op een andere dag van de week valt en 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op dezelfde dag van de week valt, niet zijnde een zaterdag of zondag.

Een volledig dienstverband kent een formele arbeidsduur van 36 uur per week. De feitelijke arbeidsduur kan daarvan afwijken.

Onderdeel n De arbeidsduur kan in de vorm van werktijden zowel geheel worden vastgelegd als ook gedeeltelijk. Indien de werktijden gedeeltelijk zijn vastgelegd, spreekt men bijvoorbeeld van bloktijden.

Onderdeel o De berekening hiervoor luidt als volgt: 36 x 52 weken : 12 maanden = 156 uur per maand.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar (T)

Lid 1

Onderdeel a De rechtspositie van het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs is onder andere geregeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Grondslag voor dit besluit ligt in de diverse onderwijswetten. Onderwijzend personeel bij het bij zonder onderwijs is op arbeidsovereenkomst werkzaam bij die instellingen en dus daarom al is de CAR-UWO niet op hen van toepassing. De gemeente treedt hier immers niet als werkgever op.

Onderdeel b Het onderwijsondersteunend personeel is belanghebbende in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel als het rechtstreeks bij de school is aangesteld. Wanneer bijvoorbeeld een schoolschoonmaker bij de gemeente is aangesteld, is de CAR-UWO onverkort van toepassing.

Onderdeel cOok de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand, die als zodanig optreedt, is geen ambtenaar in de zin van het CAR. Wanneer het gaat om een ambtenaar die in hoofdfunctie bij de gemeente werkzaam is, geldt de uitzondering dus uitsluitend indien de ambtenaar - in nevenfunctie - functioneert in de hoedanigheid van (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand.

Onderdeel d Alle onbezoldigde gemeenteambtenaren die conform artikel 231 van de Gemeentewet zijn belast met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen worden voor de toepassing van de CAR-UWO niet als ambtenaar beschouwd.

Onderdeel f en gGemeenten kunnen voor de uitoefening van bepaalde taken toezichthouders aanstellen. Een toezichthouder is volgens artikel 5:11 van de Awb: ‘Een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift’. Er zijn toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid en toezichthouders met opsporingsbevoegdheid. Aan deze laatste groep wordt door het Ministerie van Justitie een BOAakte verleend.

Gemeenten krijgen door het toevoegen van onderdeel f aan artikel 1:2 CAR-UWO de mogelijkheid om toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid, maar die volgens wet- en regelgeving aangesteld dienen te zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende werkzaamheden te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis van dit artikel kunnen gemeenten dus toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.

Met het toevoegen van onderdeel g aan artikel 1:2 CAR-UWO krijgen gemeenten de mogelijkheid om toezichthouders met opsporingsbevoegdheid aan te stellen als onbezoldigd ambtenaar zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Belangrijk hierbij is dat dit alleen toegepast kan worden op ambtenaren in functies die door het ministerie van Justitie zijn uitgezonderd van de hoofdregel dat BOA-aktes alleen worden toegekend als de ambtenaar in bezoldigde dienst is van de overheid. De gemeentelijke functies van parkeercontroleur en APV-controleur zijn de twee uitzonderingen. Dit is geregeld in een functielijst in de circulaire van het ministerie van Justitie, Directoraat-Generaal Rechtshandhaving, Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, 2 december 2004, onderwerp: functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar, kenmerk 5324449/504 en de aanvulling daarop van 7 februari 2006, kenmerk 5402271/506/CBK.

Onderdeel hVeelal laten gemeenten de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uitvoeren door een gemeenschappelijke regeling. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om de Wet sociale werkvoorziening zelf uit te voeren en geïndiceerden voor de sociale werkvoorziening zelf in dienst te nemen. In het kader van de wet dienen geïndiceerden op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst te worden genomen. Deze mensen vallen onder de CAO sociale werkvoorziening. Op grond van onderdeel h, eerste zinsdeel, worden deze personen uitgezonderd van de toepassing van de CAR-UWO. Hiermee wordt voorkomen dat deze personen zowel aanspraken kunnen ontlenen aan de CAO sociale werkvoorziening als aan de CAR-UWO. Uitzondering op de regel zijn degenen die werkzaam zijn bij de gemeenten in het kader van begeleid werken. Zij vallen wel onder de CAR-UWO. Deze uitzondering is geregeld in het tweede (en laatste zinsdeel) van onderdeel h.

Onderdeel i Per 1 januari 2011 is voor de gehele ambulancesector één arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing: de sector-cao Ambulancezorg. De directe aanleiding voor de totstandkoming van de cao vormt de inwerkingtreding van de Wet ambulancezorg. De sector-Cao Ambulancezorg heeft geen rechtstreekse doorwerking naar de publieke ambulancediensten. Dat wordt ook niet gerealiseerd door de voorgenomen algemeenverbindendverklaring van de sector-Cao. Tussen alle bij de Cao betrokken partijen is afgesproken dat de publieke diensten de sector-Cao Ambulancezorg als rechtspositionele regeling zullen vaststellen en daarin boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zullen verklaren. Deze afspraak wordt neergelegd in een apart en bindend convenant dat alle betrokken ambulancediensten ondertekenen.

Lid 2

Voordat ambtenaren zoals genoemd in onderdeel f of g van het eerste lid kunnen worden uitgesloten van de toepasselijkheid van de CAR-UWO dient er overeenstemming over te zijn bereikt in het GO of met de OR. Of dit in het GO of met de OR besproken moet worden is afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het GO en de OR.

Lid 3

Niet als ambtenaar in de zin van de CAR-UWO wordt beschouwd de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. De rechtspositie voor deze categorie is geregeld in hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van de UWO. Het personeel van de beroepsbrandweer is wel ambtenaar in de zin van de CAR-UWO.

Artikel 1:2:1 Geen ambtenaar (T)

Lid 5

De ambtenaren die vallen onder de leden 2, 3 en 4 van dit artikel zijn de enige medewerkers waarvoor nog een vakantietoelage geldt. Deze 8% is pensioengevend. De 1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, was tot 1 januari 2017 de levensloopregeling geregeld in artikel 6a:7 lid 1. Deze 1,5% is pensioengevend. De 0,8% van het in de maand van opbouw geldende salaris, was tot 1 januari 2017 het bovenwettelijk verlof van 14,4 uren geregeld in artikel 6:2 lid 1. Deze 0,8% is niet pensioengevend.

Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan worden de in de percentages in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3 lid 2 tot en met 4 dan worden, in afwijking van voorgaande volzin, de percentages in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).

Uitbetaling vindt plaats bij de maandelijkse salarisbetaling.

Artikel 1:2a en 1:2b Stage-werkervaringsplaats (T)

De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut.

Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld *. Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding wordt betaald. Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld.

Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben.

In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1.

Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak (T)

Gemeenten kunnen ambtenaren aanstellen vanwege de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Om de instroom van deze doelgroepen te bevorderen, maakt de CAR-UWO het mogelijk om het salaris af te stemmen op de verdiencapaciteit of de loonwaarde. De doelgroepen van de Wet Banenafspraak zijn gedefinieerd in artikel 38b Wet financiering sociale verzekeringen.

In salarisschaal A is het salaris bij periodiek 0 het wettelijk minimumloon en is het salaris bij periodiek 11 120% van het wettelijk minimumloon. De bedragen in schaal A worden, in plaats van op de salarisontwikkeling in de Cao Gemeenten, geïndexeerd op de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en elk jaar op 1 januari bijgesteld. De actuele schaalbedragen worden na goedkeuring door het LOGA gepubliceerd op www.car-uwo.nl.

Lid 1De omschrijving van deze doelgroep staat in de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 38b lid 1 sub a. In salarisschaal A is het salaris bij periodiek 0 het wettelijk minimumloon en is het salaris bij periodiek 11 120% van het wettelijk minimumloon. De bedragen in schaal A worden, in plaats van op de salarisontwikkeling in de Cao Gemeenten, geïndexeerd op de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en elk jaar op 1 januari bijgesteld. De actuele schaalbedragen worden na goedkeuring door het LOGA gepubliceerd op www.car-uwo.nl.

Artikel 1:3 Toepassing (T)

Lid 2

Dit artikel biedt de mogelijkheid de CAR/UWO of delen van deze regeling, om bijzondere redenen, uit te zonderen voor ambtenaren of groepen ambtenaren.

Voor het uitzonderen van de CAR/UWO, of van gedeelten daarvan, is een collegebesluit nodig. Omdat het hier een aangelegenheid betreft die de rechtspositie van ambtenaren aangaat, dient het voornemen een categorie ambtenaren van de werking van CAR/UWO uit te sluiten, eerst in het lokale georganiseerd overleg aan de orde te zijn geweest. Vervolgens kan een collegebesluit niet genomen worden dan nadat partijen in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) van dit voornemen in kennis zijn gesteld. Immers, het is niet de bedoeling dat op grote schaal groepen werknemers van de werking van de CAR/UWO worden uitgesloten. Op deze wijze kan namelijk afbreuk worden gedaan aan de bindende werking van de CAR/UWO.

Indien LOGA-partijen van mening zijn dat het niet wenselijk is (een groep) ambtenaren van de werking van de CAR/UWO - of gedeelten daarvan - uit te zonderen, wordt besloten tot een verdere procedure. Het is de bedoeling dat en afvaardiging van het LOGA in contact treedt niet het lokale bestuur om te motieven voor het voorgenomen besluit door te spreken. Vervolgens kunnen LOGA-partijen oordelen dat tegen de uitzondering geen bezwaren bestaan. Ingeval het LOGA zijn bezwaren handhaaft, kan het LOGA een procedure in gang zetten, die ertoe leidt dat het betreffend besluit onverbindend wordt verklaard.

Artikel 1:3a Toepassing (T)

Dit artikel heeft de volgende functies:

  • a

    het maakt zichtbaar dat de raad bevoegd gezag is ten aanzien van de griffier en diens ambtenaren;

  • b

    het maakt duidelijk dat de CAR-UWO van toepassing is op de griffier en diens ambtenaren;

  • c

    het biedt een kapstok voor besluiten van de raad ten aanzien van de rechtspositie van de griffier.

Ten aanzien van de toepassing van de CAR-UWO op de griffier en de griffiemedewerkers wordt het volgende opgemerkt. De griffier valt onder de begripsomschrijving in artikel 1:1, eerste lid onder a van de CAR. In de memorie van antwoord op de Wet dualisering gemeentebestuur is gesteld dat de rechtspositie van het griffiepersoneel gelijk zal zijn aan die van het overige gemeentepersoneel, omdat ook deze ambtenaren vallen onder de algemene afspraken die de VNG met de bonden voor de sector gemeenten heeft gemaakt. Dit geldt zowel voor de CAR als voor de UWO. Het LOGA heeft in de ledenbrief van 30 mei 2002 geadviseerd om de lokale gemeentelijke rechtspositie en de toekomstige wijzigingen daarin van toepassing te laten verklaren op de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren. Dit dient door de raad te gebeuren omdat de raad bevoegd gezag is ten aanzien van de griffie.

Delegatie uitvoering rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de griffie. Omdat de raad bevoegd gezag is, is ook de uitvoering van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de griffie een zaak van de raad. In de CAR-UWO wordt in nagenoeg alle bepalingen uitgegaan van of gesproken over het college als bevoegd gezag. Voor de uitvoering van deze bepalingen op de griffie dient dus voor 'het college' te worden gelezen: de raad.

De raad zal moeten bepalen hoe het werkgeverschap in de dagelijkse praktijk wordt uitgeoefend. Het zal niet wenselijk geacht worden om de raad zelf met de gehele uitvoering van de rechtspositie te belasten. Het uitvoeren van de CAR-UWO en de lokale rechtspositieregeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, kan door de raad gedelegeerd worden aan het college. Zoals gebruikelijk binnen de ambtelijke organisatie, zal het college op zijn beurt een groot aantal bevoegdheden hebben gemandateerd aan zijn ambtenaren, volgens het in de gemeente geldende delegatie- en mandaatbesluit. De bevoegdheid tot het vaststellen van een instructie, aanstelling, schorsing en ontslag leent zich in het kader van het dualisme minder goed voor delegatie.

Daarnaast is er een categorie personele bevoegdheden die in het algemeen aan diensthoofden is gemandateerd. Voor wat betreft het griffiepersoneel is het wenselijk dat deze door of namens de raad uitgevoerd worden, omdat deze in verband staan met de aansturing van de griffie. Gedacht kan worden aan beloningsbeslissingen, opdracht tot overwerk, verlofverlening, het verplichten tot aanvaarding van een andere functie, het beoordelen, het verplichten tot het volgen van een opleiding, het opleggen van een disciplinaire maatregel en het vaststellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan. In het delegatiebesluit dient bepaald te worden welke bevoegdheden door of namens de raad uitgevoerd worden, en dus niet gedelegeerd worden aan het college. Tevens dient bepaald te worden wie namens de raad de van delegatie uitgezonderde personele bevoegdheden uitoefent. Ten aanzien van de griffiemedewerkers zal de griffier gemandateerd worden. Ten aanzien van de griffier zelf kan dat het seniorenconvent, het raadspresidium, een raadscommissie of de burgemeester zijn.

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies (T)

Bij de in dit artikel bedoelde voorschriften en instructies kan gedacht worden aan uitvoeringsregelingen van de UWO of daarmee vergelijkbare lokale regelingen. Voorbeelden daarvan zijn een uitvoeringsregeling onbetaald verlof, de bijzonderverlofregeling of de verplaatsingskostenregeling.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO (T)

De verstrekking kan ook plaatsvinden door een elektronische tekstdrager, bijvoorbeeld een diskette, of door terbeschikkingstelling via een intern netwerk. Bij het tweede lid, onder d, kan onder meer gedacht worden aan de ondernemingsraad. Op grond van artikel 28 van de Wet op de ondernemingsraden heeft deze immers tot taak toe te zien op de naleving van de rechtspositieregeling.

Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO (T)

Hetgeen in artikel 1:4:3 is bepaald ten aanzien van de UWO, geldt ook voor de lokale (uitvoerings)regels.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen (T)

Voor de volledigheid: voor iedere ambtenaar, ook de gemeentesecretaris, is het bevoegd bestuursorgaan het college. Dit geldt niet voor de griffier en de griffiemedewerkers. Zij dienen hun belangen bij de gemeenteraad voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van het dienstverband (T)

Bij het berekenen van de nieuwe omvang van een dienstverband of voor het berekenen van verlof kunnen uren uitgerekend worden tot meerdere decimalen achter de komma. Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 moeten uren aan het einde van de berekening worden afgerond tot op twee decimalen achter de komma. Hiermee wordt voorkomen dat afrondingsverschillen ontstaan die ongewenste salarisverschillen met zich kunnen brengen. Op jaarbasis kan het hierbij gaan om tientallen euro’s. Onder de gangbare afbreekregel wordt verstaan dat tot en met vier wordt afgerond naar beneden en vanaf vijf wordt afgerond naar boven.

Artikel 1:6 Vrijstelling (T)

Lid 1

Dit artikel biedt de mogelijkheid om voor hogere functies van artikel 2:4 af te wijken. Dit betekent onder andere dat de termijn van 24 maanden niet van toepassing is. Ook geldt voor de hier bedoelde hogere functies niet het principe dat de vierde aanstelling een vaste aanstelling is. Daarbij kan ook worden bepaald dat voor de nader aan te wijzen hogere functies wordt afgeweken van de salaristabel. Tevens kunnen in de nadere regeling bepalingen worden opgenomen die inhouden dat degene die een functie bekleedt waarbij afwijkende afspraken worden gemaakt, niet behoort tot de kring van rechthebbenden op de bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen krachtens hoofdstuk 10d. Voordat een dergelijke regeling kan worden opgesteld, dient overeenstemming te zijn bereikt in het georganiseerd overleg over de criteria aan de hand waarvan de functies worden aangewezen en over de functies zelf.

Lid 2

Behalve voor hogere functies kan ook voor projectmedewerkers en andere tijdelijke functionarissen de algemene vrijstelling worden toegepast, uiteraard onder de procedurele voorwaarden die in het eerste lid zijn aangewezen. Deze mogelijkheid maakt het aantrekken van interim-personeel in gemeentelijke dienst gemakkelijker. Behalve van de salaristabel kan ook van de limitatieve opsomming van ontslaggronden in hoofdstuk 8 en van de bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen krachtens hoofdstuk 10d worden afgeweken. Uiteraard dient elke afwijking van de CAR in ieder individueel geval bij de aanstelling te worden vastgelegd, evenals de criteria op grond waarvan de te verrichten prestatie wordt beoordeeld en de voorwaarden waaronder deze dient te worden verricht.

Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag (T)

De gemeentesecretaris en de overige ambtenaren die werkzaam zijn voor het college, worden benoemd door het college. De griffier en de griffiemedewerkers worden benoemd door de gemeenteraad.

Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst (T)

Lid 1

Er bestaat een verplichting om de functie waarin de ambtenaar wordt geplaatst in het bericht van aanstelling op te nemen (Wet van 2 december 1993, Stb. 1993, 635). Dit is geregeld in artikel 2:4:1 UWO.

Lid 3

In de CAO gemeenten 2011-2012 hebben LOGA-partijen de afspraak opgenomen dat alle ambtenaren uiterlijk op 1 januari 2013 een aanstelling in algemene dienst hebben. De functie van de medewerker verandert niet als gevolg van deze omzetting.

Artikel 2:1B Aanstelling in algemene dienst (T)

Lid 1

In elk concreet geval zal nauwkeurig moeten worden overwogen of een nieuwe functie passend is. Het ‘horen’ van de ambtenaar moet niet als formaliteit worden beschouwd. Uit de besluitvorming moet duidelijk blijken dat met de argumenten van de ambtenaar rekening is gehouden. Het belang van de dienst moet de reden zijn voor de aanwijzing van een andere betrekking. Het dienstbelang is hier geen subjectief gegeven. Het gaat er dus niet om of naar het oordeel van het bevoegd gezag een dienstbelang aanwezig is, maar of er gemeten met objectieve maatstaven van een dienstbelang sprake is.

Lid 2

Het tijdelijk verrichten van niet tot de betrekking behorende werkzaamheden is een minder ingrijpende zaak dan het aanvaarden van een andere betrekking. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de opdracht daartoe te kunnen geven zijn dan ook minder stringent. Het dienstbelang moet – in tegenstelling tot het bepaalde in het eerste lid – al aanwezig worden geacht als dat naar het oordeel van het bestuursorgaan het geval is. De rechter zal slechts kunnen toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel is gekomen.

Lid 3

De ambtenaar moet met de werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid direct beginnen, ook als hij daartegen bezwaren heeft in verband met zijn persoonlijkheid of omstandigheden. Het bezwaar schort de werking van het besluit niet op.

Artikel 2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid (T)

Slechts diegenen kunnen als ambtenaar worden aangesteld van wie mag worden aangenomen dat zij voldoen aan de voor de functie te stellen bekwaamheids- en geschiktheidseisen. Deze bepaling vormt als het ware de keerzijde van artikel 8:6 en artikel 8:7, onderdeel a. Hoe duidelijker de bekwaamheids- en geschiktheidseisen zijn geformuleerd, des te beter zal men de artikelen 8:6 en 8:7, onderdeel a, kunnen toepassen.

Wanneer personeel van gemeenten of rechtspositievolgers van gemeenten werkzaamheden verrichten die een risico geven op besmetting met hepatitis B, dan moet aan de werknemers, die dit risico lopen een inenting tegen hepatitis B aangeboden worden. Het gaat om bij operaties betrokken personeel. In het geval dat vaccinatie om principiële redenen wordt geweigerd of vaccinatie niet leidt tot de gewenste bescherming, moet de medewerker wel toestaan dat hij enkele malen per jaar gecontroleerd wordt. Medewerkers mogen niet gedwongen worden zich te laten inenten. Meer informatie is op te vragen bij de Commissie Preventie Iatrogene Hepatitis B.

Artikel 2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek (T)

Dit artikel bepaalt dat de aanstellingskeuring geen regel is, maar uitzondering. Slechts in een beperkt aantal gevallen is het mogelijk een aanstellingskeuring op te leggen. Deze gevallen doen zich voor als er aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Deze bepaling vloeit voort uit de Wet op de medische keuringen, die sinds 1 januari 1998 van kracht is en ook voor de overheid van toepassing is.

De functies waarvoor een aanstellingskeuring wenselijk is, dienen in overleg met de Arbo-dienst geïnventariseerd te worden. In de regel zullen deze functies in een lijst worden opgenomen. Wanneer een regeling wordt opgesteld, waarin criteria zijn opgenomen aan de hand waarvan bepaald wordt of voor een functie en aanstellingskeuring wenselijk is, heeft de ondernemingsraad (OR) op grond van artikel 27, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht omtrent deze regeling. De lijst van functies die uit deze lijst voortvloeit hoeft in dat geval niet aan de OR te worden voorgelegd. Wanneer er voor gekozen wordt om niet eerst een regeling te ontwerpen, maar direct een lijst op te stellen, heeft de OR instemmingsrecht wat betreft deze lijst. Het verdient aanbeveling de lijst met functies waarvoor een aanstellingskeuring geldt openbaar te maken en in sollicitatieprocedures met betrekking tot dergelijke functies al in het beginstadium aan te geven dat de keuring deel uitmaakt van de sollicitatieprocedure.

Het ligt voor de hand dat de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd door de geneeskundigen van de Arbo-dienst waarbij de gemeente is aangesloten.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling (T)

In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden.

In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).

In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014, 216)

Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.

Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.

Zoals ook in het Burgerlijk Wetboek is geregeld, zijn de ketenbepalingen in artikel 2:4 niet van toepassing op aanstellingen in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Het met ingang van 1 juli 2015 geldende vierde lid regelt de arbeidsrechtelijke gevolgen van opeenvolgende dienstverbanden die een medewerker heeft met verschillende werkgevers (zoals uitzendbureaus, payroll bedrijven of detacheringsbureaus), waarbij deze medewerker binnen dezelfde organisatie feitelijk of in hoofdzaak dezelfde werkzaamheden blijft verrichten, voor rekening komen van de (opvolgende) werkgever bij overschrijding van de grenzen genoemd in het tweede of derde lid. E.e.a. heeft – behoudens voorafgaande detachering in dezelfde functie - geen betrekking op de situatie waarin een ambtenaar bij gemeente A uit dienst gaat om vervolgens bij gemeente B in dienst te treden.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling (T)

Dit artikel bevat welke gegevens een aanstellingsbesluit moet bevatten. De Wet van 2 december 1993 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende informatie van de werknemer over zijn arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding (Stb. 1993, 635) stelt regels terzake. In deze wet wordt bepaald dal de overheidswerkgever verplicht is de werknemer een schriftelijke opgave te doen van:

  • -

    de identiteit van de werkgever;

  • -

    de naam en woonplaats van de werknemer;

  • -

    de functie van de werknemer;

  • -

    de datum van indiensttreding;

  • -

    de duur van de aanstelling of de arbeidsovereenkomst, indien deze voor bepaalde duur wordt aangegaan;

  • -

    de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van deze aanspraak;

  • -

    de duur van de door de werkgever en de werknemer in acht te nemen ontslag- respectievelijk opzegtermijnen;

  • -

    het salaris en de termijn van uitbetaling;

  • -

    de gemiddelde wekelijkse of dagelijkse arbeidsduur;

  • -

    het toepasselijk algemeen verbindend verklaarde voorschrift, houdende regelen inzake de algemene arbeidsvoorwaarden en het salaris.

De LOGA-brief van 17 februari 1994 (kenmerk ARZ/401235) informeert hierover. Het derde lid verwijst naar een artikel uit genoemde wet, waarin is bepaald dat wijziging van salaris of gemiddelde arbeidsduur kosteloos aan de werknemer wordt medegedeeld.De elementen die een aanstellingsbesluit moet bevatten staan in het algemeen een aanstelling in algemene dienst niet in de weg. Gedetailleerde functiebeschrijvingen vormen hiertoe overigens wel een belemmering.

In het bericht van de aanstelling moet worden opgenomen wat de grond van aanstelling is indien de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is aangegaan. Het vervallen van deze grond (dit is de reden van aanstelling) is namelijk de reden om tot beëindiging van die aanstelling over te gaan (zie ook artikel 8:12). De reden dat de overige gronden in artikel 2:4:1, eerste lid, onder c, in het aanstellingsbesluit genoemd moeten worden is dat voor deze categorie medewerkers bepaalde artikelen en hoofdstukken van de CAR niet van toepassing zijn. Het aanstellen op deze gronden heeft dus gevolgen voor de rechtspositie van deze medewerkers. Zie ook artikel 1:2:1.

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst (T)

De CAR heeft als uitgangspunt dat de aanstelling als ambtenaar (in vaste of tijdelijke dienst) regel is en het aangaan van een arbeidsovereenkomst uitzondering. Daarom is het slechts mogelijk om een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te gaan in het geval van oproepkrachten.

Op grond van Europese regelgeving (richtlijn 1999/70/EG) mag een werkgever geen onderscheid maken in arbeidsvoorwaarden tussen de medewerker in tijdelijke dienst en de medewerker in vaste dienst, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (legitimiteit, doelmatigheid en proportionaliteit). Voor de beoordeling bij de vraag of er sprake is van gelijke behandeling is een vergelijkbare medewerker in vaste dienst het ijkpunt. Met een vergelijkbare medewerker in vaste dienst wordt de medewerker bedoeld die in dezelfde organisatie, hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties en bekwaamheden.

Voor medewerkers bij de overheid met een aanstelling is dit geregeld in artikel 125h van de Ambtenarenwet. De Ambtenarenwet is echter niet van toepassing op arbeidscontractanten. Daarom is in de CAR artikel 125h van de Ambtenarenwet van overeenkomstige toepassing verklaard op medewerkers met wie de gemeente een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten.

Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst (T)

De belangrijkste consequentie van de bepaling dat artikel 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing zijn, is dat hierdoor de termijnen uit artikel 2:4 ook voor arbeidsovereenkomsten gelden. Dit betekent onder meer dat het bij de termijnen van artikel 2:4 niet uitmaakt of sprake is geweest van een opeenvolging van slechts arbeidsovereenkomsten of aanstellingen dan wel van een combinatie daarvan.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten (T)

In dit artikel wordt de minimumomvang van de oproep gegarandeerd, alsmede de minimum salarisgarantie per maand. Het aantal te werken uren wordt per kwartaal bepaald, zodat eventueel te veel gewerkte uren in één maand ertoe kunnen leiden dat in de volgende maand (binnen datzelfde kwartaal) minder dan 15 uur hoeft te worden gewerkt. Zowel over de maand dat meer dan 15 uur is gewerkt als over de dan minder dan 15 uur is gewerkt hoeft slechts 15 uur te worden uitbetaald. Slechts wanneer over een kwartaal meer dan 15 uur per maand gemiddeld is gewerkt, moet een nabetaling plaatsvinden. Zie ook de LOGA-brief van 6 mei 1994, kenmerk ARZ/403483.

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst (T)

Dit artikel bevat enkele afspraken die de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de oproepkracht moet bevatten. In de overeenkomst kan naar dit artikel worden verwezen. Het gaat hier - naast de tweezijdigheid - om de andere essenties die de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer maken tot een arbeidsovereenkomst. Beide partijen nemen verplichtingen op zich en verkrijgen rechten ten opzichte van elkaar. In onderdeel f is aangegeven dat ingeval de oproepkracht herhaalde malen weigert aan een oproep door de werkgever gehoor te geven, terwijl er geen sprake is van ziekte, dit kan leiden tot ontslag op grond van artikel 8:13 (disciplinair ontslag). Daarbij is het wel noodzakelijk dat het aantal malen dat de oproepkracht gedurende een bepaald tijdvak een oproep kan weigeren in de overeenkomst is vastgelegd. Wederzijds is dus geen sprake van vrijblijvendheid.

Artikel 2:5:4 Betaling bij ziekte van de oproepkracht (T)

Met de oproepcontractant wordt een contract aangegaan voor minimaal 15 uur per maand. Voor die uren bestaat er dan ook een loonbetalingsverplichting, ook als de oproepcontractant ziek is. Aangezien hoofdstuk 7 per definitie van toepassing is (de CAR/UWO is namelijk van toepassing), hoeft deze loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte niet meer expliciet te worden opgenomen. De berekeningsbasis van de ziekte-uitkering wordt gevormd door het inkomen dat de oproepkracht gedurende het laatste kwartaal genoot. De oproepcontractant heeft een IKB conform de regeling in paragraaf 5 van hoofdstuk 3.

Artikel 2:6 Overgangsrecht (T)

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur (T)

De Wet flexibel werken (Stb. 2015, 245 en latere wijzigingen in Stb. 2015, 376 en Stb. 2015, 274) is de opvolger van de Wet aanpassing arbeidsduur. De wet is direct van toepassing op medewerkers (ambtenaren en arbeidscontractanten) van de gemeente. Als de ambtenaar een verzoek indient zal dit verzoek moeten worden afgehandeld met inachtneming van de (procedurele) bepalingen uit de Wet flexibel werken.

Lid 1 en 2

Als een medewerker verzoekt om aanpassing van de arbeidsduur of werktijden moet de werkgever dit verzoek honoreren, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. De Wet flexibel werken geeft voorbeelden van situaties die – afhankelijk van het soort verzoek – vallen onder de noemer zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.

Lid 3

Als een ambtenaar een verzoek doet tot aanpassing van de werkplaats (thuiswerken/plaats onafhankelijk werken), moet dit verzoek worden overwogen door het college. Voor het afwijzen van het verzoek tot wijziging van de arbeidsplaats is niet vereist dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.

Lid 4

In de Wet flexibel werken is opgenomen dat de wet niet van toepassing is ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsduur van de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Een medewerker die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, heeft daarom op grond van de Wet flexibel werken geen recht op vermindering of uitbreiding van zijn uren, maar hij kan op grond van deze wet wel een verzoek doen tot aanpassing van de arbeidsplaats of (spreiding van de) werktijden.

Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur (T)

Algemeen Het college kan tijdelijk, voor een vooraf vast te stellen periode de formele arbeidsduur per week van een ambtenaar van 36 naar maximaal 40 uur uitbreiden. Instemming van de ambtenaar is hierbij vereist. De periode waarin de arbeidsduur wordt uitgebreid kan na afloop eventueel worden verlengd.

Uitgangspunt is dat de formele arbeidsduur ook voor de betreffende functies structureel op maximaal 1836 uur per jaar en gemiddeld 36 uur per week blijft liggen. Hierop wordt voor de betreffende medewerker in het jaar waarin de uitbreiding zich voordoet, een uitzondering gemaakt. Het gaat om een tijdelijke uitbreiding van gemiddeld maximaal 4 uur, die na afloop van de vastgestelde periode weer van rechtswege ophoudt (zie artikel 8:12, tweede lid). De regeling betekent niet dat de aanstelling zelf verandert. Als de omvang van de aanstelling na de bepaalde periode teruggaat naar 36 uur behoudt de betrokkene derhalve een volledig dienstverband en wordt hij geen deeltijder.

Deze systematiek brengt met zich dat salaris, toelagen, premies inkomensafhankelijke bijdragen en vergoedingen op grond van de Zvw, afdracht loonbelasting, pensioenopbouw, minimum vakantietoelage, bodembedrag van de eindejaarsuitkering en vakantieaanspraken evenredig worden aangepast gedurende de uitbreiding van de arbeidsduur.

Preambule

In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken gemaakt over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk, dat in werking is getreden op 1 januari 2016. De belangrijkste veranderingen waartoe het LOGA heeft besloten zijn: Het integreren van de lokale bezoldigingsverordening in hoofdstuk 3 van de CAR; Het niet langer hanteren van het begrip bezoldiging; en Het laten vervallen van gedetailleerde aanwijzingen voor de uitvoering. In het nieuwe begrip ‘salaristoelagen’ worden de toelagen opgesomd, die samen met het salaris tot 1 januari 2016 de oude ‘bezoldiging’ vormden. Met de introductie van ‘salaristoelagen’, kon afscheid worden genomen van het begrip ‘bezoldiging’, zonder dat de daaraan verbonden rechten en verplichtingen teniet zijn gegaan. De begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn in artikel 1:1 nader omschreven.

Het vernieuwde beloningshoofdstuk is met ingang van 1 januari 2016 ook van toepassing op brandweerpersoneel in dienst van een veiligheidsregio. In overleg met het Landelijk Overleg Brandweerspecifieke Arbeidsvoorwaarden (LOBA) heeft het LOGA aanvullende afspraken gemaakt voor toepassing van hoofdstuk 3 voor brandweerpersoneel. Deze aanvullende afspraken zijn vastgelegd in hoofdstuk 20 van de car-uwo.

Dit hoofdstuk heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele of ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Hoofdstuk 3 bevat een limitatieve opsomming van beloningselementen. Alleen ten aanzien van die onderdelen waarbij in de tekst van dit hoofdstuk is bepaald dat het college iets ‘kan’, heeft het college regelruimte. Daarbij gaat het zowel om de zogenaamde ‘kan-bepalingen’, als de lokale invulling van een op centraal niveau afgesproken ‘bandbreedte’. Bij de kan-bepalingen (artikelen 3:14, 3:15, 3:20 en 3:22) heeft het college de vrijheid om de betreffende arbeidsvoorwaarde al dan niet toe te passen (de ambtenaar kan er dus niet zondermeer rechten aan ontlenen) en áls dat het geval is, op welke wijze dat gebeurt. Daarnaast bevat dit hoofdstuk ‘bandbreedte-bepalingen’, waar de ambtenaar wél rechten aan kan ontlenen. Ten aanzien van de bandbreedte-bepalingen hebben LOGA-partijen een bandbreedte afgesproken, die op lokaal niveau nader kan worden ingevuld. Zo is bijvoorbeeld in artikel 3:8 met betrekking tot de functioneringstoelage geregeld dat deze maximaal 10% van het salaris bedraagt en voor een periode van maximaal een jaar wordt toegekend. Deze twee indicatoren voor de omvang van de functioneringstoelage, bepalen de ‘bandbreedte’ die in het lokale beloningsbeleid nader kunnen worden ingevuld.

De keuze voor het toepassen van ‘kan bepalingen’ en de nadere invulling van de ‘bandbreedte bepalingen’, vormen samen met de bestaande beleidsregels met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk, het beloningsbeleid van de gemeente(lijke organisatie). Afspraken over het beloningsbeleid worden op werkgeversniveau gemaakt. Deze afspraken behoeven de instemming van het lokale Georganiseerd Overleg (GO).

Uitgangspunt van het beloningsbeleid is dat alle gemeenten een functiewaarderingssysteem hebben, aan de hand waarvan de functies worden beschreven. Gemeenten zijn vrij in de keuze van een functiewaarderingssysteem. In die organisaties waarin naast of in plaats van ‘functies’ wordt gesproken over ‘rollen’, worden die rollen overeenkomstig een functiewaarderingssysteem beschreven.

Met ingang van 1 januari 2016 is de oude salarisregeling die gold tot 1 april 1996 komen te vervallen. Ambtenaren op wie deze regeling nog van toepassing was, zijn uiterlijk per 1 januari 2016 ingepast in de nieuwe structuur.

Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen (T)

Lid 1

In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid, zal nader onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere uitwerking van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.

Lid 2

De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.

Artikel 3:3 Vaststelling salaris (T)

Lid 1

Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt. Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-, medior- of senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder een eigen functieschaal. Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.

Lid 2

Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als ‘aanloopschaal’, is bedoeld voor de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt om alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding, ervaring en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld. Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende functieschaal.

Artikel 3:4 Salarisverhoging (T)

Lid 2

Het college heeft de mogelijkheid om – in afwijking van lid 1 – het toekennen van een periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings- en beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.

Lid 3

Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal (T)

Lid 1

Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van herwaardering de functie vervult.

Lid 2

Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager salaris, bij de eigen werkgever of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij een gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en ander is geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.

Lid 4

Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen waarin het sociaalplan of –statuut voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van zijn salaris.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal (T)

Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.

Artikel 3:7 Uitloopschaal (T)

Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een ‘oude’ lokale regeling (in werking voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016 in dienst zijn gekomen.

Artikel 3:8 Functioneringstoelage (T)

Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of het leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval is, kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4 lid 3, en/of een toelage op grond van artikel 3:20. Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.

De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (artikel 3:4 lid 3) die structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum van de salarisschaal bereikt.

Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend blijft voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te kunnen beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet deze in het toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.

Lid 3

De toelage bedraagt maximaal 10% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage (T)

De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om ambtenaren te werven of te behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat in een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe periode van maximaal 3 jaar.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage (T)

Lid 1

De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.

Lid 2 + 3

Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer – voor het deel van de functie dat wordt waargenomen – op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest indien hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever geldende regels – fictief – worden ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling nader worden uitgewerkt.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst (T)

Lid 1

Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t/m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als hoofdregel dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren gewerkt tijdens onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op zaterdag, zondag en feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t/m vrijdag buiten de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur.

De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster), als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.

Lid 3

Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur zoals omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van ‘overwerk’.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage (T)

Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de buitendagvenstertoelage:

  • 1

    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid 8) heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

  • 2

    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over de uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.

De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon. Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst (T)

Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een toelage is sprake als het gaat om:

  • -

    afgebakende periodes,

  • -

    buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,

  • -

    waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te verrichten.

Afgebakende periodes: Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die ’s nachts gebeld kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte vragen van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk horen. De beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele werkzaamheden. Daarom kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in beperkte omvang en gedurende afgebakende periodes worden opgelegd.

Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden: In sommige functies is de medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden. In dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.

Beschikbaar zijn: Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor te geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.

Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze beschikbaarheidsdienst – na een oproep daartoe – werkzaamheden heeft verricht, geldt het volgende:

  • -

    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.

  • -

    De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel 3:18.

Artikel 3:15 Garantietoelage (T)

Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld. Deze bepaling is niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is verstreken. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van deze bepaling.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage (T)

Lid 1

De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele beloning.

Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam (T)

Lid 1

Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.

Lid 2

Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet cumuleert.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding (T)

Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de artikelen 4:3 tot en met 4:7.

Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van 11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren een overwerkvergoeding van 25%.

Artikel 3:19 Ambtsjubileum (T)

Lid 1

Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet aansluitende tijd – in voltijd en/of deeltijd – doorgebracht in een dienstverband bij een (destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten of stages.

Lid 2

De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldende salaris en de toegekende salaristoelagen, tezamen vermeerderd met 8% (deze 8% betreft de vakantietoelage die per 1 januari 2017 is toegevoegd aan het IKB; hoofdstuk 3, par. 5) naar rato over de maand waarin het jubileum valt. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.

Lid 3

Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag, of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer. Alleen bij reorganisatie is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag is verleend. Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties (T)

Artikel 3:20 is een ‘kan-bepaling’, op basis waarvan lokaal een regeling kan worden opgesteld. LOGA-partijen hebben hiermee een mogelijkheid gemaakt om lokaal beleid voor bijzondere prestaties of gratificaties onder te kunnen brengen in hoofdstuk 3. Ambtenaren kunnen aan artikel 3:20 zelf geen rechten ontlenen; dat kan alleen als een lokale regeling de mogelijkheid daartoe bevat. Aan een lokale gratificatieregeling kunnen medewerkers geen aanspraak ontlenen van structurele aard. Het moet echt gaan om eenmalige en bijzondere gebeurtenissen.

Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen de basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum van de salarisschaal bereikt. Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere keren opeenvolgend kunnen worden toegekend. Desgewenst kan het college besluiten om het geldbedrag in meerdere termijnen uit te keren.

Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding (T)

Het college stelt de regeling vast op grond waarvan deze kosten worden vergoed. Met inachtneming van de aangegeven begrenzing van de vergoeding OV (2e klasse), kan voor vergoeding van de overige kosten desgewenst de ‘Reisregeling binnenland’(BZK) worden toegepast.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst (T)

Lid 2

Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.

De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8% (deze 8% betreft de vakantietoelage die per 1 januari 2017 is toegevoegd aan het IKB; hoofdstuk 3, par. 5), waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode dient.

Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v. artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op de hoogte van de overlijdensuitkering. Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering (T)

Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de kosten van de zorgverzekering, namelijk € 168 per jaar of € 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de beoordeling of de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering ontvangt. In de maand december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6. Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.

Artikel 3:28 Opbouw IKB (T)

Lid 2

In dit lid is geregeld wat de bronnen van het pensioengevende deel van het IKB zijn. De bronnen komen uit arbeidsvoorwaarden die tot 1 januari 2017 onder een andere naam in de CARUWO geregeld waren. Het IKB is opgebouwd uit:

  • a

    de vakantietoelage, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 6:3, en

  • b

    de eindejaarsuitkering, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 3:18a, en

  • c

    De levensloopuitkering, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 6a:7, lid 1.

Lid 3

In dit lid zijn de niet-pensioengevende bronnen van het IKB geregeld: De financiële tegenwaarde van 14,4 uren bovenwettelijk vakantieverlof is niet pensioengevend. Tot 1 januari 2017 had de ambtenaar op grond van artikel 6:2 recht op ten minste 158,4 uren vakantieverlof per kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2017 is de aanspraak op vakantieverlof verminderd tot 144 uren per kalenderjaar. De financiële tegenwaarde van 14,4 uren vakantieverlof is per diezelfde datum opgenomen in het IKB. Brandweerpersoneel dat valt onder hoofdstuk 9a heeft recht op 2,5% opbouw van de levenslooptoelage, in plaats van 1,5%. De extra 1% is niet pensioengevend en is daarom in het IKB niet een bron die pensioengevend is.

Lid 7

In dit lid is geregeld dat de 1,5% opbouw van het IKB, als vervanging van de levensloopuitkering, niet van toepassing is op brandweerpersoneel dat recht heeft op FLO overgangsrecht zoals omschreven in hoofdstuk 9b. De reden hiervan is dat voor medewerkers met FLO overgangsrecht aparte afspraken gelden over levensloop. Voor medewerkers als bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 9b geldt deze uitzondering niet.

Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren (T)

Lid 2

De reden dat dit lid is opgenomen, is dat het op grond van fiscale regelgeving niet is toegestaan om vakantie-uren te verkopen die in het IKB zijn gekocht.

Artikel 3:37 Overgangsrecht hoofdstuk 3 (T)

1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen

Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.

Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.

1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum

Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.

Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.

2.

Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.

3.

Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vóór opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.

In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan.

De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.

De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.

Geen roosters

Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de toelage onregelmatige dienst hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

Overwerk Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.

De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan

Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.

4.

De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen toelage onregelmatige dienst van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (- Euro 200) = Euro 100-.

De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor het IKB.

5.

Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere toelage onregelmatige dienst. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.

6.

De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.

7.

Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.

9.

Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.

10.

De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.

11.

Zie punt 8.

12.

De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.

Artikel 4:1 Arbeidsduur en werktijden (T)

In hoofdstuk 4 zijn regels over de werktijden vastgelegd. Dit laat onverlet dat ook op lokaal niveau een werktijdenregeling moet worden vastgesteld in overleg met de OR. In deze regeling kunnen aanvullende regels gesteld worden die recht doen aan de lokale situatie. Voorbeelden daarvan zijn bloktijden, openingstijden van het kantoorpand etc.

§ 1 Standaardregeling voor de werktijden (T)

LOGA partijen hebben in de CAO 2011-2012 afspraken gemaakt over flexibilisering van de werktijden, aansluitend bij de behoefte van werkgevers en werknemers. De standaardregeling is de norm, de bijzondere regeling de uitzondering. Uitgangspunt bij de standaardregeling is dat de ambtenaar (enige) vrijheid heeft bij het bepalen van zijn werktijden. Dit betekent niet dat er sprake moet zijn van volledige zeggenschap van de ambtenaar, dit zou ook strijdig zijn met de gezagsverhouding die de relatie werkgever en werknemer typeert. De ambtenaar heeft een zekere vrijheid in het in het bepalen van zijn werktijden. De ene dag werkt hij meer omdat hij een deadline moet halen, dit compenseert hij door op een ander moment minder te werken. De werkgever kan wel van de ambtenaar verlangen dat hij op aangewezen momenten aanwezig of beschikbaar is omdat dit bij de uitoefening van zijn functie hoort. Dat strijdt niet met de standaardregeling.

Uitgangspunt is goed werkgeverschap en goed werknemerschap. De leidinggevende geeft ruimte en vertrouwen, de medewerker draagt een grote professionele verantwoordelijkheid. De OR heeft in dit proces een belangrijke rol; zij monitort of het proces rondom het individueel vaststellen van de werktijden goed verloopt binnen de organisatie en past binnen de kaders van de werktijdenregeling. Als blijkt dat dit niet het geval is kan de OR verbetervoorstellen doen. Een verbetervoorstel kan bijvoorbeeld zijn dat alle medewerkers van een afdeling, vanwege terugkerende problemen rondom de werktijden, onder de bijzondere regeling geplaatst worden, tijdelijk of voor onbepaalde tijd.

Indien de functie van dien aard is dat er niet of nauwelijks sprake is van zeggenschap van de ambtenaar, dat is bijvoorbeeld het geval wanneer in vaste roosterdienst gewerkt wordt, dan kan de standaardregeling niet meer van toepassing zijn. In dat geval worden de werktijden eenzijdig vastgesteld door het college en geldt de bijzondere regeling van artikel 4:3 en verder. Medewerkers die naast hun reguliere werktijden uit hoofde van hun functie beschikbaarheidsdiensten verrichten, zoals ict-medewerkers en woordvoerders, vallen niet om die reden onder de bijzondere regeling van de werktijden. Als deze medewerkers (enige) vrijheid hebben bij het bepalen van hun reguliere werktijden dan vallen ook zij onder de standaardregeling. Ook het werken in roosters heeft niet per definitie tot gevolg dat medewerkers onder de bijzondere regeling van de werktijden vallen.

Indien de gemeente gebruik maakt van een systeem van zelfroostering, waardoor medewerkers zeggenschap krijgen over hun werktijden, dan geldt ook voor deze medewerkers de standaardregeling. De bijzondere regeling is uitsluitend van toepassing op medewerkers die (vrijwel) geen zeggenschap hebben over hun werktijden.

Artikel 4:2 Arbeidsduur en werktijden (T)

Algemeen De standaardregeling heeft als uitgangspunt dat de ambtenaar met zijn leidinggevende afspraken maakt over invulling van zijn werktijden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de standaardregeling dat voor iedere ambtenaar een individueel rooster wordt opgesteld in overleg met de leidinggevende. Flexibiliteit en zeggenschap van de ambtenaar zijn sleutelbegrippen. De leidinggevende laat een deel van de “control” los. Daarvoor in de plaats komt verantwoordelijkheid van de medewerker. De ruimte die de ambtenaar krijgt zal hij zoals het een goed ambtenaar betaamt moeten invullen.

Lid 3, 4, 5, 6 en 7

Kern van de standaardregeling is dat de ambtenaar met zijn leidinggevende afspraken maakt over zijn werkzaamheden, zijn verlof en de planning van zijn werkzaamheden. Voorwaarde voor toepassing van de standaardregeling is dat de ambtenaar en zijn leidinggevende samen tot overeenstemming komen. Als dat uiteindelijk niet lukt dan stelt het college eenzijdig de werktijden vast, maar dan kan de standaardregeling niet meer van toepassing zijn. In die situatie valt de medewerker onder de bijzondere regeling. Het is onwenselijk dat binnen een afdeling verschillende regimes gelden voor de werktijden. Toch kan dit voorkomen indien een leidinggevende met een individuele medewerker niet tot goede afspraken komt. Komt dit frequenter voor dan is de OR aan zet; zie hiervoor de toelichting op lid 12.

De ambtenaar en zijn leidinggevende overleggen tweemaal per jaar over de werktijden en de planning van de werkzaamheden. Het is niet gewenst dat de ambtenaar veel meer of minder uren werkt dan zijn formele arbeidsduur. Op de ambtenaar rust een verantwoordelijkheid om teveel of te weinig werk tijdig aan te kaarten zodat de afspraken daarop afgestemd kunnen worden. In de situatie dat ambtenaar en leidinggevende het erover eens zijn dat de formele arbeidsduur per jaar overschreden zal worden dan wordt de omvang daarvan vastgesteld. De ambtenaar ontvangt een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof over de teveel gewerkte uren. De ambtenaar en zijn leidinggevende stellen vast welke vergoeding het meest passend is. Dit gebeurt in ieder geval aan het einde van elk kalenderjaar en bij het einde van een dienstverband. Indien er geen keuze wordt gemaakt dan worden de te veel gewerkte uren uitbetaald tegen de vergoeding.

Lid 8

De toepassing van de standaardregeling sluit niet uit dat het dienstbelang werken buiten het dagvenster noodzakelijk maakt. Hier staat een buitendagvenstervergoeding tegenover.

Lid 10

In het derde lid is bepaald dat de ambtenaar en zijn leidinggevende afspraken maken over de werktijden. Als dat niet lukt is dit lid van toepassing. Dit lid heeft geen betrekking op incidentele gevallen; daarvoor geldt het bepaalde in het elfde lid.

Lid 11

Ten aanzien van de werktijden zijn de afspraken zoals bedoeld in het derde lid leidend. Het kan incidenteel voorkomen dat een ambtenaar vanwege dienstbelang op andere tijden moet werken. Het gaat in dit lid dan om tijden die binnen het dagvenster vallen. Uitgangspunt is dat ook in deze situatie de ambtenaar en zijn leidinggevende tot goede afspraken komen. Als dat niet mogelijk blijkt te zijn en het is om redenen van dienstbelang noodzakelijk dat de ambtenaar werkzaamheden verricht dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding ter hoogte van de laagste buitendagvenstervergoeding.

Lid 12

Het individuele overleg over werktijden vraagt veel van leidinggevende en medewerker. Daarom is het belangrijk dat binnen de organisatie gevolgd wordt hoe dit proces verloopt. De OR is hiervoor het aangewezen orgaan. Als de OR problemen signaleert, bijvoorbeeld binnen een specifieke afdeling, dan kan de OR verbetervoorstellen doen aan het college.

Lid 13

Er zijn gemeenten waar voor inwerkingtreding van de nieuwe regels over werktijden een dagvenster gold dat op onderdelen ruimer was dan het dagvenster zoals omschreven in artikel 4:2, tweede lid. Met dagvenster wordt in dit verband gedoeld op uren/dagen waarvoor geen toelage onregelmatige dienst verstrekt wordt. Op grond van de regels over de TOD en werktijden zoals deze golden op 31 december 2013 was het bijvoorbeeld mogelijk om de ambtenaar op zaterdag voor ten hoogste drie uren in te roosteren zonder aanspraak op een TOD. Als de gemeente op 31 december 2013 een werktijdenregeling met een ruimer dagvenster had en die in overeenstemming met de regels van de CAR-UWO was, dan blijft dit ruimere dagvenster ook gelden vanaf 1 januari 2014.

Artikel 4:3 Werkingssfeer (T)

De bijzondere werktijdenregeling geldt voor medewerkers die geen of heel geringe zeggenschap hebben over hun werktijden; hun werktijden worden eenzijdig vastgesteld door het college. Het gaat in deze situatie in elk geval om medewerkers die in een rooster werken en geacht worden op vaste tijden hun werk te verrichten. Als de ambtenaar die valt onder de standaardregeling geen overeenstemming bereikt met zijn leidinggevende over zijn werktijden dan is de bijzondere regeling op hem van toepassing. Zijn werktijden worden dan eenzijdig vastgesteld.

Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen (T)

Lid 2

Als in het belang van de dienst op een zondag/feestdag arbeid moet worden verricht, moet de ambtenaar zo veel mogelijk In de gelegenheid worden gesteld de kerk te bezoeken en dient de arbeid zo beperkt mogelijk te worden gehouden. Hoe moet worden omgegaan met degene die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, is geregeld in het vijfde lid van dit artikel.

Lid 3

Het verrichten van arbeid op de genoemde feestdagen wordt voor dit artikel gelijkgesteld aan het verrichten van arbeid op zondag.

Lid 4

Voorbeelden van door het college aangewezen feestdagen zijn de carnavalsmaandag, maar ook de 5-meiviering in de jaren dat geen sprake is van de officiële lustrumviering. Dergelijke aangewezen dagen moeten in de berekening van de arbeidsduur op jaarbasis worden meegenomen Wat het recht op overwerkvergoeding op dergelijke feestdagen betreft geldt hetzelfde als in de toelichting bij het derde lid is aangegeven De hoogte van de overwerkvergoeding is in dit geval afhankelijk van de dag waarop de feestdag valt. Zo geldt voor de bepaling van de hoogte van de overwerkvergoeding voor gewerkte tijd op een carnavalsmaandag hetgeen in artikel 3:18, is geregeld ten aanzien van een "gewone" maandag.

Hoofdstuk 5 Vervallen hoofdstuk (T)

Vervallen hoofdstuk.

Hoofdstuk 5a Vervallen hoofdstuk (T)

Vervallen hoofdstuk.

Artikel 6:1:1 Vakantieverlening (T)

Lid 1

Dit artikellid heeft als uitgangspunt dat vakantie op verzoek van de ambtenaar wordt verleend. Mede ter voorkoming van verlofstuwmeren kan het college in de algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie (artikel 6:2:1, eerste lid) ook aangeven welke gedragslijnen worden gehanteerd wanneer het vakantieverlof van enig jaar niet in zijn geheel is genoten. De mogelijkheid om niet-genoten verlofuren door te schuiven naar een volgend jaar zijn beperkt tot die gevallen zoals genoemd in de artikelen 6:2:4, eerste lid, en 6:2:6 UWO. In het geval dat het dienstbelang zich tegen het verlenen van vakantie verzet en hierdoor de vakantie in dat kalenderjaar geheel of gedeeltelijk niet is toegekend, wordt de niet-genoten vakantie zo veel rnogelijk in het eerstvolgend kalenderjaar verleend (artikel 6:2:4, eerste lid). Wanneer vakantie niet is verleend op gronden genoemd in artikel 6:2:6 (op verzoek, wegens ziekte of herhalingsoefening militaire dienst), wordt de niet-genoten vakantie in principe toegekend in het volgend kalenderjaar. Op verzoek van de ambtenaar kunnen over het tijdstip van opname ook andere afspraken worden gemaakt.

Artikel 6:2 Duur vakantie (T)

Lid 1

Het aantal vakantiedagen is vermenigvuldigd met de factor 7,2. Indien de ambtenaar is ingeroosterd voor meer of minder dan 7.2 uur per dag, zal het verlof met het aantal ingeroosterde uren waarop de ambtenaar verlof wil genieten, worden verminderd.

De situatie kan zich voordoen dat een ambtenaar gedurende de weken dat hij voor 42 uur is ingeroosterd, verlof wil. Dit kost de ambtenaar relatief veel verlofuren. Daar tegenover staat dat, als de ambtenaar verlof wil in weken waarbij zijn feitelijke arbeidsduur slechts 30 uur bedraagt, het verlof slechts met relatief minder uren wordt verminderd.

Indien, als gevolg van verlof in weken met een feitelijke arbeidsduur van 42 uur, de ambtenaar bijvoorbeeld weinig verlofuren resteert, kan het de ambtenaar worden toegestaan om gedurende de weken dat hem een feitelijke arbeidsduur van minder dan 36 uur is opgedragen, deze arbeidsduur te realiseren over minder dan vijf dagen waardoor de ambtenaar aaneengesloten vrije tijd kan creëren.

Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de Organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt.

Lid 2

Een ambtenaar kan verzoeken in enig jaar maximaal 50,4 uur op jaarbasis (bij een volledig dienstverband) meer te werken dan de maximale arbeidsduur van 1836 uur voortvloeit. Voor een deeltijder geldt een naar evenredigheid aantal uren als maximum.

Toekenning van dit verzoek geeft de ambtenaar recht op een gelijk aantal extra vakantie-uren. Dit verzoek dient betrokkene in vóór 1 november (tenzij anders geregeld) in het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor het verzoek geldt. Gelet op de samenhang met paragraaf 5 en 6 van hoofdstuk 3 ligt het voor de hand dat het college bij de toewijzing van de verzoeken rekening houdt met alle mutaties van het verlof, te weten:

  • -

    extra vakantie-uren op basis van dit artikel

  • -

    verkoop van vakantie-uren op basis van artikel 3:36;

  • -

    koop van vakantie-uren op basis van artikel 3:29 lid 1, onderdeel a.

Op basis van het totaalbeeld van de effecten van alle verzoeken kan worden bezien in hoeverre sprake is van ernstige problemen van organisatorische dan wel roostertechnische aard.

Lid 3

Van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zoals vermeld in het derde lid is in ieder geval sprake indien toekenning van het verzoek leidt tot ernstige problemen:

  • a

    van organisatorische aard;

  • b

    van roostertechnische aard.

Artikel 6:2:1 Nadere regels (T)

Lid 2

In dit artikellid is aangegeven dat de basisverlofduur voor deeltijders naar rato moet worden vastgesteld. Uitgangspunt hierbij vormt de formele arbeidsduur op jaarbasis. Dit is de arbeidsduur overeenkomstig de aanstelling De minimale duur van de vakantie voor ambtenaren met een volledig dienstverband is vastgelegd in artikel 6:2 CAR. Dit betekent dat voor een deeltijder met een formele arbeidsduur van 24 uur per week het aantal verlofuren ten minste 24/36 x 144 = 96 uur per kalenderjaar bedraagt.

Lid 3

Door middel van een lokale regeling voortziet het college ten aanzien van (een groep) ambtenaren in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd, bereikte leeftijd dan wel beide. Per extra verlofdag dient het basisverlof voor een voltijder met 7,2 uur te worden vermeerderd. Een werknemer met bijvoorbeeld drie leeftijdverlofdagen heeft derhalve 21,6 uur verlof bovenop het basisverlof van ten minste 144 uur per kalenderjaar. Bij een deeltijder wordt het extra aantal verlofdagen naar rato vastgesteld. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 1995-1997 (kenmerk ARZ/507630) is het lokale overleg geadviseerd om twee leeftijdverlofdagen voor nieuw indiensttredend personeel te laten vervallen. Ook in het geval dat iemand de ene gemeentelijke werkgever verruilt voor een andere gemeentelijke werkgever vervallen deze leeftijdverlofdagen.

Lid 4

Dit artikellid bepaalt dat ambtenaren die op onregelmatige tijdstippen werken en ambtenaren die zich buiten de voor hun functie vastgestelde werktijden ter beschikking houden, aanspraak hebben op extra verlof. Voorwaarde hierbij is wel dat het onregelmatige arbeidspatroon van de ambtenaar dan wel de evengenoemde plicht zich beschikbaar te houden, regelmatig en in belangrijke mate geldt.

Artikel 6:2:2 Aaneengesloten periode (T)

Lid 2

Ten aanzien van de mogelijkheid die de tweede volzin van dit lid aan de ambtenaar geeft om voor bepaalde gelegenheden verlof op te nemen, mag van de ambtenaar redelijkerwijs worden verwacht dat de werkgever zo vroeg mogelijk op de hoogte wordt gesteld van het voornemen om verlof op deze gronden op te nemen.

Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid (T)

Lid 1

Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.

Lid 3

Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof.

Lid 4

De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR. De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie het salaris en de toegekende salaristoelage(n) doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte. In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven.

Lid 5

Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt 1/156 van het - voor deeltijders naar een volledig dienstverband herberekend - salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de functie een vast bedrag geldt, dit bedrag.

Artikel 6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang (T)

Lid 1

Dit artikellid regelt dat de toekenning van de niet-verleende vakantie om redenen van dienstbelang niet op de lange baan wordt geschoven. De vakantie dient uiterlijk voor het einde van het tweede volgend kalenderjaar te worden verleend. Dit betekent echter niet dat de vakantie na twee jaar is verjaard.

Artikel 6:2:5 Intrekking (T)

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat indien op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie wordt genoten omdat de verleende vakantie wordt ingetrokken, de genoten vakantie-uren als niet verleend worden beschouwd.

Lid 2

Alleen de geldelijke schade ten gevolge van het intrekken van vakantie wordt vergoed, er vindt derhalve geen vergoeding plaats van immateriële schade. Bij geldelijke schade kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de huur van een vakantiehuisje dat niet betrokken kan worden of de kosten van vliegtickets waar geen gebruik van gemaakt kan worden.

Artikel 6:2:6 Niet verleende vakantie (T)

Lid 1

Het op een van de in dit lid genoemde gronden niet genoten verlof wordt in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten. Doet zich de situatie niet of niet langer voor, dan kan het nog niet genoten verlof worden geëffectueerd met inachtneming van de beperking zoals verwoord in lid 3. Deze bepaling geeft overigens niet de bevoegdheid niet opgenomen verlofuren te schrappen (met uitzondering van het bepaalde in artikel 6:2:3, tweede lid).

Het is mogelijk dat een ambtenaar gedurende zijn ziekte een bepaalde tijd doorbrengt buiten zijn woonplaats, zonder dat daartegen uit medisch oogpunt bezwaren bestaan of omdat men daarvan verwacht dat dit een heilzame uitwerking zal hebben. Als voorwaarde kan worden gesteld dat de ambtenaar moet kunnen aantonen, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van de behandelend of controlerend arts, dat hij gedurende die periode nog niet genezen was en dat er uit medisch oogpunt geen bezwaren bestonden tegen zijn afwezigheid dan wel dat er een heilzame uitwerking werd verwacht. Er wordt tijdens deze periode geen verlof opgenomen. Gedurende ziekte geniet de ambtenaar namelijk ziekteverlof gedurende welke niet nog eens verlof uit andere hoofde kan worden opgenomen. Indien de ambtenaar wegens ziekte slechts een gedeelte van zijn arbeid kan verrichten en vakantie opneemt, geldt artikel 6:2:3, vierde lid. Indien het aantal naar een volgend kalenderjaar over te boeken verlofuren slechts een gering aantal betreft – het college dient dan in een besluit te bepalen hoeveel - kan een verzoek tot overboeking achterwege blijven. Het overboeken geschiedt dan automatisch. Daarbij kan het college tevens stipuleren dat dit aantal verlofdagen vóór een bepaalde datum moet worden opgenomen. Het spreekt vanzelf dat over een dergelijke nadere regelgeving plaatselijk overleg dient te worden gevoerd.

Lid 2

Dit artikellid heeft betrekking op situaties dat de ambtenaar ziek wordt tijdens zijn vakantie. Het aannemelijk maken kan bestaan uit het overleggen van een verklaring van een arts of van een op verleende geneeskundige hulp betrekking hebbende rekening. De ambtenaar moet zich zo spoedig mogelijk ziek melden. Indien het onmogelijk is dit bij aanvang van de ziekte te doen, is het voldoende dat hij achteraf aantoont dat hij ziek was.

Lid 3

Dit artikellid vormt een beperking op de mogelijkheid van het opnemen van het op grond van lid 1 naar een volgend kalenderjaar overgeboekt vakantieverlof. Een ambtenaar met bijvoorbeeld recht op 144 uren vakantieverlof kan, wanneer op zijn verzoek dit verlof in zijn geheel wordt overgeboekt naar een volgend kalenderjaar, nooit meer dan 1,5 x 144 = 216 uur verlof opnemen (tenzij op verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist). De dan nog resterende verlofuren worden vervolgens naar het volgende kalenderjaar doorgeschoven.

Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof (T)

Lid 1

Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof.

Lid 2

Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar.

Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof (T)

Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.

Vanwege de gewijzigde regels rond opbouw en opname van verlof - analoog aan hoe dit in het Burgerlijk Wetboek is geregeld - is het van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen de civielrechtelijke begrippen “vervallen” en “verjaren” die hierop van toepassing zijn. Bij verval komt het recht op verlof onherroepelijk te vervallen door het verstrijken van een termijn. De uitzonderingen daarop zijn geregeld in artikel 6:2a eerste lid. Bij verjaring komt het verlof in beginsel ook te vervallen na het verstrijken van de termijn, maar kan dit door middel van een schriftelijke verklaring van de rechthebbende medewerker worden ‘gestuit’. De strekking van deze verklaring moet zijn dat betrokkene de beschikking wil houden over het verlof dat dreigt te verjaren. Het gevolg van stuiten is dat een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen en de medewerker zijn aanspraak op het verlof behoudt. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat hij er ook altijd over kan ‘beschikken’ zoals geregeld in artikel 6:2:6, derde lid, UWO.

Artikel 6:3 Vervallen (T)

Vervallen

Artikel 6:3:1 Vervallen (T)

Vervallen

Artikel 6:4 Buitengewoon verlof (T)

Lid 1

Het kraamverlof, calamiteiten en ander kortverzuimverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). De Wazo is per 1 december 2001 in werking getreden (Stb. 2001, 567) en is van toepassing op werknemers en ambtenaren. Het doel van de Wazo is werknemers en ambtenaren in de gelegenheid te stellen om betaald werk te combineren met zorgtaken. In de Wazo zijn daarom regels gesteld omtrent diverse vormen van verlof, zoals calamiteiten- en kort verzuimverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, verlof bij adoptie en pleegzorg, kraamverlof, ouderschapsverlof en kortdurend zorgverlof. De bepalingen van de Wazo zijn niet opgenomen in de CAR en de UWO; dit is niet nodig omdat de wet rechtstreeks van toepassing is op gemeenteambtenaren. In de CAR en de UWO zijn alleen die aangelegenheden geregeld die afwijken van de wet of aanvullende aanspraken bieden. Incidenteel is omwille van de leesbaarheid van de regeling een bepaling uit de Wazo overgenomen.

De bepalingen in de Wazo m.b.t. het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Bij die gelegenheid is de in de wet opgenomen opsomming van situaties op grond waarvan calamiteiten- of kort verzuim verlof kan worden toegekend, verruimd. Daarbij gaat het om de introductie van het criterium ‘onvoorzienbaarheid’ en de toevoeging van spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd te plannen arts- of ziekenhuisbezoek – of de noodzakelijke begeleiding daarbij – als reden voor het toekennen van verlof. Het calamiteiten-, kort verzuim- en kraamverlof is geregeld in de artikelen 4:1 t/m 4:7 Wazo.

KraamverlofMet ingang van 1 januari 2015 is ook in de Wazo geregeld dat het kraamverlof kan worden uitgebreid met drie dagen, door een ‘voorschot’ te nemen op het (onbetaald of betaald) ouderschapsverlof. Eén en ander is geregeld in artikel 6:5 lid 4 Wazo.

Overzicht graden van bloed- en aanverwantschap

Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof (T)

Onder huwelijksdag wordt verstaan de dag dat het burgerlijk huwelijk wordt voltrokken.

Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof (T)

AlgemeenHet langdurend zorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo met betrekking tot het langdurend zorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2015 (Stb. 2014, 565). Daarbij is de kring van personen ten behoeve waarvan kort – en langdurend zorgverlof kan worden opgenomen verruimd met bloedverwanten in de eerste en tweede graad, huisgenoten en andere personen uit de sociale omgeving. Behalve in het geval van een levensbedreigende ziekte kan er ook langdurend zorgverlof worden toegekend t.b.v. de noodzakelijke verzorging bij ziekte of hulpbehoevendheid. Het langdurend zorgverlof is geregeld in de artikelen 5:9 tot en met 5:16 Wazo.

Lid 1

Het wettelijk recht op langdurend zorgverlof is onbetaald. In dit lid is geregeld dat de ambtenaar recht heeft op doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren dat hij langdurend zorgverlof geniet.

Lid 2 tot en met 5

Ten aanzien van de opbouw van vakantie-uren en vakantietoelage geldt een vergelijkbare regeling als bij het ouderschapsverlof. Ziekte schort het langdurend zorgverlof niet op. Ingeval van samenloop tussen langdurend zorgverlof en ziekte heeft de ambtenaar na 7 kalenderdagen ziekte aanspraak op zijn volledige salaris en toegekende salaristoelage(n), wordt de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd en vindt de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige beloning.

Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof (T)

Lid 2

Zie lid 5 ten aanzien van het maximum van het verlof.

Lid 3

Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.

Lid 7

Er wordt alleen verlof verleend voor de vóórvergadering en de vergadering zelf. Voor de voorbereiding van de vergadering en werkzaamheden ten gevolge van de vergadering wordt geen verlof verleend.

Lid 8

Aangezien het hier een regeling betreft met maximumaanspraken, zal het nodig zijn dat in goed overleg met de vakorganisaties plaatselijk in de uitvoeringsregeling inhoud wordt gegeven aan het verlenen van het bijzonder verlof. Hierbij ligt het in de rede dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, zoals de gemeentegrootte, de personeelsbezetting, het aantal in de vakorganisaties actieve leden etc.. Een nadere regeling kan bijvoorbeeld voorkomen dat steeds (terecht of onterecht) bijzonder verlof wordt geweigerd op grond van het dienstbelang.

Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof (T)

AlgemeenHet kortdurend zorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg. Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het kortdurend zorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2015 (Stb. 2014, 565), waarbij de kring van personen t.b.v. waarvan kortdurend zorgverlof kan worden opgenomen is verruimd met bloedverwanten in de eerste en tweede graad, huisgenoten en andere personen uit de sociale omgeving. Het kortdurend zorgverlof is geregeld in de artikelen 5:1 tot en met 5:8, 5:15 en 5:16 Wazo

Samenloop met andere verlofvormen De wetgever heeft het noodzakelijk geacht om een regeling te treffen over samenloop tussen de diverse verlofvormen. Het is immers mogelijk dat een situatie zowel voldoet aan de voorwaarden voor calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor kortdurend zorgverlof. In dat geval zou het voor de ambtenaar aantrekkelijk kunnen zijn om voor calamiteitenverlof te kiezen omdat dit verlof verleend wordt met behoud van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n). In artikel 5:8 Wazo is daarom bepaald dat indien zowel is voldaan aan de voorwaarden voor het calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor het kortdurend zorgverlof, het calamiteitenverlof na één dag eindigt.

Lid 1

Dit betekent dat ook de ambtenaar van wie de aanstelling verruimd is op grond van artikel 2:7a is in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden voor maximaal 72 uur aanspraak kan maken op het kortdurend zorgverlof.

Lid 2

In het tweede lid is bepaald dat het recht op kortdurend zorgverlof van de ambtenaar met een dienstverband van minder dan 36 uur per week, naar evenredigheid wordt verminderd.

Lid 3 en 4

In de leden 3 en 4 is geregeld dat het kortdurend zorgverlof voor de helft voor rekening van de ambtenaar en voor de andere helft voor rekening van de werkgever komt. Voor de verrekening van het verlof kan worden gedacht aan de inlevering van regulier verlof. Ook kan de mogelijkheid worden geboden om het verlof op een later moment in te halen. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar hoe de verrekening van het verlof zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit (T)

Ten aanzien van afdracht van pensioen-, vut- en AAOP-premies zijn afspraken gemaakt in artikel 3, lid 7, onderdeel a, van de Pensioenovereenkomst van 15 maart 1995 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel. Wanneer volledig politiek verlof wordt genoten, vindt geen pensioenopbouw plaats vanuit het ambtenaarschap. Wethouders, gedeputeerden of hoogheemraden bouwen bij het overheidsorgaan waar zij zijn benoemd een pensioen op op basis van de Algemene pensioenwet politiek ambtsdragers (Appa). De vut- en AAOP-premies blijven verschuldigd. Echter, op grond van de Pensioenovereenkomst blijft de verdeling van het verhaal ongewijzigd: de werkgever draagt de lasten van het werkgeversdeel, maar hij kan het werknemersdeel wel verhalen op de ambtenaar.

Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof (T)

Het is aan de gemeente om invulling te geven aan dit artikel. Het kan bijvoorbeeld gaan om verlof wanneer het langdurend zorgverlof niet toereikend blijkt te zijn (zie daarvoor ook artikel 6:4:1a) of om verlof om het overlijden van een verwant te verwerken (rouwverlof).Het verlof kan met behoud van gehele of gedeeltelijke doorbetaling worden verleend. Wanneer er sprake is van een gedeeltelijke doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan het inkomen worden aangevuld met het opgebouwde spaartegoed uit de levensloopregeling. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 6a.

Artikel 6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof (T)

Ten aanzien van de afdracht van pensioen- en vutpremies tijdens het verlof zoals bedoeld in het eerste lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:10, vierde lid.

Artikel 6:5 Ouderschapsverlof (T)

AlgemeenHet ouderschapsverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1.De bepalingen in de Wazo met betrekking tot het ouderschapsverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565). Daarbij zijn zowel de eis dat men een jaar in dienst van de werkgever moet zijn, als de regels met betrekking tot de wijze waarop het verlof kan worden opgenomen, komen te vervallen. Een andere belangrijke wijziging betreft het recht om – behoudens een zwaarwegend dienstbelang aan de kant van de werkgever – een eenmaal toegekend recht op ouderschapsverlof te onderbreken of op te schorten (artikel 6:6 lid 2 Wazo). Het ouderschapsverlof is geregeld in de artikelen 6:1 tot en met 6:10 Wazo. In dit artikel is opgenomen dat een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet op grond van de Wazo, recht heeft op een gedeeltelijke doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over ten hoogste 13 maal de formele arbeidsduur per week. Deze regeling geldt voor die gemeenten waarin lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof vastgesteld is of wordt.

Lid 1 en 2

De ambtenaar die werkzaam is bij een gemeente met een regeling betaald ouderschapsverlof en die op grond van de Wazo ouderschapsverlof opneemt, heeft recht op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over dit verlof, gedurende ten hoogste 13 maal de formele arbeidsduur per week. De doorbetaling bedraagt het in het tweede lid aangegeven percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 5

Een ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden verzoeken het aangevraagde ouderschapsverlof niet op te nemen dan wel niet voort te zetten (artikel 6:6 Wazo). Het college kan een dergelijk verzoek afwijzen als een zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzet. Als een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd heeft dit tot gevolg dat het niet genoten ouderschapsverlof op een later moment kan worden opgenomen, zolang aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan. Aan een dergelijk verzoek hoeft het college niet eerder gevolg te worden gegeven dan vier weken na het verzoek.

Artikel 6:5:2 Meerlingen (T)

Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof. Voor de overige kinderen van de twee- of meerling geldt wel het recht op ouderschapsverlof volgens de Wazo, doch zonder gedeeltelijke doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n). Voor ouderschapsverlof van de overige kinderen zijn de bepalingen uit artikel 6:5:4 en 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie (T)

De korting van vakantieverlof vindt gedurende het ouderschapsverlof plaats overeenkomstig de omvang en de duur van dit verlof. Geniet de ambtenaar bijvoorbeeld ouderschapsverlof gedurende zes maanden voor de helft van zijn arbeidsduur en loopt het verlof van 1 mei tot 1 november, dan heeft betrokkene tot en met april recht op volledig verlof (4/12 x verlofaanspraak op jaarbasis), van mei tot november een halve verlofopbouw (6/12 x verlofaanspraak op jaarbasis x 0,5) en in november en december weer een gehele verlofopbouw (2/12 x verlofaanspraak op jaarbasis).

Artikel 6:5:5 Terugbetaling (T)

Lid 1

De terugbetaling betreft het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die zijn betaald over de uren dat de ambtenaar het betaald ouderschapsverlof heeft genoten. Dit geldt alleen bij ontslag op grond van artikel 8:1 (ontslag op verzoek) en artikel 8:13 (ontslag als disciplinaire straf). Als een ambtenaar het ouderschapsverlof opdeelt in meerdere perioden moet voor de toepassing van artikel 6:5:5 eerste lid, elke periode worden beschouwd als een afzonderlijk deel.

Voorbeeld De ambtenaar heeft het ouderschapsverlof opgedeeld. Van 1-01-2001 tot 1-04-2001 heeft hij ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn dienstverband. Van 1-01-2002 tot 1-04-2002 heeft hij nogmaals ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn dienstverband. Op 1-05-2002 wordt hij op eigen verzoek ontslagen. De terugbetalingsverplichting geldt dan niet voor de eerste periode van ouderschapsverlof maar wel voor de tweede periode van ouderschapsverlof.

Lid 2

Een uitzondering op de regel van terugbetaling bij ontslag op verzoek, geldt indien de ambtenaar bij een andere gemeente gaat werken of indien er recht bestaat op een uitkering wegens het volgen van de echtgenoot die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Onder het regime van de Werkloosheidswet is het mogelijk dat een uitkering wordt verstrekt bij werkloosheid die ontstaan is doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen. Als dit het geval is en een WW-uitkering wordt verstrekt, wordt geen terugbetaling van het ouderschapsverlof gevorderd.

Lid 3

Onder het aanvaarden van een dienstverband voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, wordt mede begrepen een verzoek om vermindering van arbeidsduur. Sinds 1 januari 2001 moet dit worden vormgegeven door middel van een besluit tot gedeeltelijk ontslag. Een en ander is geregeld in artikel 8:1, tweede lid, en in artikel 8:17.

VoorbeeldEen ambtenaar heeft ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn dienstverband. Zijn aanstelling bedraagt 36 uur en zijn feitelijke arbeidsduur bedraagt gedurende het ouderschapsverlof 18 uur. Deze ambtenaar wordt bezoldigd volgens schaal 8. De ambtenaar verzoekt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof om zes uur per week minder te mogen werken. Zijn aanstelling wordt daarop teruggebracht tot 30 uur per week. Betrokkene zal, voor die uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die hij genoot over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof gold, dienen terug te betalen. In dit voorbeeld betekent dit dat betrokkene over zes uur salaris en toegekende salaristoelage(n) dient terug te betalen; dus 6 uur x 26 weken x 50% van de betaling. Indien er ouderschapsverlof wordt opgenomen voor vier uur per week en de aanstelling wordt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof op verzoek van betrokkene met zes uur verminderd, geldt dat de betaling die hij genoot over de vier uur ouderschapsverlof terugbetaals dient te worden; dus 4 uur x 26 weken x 50% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 4

Ingevolge het bepaalde in dit lid dient de ambtenaar die ouderschapsverlof gaat genieten, zich schriftelijk akkoord te verklaren met de terugbetalingsverplichting in de gevallen zoals deze in de vorige leden zijn genoemd.

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof (T)

AlgemeenHet zwangerschaps- en bevallingsverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Daarbij is geregeld dat bij ziekenhuisopname van de baby het bevallingsverlof wordt verlengd, en dat bij overlijden van de moeder het resterende bevallingsverlof overgaat naar de partner. Verder kan het bevallingsverlof na de 6e week na de bevalling gespreid worden opgenomen. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is geregeld in de artikelen 3:1 t/m 3:1a, 3:3, 3:4, 3:5, 3:7, 3:10, 3:11, 3:13, 3:14 en 3:29 Wazo. Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet mag worden aangemerkt als ziekte. In dit artikel is geregeld dat de vrouwelijke ambtenaar tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 1 en 2

De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op volledige doorbetaling van haar salaris en de toegekende salaristoelage(n). Vrouwelijke ambtenaren hebben gedurende de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak op een uitkering (artikel 3:7 lid 1 Wazo). De hoogte van de uitkering in geval van zwangerschap en bevalling bedraagt 100% van het voor de ambtenaar geldende dagloon met een vastgesteld maximum (artikel 3:13 Wazo). Het bedrag van deze uitkering wordt in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n), waarop de betrokken ambtenaar recht heeft.

Lid 3 en 4

De werkgever dient ten tijde van het zwangerschaps- en bevallingsverlof het salaris en de toegekende salaristoelage(n) door te betalen. De vrouwelijke ambtenaar moet tijdig aan de werkgever de informatie overleggen die de werkgever nodig heeft voor het ontvangen van de uitkering op grond van de Wazo (artikel 3:11 Wazo). Als vanwege schuld of toedoen van de ambtenaar geen uitkering wordt verstrekt kan dit geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n). Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon in mindering gebracht. Om verrekening van salaris en de toegekende salaristoelage(n) met de uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof praktisch mogelijk te maken, is de ambtenaar verplicht mee te werken aan de uitbetaling van de Wazo-uitkering door het UWV aan de gemeentelijke werkgever.

Ziekte voor zwangerschapsverlof Er kan sprake zijn van een situatie dat de vrouwelijke ambtenaar een bepaalde periode voor ingang van haar zwangerschapsverlof haar werkzaamheden niet kan verrichten wegens gehele of gedeeltelijke ziekte. Voor zover deze ziekte plaatsvindt vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum, wordt deze ziekte aangemerkt als zwangerschapsverlof, ongeacht de keuze van de vrouwelijke ambtenaar ten aanzien van de duur van het zwangerschapsverlof (artikel 3:1 lid 4 Wazo). Dit kan betekenen dat het zwangerschapsverlof langer duurt dan van tevoren was gekozen. De periode van het bevallingsverlof wordt in dat geval evenredig verkort.

Bij deze samenloop van zwangerschapsverlof en ziekte doet het niet ter zake of een medewerker geheel of gedeeltelijk ziek is. Ook bij gedeeltelijke ziekte wordt het zwangerschapsverlof geacht in te gaan. Duidelijk is dan wel dat de vrouwelijke ambtenaar, die gedeeltelijk ziek is, vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum niet meer hoeft te werken.

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof (T)

AlgemeenHet adoptie- en pleegzorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het adoptie- en pleegzorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Daarbij is geregeld dat het verlof flexibeler kan worden opgenomen binnen een ruimere periode van 26 weken. Het adoptie- en pleegzorgverlof is geregeld in de artikelen 3:2 t/m 3:7, 3:9, 3:12, 3:13, 3:14 en 3:29 Wazo.

Lid 2, 3 en 4

Er bestaat aanspraak op volledige loondoorbetaling, daarom wordt de uitkering aangevraagd via de werkgever. De werkgever vraagt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof een uitkering bij het UWV aan (artikel 3:11 lid 2). De uitkering wordt gestort op rekening van de werkgever en de werkgever betaalt het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) door. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering ter zake het adoptie- en pleegzorgverlof. Wanneer een ambtenaar geen volledige medewerking verleent ten aanzien van de aanvraag van de uitkering kan dit leiden tot een korting op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 5

Het tijdvak waarover adoptie- en pleegzorgverlof wordt genoten, schort de termijn van 6 maanden van artikel 7:3 gedurende welke termijn het recht bestaat op doorbetaling van het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) niet op. Dit betekent dat indien een ambtenaar ziek is en tijdens de ziekte adoptie- en pleegzorgverlof geniet, het verlof onderdeel uitmaakt van de termijn van 6 maanden.

Samenloop adoptie- en pleegzorgverlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof Wanneer een vrouw over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevallingsverlof als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, vervalt de uitkering voor adoptie of pleegzorg. Wanneer een werknemer in een zelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg krijgt de werknemer de uitkering in verband met pleegzorg evenmin uitbetaald. Er is dus in de wet een hiërarchie aangebracht tussen de verschillende uitkeringsrechten in het geval zij samenlopen (artikel 3:29 Wazo).

Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling (T)

Lid 1

De periode van verlof voor een ambtenaar bedraagt minimaal 1 maand en maximaal 18 maanden. Voor de maximale duur van het verlof is aansluiting gezocht bij de sociale zekerheidswetgeving. In deze wetgeving is bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden.

Indien de ambtenaar heeft deelgenomen aan de levensloopregeling van hoofdstuk 6a CAR kan hij gedurende deze periode van onbetaald verlof beschikken over zijn levenslooptegoed. Voor meer informatie over de opname van het levenslooptegoed wordt verwezen naar artikel 6a:9 CAR en de toelichting op dit artikel.

Na afloop van het verlof keert de ambtenaar terug in de functie die hij voor aanvang van dat verlof vervulde tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn aan te voeren die terugkeer naar deze functie belemmeren.

Lid 3

Als college en ambtenaar beiden wensen af te wijken van de voorwaarden zoals die worden genoemd in het eerste en tweede lid, is dat op basis van dit artikellid mogelijk. Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan het toekennen van verlof dat korter dan een maand duurt.

Lid 5

De termijn van drie maanden sluit aan bij de termijn die geldt voor het beschikken over het levenslooptegoed (artikel 6a:9, tweede lid CAR). De aanvraag voor het gebruik maken van het levenslooptegoed en het verzoek om onbetaald verlof kan tegelijkertijd plaatsvinden. Er kan uiteindelijk slechts tot uitkering van het levenslooptegoed worden overgegaan wanneer het verlof wordt toegekend.

Het verzoek van de ambtenaar wordt ingewilligd tenzij dienstbelang zich daartegen verzet. Hiervan is onder meer sprake indien honorering van het verzoek zou leiden tot een dusdanige kleine aanstelling dat dit leidt tot bijvoorbeeld rooster-technische problemen.

Indien het verzoek van de ambtenaar niet ingewilligd kan worden, komen partijen in onderling overleg tot een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de belangen van de ambtenaar.

Lid 7

Dit artikellid houdt niet in dat het college het verlof automatisch intrekt wanneer een ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet. Het biedt het college enkel de mogelijkheid. In sommige gevallen is het denkbaar dat ook de werkgever een belang heeft bij of geen nadeel ondervindt van betaalde activiteiten van de ambtenaar.

Lid 9

Onbetaald verlof ten behoeve van vervroegde uittreding van een periode van drie jaar direct voorafgaand aan pensionering kan slechts worden geweigerd als een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich daartegen verzet. Het college mag dit argument niet lichtvaardig gebruiken. Het dienstbelang van de werkgever dient zodanig zwaarwegend te zijn dat het belang van de ambtenaar daarvoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken.

Van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang is in ieder geval sprake indien toewijzing van het verzoek leidt tot ernstige problemen:

  • a

    voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

  • b

    op het gebied van veiligheid, of

  • c

    van rooster-technische aard.

Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof (T)

Lid 1

In het eerste lid is geregeld dat over de opgenomen uren van onbetaald verlof geen opbouw van vakantie-uren plaatsvindt. Omdat een eventuele maandelijkse uitkering van het levenslooptegoed van artikel 6a:9 CAR niet kan worden aangemerkt als salaris vindt over de opgenomen uren van onbetaald verlof ook geen opbouw van het IKB plaats.

Lid 2

De ambtenaar heeft gedurende de periode van verlof geen recht op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Hierbij moet ook gedacht worden aan een kinderopvangvergoeding, kostenvergoeding en een verstrekking in natura zoals bijvoorbeeld een telefoon. Het college draagt zorg voor de aanpassing van de lokale regelingen op dit punt.

Opname van het onbetaalde verlof heeft geen gevolgen voor de uitkeringsrechten van de ambtenaar na de periode van verlof. In de sociale zekerheidswetgeving is immers bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden.

Dit artikellid bepaalt dat de ambtenaar geen recht heeft op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Echter wanneer het college gedurende de periode van onbetaald verlof van de ambtenaar een vergoeding voor bijvoorbeeld het volgen van een studie of een opleiding wil verstrekken dan sluit dit artikellid dat niet uit.

Lid 4

Het vierde lid regelt dat de ambtenaar de pensioen- en FPU-premies in de situatie van onbetaald verlof voor zijn eigen rekening neemt. De ambtenaar betaalt zowel het werkgeversdeel als het werknemersdeel. Het college draagt zorg voor de afdracht van de premies maar verhaalt deze afdracht gedurende de gehele periode van verlof op de ambtenaar. Enkel wanneer het verlof slechts een periode van maximaal drie maanden behelst, geldt dit niet. Dan betaalt de ambtenaar enkel het werknemersdeel, het werkgeversdeel wordt bij verlof van maximaal drie maanden door het college betaald. Bij deeltijdverlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld.

De mate van opbouw van pensioen tijdens onbetaald verlof is geregeld in het pensioenreglement. Artikel 6:10, vierde lid, regelt de premieverdeling tussen het college en de ambtenaar. Hieronder wordt aangegeven in welke mate pensioen wordt opgebouwd, hoe de premieverdeling is geregeld en hoe het college de premie moet verhalen op de ambtenaar.

  • 1

    Pensioen opbouwen

    • Onbetaald verlof zonder levensloopuitkering Bij onbetaald verlof zonder levensloopuitkering vindt gedurende de gehele verlofperiode de pensioenopbouw plaats alsof er geen sprake van verlof is (artikel 3:4, eerste lid, van het pensioenreglement). De ambtenaar blijft dus ongewijzigd pensioen opbouwen.

    • Onbetaald verlof met levensloopuitkering

      • -

        Als de levensloopuitkering hoger of gelijk is aan 70% van het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan, wordt de pensioenopbouw gebaseerd op het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan. Dit is alleen in het eerste jaar. Daarna stopt de opbouw. De ambtenaar heeft dan wel de keuze om nog pensioen op te bouwen op basis van een individueel vastgestelde premie.

      • -

        Bij een levensloopuitkering van minder dan 70% van het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan, wordt de pensioenopbouw gebaseerd op de levensloopuitkering die de medewerker geniet. Ook in deze situatie geldt dat na één jaar de ambtenaar kan kiezen voor voortzetting van pensioenopbouw op basis van een individuele premie. Dit is bepaald in artikel 16.6 van het pensioenreglement.

  • 2

    Premieafdracht pensioenAls een ambtenaar onbetaald verlof opneemt (ongeacht of het wordt gefinancierd door levenloop) voor een periode korter dan drie maanden dan blijft de premieafdracht ongewijzigd. Het college betaalt dus 70% van de premie en de ambtenaar 30% (voor de FPU-premie geldt 50%-50%).Als de ambtenaar onbetaald verlof wil opnemen voor langer dan drie maanden betaalt hij vanaf de eerste verlofdag de volledige pensioenpremies zelf. Als de ambtenaar het verlof financiert met levenloop dan stopt de pensioenopbouw op basis van de doorsneepremie van het ABP na één jaar. De ambtenaar kan ervoor kiezen om de opbouw voort te zetten. Hij betaalt dan zelf de volledige individuele premie.Financiert de ambtenaar het onbetaalde verlof niet met levensloop dan loopt de pensioenopbouw ook na één jaar door op basis van de doorsneepremie van het ABP. De ambtenaar betaalt de volledige premie zelf.Voor de pensioenvormen ANW, AAOP (arbeidsongeschiktheidspensioen) en FPU (VUTfondsbijdrage) vindt geen opbouw plaats. Er moet wel premie worden afgedragen. Met die premie worden de uitkeringen gefinancierd van (ex)-deelnemers van het ABP die recht hebben op die uitkering. Hieraan kunnen de premiebetalers geen rechten ontlenen.

  • 3

    Verhalen premieHet verhaal van de premie op de ambtenaar moet op een van de volgende manieren:

    • -

      Als de ambtenaar een levensloopuitkering geniet tijdens het onbezoldigd verlof houdt het college daar de door de ambtenaar verschuldigde pensioenpremie direct op in.

    • -

      Als de ambtenaar geen levensloopuitkering geniet tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat het college moet verhalen op de ambtenaar niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt.

Artikel 6:11 Samenloop met ziekte (T)

Tijdens de opnameperiode van volledig verlof is men in beginsel niet verzekerd voor de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aangezien er in die periode geen loon en daardoor ook geen sociale zekerheidspremies worden betaald. De werknemer ondervindt na afloop van de verlofperiode geen nadeel voor de toepassing van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, mits dit verlof maximaal 18 maanden duurt.

Lid 1

Bij gedeeltelijk verlof stopt de periode van verlof bij ziekte na twee weken. Op grond van de wet geldt als eerste ziektedag de dag dat de ambtenaar zijn functie niet meer kan vervullen wegen ziekte.

Lid 2

Indien er sprake is van volledig verlof kan het college bij ziekte van de ambtenaar die langer dan 14 kalenderdagen duurt, besluiten om in schrijnende gevallen de periode van verlof te beëindigen. Hiervan kan enkel sprake zijn wanneer een ambtenaar tussentijds verlof geniet, d.w.z. verlof dat niet voorafgaand aan pensionering wordt genoten.

Uitgangspunt echter bij volledig verlof is dat de periode van verlof niet stopt bij ziekte. Op grond van de wet geldt als eerste ziektedag bij volledig verlof de dag dat de ambtenaar zijn functie weer zou kunnen gaan vervullen na de periode van verlof als hij niet ziek zou zijn geweest.

Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof (T)

Op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg bestaat een onaantastbaar recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. In verband met het bijzondere karakter van dat verlof is bepaald dat het onbetaalde verlof eindigt bij samenloop van dat verlof. Indien de ambtenaar gedurende de periode van het verlof een uitkering geniet uit zijn levenslooptegoed zoals bedoeld in artikel 6a:9 CAR wordt deze uitkering bij aanvang van het zwangerschaps- of bevallingsverlof stopgezet. De reden hiervoor is dat het levenslooptegoed op grond van artikel 61h Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 niet mag worden opgenomen voor zover de uitkering uit dit tegoed samen met het daarnaast van de werkgever genoten loon uitgaat boven het laatstgenoten loon. Aan de ambtenaar die met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt op grond van artikel 6:6 CAR het volledige salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n) doorbetaald zodat deze grens wordt overschreden.

Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling (T)

Algemeen De levensloopregeling zoals die is opgenomen in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 en hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg is per 1 januari 2006 in werking getreden. In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levensloopregeling zijn gegeven. Daarin is onder meer verplicht gesteld dat de werkgever een schriftelijk vastgelegde levensloopregeling heeft.

De wettelijke bepalingen over de levensloopregeling zijn niet opgenomen in de CAR. Dit is niet nodig omdat de wettelijke bepalingen over de levensloopregeling rechtstreeks van toepassing zijn op gemeenteambtenaren. In de CAR zijn alleen die aangelegenheden geregeld die wettelijk verplicht zijn of aanvullende afspraken bieden. Van dit principe wordt enkel afgeweken wanneer dat ten goede komt van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de regeling. Hieronder een globaal overzicht van de levensloopregeling zoals die is vastgelegd in de bovenstaande wettelijke regelingen.

Hoofdlijnen levensloopregeling Het doel van de wettelijke levensloopregeling is werknemers de mogelijkheid te bieden om op individuele basis een voorziening op te bouwen - het levenslooptegoed - om eerder met pensioen te gaan of (meerdere) periodes van onbetaald verlof te financieren. Elke vorm van onbetaald verlof is toegestaan. De voorziening kan bestaan uit een saldo op een bankrekening of een afgesloten levensloopverzekering.

Het wettelijke recht om deel te nemen aan de levensloopregeling is opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Het recht op deelname aan de regeling houdt overigens niet automatisch in dat er recht op verlof bestaat. De werkgever zal toestemming voor het verlof moeten geven in overeenstemming met de bestaande rechtspositieregeling en met inachtneming van de bestaande wettelijke regelingen inzake verlof zoals de Wet arbeid en zorg. In hoofdstuk 6 van de CAR-UWO is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden de ambtenaar recht heeft op onbetaald verlof. In artikel 6:9 CAR is het recht op niet doelgebonden onbetaald verlof opgenomen.

Maximum levenslooptegoed De hoogte van het levenslooptegoed is gebonden aan een wettelijk maximum. De ambtenaar mag maximaal 210% van zijn bruto jaarloon sparen. Zolang dit maximum nog niet is bereikt mag de werknemer jaarlijks maximaal 12% sparen van het bruto jaarloon dat in dat jaar door hem wordt verdiend. Zelfs als het tegoed daardoor in de loop van het jaar uitstijgt boven 210% van het bruto jaarloon. Bepalend is de hoogte van het levenslooptegoed per 1 januari.

Rekenvoorbeeld 1 Ambtenaar A heeft een volledige aanstelling en een bruto jaarloon van € 25.000. Op 1 januari van jaar x bedraagt zijn levenslooptegoed, inclusief de daarop gekweekte inkomsten en behaalde vermogenswinsten, € 52.000. Dit is minder dan 210% van het bruto jaarloon in jaar x- /-1. Daarom mag A in jaar x nog 12% van zijn jaarloon in jaar x sparen binnen de levensloopregeling. In jaar x spaart A € 3.000 (12% *€25.000).

Rekenvoorbeeld 2 Per 31 december van jaar x bedraagt het levenslooptegoed van ambtenaar A € 52.000 + (stel 4% rente) € 2.080 + € 3.000 (spaarbedrag jaar x)= € 57.080. Dit tegoed is hoger dan 210% van het jaarloon zoals A dat in jaar x genoot. A mag in jaar x+1 daarom geen additionele bedragen meer sparen. Ook niet als hij een salarisverhoging ontvangt in jaar x+1.

Nadat het maximum is bereikt mogen - totdat het levenslooptegoed weer lager is dan het maximum - geen stortingen meer plaatsvinden. Het maximum mag in die periode wel verder worden overschreden door oprenting of toename van de waarde van de levensloopverzekering.

Let op: uitzondering in het geval van demotie Als in het voorafgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden mag op grond van de wet bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet verminderde salaris worden uitgegaan, mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voor de ingangsdatum van het pensioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die 10 jaar voor de pensioendatum ligt.

Loonbelasting en premie aspecten gedurende spaarperiode De werkgever houdt bij deelname van de werknemer aan de levensloopregeling maximaal 12% in op het brutoloon van de werknemer. Dit bedrag wordt door de werkgever gestort op een geblokkeerde levenslooprekening of levensloopverzekering naar keuze en op naam van de ambtenaar. Over deze stortingen is geen loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen) verschuldigd. Bij de levensloopregeling is namelijk de omkeerregel van toepassing. Deze houdt in dat over de bedragen die worden gespaard geen loonheffing verschuldigd is en dat heffing pas plaatsvindt op het moment dat deze bijdragen tot uitkering komen. Ook is over deze bedragen geen inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage verschuldigd zoals bedoeld in artikel 41 Zorgverzekeringswet. Over de stortingen zijn wel de gebruikelijke premies werknemersverzekeringen verschuldigd.

Loonbelasting en premie aspecten gedurende verlofperiode Zoals gezegd kan het levenslooptegoed worden gebruikt om eerder met pensioen te gaan of om periodes van onbetaald verlof te financieren. Op dat moment maakt de instelling waar het levenslooptegoed is ondergebracht het tegoed (periodiek) over naar de werkgever. De werkgever houdt de verschuldigde loonheffing en de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage in en maakt het resterende tegoed (periodiek) aan de werknemer over. De werkgever is op grond van de wet verplicht de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage te vergoeden aan de werknemer.

Bij opname van het levenslooptegoed voor verlof bestaat recht op een heffingskorting van € 183 (2006) per gespaard jaar. Een werknemer die bijvoorbeeld 10 jaar heeft gespaard, heeft bij opname van het tegoed recht op een bedrag van € 1.830 aan levensloopverlofkorting. De levensloopverlofkorting moet door de werkgever in mindering worden gebracht op de verschuldigde loonheffing. De korting is nooit hoger dan het bedrag dat wordt opgenomen van het levenslooptegoed. De werknemer heeft alleen recht op de korting bij opname van verlof.

Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen (T)

Verzekeraars, banken, dochters van pensioenfondsen of pensioenuitvoeringsbedrijven en beleggingsinstellingen mogen de levensloopregeling uitvoeren. De ambtenaar bepaalt zelf bij welke instelling hij de levenslooprekening (of-verzekering) wil onderbrengen. Onder levenslooptegoed valt niet alleen het levenslooptegoed dat de ambtenaar in zijn ambtelijke dienstverband opbouwt maar ook elk ander levenslooptegoed opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige.

Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling (T)

Lid 2

Dit artikel regelt dat wanneer de ambtenaar deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling hij dit bij het college meldt. Het college kan de deelname enkel weigeren als niet wordt voldaan aan de eisen zoals die zijn gesteld in artikel 6a:4 CAR. Indien het college gevolg geeft aan de melding blijft de ambtenaar deelnemen aan de gemeentelijke levensloopregeling tot dat de deelname wordt beëindigd op grond van artikel 6a:8 CAR. Het college heeft wel de wettelijke mogelijkheid om inhoudingen op het loon ten behoeve van de levensloopregeling te corrigeren als blijkt dat de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 worden overschreden.

De termijn genoemd in dit lid is wettelijk voorgeschreven op grond van artikel 7:2 van de Wet arbeid en zorg.

Op grond van de Wet arbeid en zorg kan de werknemer slechts een keer per jaar melden aan de werkgever dat hij wil deelnemen aan de levensloopregeling.

Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling (T)

Lid 2

Dit artikel regelt dat de ambtenaar schriftelijk moet verklaren aan het college of hij bij een of meer gewezen werkgevers/inhoudingsplichtigen een levenslooptegoed heeft opgebouwd. Indien de ambtenaar meerdere dienstverbanden heeft, hoeft hij het levenslooptegoed dat wordt opgebouwd bij andere inhoudingsplichtigen niet door te geven aan het college.

Algemeen De werkgever bij wie het levenslooptegoed is opgebouwd, is ook inhoudingsplichtig met betrekking tot de over het levenslooptegoed verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage op grond van artikel 41 Zorgverzekeringswet. Dit geldt in beginsel ook indien de werknemer niet meer in dienst is bij deze inhoudingsplichtige. Echter, indien de werknemer een nieuwe dienstverband aanvaardt, wordt het levenslooptegoed geacht te zijn opgebouwd bij de nieuwe werkgever. Met andere woorden, de nieuwe werkgever wordt ook inhoudingsplichtig ten aanzien van het bij de oude werkgever opgebouwde levenslooptegoed. Dit is slechts anders indien:

  • -

    de werknemer niet gaat deelnemen aan de levensloopregeling van de nieuwe werkgever; of,

  • -

    het levenslooptegoed al wordt geacht te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige met wie de werknemer op dat moment een dienstverband heeft. Dit kan het geval zijn als de werknemer al in dienst is bij een andere werkgever.

De inhoudingsplichtige moet toetsen of het levenslooptegoed van de werknemer binnen de 210% grens blijft. Hierbij telt ook het levenslooptegoed mee waarvoor hij geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn. Indien de werknemer aan d

Voorbeeld 1 Ambtenaar X heeft bij werkgever A een levenslooptegoed opgebouwd van € 30.000. Hij neemt ontslag bij werkgever A en aanvaardt een nieuw dienstverband bij werkgever B. Ambtenaar X neemt geen deel aan de levensloopregeling bij werkgever B. Werkgever A blijft inhoudingsplichtig ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000. In dit geval is overigens uitsluitend een uitkering ineens toegestaan zoals bij afkoop het geval is (zie artikel 6a:9 derde lid CAR). Immers, werkgever A kan de ambtenaar geen verlof meer verlenen.

Voorbeeld 2 Ambtenaar X neemt ontslag bij werkgever A en aanvaardt een nieuw dienstverband bij werkgever B. Ambtenaar X gaat ook bij de nieuwe werkgever deelnemen aan de levensloopregeling. Het levenslooptegoed van € 30.000 wordt nu geacht te zijn opgebouwd bij werkgever B. Werkgever B is inhoudingsplichtig ten aanzien van dit levenslooptegoed en moet toetsen of het totale levenslooptegoed van de ambtenaar binnen de 210% grens blijft. Het levenslooptegoed kan blijven staan bij de eerder gekozen levensloopinstelling waar het is opgebouwd.

Voorbeeld 3 Ambtenaar X gaat naast zijn dienstverband met werkgever B een tweede dienstverband aan met werkgever C. Ook bij deze werkgever gaat de ambtenaar deelnemen aan de levensloopregeling. Omdat werkgever B al inhoudingsplichtig is ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000 hoeft werkgever C geen rekening te houden met dit levenslooptegoed. De ambtenaar hoeft werkgever C ook niet te informeren over dit levenslooptegoed.

Voorbeeld 4 Ambtenaar X neemt deel aan zowel de levensloopregeling van werkgever B als werkgever C. Zijn inkomen van werkgever B bedraagt € 15.000, zijn inkomen bij werkgever C bedraagt € 20.000. Beide werkgevers moeten ieder kalenderjaar toetsen of het maximum is bereikt om te bepalen of de werknemer nog mag sparen in het betreffende kalenderjaar. Bij werkgever B bedraagt het levenslooptegoed op 1 januari € 30.000. Dit is minder dan 210% van het bruto jaarloon zijnde € 15.000. Daarom mag X in het aankomende kalenderjaar nog 12% van € 15.000 sparen binnen de levensloopregeling bij werkgever B. Bij werkgever C heeft de ambtenaar nog geen levenslooptegoed opgebouwd. Bij werkgever C mag de ambtenaar daarom in het aankomende kalenderjaar 12% van € 20.000 sparen binnen de levensloopregeling.

Lid 3

Om een relatie met de levensloopinstelling te waarborgen dient de instelling na afloop van elk kalenderjaar een overzicht van het levenslooptegoed van de ambtenaar te verstrekken aan het college. De reden hiervoor is dat het college moet toetsen of het levenslooptegoed van de ambtenaar binnen de 210% grens blijft. De verklaring geldt niet voor levenslooptegoed waarvoor het college niet inhoudingsplichtig is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de ambtenaar bij meerdere werkgevers tegelijk deelneemt aan een levensloopregeling.

Artikel 6a:5 Inleg (T)

Ambtenaren mogen op grond van de wet maximaal 12% per jaar van hun brutoloon sparen. Hierbij mag worden uitgegaan van het fiscale loon zoals vermeld op de jaaropgave. Als de werknemer meerdere dienstverbanden naast elkaar heeft, geldt het maximum per dienstverband. Het wettelijke maximum van 12% geldt niet voor de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

De inleg wordt door het college gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zoveel mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen zouden zijn uitbetaald.

Artikel 6a:6 Bronnen (T)

Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. Ter beperking van de uitvoeringslast zijn niet alle bestanddelen die onder het fiscale loon vallen als bron aangewezen.Het opgebouwde verloftegoed van artikel 4.3 zoals dat luidde voor 1 april 2006 kan alleen worden ingezet indien het college in samenspraak met de ambtenaar tot het besluit is gekomen dat het verloftegoed wordt omgezet in een geldbedrag.

Artikel 6a:7 Vervallen (T)

Vervallen

Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling (T)

Lid 1

Dit artikel regelt op welke wijze de ambtenaar zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling kan beëindigen. Wil de ambtenaar na verloop van tijd weer verder sparen dan moet hij dit opnieuw melden (zie artikel 6a:3 CAR). De ambtenaar kan op grond van de wet slechts eenmaal per jaar een melden dat hij wil deelnemen aan de levensloopregeling.

Lid 2

Dit artikel geeft aan wanneer deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling in ieder geval beëindigd wordt.

Op grond van artikel 8:2 CAR eindigt het dienstverband van de werknemer met ingang van de dag dat hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt op de dag voordat zijn dienstverband eindigt. Als de medewerker het levenslooptegoed nog niet heeft opgenomen voor die datum, heeft hij twee keuzes. In de eerste plaats kan het levenslooptegoed contant worden opgenomen door de medewerker onder inhouding van de verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage (als loon uit een vroeger dienstverband). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het tegoed te besteden aan het verbeteren van het ouderdomspensioen, mits hiervoor nog fiscale ruimte is.

De hoogte van de uitkering bij overlijden, hangt af van de voorwaarden die de instelling hanteert waarbij het levenslooptegoed is ondergebracht.

Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed (T)

Als het levenslooptegoed wordt opgenomen voor andere reden dan voor een periode van verlof dan is melding 3 maanden vooraf niet nodig. De gemeente wordt in die situatie namelijk niet geconfronteerd met onverwachte kosten of onverwachte afwezigheid. Bij opname van levenslooptegoed zijn de bepaling in de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Wet Inkomstenbelasting van toepassing.

Indien de ambtenaar het levenslooptegoed wil inzetten voor verlof moet het college op verzoek van de ambtenaar het levenslooptegoed (periodiek) uitkeren aan de ambtenaar gedurende een periode van verlof. Op de uitkering bij verlof wordt de eventueel verschuldigde loonheffing, inkomensafhankelijke bijdrage, pensioenpremies en eventuele andere inhoudingen ingehouden. De ambtenaar meldt het college drie maanden voor de gewenste ingangsdatum dat hij over (een deel van) zijn levenslooptegoed wil beschikken. Deze termijn sluit aan bij de termijn die geldt voor de aanvraag van onbetaald verlof (artikel 6:9, vijfde lid CAR). De aanvraag voor het gebruik maken van het levenslooptegoed en het verzoek om onbetaald verlof kan tegelijkertijd plaatsvinden. Er kan uiteindelijk slechts tot uitkering van het levenslooptegoed worden overgegaan wanneer het verlof wordt toegekend. De instelling waar het levenslooptegoed is ondergebracht maakt het tegoed alleen over naar het college voor zover het college en de ambtenaar samen daarvoor toestemming hebben verleend. Aan de hoeveelheid levenslooptegoed die een werknemer per maand kan opnemen is een limiet gesteld. Het opgenomen bedrag mag niet meer zijn dan het loon dat de werknemer direct voorafgaand aan de verlofperiode per maand ontving. Dus: een werknemer die in juli € 1.000 verdiende, mag in augustus niet meer dan € 1.000 aan levenslooptegoed opnemen voor de financiering van 1 maand onbetaald verlof. Er moet daarbij ook rekening worden gehouden met een eventuele loondoorbetaling door de werkgever. Krijgt deze werknemer tijdens het verlof al € 500 van zijn werkgever, dan mag hij nog maar € 500 van zijn levenslooptegoed opnemen. Het laatstgenoten loon is het reguliere loon dat voorafgaand aan de verlofperiode van de werkgever werd ontvangen. Hierbij mag rekening gehouden worden met inmiddels opgetreden algemene salarisstijgingen. Bij de toetsing of niet meer wordt opgenomen dat het laatstgenoten loon hoeft op grond van de wet geen rekening te worden gehouden met genoten loon van een andere inhoudingsplichtige. De opname van het levenslooptegoed kan niet worden aangemerkt als salaris. Daarom behoort de opname van het levenslooptegoed niet tot de grondslag voor de berekening van de vakantietoelage en de ziektekostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 7:24a CAR. Ook behoort de opname niet tot de grondslag voor de eindejaarsuitkering omdat de uitkering niet kan worden aangemerkt als salaris zoals gedefinieerd in artikel 1:1 lid 1.

Voor de opname van het levenslooptegoed voor andere bestedingsdoelen zijn geen verdere bepalingen nodig. Het is dus bijvoorbeeld mogelijk om het levenslooptegoed binnen de fiscale mogelijkheden in te zetten voor de opbouw van extra pensioen.

Artikel 6a:10 Slotbepaling (T)

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaren die vallen onder hoofdstuk 9b, met uitzondering van de ambtenaren die vallen onder paragraaf 5 van hoofdstuk 9b. Voor zover hier van belang, wordt hoofdstuk 9 (Uitkering functioneel leeftijdsontslag) tot 1 juli 2006 nog toegepast op de ambtenaar die op grond van artikel 9:11 buitengewoon verlof wordt verleend, dan wel FLO-ontslag wordt verleend. Omdat voor deze ambtenaren in het kader van het overgangsrecht personeel in bezwarende functies afwijkende afspraken zijn gemaakt, hebben zij geen recht op de levensloopbijdrage van 1,5%.Hoofdstuk 9b (overgangsrecht) is van toepassing op de ambtenaar die:

  • -

    op 31 december 2005 werkzaam was bij een beroepsbrandweerkorps of bij een ambulancedienst; en

  • -

    op 31 december 2005 een functie vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en

  • -

    sinds 31 december 2005 onafgebroken een functie heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

Voor deze ambtenaren is een afwijkende levensloopbijdrage afgesproken. Zij hebben dus geen recht op de levensloopbijdrage van 1,5%.

De ambtenaar die onder paragraaf 5 van hoofdstuk 9b valt (dat is de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie vervulde, waarvoor een leeftijdsgrens was bepaald, maar die feitelijk niet bezwarend was), valt wel onder hoofdstuk 6a.

Artikel 7:1 Definities (T)

Lid 1

Sub a

De definitie van passende arbeid komt overeen met de definitie die sinds de invoering van de Wet Verbetering Poortwachter in artikel 658a van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen. In zijn algemeenheid dient de vraag wat passende arbeid is in elk concreet geval aan de hand van de omstandigheden te worden beantwoord. Als leidraad geldt dat het bij passende arbeid moet gaan om arbeid die in redelijkheid aan de ambtenaar kan worden opgedragen, gelet op onder meer het arbeidsverleden, de opleiding, de gezondheidstoestand, de afstand tot het werk, het salarisniveau en hetgeen waartoe de ambtenaar nog in staat is. Hierbij geldt dat naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt, een bredere oriëntatie ten aanzien van de te verrichten arbeid mag worden verwacht. Naarmate de duur van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid langer is, kan van de ambtenaar worden verlangd dat hij concessies doet met betrekking tot de door hem te verrichten werkzaamheden, als reïntegratie in de eigen functie niet tot de mogelijkheden behoort. Dit leidt ertoe dat arbeid die in eerste instantie niet als passend moet worden aangemerkt, op een later moment -door wijziging van de omstandigheden- wel als passend kan worden aangemerkt.

Eerst dient te worden nagegaan of de eigen arbeid, al dan niet met aanpassingen, of een andere organisatie van het werk, naar verwachting nog zal kunnen worden verricht. Als dat het geval is, dan ligt het in de rede dat werkgever en ambtenaar hun inspanningen daarop richten. Dit sluit niet uit dat de ambtenaar tijdelijk ander werk kan verrichten, mits hij daartoe in staat is en dit niet belemmerend is voor het herstelproces en voor zover dit werk ook overigens in redelijkheid aan de ambtenaar kan worden opgedragen, gelet op onder meer diens arbeidsverleden en werkervaring. Behoort terugkeer naar de eigen werkplek niet meer tot de reële mogelijkheden, is een bredere oriëntatie nodig. Hierbij moet in eerste instantie zo dicht mogelijk worden aangesloten bij de laatst overeengekomen functie. Als (binnen een redelijke termijn) dergelijke arbeid noch bij de eigen werkgever, noch bij een derde voorhanden is, mag van de ambtenaar worden verlangd, dat hij zich wat betreft door hem te aanvaarden arbeid ruimer opstelt. In de jurisprudentie is dit betreffende het begrip passende arbeid een algemeen aanvaard uitgangspunt.

De vraag welke arbeid als passend kan worden beschouwd, is in eerste instantie ter beoordeling van de werkgever, die de eigen bedrijfsarts kan raadplegen om te kunnen beoordelen wat (gegeven de gezondheidssituatie) van een ambtenaar mag worden gevraagd. Als de werkgever twijfelt over de vraag of de arbeid die hij voornemens is aan te bieden wel als passend kan worden aangemerkt, kan hij daarover ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel f, van de SUWI, een oordeel vragen aan het UWV, als onafhankelijke deskundige. Ook de ambtenaar heeft deze mogelijkheid. Voor de rechtsbescherming van de werknemer is relevant dat wanneer de werkgever besluit op grond van artikel 7:14, tweede lid, onder b, het salaris en de toegekende salaristoelage(n) niet uit te betalen, deze alsnog aan de ambtenaar moet worden uitbetaald als de ambtenaar op grond van de second opinion ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel f, van de SUWI in het gelijk wordt gesteld. Het begrip passende arbeid speelt een rol in de verplichting van de werkgever - als de ambtenaar ziek is - te zoeken naar passende arbeid (artikel 7:9). Daarnaast is de ambtenaar verplicht passende arbeid te aanvaarden, wanneer deze wordt aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar passende arbeid te aanvaarden te sanctioneren.

Lid 1

Sub b

De ambtenaar die tijdens zijn ziekte werkzaamheden verricht met oog op terugkeer in zijn eigen of passende arbeid, heeft over die uren ingevolge artikel 7:3, zesde lid, onder c, recht op 100% doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Deze werkzaamheden kunnen lager bezoldigd zijn dan de eigen arbeid. Over de invulling van deze werkzaamheden maakt de werkgever heldere afspraken met de ambtenaar. De werkgever laat zich bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst. Bij het maken van de afspraken tussen de werkgever en ambtenaar kan worden gedacht aan het aantal uren dat een ambtenaar op bepaalde dagen moet gaan werken, wat de aanvangs- en vertrektijden zijn, welke taken de ambtenaar moet gaan uitvoeren en wie zijn werkzaamheden aanstuurt. De afspraken worden vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9.

De ambtenaar is verplicht deze werkzaamheden te aanvaarden, wanneer deze worden aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar werkzaamheden in het kader van de reïntegratie te aanvaarden te sanctioneren.

Lid 1

Sub c

De ambtenaar die tijdens zijn ziekte scholing volgt met het oog op terugkeer in zijn eigen of passende arbeid, heeft ingevolge artikel 7:3, zesde lid, onder d, over deze uren recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n). Gedacht kan worden aan scholing die het mogelijk maakt dat de ambtenaar op een andere wijze zijn eigen functie weer volledig kan verrichten. Ook kan scholing worden gezocht die de ambtenaar in staat stelt een passende functie uit te kunnen oefenen. Over de specifieke scholing moeten de ambtenaar en de werkgever afspraken maken. De werkgever laat zich bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst. De afspraken worden vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9. De ambtenaar verplicht de scholing te aanvaarden, wanneer deze wordt aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar scholing in het kader van de reïntegratie te aanvaarden te sanctioneren.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt eraan herinnerd dat artikel 7:24a, 7:25, 7:25a en 7:25b niet van toepassing zijn op de ambtenaar met een arbeidsovereenkomst en dat hoofdstuk 7 niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming.

Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek (T)

Artikel 7:2 geeft de basis aan voor UWO-artikelen die het onderwerp bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek nader regelen. Dat betekent dat voor UWO-gemeenten de bedrijfsgeneeskundige begeleiding in de artikelen 7:2:1 tot en met 7:2:7 inhoudelijk volledig is uitgewerkt. UWO-gemeenten kunnen derhalve weliswaar geen nadere regels aan deze UWO-artikelen toevoegen, wel kunnen UWO-gemeenten nadere uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van de UWO-artikelen voor zover noodzakelijk. Voor alle gemeenten is in artikel 7:12 het geneeskundig onderzoek nader uitgewerkt.

Artikel 7:2:1 Arbo-dienst (T)

Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de gemeente verplicht om zich bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten te laten bijstaan door een deskundige die gecertificeerd is op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde of een arbo-dienst. Dit houdt onder andere in dat de gemeente bij de uitvoering van de reïntegratieverplichtingen ingevolge de WIA de bovengenoemde deskundige of de arbo-dienst na 6 weken van ziekte moet vragen om een probleemanalyse en een advies, die de basis vormen van het plan van aanpak, dat na 8 weken ziekte opgesteld moet zijn.

Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek (T)

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid de ambtenaar te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek. Deze bevoegdheid kan van belang zijn wanneer bijvoorbeeld het gedrag van een ambtenaar op de werkplek aanleiding vormt voor de werkgever zich af te vragen of betrokkene een goede gezondheid geniet. Het kan voor de werkgever ook van belang zijn te weten of de ongeschiktheid voor een functie een medische oorzaak heeft. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:12 is de ambtenaar verplicht zich aan een dergelijk onderzoek te onderwerpen, in artikel 7:13:2 is de sanctie neergelegd indien de ambtenaar weigert zich te onderwerpen aan een dergelijk onderzoek.

Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar (T)

Artikel 7:2:7 heeft betrekking op subsidies die de gemeente kan aanvragen, bijvoorbeeld in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. De brochure 'Slim omgaan met subsidies voor arbeidsgehandicapten' van het A+O fonds geeft hierover uitgebreide informatie.

Artikel 7:3 Recht op salaris (T)

Inleiding Voor een omschrijving van het begrip ziekte wordt aangesloten bij de jurisprudentie zoals die door de Centrale Raad van Beroep is gevormd op basis van artikel 19 van de Ziektewet. Voor een recht op ziekengeld moet een verzekerde ongeschikt zijn voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Onder het begrip 'ongeschiktheid tot werken' verstaat de Centrale Raad het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid. Vervolgens hanteert de Centrale Raad een medisch ziektebegrip. Er moet, naar het oordeel van de Centrale Raad, sprake zijn van een 'de gezondheidstoestand ongunstig beïnvloedend procesmatig gebeuren'.

Lid 1, 2, 3 en 4

In het eerste tot en met het vierde lid wordt de hoofdlijn van het regime van de hoogte van de loondoorbetaling tijdens ziekte weergegeven. Met ingang van de eerste ziektedag wordt het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedurende zes maanden volledig doorbetaald. Hierna heeft de ambtenaar gedurende de zevende maand tot en met de twaalfde maand recht op 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Na twaalf maanden van ziekte heeft de ambtenaar recht op 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Na 24 maanden van ziekte heeft de ambtenaar recht op 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) tot het einde van zijn dienstverband.

Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet mag worden aangemerkt als ziekte. De leden 1, 2, 3 en 4, die de hoogte van de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) bepalen, tijdens ziekte zijn hier niet van toepassing. In artikel 6:7 is geregeld dat de vrouwelijke ambtenaar tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op de doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n). Dit geldt ook als de ambtenaar ziek is tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft met andere woorden voorrang boven de financiële aanspraken die gelden tijdens ziekte.

Op grond van artikel 29a van de Ziektewet heeft de medewerkster recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar dagloon over de perioden van zwangerschapsgerelateerde ziekte voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en daarna.

Op grond van de Ambtenarenwet is de loondoorbetalingsverplichting bij een zieke ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, korter. Tot 2018 is deze termijn 13 weken waarna ontslag kan volgen. Wordt de ambtenaar niet ontslagen, dan loopt de loondoorbetalingsperiode ook langer door. In 2018 wordt de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geëvalueerd en wordt de loondoorbetalingstermijn mogelijk verkort.

Lid 6

De definities met betrekking tot passende arbeid, werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie zijn opgenomen in artikel 7:1, eerste lid, onderdelen a, b en c.

Lid 7

Wanneer de ziekte is veroorzaakt door een dienstongeval blijft aanspraak bestaan op het gehele salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 8

De ambtenaar die gedurende het tweede ziektejaar en daarna voor ten minste 50% van zijn arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid of werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt als genoemd in het zesde lid, heeft recht op een bonus van 5%, berekend over het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waarop hij recht heeft ingevolge dit artikel. Deze bonus geeft naast de betaling van 100% over de gewerkte uren en uren van scholing in het kader van de reïntegratie een extra reïntegratiestimulans voor de ambtenaar. Een ambtenaar heeft in het eerste ziektejaar geen recht op de bonus.

Lid 10

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt (CRvB 25 februari 2005, vindplaats: LJN AS9294, 02/3044 AW) dat uit het recht op gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen voortvloeit dat de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof waarin de zwangerschap gepaard gaat met stoornissen en complicaties niet meegeteld mag worden voor de berekening van de termijn als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid. Indien dat wel het geval zou zijn, zou de medewerkster die zwangerschapsgerelateerd ziek is, eerder geconfronteerd worden met een verlaging van haar beloning. Deze verlaging kan alleen vrouwen treffen en is daarom strijdig met het gelijke behandelingsrecht. In het tiende lid is daarom geregeld dat de periode van de zwangerschapsgerelateerde ziekte de termijnen als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid opschort. Dit houdt in dat het langer duurt voordat de beloning van betrokkene op een lager niveau gesteld wordt.

Hieronder is een voorbeeld opgenomen ter verduidelijking.

Voorbeeld Een medewerkster is met ingang van 1 februari 2006 ziek vanwege een hernia. Zij wordt hersteld verklaard op 1 mei 2006 (zij is dan 3 maanden ziek). Op 15 mei 2006 valt zij uit wegens zwangerschapsklachten (minder dan 4 weken van herstel) en herstelt hiervan met ingang van 15 juni 2006 (1 maand ziek). Met ingang van 1 juli 2006 valt zij voor 4 maanden uit wegens een hernia (minder dan 4 weken van herstel). Als gevolg van de samentelregeling uit het elfde lid, worden ziekteperioden samengeteld als er minder dan 4 weken van herstel tussen ligt. Ingevolge lid 2 zou de medewerkster dan met ingang van 1 september 2006 (dan zijn in totaal - de korte periodes van herstel niet meegerekend - 6 maanden van ziekte verstreken), recht hebben op 90% van haar salaris en de toegekende salaristoelage(n). De periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte schort de periode van de hoogte van de loondoorbetaling echter op. De medewerkster is 1 maand zwangerschapsgerelateerd ziek geweest. Als gevolg hiervan wordt haar beloning met ingang van 1 oktober 2006 naar 90% bijgesteld.

Let wel, het tiende lid ziet alleen op een opschorting van de periode bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid. Als een medewerker 7 maanden ziek is en na 3 weken herstel zwangerschapsgerelateerd ziek wordt, dan heeft zij op grond van het tweede lid van dit artikel recht op 90% doorbetaling van haar salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens de zwangerschapsgerelateerde ziekte. De periode van de zwangerschapsgerelateerde ziekte schort de berekening van de periode waarover de hoogte van de loondoorbetaling wordt bepaald, op. Ingevolge artikel 29a van de Ziektewet heeft de vrouwelijke ambtenaar over de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar dagloon. In artikel 7:19 is de samenloop van beloning tijdens ziekte met het ziekengeld geregeld.

Lid 11

Volgens het elfde lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof niet aangemerkt mag worden als ziekte. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die onderbroken worden door het zwangerschaps- en bevallingsverlof in principe niet mogen worden samengeteld aangezien er door het verlof een onderbreking van vier weken of meer plaatsvindt tussen de ziekteperioden. Indien de ziekte echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte moet redelijkerwijs worden geacht voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, worden deze perioden samengeteld.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld I Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij, waarna zij op 29 maart 2006 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag. Dit betekent dat het salaris en de toegekende salaristoelage(n) op 15 juli 2006 (dit is zes maanden + 2 weken na 1 januari 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 15 januari 2007 wordt het salaris en de toegekende salaristoelage(n) vervolgens teruggebracht naar 75 % en per 15 januari 2008 naar 70%.

Voorbeeld II Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij, waarna zij op 26 april 2006 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 26 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor terugbrengen van de beloning begint te lopen. Dit betekent dat het salaris en de toegekende salaristoelage(n) op 26 oktober 2006 (dit is 6 maanden na 26 april 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 26 april 2007 wordt deze vervolgens teruggebracht naar 75% en per 26 april 2008 naar 70%.

Voorbeeld III Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij. Op 29 maart 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 19 juli 2006 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van 4 weken of meer. Daardoor geldt 19 juli 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor het terugbrengen van de beloning begint te lopen. Dit betekent dat op 19 januari 2007 (dit is 6 maanden na 20 juli 2006) het salaris en de toegekende salaristoelage(n) wordt teruggebracht tot 90%. Op 19 juli 2007 wordt deze vervolgens teruggebracht naar 75% en per 19 juli 2008 naar 70%.

Voorbeeld IV Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 1 mei 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot en met 20 augustus 2006. Op 21 augustus 2006 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek. Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid A De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor terugbrengen van de beloning begint te lopen. Dit betekent dat het salaris en de toegekende salaristoelage(n) op 21 oktober 2006 (dit is 6 maanden + 16 weken na 1 januari 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 21 april 2007 wordt deze vervolgens teruggebracht naar 75% en per 21 april 2008 naar 70%.

Mogelijkheid B De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 21 augustus 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor het terugbrengen van de beloning begint te lopen. Dit betekent dat op 21 februari 2007 (dit is 6 maanden na 21 augustus 2006) het salaris en de toegekende salaristoelage(n) wordt teruggebracht tot 90%. Op 21 augustus 2007 wordt deze vervolgens teruggebracht naar 75% en per 21 augustus 2008 naar 70%.

Lid 12

Indien de ambtenaar na 24 maanden van ziekte definitief wordt herplaatst in een andere functie door middel van een wijziging van de aanstelling (artikel 7:16, tweede lid), ontstaat op de ingangsdatum van de wijziging van de aanstelling een nieuwe situatie. Als de ambtenaar weer ziek wordt in deze aanstelling beginnen de termijnen van dit artikel opnieuw te lopen.

Lid 13

Het dertiende lid geeft de basis voor artikelen die het onderwerp recht op salarisbetaling nader regelen. In de artikelen 7:8 tot en met 7:8:3 is hieraan uitdrukking gegeven. Ook de artikelen 7:13:1, 7:13:2, 7:14 en 7:15:1 bevatten bepalingen met betrekking tot het niet uitbetalen van en het tussentijds stopzetten van de salarisbetaling.

Lid 14

Het college kan in bepaalde gevallen van oordeel zijn dat een korting op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) niet redelijk is en besluiten tot doorbetaling van het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n). Deze afweging wordt in ieder geval gemaakt als er sprake is van een zodanige gezondheidssituatie dat het levenseinde van de ambtenaar, volgens objectieve medische maatstaven, nabij is. Voordat het college een besluit neemt, kan advies worden gevraagd aan de bedrijfsarts of de gezondheidssituatie van de ambtenaar levensbedreigend is en of zijn leven op korte termijn ernstig gevaar loopt.

Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst (T)

Dit artikel voorziet in een aanvullende uitkering wanneer de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in een dienstongeval en dit ongeval niet verwijtbaar is aan betrokkene. De WGA- of IVA-uitkering, eventueel aangevuld met een bovenwettelijke aanvulling op grond van het pensioenreglement van het ABP, wordt aangevuld tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), genoten in het jaar voorafgaand aan het ontslag. De percentages zijn afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen (T)

Volgens dit artikel dient het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toegekende salaristoelage(n) in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt. Het ligt voor de hand om dit in het lokale beloningsbeleid te regelen.

Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging (T)

Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient volgens dit artikel in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt. Gelet op de aard van het onderwerp ligt het voor de hand om dit in het lokale beloningsbeleid te doen.

Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a (T)

Als een ambtenaar met toepassing van artikel 2:7a tijdelijk (maximaal) 40 uur werkt kan hij verplicht worden tot aanvaarding van een functie voor (maximaal) 40 uur, voor zover en zolang artikel 2:7a op hem van toepassing is. Na afloop van deze periode kan de ambtenaar verplicht worden een functie te accepteren voor de formele arbeidsduur van 36 uur.

Artikel 7:9 Verplichtingen college (T)

Lid 1 en 2

Onder het treffen van maatregelen moeten ook het verrichten van werkzaamheden in het kader van de reïntegratie en het volgen van noodzakelijke scholing in het kader van de reïntegratie, bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onder b en c, worden begrepen. Doel van deze maatregelen is terugkeer in de eigen arbeid dan wel plaatsing in een passende functie.

Op grond van de Wet verbetering poortwachter is in artikel 7:9 voor de werkgever de verplichting opgenomen om er, zover als mogelijk, voor te zorgen dat de ambtenaar bij de eigen organisatie arbeid kan verrichten (eerste spoor). Als bij de eigen organisatie geen passende arbeid te vinden is, moet de werkgever (laten) zoeken naar passende arbeid bij een andere werkgever (tweede spoor). De tekst van artikel 7:9 komt overeen met de tekst van artikel 658a van boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. Het is mogelijk dat de werkgever en de werknemer van mening verschillen over de aanwezigheid van passende arbeid. Artikel 30, eerste lid, onder f, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bepaalt dat de werknemer of de werkgever UWV kan verzoeken een onderzoek in te stellen naar en een oordeel te geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten.

Lid 3

In de WIA zijn, naast de aanspraken van de werknemers, ook verplichtingen voor werkgever en werknemer opgenomen. Een van de verplichtingen betreft het opstellen van een plan van aanpak, dat opgesteld moet worden op het moment dat sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim. Dit plan van aanpak moet volgen op een probleemanalyse en advies van de arbo-dienst, dat na 6 weken ziekte moet worden opgesteld. Binnen twee weken daarna moet het plan van aanpak zijn opgesteld. Hierin moet worden opgenomen welke maatregelen in het kader van het herstel van de ambtenaar getroffen worden.

Afspraken over de te verrichten werkzaamheden en de te volgen scholing moeten worden neergelegd in het plan van aanpak. De werkgever laat zich bij het maken van de afspraken bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst.

Lid 4

In de CAO 2002-2003 is de verplichting opgenomen dat de werkgever een verzuimprotocol vaststelt. In diezelfde CAO zijn enkele verplichte elementen van dat verzuimprotocol vastgesteld. In de ledenbrief van 26 november 2002, Lbr. 02/167 is een handreiking gedaan voor een verzuimprotocol. De verplichte elementen maken daar onderdeel van uit.

Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte (T)

Het niet naleven van artikel 7:10 kan leiden tot staking van de salarisbetaling. Dit is bepaald in artikel 7:13:2, eerste lid, onder i.

Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie (T)

In artikel 7:11 zijn de algemene verplichtingen opgenomen die, ook in het derde ziektejaar, in het kader van ziekteverzuim en reïntegratie voor de ambtenaar gelden. Op overtreding van deze verplichtingen staat een sanctie. Deze sancties zijn opgenomen in artikel 7:14 (inhouding op het salaris en de toegekende salaristoelage(n)) en artikel 8:5a (ontslag is in nader gespecificeerde situaties ook mogelijk binnen 24 maanden na ziekte).

Lid 1

In het kader van de Wet verbetering poortwachter is in het eerste lid, onderdeel a en b, voor de werknemer de verplichting opgenomen medewerking te verlenen aan zijn reïntegratie. Dit artikel is opgenomen in de CAR om hiermee uitdrukking te geven aan de nieuwe en strengere regelgeving in het kader van preventie ziekteverzuim en reïntegratie en de invoering van de Wet verbetering poortwachter, die op 1 april 2002 in werking is getreden. De tekst van het eerste lid komt overeen met artikel 660a, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek.

Het eerste lid is ook de tegenhanger van de verplichtingen die in het kader van preventie ziekteverzuim en reïntegratie aan de werkgever worden opgelegd (zie artikel 7:9). Het artikel verplicht de ambtenaar actief mee te werken aan het reïntegratieproces, zowel in het eerste begin van de ziekte als lopende het reïntegratietraject. Onder de maatregelen waaraan de ambtenaar gevolg moet geven moeten onder andere werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie worden verstaan (zie artikel 7:9, tweede lid).

Lid 2

De ambtenaar is verplicht om aangeboden passende arbeid te aanvaarden. De sanctie op het zonder deugdelijke grond niet aanvaarden van deze arbeid is neergelegd in artikel 7:14 (inhouding op het salaris en de toegekende salaristoelage(n)) en artikel 8:5a (ontslag binnen dan wel na 24 maanden na de eerste ziektedag bij het zonder deugdelijke grond niet aanvaarden van passende arbeid).

Artikel 30, eerste lid, onder f, SUWI bepaalt dat werkgever of werknemer UWV kan verzoeken een onderzoek in te stellen naar dan wel een oordeel te geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten.

Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek (T)

De ambtenaar dient mee te werken aan een medisch onderzoek door of vanwege de bedrijfsgezondheidsdienst om bepaalde in het eerste lid omschreven vragen te kunnen beantwoorden. De geneeskundige die het medisch onderzoek verricht, deelt de uitkomst daarvan schriftelijk mee aan betrokkene en aan het college. Op overtreding van deze verplichting staat een sanctie, evenals wanneer het onderzoek wel heeft plaatsgevonden, maar daaruit blijkt van verwijtbaar gedrag van de ambtenaar. De sancties zijn opgenomen in artikel 7:13:1 en 7:13:2.

Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling (T)

Artikel 7:13:1 bepaalt in welke gevallen geen recht bestaat op doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en op opbouw van het IKB. Het gaat hierbij om situaties waarin al vrij snel na de eerste ziektedag bekend is dat:

  • -

    de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt en dit gedrag betrokkene verwijtbaar is;

  • -

    de ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de geneeskundige keuring, waarbij blijkt dat de ambtenaar willens en wetens onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt, zodanig dat de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functiegeen medische bezwaren bestaan, niet afgegeven zou zijn.

De in dit artikel beschreven situaties zijn geen situaties die hersteld kunnen worden. Als de situatie zoals beschreven zich voordoet, bestaat er vanaf de eerste dag van ziekte geen recht op salarisbetaling.

Artikel 7:13:2 Staken van de doorbetaling (T)

Zowel artikel 7:13:2 als artikel 7:14 bevatten de sancties op overtreding van de verplichtingen als genoemd in artikel 7:10, 7:11 en 7:12, alsmede de conclusies die uit het onderzoek als bedoeld in artikel 7:12 getrokken kunnen worden. De in deze artikelen beschreven situaties kunnen tijdelijk zijn. Dit houdt in dat artikel 7:13:2 en 7:14 ook tussentijds kunnen worden toegepast. Wanneer de situatie weer hersteld is, wordt de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB weer gestart.

Artikel 7:13:2 ziet op de verplichtingen die aan de ambtenaar zijn opgelegd in artikel 7:10 en 7:12. Artikel 7:14 ziet op de verplichtingen die op grond van artikel 7:11 aan de ambtenaar zijn opgelegd.

Artikel 7:13:2 sanctioneert allereerst de weigering de benodigde informatie te verstrekken. De andere sancties van artikel 7:13:2 betreffen gedrag van de ambtenaar, waarbij de arbo-dienst een rol speelt in de beoordeling van dat gedrag.

De sancties op de overtredingen die genoemd zijn, zijn imperatief: de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB worden gestaakt wanneer bijvoorbeeld de ambtenaar nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of zich niet houdt aan voorschriften van behandelende geneeskundigen.

Als de ambtenaar geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de salarisbetaling te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar (T)

De in dit artikel beschreven situaties kunnen tijdelijk zijn. Dit houdt in dat artikel 7:14 ook tussentijds kan worden toegepast. Wanneer de situatie weer hersteld is, wordt de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB weer gestart.

Artikel 7:14 ziet op de verplichtingen die op grond van artikel 7:11 aan de ambtenaar zijn opgelegd.

UWO-gemeenten worden verwezen naar artikel 7:13:2 en de toelichting daarop.

Artikel 7:14 sanctioneert de ambtenaar die zich niet houdt aan de volgende verplichtingen, te weten:

  • -

    het niet naleven van het ziekteverzuimprotocol;

  • -

    het niet naleven van de voorschriften en maatregelen (zoals het verrichten van werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdelen b en c) die door het college gesteld kunnen worden;

  • -

    het niet meewerken aan het plan van aanpak en

  • -

    het weigeren van passende arbeid.

Lid 1

In de CAO 2002-2003 is overeengekomen dat overtreding van de regels uit het verzuimprotocol uiteindelijk kan leiden tot zware disciplinaire maatregelen. Dit is uitgewerkt in de zin dat overtreding van de regels uit het verzuimprotocol als plichtsverzuim wordt aangemerkt en via de procedure van hoofdstuk 16 gesanctioneerd kan worden. De op te leggen sanctie moet overeenkomen met de ernst van de gedraging. Ook de verwijtbaarheid van de gedragingen maakt deel uit van de afwegingen, die leiden tot de keuze voor de sanctie.

Lid 2

De ambtenaar die zonder deugdelijke grond weigert zich te houden aan de voorschriften en maatregelen, die door de gemeente zijn gesteld, weigert passende arbeid te verrichten of die weigert medewerking te verlenen aan de totstandkoming, evaluatie en — eventueel — bijstelling van het plan van aanpak, kan bestraft worden met inhouding van op het salaris en de toegekende salaristoelage(n). Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid van bestraffing met ontslag na 24 maanden dan wel binnen 24 maanden na de eerste ziektedag (artikel 8:5a).

De sanctie op het zonder deugdelijke grond niet meewerken aan de opstelling, evaluatie en - eventueel - bijstelling van het plan van aanpak en de sanctie op het weigeren van passende of gangbare arbeid is gelijk aan de sanctie die sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in artikel 629, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk wetboek is opgenomen.

De sancties op de overtredingen die in het tweede lid genoemd zijn, zijn imperatief: de salarisbetaling wordt gestaakt wanneer de ambtenaar het beschreven gedrag betoont.

Lid 3

Als de ambtenaar, bedoeld in lid 2, geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

Artikel 7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar (T)

Het eerste lid biedt de mogelijkheid het op grond van artikel 7:13:1, 7:13:2 of 7:14 niet uitbetaalde salaris en de toegekende salaristoelage(n) aan anderen dan aan de ambtenaar te betalen. Het kan hierbij gaan om betalingen die aan familieleden worden gedaan. Ingevolge het tweede lid wordt het niet-uitbetaalde salaris en de toegekende salaristoelage(n) alsnog uitbetaald wanneer de ambtenaar na een door hem aangevraagde second opinion door het UWV in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid (T)

Gedurende de hele periode van ziekte geldt dat de ambtenaar passende arbeid moet verrichten. Gedurende de eerste 24 maanden kan de ambtenaar niet definitief worden herplaatst in deze passende arbeid. Na 24 maanden gebeurt dat wel. Hieraan worden echter in de 12 maanden na afloop van de eerste 24 maanden voorwaarden verbonden. Deze voorwaarde is voor de medewerker die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, dat hij met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die 35% tot 80% arbeidsongeschikt is, is dat hij met de passende arbeid 50% of meer van zijn restverdiencapaciteit benut. Zie verder lid 3 en 4.

Voor definitieve herplaatsing na het derde ziektejaar gelden de voorwaarden van lid 3 en 4 niet meer. De ambtenaar hoeft met de passende arbeid dan niet meer zijn volledige restverdiencapaciteit te benutten (minder dan 35% arbeidsongeschikt) of 50% of meer van zijn restverdiencapaciteit te benutten (35% tot 80% arbeidsongeschikt).

Bij het opdragen van passende arbeid kunnen twee situaties worden onderscheiden:

  • 1

    de situatie waarin de aanstelling in de oude functie gehandhaafd blijft, maar waarbij de ambtenaar tijdelijk andere arbeid wordt opgedragen;

  • 2

    de situatie waarin de aanstelling na 24 maanden van ziekte wordt gewijzigd; de oude functie van de ambtenaar komt te vervallen en deze krijgt een nieuwe aanstelling in passende arbeid.

ad 1 De situatie beschreven onder 1) zal zich vooral voordoen in die gevallen waarbij:

  • a

    terugkeer in de oude functie nog mogelijk wordt geacht en de ambtenaar bijvoorbeeld passende arbeid verricht,

  • b

    (volledige) terugkeer in de oude functie niet mogelijk wordt geacht en de ambtenaar tijdelijk een andere functie vervult, bijvoorbeeld bij wijze van proef voorafgaand aan een definitieve herplaatsing.

Door schriftelijk vast te leggen op welke wijze passende arbeid, ook zonder aanpassing van de aanstelling, aan de ambtenaar wordt opgedragen, wordt voor de ambtenaar en de werkgever inzichtelijk wat van de ambtenaar verlangd wordt. Ook is het mogelijk dat de ambtenaar terugkeert in de functie waarin hij ziek is geworden. Over de uren dat de ambtenaar deze werkzaamheden verricht, heeft hij recht op de doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) (artikel 7:3, zesde lid, onderdeel b).

ad 2Voordat de medewerker aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de WIA, geldt voor hem een wachttijd van 104 weken (de wachttijd voor een WAO-uitkering bedroeg 52 weken). Indien het mogelijk zou zijn de zieke medewerker definitief te herplaatsen binnen twee jaar in een passende functie, zou de situatie ontstaan dat hij naast zijn nieuwe inkomen geen recht heeft op een uitkering op grond van de WIA. De betrokken medewerker is voor zijn nieuwe functie namelijk niet ziek. Dit is de reden geweest dat een wijziging van de aanstelling pas plaatsvindt nadat er twee jaren van ziekte zijn verstreken.

In het derde en vierde lid van artikel 7:16 zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan voordat de ambtenaar in het derde ziektejaar definitief wordt herplaatst via een wijziging van zijn aanstelling. Er zijn twee voorwaarden waaraan moet zijn voldaan:

  • 1

    de herplaatsing moet plaatsvinden in een passende functie

  • 2

    waarbij rekening moet worden gehouden met het restverdiencapaciteit van de ambtenaar die afhankelijk is van de mate van arbeidsgeschiktheid:

    • a

      volledige invulling restverdiencapaciteit bij 35% of minder arbeidsongeschiktheid

    • b

      ten minste 50% invulling restverdiencapaciteit bij arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80% arbeidsongeschiktheid

De definitieve herplaatsing kan eventueel vooraf worden gegaan door een herplaatsing bij wijze van proef. Een belangrijk verschil met de situatie onder 1) is dat bij een definitieve herplaatsing door middel van een wijziging in de aanstelling het salaris en de toegekende salaristoelage(n) van de ambtenaar wordt aangepast aan het niveau en de omvang van het nieuwe dienstverband. Dit is mogelijk op grond van artikel 3:5 lid 3.

Indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie door middel van een wijziging van de aanstelling, ontstaat op de ingangsdatum van de wijziging van de aanstelling een nieuwe situatie. Als de ambtenaar ziek wordt in deze functie beginnen de termijnen ingevolge artikel 7:3 opnieuw te lopen. Indien de ambtenaar definitief is herplaatst, wordt voor de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) altijd uitgegaan van het salaris die geldt voor die nieuwe functie.

Naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt, mag een bredere oriëntatie ten aanzien van de te verrichten passende arbeid worden verwacht. Naarmate de duur van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid langer is, kan van de ambtenaar worden verlangd dat deze concessies doet met betrekking tot door hem te verrichten passende arbeid als reïntegratie in de eigen arbeid niet tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 7:14 biedt de mogelijkheid om de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB te staken, wanneer de ambtenaar zonder deugdelijke grond de aangeboden passende arbeid weigert. Bij de beoordeling van de 'deugdelijkheid' van de weigeringsgrond zal worden meegewogen of de arbeid wel voldoet aan het criterium 'passend'. De ultieme sanctie op het zonder deugdelijke reden weigeren van passende arbeid is ontslag. Dit kan binnen 24 maanden, maar ook in de periode van 12 maanden daarna plaatsvinden. Artikel 8:5a biedt daartoe de mogelijkheid.

Lid 3

Dit artikellid is van toepassing op de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007. Lid 3 geeft speciale eisen aan de aan te bieden functie in het geval er sprake is van arbeidsongeschiktheid voor minder dan 35%. In het derde ziektejaar moet gezocht worden naar een passende functie, waarmee de volledige restverdiencapaciteit wordt ingevuld. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, ontvangt de ambtenaar een hogere uitkering (zie paragraaf 7 van hoofdstuk 10d).

In beginsel is sprake van een ontslagverbod binnen 36 maanden na de eerste ziektedag. Wanneer echter in het derde ziektejaar binnen de gemeente een functie gevonden is voor de volledige restverdiencapaciteit, mag de medewerker definitief herplaatst worden. Er is dan formeel geen sprake van ontslag. Hiernaast geldt dat er wel volledig ontslag van de medewerker mag plaatsvinden als er in het derde ziektejaar buiten de gemeente een passende functie gevonden is voor de volledige restverdiencapaciteit.

Lid 4

Dit artikellid is van toepassing op de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007. Lid 4 geeft speciale eisen aan de aan te bieden functie in het geval er sprake is van arbeidsongeschiktheid 35% of meer, maar minder dan 80%. In het derde ziektejaar moet gezocht worden naar een passende functie, waarmee ten minste 50% van de restverdiencapaciteit vervuld wordt. De uitkeringsrechten van de ambtenaar op grond van de WIA en het ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen zijn in dit geval groter, dan wanneer de ambtenaar een functie aanvaardt voor minder dan 50% van zijn restverdiencapaciteit. Als de ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, is het niet mogelijk hem wegens arbeidsongeschiktheid te ontslaan voordat er 36 maanden zijn verstreken. Wanneer echter in het derde ziektejaar binnen de gemeente een functie gevonden is voor ten minste 50% van de restverdiencapaciteit, mag de medewerker definitief herplaatst worden. Er is dan formeel geen sprake van ontslag. Hiernaast geldt dat er wel volledig ontslag van de medewerker mag plaatsvinden als er in het derde ziektejaar buiten de gemeente een passende functie gevonden is voor ten minste 50% van de restverdiencapaciteit.

Situationele arbeidsongeschiktheidIn het geval de ambtenaar situationeel arbeidsongeschikt is, zal in de regel geen sprake zijn van verminderde arbeidsgeschiktheid in de zin van de WIA. Als de ambtenaar arbeid wordt aangeboden, die gelijk of nagenoeg gelijk is aan de functie die hij bekleedde, zij het bij een ander organisatieonderdeel, dan zal de ambtenaar deze arbeid in principe niet mogen weigeren. De oorzaak van de uitval, de situatie waarin de ambtenaar zijn werk moest verrichten, is dan immers weggenomen. Weigert de ambtenaar deze arbeid wel, dan kan besloten worden tot toepassing van artikel 7:14 en kan de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gestaakt worden.

Lid 6

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de termijn van 24 respectievelijk 12 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de termijn van 24 respectievelijk 12 maanden.

VoorbeeldEen medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de termijn van 24 dan wel 12 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de termijn van 24 dan wel 12 maanden, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De termijn van 24 dan wel 12 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 7

Volgens het zevende lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het zesde lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 24 en 12 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Zie de toelichting op artikel 8:5 voor enkele voorbeelden.

Lid 8

De termijn van 24 maanden wordt verlengd in de volgende gevallen.

Ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in.

Ad bIn artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden.

Ad cBij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA. De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Onderdeel a is niet van toepassing op werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WIA. Artikel 85 van de WIA stelt hen namelijk vrij van de 13e weeks melding van artikel 38 Ziektewet. Eigenrisicodragers moeten op grond van dit laatste artikel uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid doen bij het UWV. Vertraging van deze laatste aangifte leidt dus niet tot verlenging van de termijn van 24 maanden.

Lid 9

Onder de informatie die de medewerker moet verstrekken valt onder meer een kopie van het arbeidskundige rapport. De gemeente ontvangt als belanghebbende een kopie van de WIA-beschikking, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid en het resterend verdienvermogen genoemd worden.

Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid (T)

Artikel 7:18 geeft de basis aan voor UWO-artikelen, die het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op het salaris en de toegekende salaristoelage(n), nader regelen. Dat betekent dat voor UWO-gemeenten het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op het salaris en de toegekende salaristoelage(n), inhoudelijk in artikel 7:18:1 volledig is uitgewerkt. UWO-gemeenten kunnen derhalve weliswaar geen nadere regels aan dit UWO-artikel toevoegen, wel kunnen UWO-gemeenten nadere uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van een UWO-artikelen voor zover noodzakelijk.

Artikel 7:18:1 Inkomsten uit ander dienstverband (T)

Als de zieke ambtenaar in het belang van zijn genezing, reïntegratie of herplaatsing werkzaamheden verricht voor zichzelf of voor derden (bijvoorbeeld bij een andere werkgever), moeten de verkregen inkomsten in mindering gebracht worden op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waarop hij ingevolge artikel 7:3 aanspraak op heeft. Deze verrekening vindt als volgt plaats. In overleg met de ambtenaar wordt vastgesteld hoeveel uren hij besteedt aan de betreffende werkzaamheden. Op basis hiervan wordt de hoogte van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3, vastgesteld. De inkomsten die de ambtenaar verwerft, worden op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in mindering gebracht.

Artikel 7:19 Samenloop met een ZW-uitkering (T)

Lid 1

De Ziektewet bepaalt wanneer recht op ziekengeld bestaat. De hoofdregel is dat er geen recht op ziekengeld bestaat wanneer er aanspraak gemaakt kan worden op een loondoorbetaling. Hierin voorziet artikel 7:3 CAR. In de ZW wordt evenwel een uitzondering gemaakt voor de volgende categorieën werknemers in actieve dienst:

  • -

    vrouwelijke ambtenaren die op basis van artikel 29a ZW recht op een uitkering hebben;

  • -

    medewerkers die wegens orgaandonatie ongeschikt zijn hun functie te vervullen;

  • -

    arbeidsgehandicapten in de zin van de Wet REA, die in de eerste vijf jaren na aanvang van het dienstverband ongeschikt worden hun functie te vervullen.

Deze categorieën actieve werknemers krijgen dus wel recht op een ziekengeld krachtens de Ziektewet. Artikel 7:19 CAR bepaalt dat de ZW-uitkering in mindering gebracht wordt op het salaris en de toegekende salaristoelage(n), waarop de betrokken ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft.

De vrouwelijke ambtenaar heeft rond de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof recht op een uitkering krachtens artikel 29A ZW indien:

  • a

    zij voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Wazo (dus voor de ingang van het zwangerschapsverlof) ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap;

  • b

    zij in de periode waarin zij recht had kunnen hebben op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Wazo, doch die uitkering nog niet is aangevangen, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Dit betreft de periode tussen de zes en vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Indien de ingang van het zwangerschapsverlof bepaald is op bijvoorbeeld vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum en zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum wordt de vrouwelijke ambtenaar ziek (ongeacht of deze ziekte te maken heeft met de zwangerschap), dan gaat het verlof op basis van de Wazo in vanaf die zes weken. Tijdens de periode van zes tot vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op een ZW-uitkering. Daarna heeft de vrouwelijke ambtenaar gedurende veertien weken recht op een Wazo-uitkering;

  • c

    zij nadat het recht op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Wazo is geëindigd (dus na de afloop van het bevallingsverlof), aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.

Lid 2

Als vanwege schuld of toedoen van de ambtenaar geen ZW-uitkering wordt verstrekt, wordt in het kader van de vermindering als bedoeld in het eerste lid gehandeld alsof de ambtenaar wel een volledige ZW uitkering ontvangt. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon in mindering gebracht in geval van arbeidsgehandicapten en orgaandonoren en 100 % van het dagloon in geval van vrouwelijke ambtenaren die op basis van 29a ZW recht op een uitkering hebben.

Lid 3

Wanneer de ZW-uitkering door schuld of toedoen van de ambtenaar vermindering ondergaat, geheel of gedeeltelijk geweigerd wordt of aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, wordt in het kader van de vermindering als bedoeld in het eerste lid gehandeld alsof de ambtenaar wel een volledige uitkering ontvangt. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon in mindering gebracht. Sancties en boetes die in het kader van de ZW aan de ambtenaar worden opgelegd, leiden niet tot aanpassing van de vermindering. Sancties en boetes in het kader van de ZW worden dus niet gecompenseerd.

Lid 4

Om verrekening van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) met de ZW-uitkering praktisch mogelijk te maken, moet de ambtenaar de ZW-uitkering cederen aan de gemeentelijke werkgever.

Lid 5

De medewerker die zwangerschapsgerelateerde ziek is, heeft ingevolge de Ziektewet recht op een uitkering. De uitkering is gecedeerd aan de werkgever ingevolge het vierde lid. Als het bedrag van de uitkering hoger ligt dan het bedrag waar de ambtenaar recht op heeft op grond van artikel 7:3, wordt het meerdere uitbetaald aan de ambtenaar.

Artikel 7:20 Samenloop met een WW-uitkering (T)

Wanneer de ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is én 6 maanden na de eerste ziektedag verstreken zijn, kan het zijn dat de Werkloosheidswet (WW) op grond van urenverlies én verlies van loon recht geeft recht op een uitkering. Wanneer dat het geval is, heeft de ambtenaar het recht een WW-uitkering aan te vragen. Indien hij een WW-uitkering aanvraagt, wordt deze uitkering in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n), waarop de betrokken ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft. Hiermee wordt voorkomen dat een medewerker dubbele inkomsten ontvangt. Om de werknemer niet te veel te belasten wordt deze op grond van de CAR/UWO niet verplicht een WW-uitkering aan te vragen. Het is echter wel mogelijk dat deze verplichting uit de WW voortvloeit. Eventuele kortingen op de WW-uitkering worden echter niet in mindering gebracht op de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA (T)

In artikel 76a van de Ziektewet is bepaald dat de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA in drie gevallen kan worden verlengd en wel:

  • a

    met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;

  • b

    met de duur van de verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat op salarisbetaling op grond van artikel 24, eerste lid, van de WIA;

  • c

    met de duur van het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in.

ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de WIA-wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden.

ad c Bij de aanvraag van een WIA-uitkering moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende welke de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. Dit komt neer op een verlenging van de WIA-wachttijd. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA.

Als om de drie hiervoor genoemde redenen de uitkering op grond van de WIA pas op een later tijdstip ingaat dan na 104 weken ziekte, kan op het door te betalen salaris en de toegekende salaristoelage(n) na 104 weken ziekte geen WGA- of IV A-uitkering in mindering worden gebracht. Dit betekent dat de werkgever feitelijk na 104 weken ziekte een zwaardere financiële last draagt. In het geval genoemd onder b hiervoor is sprake van een bewuste keuze. Deze keuze kan voor werkgever én werknemer gunstig zijn als reïntegratie aanstaande is. De werknemer krijgt dan niet te maken met een uitkering op grond van de WIA; de werkgever heeft als voordeel dat de Pemba-premie niet verhoogd wordt als gevolg van het feit dat een medewerker een uitkering op grond van de WIA heeft. In de gevallen a en c hiervoor kan dit worden beschouwd als een sanctie voor de werkgever voor het niet naleven van de reïntegratieverplichtingen.

De medewerker merkt financieel dus niets van de verlenging van de wachttijd op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat de aanspraak op een WGA- of IVA-uitkering in mindering wordt gebracht op de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Let op: de WGA- of IVA-uitkering wordt alleen in mindering gebracht op de salarisbetaling indien deze kan worden toegerekend aan één en dezelfde functie. In het geval de betrokkene ondertussen definitief is herplaatst in een andere functie door middel van een wijziging van de aanstelling wordt de WGA-uitkering, voor zover die voortvloeit uit die oude functie, niet in mindering gebracht op de salarisbetaling tijdens ziekte.

Iemand die recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, krijgt een uitkering ter hoogte van 75% van zijn laatste loon. Wanneer dit hoger is dan de het salaris en de toegekende salaristoelage(n), waarop op grond van artikel 7:3 recht bestaat, heeft de ambtenaar ten minste recht op het bedrag van de IVA- of WGA-uitkering. Dit is het geval na 24 maanden arbeidsongeschiktheid , waarna recht op doorbetaling van 70% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) bestaat. Niet altijd zal er sprake van zijn dat de salarisbetaling lager is dan de IVA- of WGA-uitkering bij volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid. Hiervan is geen sprake iemand eerder voor een IVA-uitkering in aanmerking komt (verkorte wachttijd op grond van artikel 23, zesde lid, WIA). Deze eerdere ingang van de IVA-uitkering is al mogelijk vanaf 13 weken na de eerste ziektedag. Op dat moment (na 13 weken) is er zelfs nog sprake van 100% loondoorbetaling. Op dat moment vindt dus wel volledige verrekening van de uitkering met de loondoorbetaling plaats.

Lid 2

Het tweede lid bevat een bepaling voor de situatie waarin sprake is van een zieke ambtenaar die meer dan één functies heeft. Indien betrokkene voor beide functies arbeidsongeschikt wordt, zal slechts één uitkering op grond van de WIA worden toegekend die betrekking heeft op beide banen. Op de doorbetaling van één van die functies zal de werkgever uitsluitend dat deel van de uitkering ingevolge de WIA in mindering moeten brengen dat verband houdt met de arbeidsongeschiktheid uit die functie. Dit dient naar rato te worden bepaald.

Lid 3 t/m 5

In het derde tot en met vijfde lid wordt geregeld dat bij samenloop van een uitkering op grond van de WIA en doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte wordt uitgegaan van een WGA- of een IVA-uitkering, als sprake is van gedrag dat verwijtbaar is aan betrokkene. Hiermee wordt voorkomen dat de ontstane meerlasten kunnen worden afgewenteld op de werkgever die immers een hoger bedrag aan salaris en de toegekende salaristoelage(n) dient door te betalen ingeval de WGA- of IVA-uitkering niet of niet volledig tot uitbetaling komt en dit betrokkene te verwijten is. Omdat dit gevolg ongewenst is, geven genoemde leden de werkgever de mogelijkheid in dergelijke gevallen toch een korting op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) toe te passen.

Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement (T)

Indien betrokkene recht heeft op een aanvulling op de WIA-uitkering op grond van het pensioenreglement van het ABP, wordt deze aanvulling verrekend met de loondoorbetaling op grond van artikel 7:3.

Artikel 7:24 Tegemoetkoming ziektekosten (T)

De VNG heeft een contract met CZ, IZA en Menzis voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020, dat optioneel één keer met één jaar verlengd kan worden. Het contract is een exclusief collectief zorgverzekeringscontract voor gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven. De definitie van postactieven en inactieven staat in artikel 7:1, eerste lid.

Artikel 7:26 Overgangsbepaling (T)

Ten aanzien van sommige lopende gevallen (op 31 december 2000 én 1 januari 2001 ziek) is bepaald dat de ZW met terugwerkende kracht ingaat. Dit geldt voor ambtenaren wier vastgestelde zwangerschaps- en bevallingsverlof eindigt na 31 januari 2001 en de zieken die op 15 februari 2001 nog ziek zijn (ziekte in verband met zwangerschap en/of bevalling daaronder begrepen). Hierbij is voorts bepaald dat als een ziekte eindigt en binnen vier weken weer herleeft, dit als een nieuw ziektegeval wordt beschouwd.

Wanneer de ZW niet van toepassing wordt of de ZW niet tot uitkering komt, moet gegarandeerd worden dat de op 1 januari 2001 lopende uitkering blijft bestaan en dat de bepalingen van hoofdstuk 7, zoals dat gold op 31 december 2001, blijven gelden. Met het eerste lid van artikel 7:26 wordt dit gerealiseerd.

Bij sommige lopende gevallen die met terugwerkende kracht onder de ZW vallen, komt de ZW ook daadwerkelijk tot uitbetaling. De uitkeringen op grond van hoofdstuk 7 (van voor 1 januari 2001) zijn dan onverschuldigd betaald. Lid 2 van artikel 7:26 voorziet in een terugbetaling daarvan.

Artikel 7:27 Garantie-uitkering (T)

AlgemeenDoor de invoering van de WW kan de ambtenaar die verminderd arbeidsongeschikt raakt en geen aanvullende werkzaamheden krijgt aangeboden - en derhalve werkloos wordt - in tegenstelling tot de situatie voor 1 januari 2001 aanspraak maken op een WW-uitkering. Derhalve is de garantie-uitkering overbodig geworden voor nieuwe gevallen die optreden na 1 januari 2001. Door wijziging van het eerste lid blijven de bestaande garantie-uitkeringen gegarandeerd. De algemene opmerkingen en de voorbeelden die hierna zijn opgenomen gelden voor de uitkeringen, die voor 1 januari 2001 zijn ingegaan.

Dit artikel biedt een inkomensvoorziening voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar die na definitief herplaatst te zijn in een nieuwe functie wordt afgeschat en zijn toegenomen restverdiencapaciteit niet volledig kan benutten, omdat hem geen aanvullende werkzaamheden worden aangeboden.

Definitieve herplaatsing van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte dient op grond van artikel 7:16, lid 1, onder c plaats te vinden door middel van een wijziging van de aanstelling. Herplaatsing gaat met andere woorden niet gepaard met ontslag, maar slechts met een wijzigingsbesluit. Niet alleen artikel 7:16 sluit ontslag uit, maar ook artikel 8:5, dat expliciet bepaalt dat arbeidsongeschiktheidsontslag alleen dan kan plaats vinden, indien het niet mogelijk is om de betrokkene te herplaatsen in passende/gangbare arbeid. Omdat geen ontslag plaatsvindt, heeft de betrokkene ook geen recht op een uitkering gebaseerd op die oorspronkelijke betrekking, een suppletie-uitkering, waar gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaren die niet herplaatst kunnen worden wel recht op hebben. Dit gemis aan uitkering kan in de situatie dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte wordt afgeschat, maar hem geen aanvullende arbeid kan worden aangeboden (en waardoor de betrokkene in feite gedeeltelijk werkloos raakt), vervelende inkomensgevolgen hebben, waardoor de betrokkene in een slechtere situatie zou kunnen komen dan de ambtenaar die niet herplaatst wordt en suppletie krijgt. De garantie-uitkering biedt een inkomensvoorziening in deze gevallen van werkloosheid en zorgt er voor dat een ambtenaar die mee werkt aan reïntegratie een vergelijkbare inkomenssituatie kent als iemand die niet kan worden herplaatst.

Bij afschatting van de arbeidsongeschiktheidsklasse en dus verlaging van de WAO-uitkering kan een WW-uitkering aangevraagd worden.

SituatieschetsEen ambtenaar met een salaris inclusief salaristoelage(n) van € 2.500,- wordt op 1 januari 1998 ziek. Op 1 januari 1999 wordt hem een WAO-uitkering toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 45 tot 55%. Na 14 maanden, op 1 maart 1999, wordt hij definitief herplaatst in een functie waarin hij zijn volledige restverdiencapaciteit benut. Hetsalaris en de toegekende salaristoelage(n) in de nieuwe functie bedraagt € 1.250,-. Omdat hij zijn volledige restverdiencapaciteit benut, heeft hij tevens recht op herplaatsingstoelage (HPT). Het totale inkomen van de ambtenaar ziet er als volgt uit:

salaris incl. salaristoelage(n) uit nieuwe functie

€ 1.250,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)

€ 875,-

(35% van € 2.500,-)

herplaatsingstoelage

€ 375,-

Totaal

€ 2.500,-

De ambtenaar wordt op 1 januari 2000 afgeschat, zijn arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 15 tot 25%. De werkgever is niet in staat om de ambtenaar aanvullende werkzaamheden te bieden, waardoor de ambtenaar zijn toegenomen restverdiencapaciteit kan benutten. Hierdoor krijgt de ambtenaar niet alleen te maken met een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar wordt hij ook geconfronteerd met het verlies van zijn herplaatsingstoelage. Zonder garantie-uitkering ziet het totale inkomen van de ambtenaar er als volgt uit:

salaris incl. salaristoelagen uit nieuwe functie

€ 1.250,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering

€ 350,-

(14% van € 2.500,-)

Totaal

€ 1.600,-

Artikel 7:27 bepaalt dat er in deze gevallen recht bestaat op een garantie-uitkering waardoor de inkomensgevolgen veel beperkter blijven. Op grond van het pensioenreglement van het ABP vindt over deze garantie-uitkering volledige pensioenopbouw plaats.

Lid 1

Op grond van artikel 7:27, lid 1, heeft de ambtenaar die wordt afgeschat, nadat hij is herplaatst op grond van artikel 7:6, lid 2, onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, recht op een garantie-uitkering indien hem geen aanvullende arbeid wordt aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit volledig te benutten en daardoor zijn herplaatsingstoelage verliest.

Lid 2

Lid 2 bepaalt de termijn en de hoogte van de uitkering. Bij de bepaling van de termijn en de fasering in de percentages wordt uitgegaan van de begindatum van de ziekte in de oorspronkelijke functie. Verder is de hoogte van de garantie-uitkering gebaseerd op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in de oorspronkelijke functie. Toegepast op de bovenstaande situatieschets zou de betrokkene met ingang van 1 januari 2000 recht krijgt op een garantie-uitkering, tot uiterlijk 7,5 jaar na aanvang ziekte in de oorspronkelijke functie (1 januari 1998), dus tot uiterlijk 1 juli 2005. De hoogte bedraagt € 2.000,- (80% van de oorspronkelijke salarisbetaling van € 2.500,-) in de periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002. In de periode 1 oktober 2002 tot 1 juli 2005 bedraagt de uitkering € 1.750,- (70% van €2.500,-).

Lid 3

Lid 3 bepaalt dat op de garantie-uitkering het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de functie waarin de ambtenaar is herplaatst, de WAO-uitkering, het invaliditeitspensioen en de herplaatsingstoelage in mindering worden gebracht. Ook nieuwe inkomsten verworven op of na de datum dat de ambtenaar is afgeschat worden op de garantie-uitkering in mindering gebracht. Toegepast op de bovenstaande situatie zou dat bijvoorbeeld betekenen dit het volgende betekenen.

Voorbeeld 1 Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002

inkomen uit de nieuwe functie

€ 1.250,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)

€ 350,-

garantie-uitkering

€ 400,-

(2000-1250-350=400)

Totaal

€ 2.000,-

Periode 1 oktober 2002 tot 1 juli 2005

inkomen uit de nieuwe functie

€ 1.250,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)

€ 350,-

garantie-uitkering

€ 150,-

(1750-1250-350=150)

Totaal

€ 1.750,-

Voorbeeld 2Indien de ambtenaar naderhand aanvullende arbeid krijgt aangeboden ter waarde van € 300,- zou dit ter illustratie leiden tot de volgende situatie (alleen de situatie tot 1 oktober 2002 wordt weergegeven).

Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002

inkomen uit de nieuwe functie

€ 1.250,-

aanvullend inkomen uit nieuwe functie

€ 300,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)

€ 350,-

garantie-uitkering

€ 100,-

(2000-1250-350-300=100)

Totaal

€ 2.000,-

Voorbeeld 3Indien de ambtenaar naderhand aanvullende arbeid zou zijn aangeboden ter waarde van € 750,- (en daardoor zijn volledige restverdiencapaciteit weer kan benutten zou dit tot de volgende situatie leiden (alleen de situatie tot 1 oktober 2002 wordt weergegeven).

Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002

inkomen uit de nieuwe functie

€ 1.250,-

aanvullend inkomen uit nieuwe functie

€ 750,-

arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)

€ 350,-

herplaatsingstoelage

€ 150,-

garantie-uitkering

€ 0,-

(2500-1250-750-350-150=0)

Totaal

€ 2.500,-

Lid 4

Lid 4 bepaalt de sanctie indien de ambtenaar gangbare arbeid weigert, verloren laat gaan of geen gebruik maakt van gelegenheden tot het verkrijgen daarvan. De sanctie is gelijk aan de omvang van de inkomsten die de ambtenaar uit deze gangbare arbeid had kunnen krijgen. Indien de werkgever de ambtenaar bijvoorbeeld arbeid aanbiedt ter waarde van bijvoorbeeld € 500,- en de ambtenaar weigert deze arbeid, dan wordt dit bedrag van € 500,- toch in mindering gebracht op de garantie-uitkering.

Artikel 7:28 Overgangsartikel (T)

Lid 1 en 2

Het overgangsartikel heeft de volgende strekking. De artikelen gelden met ingang van 1 januari 2006 en zijn van toepassing op de lopende ziektegevallen van op of na 1 januari 2004. Dit betekent niet dat de artikelen terugwerken tot 1 januari 2004. Er wordt door middel van dit artikel een onderverdeling gemaakt in twee groepen van ziektegevallen. De groep van wie de ziekte ligt voor 1 januari 2004, hiervoor gelden de bepalingen genoemd in artikel 7:28 zoals die golden op 31 december 2005. De groep van wie de eerste ziektedag lag op of na 1 januari 2004 valt met ingang van 1 januari 2006 onder de huidige bepalingen.

Lid 3 en 4

De WAO kent een aantal bepalingen op grond waarvan na beëindiging van de verzekering of het recht op uitkering alsnog, dan wel opnieuw aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO bestaat. De wetgever heeft ervoor gekozen bij de invoering van de WIA het recht op een WAO-uitkering voor deze personen in stand te laten. Dit betekent dat wanneer de betreffende medewerker, ook al ligt zijn eerste ziektedag op grond van de CAR-UWO op of na 1 januari 2004, in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering in plaats van een uitkering op grond van de WIA. De leden 3 en 4 voorzien in een overgangsbepaling voor deze groep medewerkers. De belangrijkste hiervan zijn de bepaling die ziet op definitieve herplaatsing in passende of gangbare arbeid voordat 2 jaar van ziekte is verstreken en de bepalingen die zien op verrekening van een WAO-uitkering met de loondoorbetaling tijdens de periode van ziekte.

Lid 5

De hoogte van de loondoorbetaling als bedoeld in de leden een tot en met vier van artikel 7:3 gelden vanaf 1 januari 2006 voor medewerkers die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. Voor de ambtenaar van wie de eerste ziektedag lag voor 1 januari 2004, vangt een nieuwe ziekteperiode ingevolge artikel 7:3, vierde lid (zoals dat artikel gold op 31 december) aan, als sprake is geweest van een onderbreking in 2004 van 4 weken of langer. Er is sprake van een nieuwe ziekteperiode die is aangevangen na 1 januari 2004. Hetzelfde geldt voor de zieke medewerker van voor 1 januari 2004, die in 2004 definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, eerste lid, onder c (zoals dat artikel gold op 31 december 2005). Als de medewerker in de gewijzigde aanstelling opnieuw ziek wordt, is sprake van een ziekteperiode die is aangevangen na 1 januari 2004.

Dit betekent voor een medewerker van wie bijvoorbeeld de eerste ziektedag lag op 1 maart 2005, dat hij op 1 januari 2006 10 maanden ziek is. Op grond van artikel 7:3, tweede lid, heeft hij met ingang van 1 januari 2006 recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Met ingang van 1 maart 2006 is de ambtenaar 12 maanden ziek en heeft hij ingevolge artikel 7:3, derde lid, recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Op doorlopende ziektegevallen van voor 1 januari 2004 blijven de percentages van de loondoorbetaling gelden, die zijn opgenomen in artikel 7:3, zoals die bepaling gold op 31 december 2005 (eerste 18 maanden 100%, daarna 80% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n)).

Artikel 7:28:1 Overgangsartikel (T)

Voor de strekking van dit overgangsartikel zij verwezen naar de toelichting bij artikel 7:28, eerste en tweede lid.

Artikel 7:28a Overgangsartikel (T)

Ambtenaren die ziek zijn geworden voor 1 juli 2007 kunnen na 24 maanden van ziekte worden definitief worden herplaatst of ontslagen. Voor hen geldt dus niet een derde ziektejaar, zoals opgenomen is in artikel 7:16, derde en vierde lid.

Artikel 7:28b Overgangsartikel (T)

Met dit overgangsartikel wordt duidelijk dat artikel 7:16, achtste lid, onderdeel a van toepassing blijft voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden. Artikel 38 ZW legt voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden, aan een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze 13e weeksmelding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. De periode waarna definitieve herplaatsing kan plaatsvinden, wordt met een gelijke duur verlengd.

Vanaf 1 november 2008 zijn de regels veranderd voor het ziekmelden van medewerkers. Artikel 38 ZW legt een werkgever de verlichting op uiterlijk de eerste dag nadat de ziekte 42 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Dit geldt ook als een werkgever eigenrisicodrager is voor de WAO en/of WGA. Als de werkgever deze melding te laat doet loopt hij de kans een boete te krijgen. De vertraging heeft geen gevolgen meer voor de loondoorbetalingsverplichting.

Artikel 8:1 Ontslag op verzoek (T)

Lid 1

De formele eenzijdigheid van de aanstelling brengt met zich mee dat de ambtenaar geen ontslag kan nemen. Hem moet dat verleend worden. Behoudens andersluidend voorschrift dient een verzoek om ontslag ingewilligd te worden. Het verzoek om ontslag kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. Indien een ambtenaar op een dergelijk verzoek wenst terug te komen, en B. en W. hebben nog niet beslist, dan kan de betrokken ambtenaar volstaan met de schriftelijke mededeling dat men het desbetreffende verzoek als niet gedaan dient te beschouwen. Indien echter B&W reeds een ontslagbesluit hebben genomen, is het college niet verplicht op dat besluit terug te komen. Het college heeft wel die bevoegdheid. Een en ander kan afhankelijk zijn van bepaalde factoren zoals de stand van zaken in de vacaturevoorziening en het tijdstip waarop de ambtenaar het verzoek intrekt. Het belang van betrokkene dient zorgvuldig tegen dat van de organisatie afgewogen te worden.

Lid 3

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat als een ambtenaar zélf een verzoek om ontslag indient omdat strafontslag dreigt, hem dit ontslag eervol zou moeten worden verleend.

Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek (T)

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat de opzegtermijn bij ontslag op eigen verzoek tussen één en drie maanden ligt. Deze open periode betekent dat de medewerker niet koste wat kost vast mag houden aan één maand en de werkgever niet aan drie maanden. Na overleg zal de ontslagdatum vastgesteld worden door de werkgever. Hierbij moet zowel het belang van de medewerker als het belang van de gemeente worden afgewogen. Overigens is de gemeente niet gehouden aan een opzegtermijn per de eerste dag van de maand. Opzegging kan ook tegen andere dagen plaatsvinden. Een werknemer die ondanks de vastgestelde opzegtermijn toch eerder weg gaat, handelt opzettelijk in strijd met zijn verplichtingen zijn functie nauwgezet te vervullen.

Lid 3

Het bepaalde in dit artikellid biedt de mogelijkheid om een ontslagverzoek vooralsnog niet in te willigen wanneer een strafrechtelijke vervolging aanhangig is of een disciplinaire straf wordt overwogen en het niet wenselijk is om deze procedure te moeten staken omdat de ambtenaar inmiddels ontslag heeft genomen.

Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (T)

Lid 2

In bijzondere situaties kan het wenselijk zijn dat betrokkene na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd doorwerkt. Als betrokkene hiermee instemt wordt hem op een latere leeftijd eervol ontslag verleend. Een tweede mogelijkheid is betrokkene na zijn ontslag een nieuwe aanstelling te verlenen op grond van artikel 2:4.

In het eerste geval zal betrokkene ook langer pensioen opbouwen: er is dan ook sprake van inhouding van pensioenpremie op zijn bezoldiging. In het tweede geval, waarbij een nieuw dienstverband wordt aangegaan na de AOW-leeftijd, is er geen sprake van verplichte pensioenopbouw en kan de ambtenaar kiezen om vrijwillig de pensioenopbouw voort te zetten. Dit is geregeld in artikel 16.1 van het pensioenreglement.

In beide situaties is er sprake van een ander bruto-netto traject en premieafdracht. Het aangaan van een nieuw dienstverband is voor zowel de werkgever als de werknemer voordeliger in financieel opzicht. Wel heeft het niet langer betalen van pensioenpremies natuurlijk gevolgen voor de pensioenopbouw. Tijdens het nieuwe dienstverband wordt geen pensioen meer opgebouwd. In het navolgende schema vindt u een overzicht met de gevolgen:

Continuering dienstverband (art. 8:2 CAR)

Nieuw dienstverband (art. 2:4 CAR, met toepassing 8:2 lid 2)

Ingangsdatum OP

Na afloop dienstverband, of eerder op verzoek van ambtenaar

Met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt

Opbouw ABP Keuzepensioen

Tot einde dienstverband

Eventueel vrijwillig

Premie AAOP

Ja

Nee

Premie ABP Keuzepensioen

Ja

Nee

Premie voor de voorwaardelijke inkoop

Ja

Ja

Pseudopremie WW

Nee

Nee

Premie WIA

Nee

Nee

Overigens is het voor het in laten gaan van het pensioen niet meer noodzakelijk om ontslag te verlenen. De ambtenaar kan ervoor kiezen zijn ABP-pensioen vanaf 60 jaar in te laten gaan, zonder dat hier een ontslag tegenover staat. Het ingaan van pensioen heeft geen verdere gevolgen voor bovenbeschreven situatie. Pensioenuitbetaling en pensioenopbouw kan dus naast elkaar bestaan.

Artikel 8:2a Opzegtermijn na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd (T)

Lid 1

Op twee manieren kunnen mensen na de leeftijd van 65 jaar in dienst zijn van de gemeente. De eerste mogelijkheid is dat iemand na de leeftijd van 65 jaar in dienst treedt van de gemeente. Dit is mogelijk op grond van artikel 2:4. De tweede mogelijkheid is dat iemand al in dienst is, maar dat zijn aanstelling of arbeidsovereenkomst door toepassing van artikel 8:2 lid 2, na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is voortgezet. Bij dit soort aanstellingen is de wens van een van de partijen voldoende om de aanstelling te beëindigen.

Lid 2

In verband met de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geldt tot 2018 dat de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt bij ziekte kan worden ontslagen na 13 weken. In 2018 wordt de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geëvalueerd en wordt deze termijn mogelijk verkort. De termijn van 13 weken is in artikel 127ca van de Ambtenarenwet vastgelegd.

Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie (T)

Lid 1

In dit lid worden drie ontslaggronden genoemd: wegens opheffing van de functie, wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel dan wel wegens een verminderde behoefte aan arbeidskrachten. De opgenomen zinsnede "of van andere dienstonderdelen" impliceert dat ontslag in principe ook mogelijk is bij een reorganisatie van een ander dienstonderdeel dan dat waar de ambtenaar werkzaam is. Afgezien van de vraag of zulks niet in strijd is met de redelijkheid, zal ontslag niet vaak mogelijk zijn. De reden voor het ontslag moet immers zijn de overbodigheid en niet slechts het feit van de reorganisatie. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat aan het besluit tot opheffing van een functie of tot reorganisatie zakelijke motieven ten grondslag dienen te liggen en niet de wens voor een bepaalde ambtenaar een ontslaggrond te creëren. Indien niet duidelijk is welk van de genoemde drie ontslaggronden in een voorkomend geval gehanteerd moet worden, heeft men in principe de vrije keus, mits rekening is gehouden met de belangen van de ambtenaar.

Alvorens tot ontslag op grond van artikel 8:3 over te gaan moet, individuele gevallen uitgezonderd, overeenstemming zijn bereikt over het sociaal statuut. Op het moment dat het sociaal plan gereed is en duidelijk is dat de functie van betrokkene na reorganisatie niet meer terugkomt, dan wel als duidelijk is dat de betrokken medewerker niet meer terugkomt op zijn functie, kan betrokkene boventallig worden verklaard. Van dit laatste is sprake als bijvoorbeeld van de vijf beleidsmedewerkers er na de reorganisatie maar drie terugkeren. Op grond van lokale regels wordt dan bepaald welke twee medewerkers niet kunnen terugkeren. Als er geen sociaal plan is, kan het besluit tot boventalligheid worden genomen, zodra duidelijk is dat de functie van de medewerker of de functies van een kleine groep medewerkers worden opgeheven, als duidelijk is dat de betrokken medewerker(s) niet meer terugkomt op zijn functie en als duidelijk is dat er ook geen andere passende functie beschikbaar is. Ingeval hoofdstuk 10d van toepassing is, vindt intern en extern een onderzoek plaats naar een andere functie voor de medewerker. Dit onderzoek vindt dan plaats tijdens het van werk naar werk-traject op grond van paragraaf 5 van hoofdstuk 10d. Na ontslag kan op grond van hoofdstuk 10d recht bestaan op een aanvullende en na-wettelijke uitkering.

Lid 3

Het plan van afvloeiing moet op grond van artikel 12:2 met vakorganisaties worden besproken en vooraf aan de betrokken ambtenaren bekend worden gemaakt. Het maken van een dergelijk plan is reeds noodzakelijk wanneer het gaat om het ontslag van meer dan één ambtenaar.

In het kader van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd wordt in artikel 127b van de Ambtenarenwet geregeld dat bij reorganisatieontslag als eerst afscheid wordt genomen van de ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zijn er meer ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, dan wordt als eerste afscheid genomen van de ambtenaren met de kortste diensttijd. Welke jaren meetellen als diensttijd is onderdeel van het reorganisatieplan.

Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid (T)

Aan de ambtenaar die volledig ongeschikt is voor de eigen arbeid kan ontslag worden verleend op grond van die ongeschiktheid, zodra die ongeschiktheid ten minste 24 maanden heeft geduurd. Eerder kan ontslag op deze grond niet plaatsvinden. Ontslag op andere gronden dan wegens ziekte kan binnen die termijn wel worden verleend. Met deze termijn van twee jaar wordt aangesloten bij de situatie in de marktsector, waar ook een dergelijke ontslagbescherming geldt.

Van volledige arbeidsongeschiktheid is sprake als de ambtenaar:

  • 1

    Volledig arbeidsongeschikt wordt bevonden door UWV (80% tot 100% arbeidsongeschikt) en recht heeft op een WGA-uitkering

  • 2

    Volledig én duurzaam arbeidsongeschikt wordt bevonden door UWV (80% tot 100% arbeidsongeschikt) en recht heeft op een IVA-uitkering.

Ontslagverlening wegens volledige arbeidsongeschiktheid is slechts mogelijk wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 8:4, derde lid. Het college betrekt hierbij de uitkomst van de claimbeoordeling op grond van de WIA. Deze voorwaarden komen namelijk aan bod tijdens de claimbeoordeling voor de aanvraag van een uitkering op grond van de WIA.

De claimbeoordeling op grond van de WIA start in week 87 (21e maand) als UWV de ambtenaar een aanvraagformulier voor de WIA-uitkering toestuurt en UWV bij de werkgever gegevens opvraagt voor de vaststelling van de uitkering. De werkgever kan vanaf dit moment zijn voornemen tot ontslag wegens arbeidsongeschiktheid schriftelijk aan de ambtenaar kenbaar maken.

De aanzegging van het college dat een ontslagprocedure op grond van arbeidsongeschiktheid zal worden opgestart en dat hierbij de claimbeoordeling op grond van de WIA betrokken wordt, is geen besluit in de zin van de Awb en daarmee geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het feitelijk ontslagbesluit is uiteraard wel een besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Indien de reïntegratie-inspanningen van de werkgever als voldoende zijn beoordeeld, volgt de verdere claimbeoordeling. UWV beoordeelt in dit kader de arbeidsgeschiktheid van de ambtenaar. Het oordeel van UWV terzake (als onderdeel van de WIA-beschikking) is basis voor het oordeel van de werkgever of voldaan is aan de voorwaarden die zijn genoemd in lid 2.

Na de claimbeoordeling volgt de beschikking van UWV op grond van de WIA. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA-beschikking zijn genomen. Het college moet in zijn ontslagbesluit naar deze WIA-beschikking verwijzen. Mocht de ambtenaar een negatieve beschikking van UWV ontvangen wegens onvoldoende medewerking, verwijst het college naar deze maatregel in zijn ontslagbesluit.

In de gevallen waarin de ambtenaar het niet eens is met het ontslag of als de ambtenaar bezwaar indient tegen het ontslagbesluit, kan het college een deskundigenoordeel aanvragen bij UWV op grond van artikel 32 SUWI. UWV geeft een oordeel over de vragen of de medewerker ziek is voor de vervulling van zijn functie en of er binnen de gemeentelijke dienst een passende functie voorhanden is (zie lid 2).

Lid 8

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de ontslagtermijn van 24 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de ontslagtermijn van 24 maanden.

VoorbeeldEen medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de ontslagtermijn van 24 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de ontslagtermijn, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De ontslagtermijn van 24 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 9

Volgens het negende lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het achtste lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 24 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld IEen medewerker is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt hij, waarna hij op 29 maart 2006 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 14 januari 2008 (dit is 24 maanden + 2 weken na 1 januari 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IIEen medewerker is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt hij, waarna hij op 26 april 2006 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 27 april 2008 (dit is 24 maanden na 27 april 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IIIEen medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij. Op 29 maart 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 20 juli 2006 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van meer dan 4 weken. Daardoor geldt 20 juli 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 20 juli 2008 (dit is 24 maanden na 20 juli 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IVEen medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 1 mei 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot 21 augustus 2006. Op 22 augustus 2006 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek.

Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid ADe ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 23 april 2008 (dit is 24 maanden + 16 weken na 1 januari 2006) kan worden ontslagen.

Mogelijkheid BDe ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 22 augustus 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 22 augustus 2008 (dit is 24 maanden na 22 augustus 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld VEen zwangere medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 krijgt zij zwangerschapsgerelateerde klachten, die duren tot 26 april 2006 (6 weken). Daarna stoppen de zwangerschapsgerelateerde klachten en wordt zij weer gewoon ziek. Deze ziekte duurt voort. De zwangerschapsgerelateerde ziekte heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 18 augustus 2008 (dit is 24 maanden +16 weken na 27 april 2006) kan worden ontslagen.

Lid 10

In lid 10 is geregeld dat de termijn van de verplichte loondoorbetaling van twee jaar wordt verlengd met de verlenging van de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA.

De ontslagtermijn wordt verlengd in de volgende gevallen.

  • a

    In artikel 24 lid 1 van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden.

  • b

    Bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen.

De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA.

De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn bezoldiging.

Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (T)

Aan de ambtenaar die gedeeltelijk ongeschikt is voor de eigen arbeid kan ontslag worden verleend op grond van die ongeschiktheid, zodra die ongeschiktheid ten minste 36 maanden heeft geduurd. Eerder ontslag kan op deze grond slechts plaatsvinden indien er een passende functie voorhanden is na 24 maanden ziekte buiten de gemeentelijke dienst. Ontslag op andere gronden dan wegens ziekte kan wel binnen de genoemde termijnen worden verleend.

De bepaling ’gedeeltelijk’ houdt in dat dit artikel de mogelijkheid van volledig ontslag geeft voor medewerkers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn (minder dan 80% arbeidsongeschikt). Deze mogelijkheid geldt dus ook voor de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Let wel, dit artikel ziet op volledig ontslag en niet op gedeeltelijk ontslag uit de functie. Indien er binnen de gemeentelijke dienst na 24 maanden van ziekte een passende functie voorhanden is, kan de ambtenaar onder de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 7:16, derde en vierde lid, namelijk definitief worden herplaatst.

Ontslagverlening wegens gedeeltelijke ongeschiktheid is slechts mogelijk wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 8:5, tweede lid. Het college betrekt hierbij de uitkomst van de claimbeoordeling op grond van de WIA. Deze voorwaarden komen namelijk aan bod tijdens de claimbeoordeling voor de aanvraag van een uitkering op grond van de WIA.

De claimbeoordeling op grond van de WIA start in week 87 (21e maand) als UWV de ambtenaar een aanvraagformulier voor de WIA-uitkering toestuurt en UWV bij de werkgever gegevens opvraagt voor de vaststelling van de uitkering.

De aanzegging van het college dat een ontslagprocedure op grond van arbeidsongeschiktheid zal worden opgestart en dat hierbij de claimbeoordeling op grond van de WIA betrokken wordt, is geen besluit in de zin van de Awb en daarmee geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het feitelijk ontslagbesluit is uiteraard wel een besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Tussen week 87 en 91 stellen de werkgever en de ambtenaar gezamenlijk in overleg met de bedrijfsarts of de arbodienst het reïntegratieverslag op. Het door UWV (als onderdeel van de WIA-beschikking) beoordeelde reïntegratieverslag is basis voor de oordeel van de werkgever of het mogelijk is de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen (onderdeel b). In week 91 stuurt de ambtenaar het aanvraagformulier WIA-uitkering op, tezamen met het reïntegratieverslag. UWV beoordeelt eerst de reïntegratie-inspanningen van de werkgever en de ambtenaar. Indien de reïntegratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest wordt de ontslagtermijn verlengd (zie lid 9, onder b).

Indien de reïntegratie-inspanningen van de werkgever als voldoende zijn beoordeeld, volgt de verdere claimbeoordeling. UWV beoordeelt in dit kader de arbeidsgeschiktheid van de ambtenaar. Het oordeel van UWV terzake (als onderdeel van de WIA-beschikking) is basis voor het oordeel van de werkgever of voldaan is aan de voorwaarden die zijn genoemd in lid 2.

Na de claimbeoordeling volgt de beschikking van UWV op grond van de WIA. Medewerkers van wie het loonverlies minder dan 35% is, worden niet arbeidsongeschikt bevonden. Dit is ook een WIA-beschikking. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen. Het college moet in zijn ontslagbesluit naar deze meest recente WIA-beschikking verwijzen. Mocht de ambtenaar een negatieve beschikking van UWV ontvangen wegens onvoldoende medewerking, verwijst het college naar deze maatregel in zijn ontslagbesluit.

In de gevallen waarin de ambtenaar het niet eens is met het ontslag of als de ambtenaar bezwaar indient tegen het ontslagbesluit, kan het college een deskundigenoordeel aanvragen bij UWV op grond van artikel 30 SUWI. UWV geeft een oordeel over de vragen of de medewerker ziek is voor de vervulling van zijn functie en of er binnen de gemeentelijke dienst een passende functie voorhanden is (zie lid 2).

Herplaatsing in het derde ziektejaar In artikel 7:16 zijn specifieke bepalingen opgenomen over herplaatsing in het derde ziektejaar.

Lid 3, 4 en 5

UWV beoordeelt tussen de 21e en 24e maand of de medewerker recht heeft op een WIA-uitkering. De medewerker die 35% of meer arbeidsongeschikt wordt verklaard, wordt vervolgens jaarlijks herkeurd. Deze herkeuring kan dus liggen binnen de ontslagtermijn van 36 maanden. Daarom moet de werkgever ook de resultaten van de herbeoordeling betrekken bij het uiteindelijke ontslagbesluit. De herkeuring kan gevolgen hebben voor de inspanningen van werkgever en werknemer in de loop van de 36 maanden. En dus ook voor de beoordeling of de ambtenaar binnen de gemeente herplaatst kan worden. Verminderde arbeidsongeschiktheid leidt tot grotere herplaatsingsmogelijkheden, terwijl verhoogde arbeidsongeschiktheid leidt tot mindere herplaatsingsmogelijkheden.

Aan het einde van de toelichting op artikel 8:5, lid 3, 4 en 5, worden de volgende zinnen toegevoegd: Wanneer sprake is van de situatie als bedoeld in het tweede lid, en er dus 36 maanden van ziekte verstrijken zonder dat er een mogelijkheid is om de ambtenaar te herplaatsen, wordt de ambtenaar 33 maanden na ingang ziekte (dus 3 maanden voor de beoogde ontslagdatum bij ontslag na 36 maanden) op de hoogte gesteld van het feit dat de ontslagprocedure in gang is gezet. Deze melding is dus niet aan de orde als de ambtenaar gedurende het derde ziektejaar wordt herplaatst op grond van artikel 7:16, dan wel ontslagen wordt op grond van het tiende lid van dit artikel. Dit laat overigens onverlet dat de WIA-aanvraag wel in de 21e maand moet plaatsvinden.

Lid 7

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de ontslagtermijn van 36 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de ontslagtermijn van 36 maanden.

Voorbeeld Een medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de ontslagtermijn van 36 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de ontslagtermijn, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De ontslagtermijn van 36 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 8

Volgens het achtste lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het zevende lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 36 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld I Een medewerker is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 15 maart 2009 herstelt hij, waarna hij op 29 maart 2009 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 14 januari 2012 (dit is 36 maanden + 2 weken na 1 januari 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IIEen medewerker is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 15 maart 2009 herstelt hij, waarna hij op 26 april 2009 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 27 april 2012 (dit is 36 maanden na 27 april 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld III Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2008. Op 15 maart 2008 herstelt zij. Op 29 maart 2008 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 20 juli 2008 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van meer dan 4 weken. Daardoor geldt 20 juli 2008 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 20 juli 20011 (dit is 36 maanden na 20 juli 2008) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IV Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 1 mei 2009 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot 21 augustus 2009. Op 22 augustus 2009 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek.

Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid ADe ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 23 april 2012 (dit is 36 maanden + 16 weken na 1 januari 2009) kan worden ontslagen.

Mogelijkheid BDe ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 22 augustus 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 22 augustus 2012 (dit is 36maanden na 22 augustus 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld V Een zwangere medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2008. Op 15 maart 2008 krijgt zij zwangerschapsgerelateerde klachten, die duren tot 26 april 2008 (6 weken). Daarna stoppen de zwangerschapsgerelateerde klachten en wordt zij weer gewoon ziek. Deze ziekte duurt voort. De zwangerschapsgerelateerde ziekte heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2008 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 18 augustus 2011 (dit is 36 maanden + 16 weken na 27 april 2008) kan worden ontslagen.

Lid 9

In het negende lid is geregeld dat de termijn van de verplichte loondoorbetaling van twee jaar wordt verlengd met de verlenging van de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA.

De ontslagtermijn wordt verlengd in drie gevallen.

Ad aArtikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. Deze verlenging schort eveneens de periode van 36 maanden op.

Ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden. Deze verlenging schort de periode van 36 maanden op.

Ad cBij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA.

De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 36 maanden ziekte recht op 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Onderdeel a is niet van toepassing op werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WIA. Artikel 85 van de WIA stelt hen namelijk vrij van de 13e weeks melding van artikel 38 Ziektewet. Eigenrisicodragers moeten op grond van dit laatste artikel uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid doen bij het UWV. Vertraging van deze laatste aangifte leidt dus niet tot verlenging van de termijn van 24 maanden.

Lid 10

Artikel 7:16 bepaalt dat definitieve herplaatsing pas na 24 maanden ziekte mogelijk is. Voor de periode van 24 tot 36 maanden na de eerste ziektedag is deze definitieve herplaatsing aan bepaalde voorwaarden verbonden. Definitieve herplaatsing is slechts mogelijk indien:

  • -

    voor medewerkers die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn met de aangeboden arbeid ten minste 50% van de restverdiencapaciteit wordt vervuld of

  • -

    voor medewerkers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn met de aangeboden arbeid ten minste 100% van de restverdiencapaciteit wordt vervuld.

Definitieve herplaatsing kan ook buiten de gemeentelijke dienst plaatsvinden. Hiervoor is echter wel ontslag nodig. Het tiende lid van artikel 8:5 bepaalt dat in dat geval ook ontslag na 24 maanden mag plaatsvinden.

Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (T)

Lid 1

Artikel 8:5a betekent dat een ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is zijn functie te vervullen, ook binnen 24 maanden na de eerste ziektedag kan worden ontslagen, wanneer hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. Concreet uitgewerkt gaat het erom dat zowel binnen als na 24 maanden ontslag gegeven kan worden, indien de ambtenaar:

  • -

    zich zonder goede reden niet houdt aan redelijke voorschriften en maatregelen (zoals het verrichten van werkzaamheden in het kader van de re-integratie en het volgen van scholing in het kader van de re-integratie als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdeel b en c) die hem in het kader van zijn re-integratie worden opgedragen;

  • -

    zonder goede reden passende arbeid bij de eigen werkgever dan wel een andere werkgever weigert te aanvaarden;

  • -

    zonder goede reden niet meewerkt aan de opstelling, evaluatie en bijstelling van het plan van aanpak;

  • -

    zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient.

Deze - ultieme - sanctie is gelijk aan de sanctie die sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in artikel 670b, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen.

Als de ambtenaar zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient, kan de claimbeoordeling voor de WIA niet plaatsvinden en kan de werkgever het resultaat van deze claimbeoordeling niet bij het ontslagbesluit betrekken, terwijl dit verplicht is op grond van lid 2 van artikel 8:5. Als dit de reden is dat geen ontslag op grond van artikel 8:5 kan plaatsvinden, mag het college de ambtenaar ontslag verlenen op grond van artikel 8:5a.

Lid 2

Alvorens tot ontslag over te gaan, moet het UWV toetsen of van de situatie als hiervoor bedoeld sprake is.

Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (T)

Lid 1

Concrete feiten en omstandigheden dienen te worden genoemd die de conclusie wettigen dat de ambtenaar zodanige eigenschappen van karakter, geest of gemoed vertoont (ongeschiktheid) dan wel een zodanig gebrek aan kennis, vaardigheden, niveau heeft (onbekwaamheid) dat hij redelijkerwijs niet in zijn functie kan worden gehandhaafd. Vage aanduidingen als "past niet in het team" zijn niet voldoende. Voorts is niet slechts de eigenschap die een bepaald gedrag tot gevolg heeft voldoende, maar dient er ook een relatie te zijn tussen dat gedrag en de door de ambtenaar uit te oefenen functie.0verigens kan, ondanks gebleken ongeschiktheid, naar het oordeel van de Centrale raad van beroep de ontslagbevoegdheid beperking ondergaan wanneer het disfunctioneren van de betrokken ambtenaar (mede) zijn oorzaak vindt in omstandigheden tot het ontstaan en voortbestaan waaraan de gemeente zelf heeft bijgedragen. Tolereert men bijvoorbeeld gedurende langere tijd bepaalde gedragingen zonder van afkeuring te doen blijken, dan kan men niet van de een op de andere dag dat gedrag aangrijpen voor een ongeschiktheidsontslag. Vanzelfsprekend dient de betrokken ambtenaar er op te worden gewezen dat een dergelijk gedrag in de toekomst niet meer wordt getolereerd. In de praktijk is het onderscheid tussen ongeschiktheid en onbekwaamheid vaak moeilijk te maken en kan men een keuze vaak beter vermijden.

Zoals reeds vermeld verwacht de administratieve rechter een dossier (beoordelingen, gespreksverslagen, vastlegging van afspraken, verslagen, brieven met klachten; alles wat als bewijs kan dienen). De ongeschiktheid mag haar oorzaak niet vinden in of het gevolg zijn van ziekten of gebreken. Of dat al dan niet het geval is, kan soms alleen maar worden vastgesteld via een voorafgaand medisch onderzoek. Voor een dergelijk onderzoek moet een gerede aanleiding zijn. (Zie voor eventuele voorzieningen bij werkloosheid hoofdstuk 10d).

Artikel 8:7 Overige ontslaggronden (T)

Onderdeel aDeze bepaling vindt zelden toepassing. Het is moeilijk aan te geven wanneer een vereiste alleen bij het aanvaarden van de functie geldt. De geneeskundige verklaring, genoemd in artikel 2:3, en de verklaring omtrent gedrag, artikel 2:2 het derde lid, zijn hier voorbeelden van. Een voorbeeld van een blijvend vereiste is het bezit van de rijbevoegdheid voor een chauffeur. Het is echter geen automatisme dat, als deze chauffeur tijdelijk zijn rijbevoegdheid verliest, ontslag op grond van het bepaalde in dit artikel wordt gegeven. Ontslag ken worden gegeven, getoetst kan dus worden of een ontslagbesluit in redelijkheid kon worden genomen. In het geval betrokkene een vaste aanstelling had, bestaat er na het ontslag aanspraak op een uitkering conform hoofdstuk 11.

Onderdeel bOnder "zwagerschap" wordt hier "aanverwantschap" bedoeld die door huwelijk ontstaat. Het woord "aangaan" duidt op een actieve betrokkenheid; de ambtenaar die het huwelijk aangaat waardoor de verboden aanverwantschap ontstaat, kan in aanmerking komen voor ontslag. Over deze ontslaggrond is geen jurisprudentie bekend..

Onderdeel cOok hierover zijn geen gevallen uit de praktijk bekend. In het geval betrokkene een vaste aanstelling had, bestaat er na het ontslag aanspraak op een uitkering conform hoofdstuk 11.

Onderdeel dBedoeld wordt gijzeling. Ook deze ontslaggrond wordt in de praktijk niet gebruikt.

Onderdeel eOok een voorwaardelijke veroordeling tot vrijheidsstraf valt in principe onder deze bepaling. Ontslag zal, vanwege de ernst, veelal op zijn plaats zijn maar er mag geen sprake zijn van een automatisme. Het is geen strafontslag. Er moet een zorgvuldige afweging van belangen plaatsvinden; volgens de Centrale Raad van Beroep in dezelfde mate als bij besluiten tot ontslag van ambtenaren in het algemeen. In een dergelijke afweging van belangen moeten bijvoorbeeld naast de ernst van het begane misdrijf worden betrokken het verband van dat misdrijf met het ambtenaar schap van betrokkene en met de aard van zijn werkzaamheden, de wijze waarop hij in zijn functie heeft gefunctioneerd en met name de vraag of, en zo ja welke, bezwaren zouden zijn verbonden aan voortzetting van het dienstverband, hetzij in de oude functie, voor zover die na het ondergaan van de straf nog bestaat, hetzij in een andere functie.

Onderdeel fOntslag kan worden verleend als tijdens de medische keuring onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel relevante gegevens zijn verzwegen. Deze gegevens moeten relevant zijn in die zin dat betrokkene niet zou zijn aangesteld als die gegevens volledig bekend zouden zijn geweest. Van een en ander moet betrokkene redelijkerwijs een verwijt kunnen worden gemaakt.

Artikel 8:8 Overige ontslaggronden (T)

Lid 1

Dit artikel wordt veelal gebruikt als er sprake is van een zodanig verschillende persoonlijkheidsstructuur tussen twee mensen die gezien hun taak nauw met elkaar moeten samenwerken, dat een vruchtbare samenwerking tussen hen niet mogelijk blijkt, terwijl zij met een ander wel zouden kunnen samenwerken (onverenigbaarheid van karakter of incompatibilité d'humeur). Het bestuursorgaan is vrij in de keuze wie van beiden ontslagen dient te worden, als het ten minste in redelijkheid van oordeel kan zijn dat het ontslag voor de gerezen moeilijkheden een afdoende oplossing biedt en degene die niet ontslagen wordt wel met een ander zal kunnen samenwerken.De raad kan ten aanzien van het te voeren financiële beleid bij de uitoefening van de werkgeverstaak bij de begroting aan het college een budgettaire ruimte toekennen om aan medewerkers waarvan om bijzondere redenen de aanstelling wordt beëindigd een uitkering te verstrekken. De raad kan daarover ook beleidsafspraken maken. Immers, ook in het dualistisch stelsel is het vaststellen van een uitkering die afwijkt van de normale aanspraken of een vaststellingsovereenkomst, een besluit waarop de raad invloed zal moeten kunnen uitoefenen. Achteraf wordt bij de jaarrekening gerapporteerd over de feitelijke consequenties daarvan.

Voorts geldt een actieve inlichtingenplicht van het college naar de raad. Het college moet op grond van artikel 169 lid 2 Gemeentewet, de raad alle inlichtingen geven die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Daarnaast kan de raad, als zich een incident voordoet of dreigt voor te doen het college met de aan de raad ten dienste staande middelen ter verantwoording roepen.

Met betrekking tot de actieve inlichtingenplicht wordt nog het volgende opgemerkt. In sommige gevallen zal buiten kijf staan dat het college de raad inlicht over een voornemen tot ontslag en uitkering op grond van artikel 8:8. Criteria daarvoor kunnen zijn de politieke relevantie of de bijzondere financiële consequenties. Is er sprake van een overeenkomst met de betrokken ambtenaar, dan geldt bovendien het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Hierin wordt bepaald dat het college de raad vooraf inlicht over een besluit tot privaatrechtelijk handelen indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In 'lichtere' gevallen, of indien een voorgenomen besluit past binnen gemaakte beleidsafspraken, zal het college tot de afweging kunnen komen dat het niet nodig is de raad te informeren. De concrete invulling van de inlichtingenplicht zal dus variëren afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Raad en college kunnen daarover zelf afspraken maken. Indien het nodig zou kunnen zijn om de raad te informeren over het voorgenomen besluit, dient dit tijdig kenbaar gemaakt te worden door middel van een voorbehoud.

Artikel 8:9 Overige ontslaggronden (T)

Een ambtenaar die een openbare functie bekleedt, maakt gebruik van de non-activiteitsregeling. Op grond van dit artikel kan een ambtenaar, die na afloop van de non-activiteit, ondanks de inspanningen van de werkgever om een passende functie aan te bieden, niet terug kan keren naar een passende functie binnen de gemeente, eervol worden ontslagen.

Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding (T)

Het is van belang dat de werkgever de einddatum van de tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd in de gaten houdt. Immers, als er niet tijdig onderkend wordt dat de tijdelijke aanstelling moet eindigen en betrokkene blijft op de datum waarop de tijdelijke aanstelling eindigt en daarna feitelijk zijn werk verrichten, dan wordt hij geacht met ingang van die datum te zijn aangesteld voor een gelijke periode. Na afloop van deze periode kan de aanstelling wederom van rechtswege beëindigd worden. Uiteraard moeten hierbij de voorwaarden uit artikel 2:4 wel in de gaten gehouden worden. Als een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd zonder mededeling zo vaak verlengd wordt, dat de termijn van 24 maanden wordt overschreden, mag het ontslag niet meer plaatsvinden. Ditzelfde geldt als voor de tijdelijke aanstelling voor de vierde maal verlengd wordt. Dit is in het nieuwe vijfde lid van artikel 8:12 verwoord.

Ook is in artikel 8:12 opgenomen wanneer een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd kan worden beëindigd. Dit is het geval, wanneer de grond voor het aangaan van de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is komen te vervallen.

Artikel 8:12 bevat ook de redenen en wijze van beëindiging van de tijdelijke urenuitbreiding. Wanneer er sprake is van een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde tijd, gelden gelijke regels als voor de tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd. Dit betekent dus ook dat overschrijding van de termijn, zonder dat een nieuwe tijdelijke urenuitbreiding is afgesproken, leidt tot een nieuwe urenuitbreiding met dezelfde duur als de eerste urenuitbreiding. Is er sprake van een tijdelijke urenuitbreiding voor onbepaalde tijd, dan gelden de regels voor beëindiging van de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd. Door deze bepalingen is tevens bepaald dat het ook aangaan van een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd kan plaatsvinden. Bij een urenuitbreiding voor bepaalde tijd hoeft geen reden te worden genoemd; verstrijken van de termijn is reden voor beëindiging van de tijdelijke urenuitbreiding. Bij een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd moet wel een grond worden aangegeven, aangezien het vervallen van die reden tegelijkertijd de reden van beëindiging is.

Tot slot geldt dat ook bij een urenuitbreiding de termijnen van artikel 2:4 in de gaten moeten worden gehouden. Wordt een termijn van 24 maanden overschreden of wordt voor de vierde maal een tijdelijke urenuitbreiding aangegaan, dan geldt deze urenuitbreiding als een vaste aanstelling.

Voor de aanspraak op een eventuele aanvullende uitkering: zie hoofdstuk 10a.

Artikel 8:12:1 Tijdelijk ontslag en tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding (T)

In artikel 8:12:1 is expliciet opgenomen dat een ambtenaar met een tijdelijke aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd dan wel een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde of onbepaalde tijd ook ontslag verleend kan worden op grond van een van de andere bepalingen van hoofdstuk 8. Dit ontslag zal dan uiteraard in het algemeen plaatsvinden voor de beëindiging conform artikel 8:12. Wanneer de einddatum reeds genaderd is, lijkt het praktischer om de einddatum af te wachten en de tijdelijke aanstelling van rechtswege te beëindigen. In een eventuele procedure zal deze vorm van beëindiging namelijk veel terughoudender worden getoetst dan een ontslag op basis van een andere ontslaggrond.

Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd (T)

In dit artikel staan de opzegtermijnen voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, dan wel een tijdelijke urenuitbreiding voor onbepaalde tijd. Bij de formulering van de opzegtermijnen wordt gesproken van 'maanden': dit hoeven dus geen kalendermaanden te zijn.

Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf (T)

Er dient sprake te zijn van evenredigheid tussen de opgelegde straf en het geconstateerde plichtsverzuim. Criteria voor wat wel of niet als evenredig valt aan te merken, zijn niet te geven. De Centrale raad van beroep komt niet verder dan overwegingen in de zin dat de opgelegde straf naar zijn oordeel in overeenstemming is met het gepleegde plichtsverzuim, of dat de disciplinaire straf in overeenstemming is met de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim.

Het UWV beoordeelt of recht bestaat op een WW-uitkering. Bij ontslag op grond van artikel 8:13 wordt niet voldaan aan de voorwaarden om voor een uitkering op grond van hoofdstuk 10a in aanmerking te komen. Zie artikel 10a:2.

Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties (T)

Lid 2

Dit lid regelt de ontslagbescherming voor (kandidaat- en oud-) OR-leden en -commissieleden. Bedoelde ontslagbescherming dient in de rechtspositie te worden opgenomen omdat de Wet op de ondernemingsraden alleen voorziet in ontslagbescherming voor bedoelde werknemers met een arbeidsovereenkomst. De bescherming voor werknemers met een publiekrechtelijke aanstelling dient in de rechtspositieregeling te worden opgenomen. De bescherming in dit artikellid is overigens gelijk aan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst geldt op grond van artikel 21, tweede tot en met vijfde lid, van de WOR. Alhoewel in de CAR sprake is van een gesloten ontslagsysteem, biedt artikel 8:8 de mogelijkheid andere ontslaggronden te gebruiken dan in de overige artikelen genoemd. De in artikel 8:13, tweede lid, aangegeven ontslagbescherming brengt met zich dat er slechts van ontslagbescherming sprake is in het geval er een causaal verband bestaat tussen het ontslag en de omstandigheden hier genoemd. Als er geen verband is tussen het "OR-werk" en het ontslag, is ontslag op een van de gronden zoals genoemd in de CAR, wél mogelijk. De bescherming tegen benadeling als bedoeld in het eerste lid van genoemd wetsartikel, is weer wél van toepassing op werknemers met een publiekrechtelijke aanstelling.

Lid 3

Hierin wordt geregeld dat ambtenaren niet kunnen worden ontslagen op grond van het feit dat zij activiteiten als vakbondskaderlid uitoefenen.

Lid 5

Als gevolg van de inwerkingtreding van de wet van 14 februari 1998, Stb. 1998, 107, tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek, is de ontslagbescherming voor kandidaat-, oud en zittende OR-leden en overeenkomstige leden van OR-commissies ook van toepassing geworden op de eventueel aan de OR toegevoegde (ambtelijk) secretaris. Aangezien de artikelleden 2 t/m 5 van artikel 21 van de WOR geen rechtstreekse werking hebben naar de overheid, is deze ontslagbescherming voor de sector gemeenten geregeld in de CAR. Het nieuwe vijfde lid van artikel 8:14 voorziet in een overeenkomstige ontslagbescherming voor de ambtelijk secretaris Het eerste lid van artikel 21 WOR, ter zake van benadeling, heeft wel rechtstreekse werking.

Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel (T)

Lid 1

De schorsing in dit artikel is een ordemaatregel, bijvoorbeeld om de organisatie de gelegenheid te geven eventuele Interne onderzoeken te (doen) houden, of om rust binnen de organisatie te krijgen Het besluit om een ambtenaar van zijn werkplek te verwijderen dient te berusten op een behoorlijke afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen. (Zie TAR 1991/184, TAR 1995/236, TAR 1994/195) De hier bedoelde schorsing kan gevolgd worden door een schorsing zoals bedoeld in 16:1:2: de disciplinaire straf. Een besluit tot schorsing is een besluit in de zin van de Awb: de ambtenaar dient derhalve vooraf gehoord te worden In onderdeel d wordt gesproken over "het belang van de dienst": de rechter zal zich daar in voorkomende gevallen een oordeel over moeten kunnen vormen.

Lid 2

In dit lid zijn een aantal vormvereisten van het schorsingsbesluit geformuleerd. De woorden in onderdeel c - "zo nauwkeurig mogelijke aanduiding" - impliceren reeds dat een exact aangeven van de duur van de schorsing vaak niet mogelijk is De duur van de schorsing kan dan ook worden verlengd De schorsing kan uiteraard door ontslag of anderszins binnen de gestelde duur worden opgeheven. Schorsing ontslaat de ambtenaar niet van zijn ambtelijke verplichtingen Zo zal hij dus bijvoorbeeld moeten meewerken aan een tijdens de schorsing te houden geneeskundig onderzoek.

Artikel 8:15:2 Schorsing als ordemaatregel (T)

Lid 1

Uit dit artikellid volgt dat het niet automatisch zo is dat als er niet gewerkt wordt, er geen sprake is van salarisbetaling, hiervoor is een apart besluit nodig. Dit betekent dus dat als er geen besluit wordt genomen, het salaris en de toegekende salaristoelage(n) normaal worden doorbetaald. De ambtenaar behoudt in ieder geval het op hem te verhalen deel van de pensioen- en ziektekostenpremie (zie het derde lid). Er kan géén inhouding op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) plaatsvinden wanneer er sprake is van een schorsing op grond van het dienstbelang.

Lid 2

Bij een schorsing op grond van het voornemen van onvoorwaardelijk strafontslag is meteen inhouding van meer dan eenderde deel mogelijk. Echter, de ambtenaar behoudt in ieder geval het op hem te verhalen deel van de pensioenen ziektekostenpremie (zie het derde lid). In principe dient bij de inhouding op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) te worden aangesloten bij titel II van de Ambtenarenwet. Het is gebruikelijk een zodanige inhouding toe te passen dat de ambtenaar ten minste een bedrag behoudt dat overeenkomt met 90% van een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet.

Lid 3

Tijdens de schorsing kan het niet-ingehouden deel van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) aan anderen worden uitbetaald. Onder "anderen" dienen in dit verband te worden verstaan de personen die door de ambtenaar geheel of gedeeltelijk in hun levensonderhoud worden voorzien.

Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening (T)

Lid 1

Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling, is eveneens bevoegd tot ontslag.

Lid 2

Het schriftelijk vastleggen en het (doen) uitreiken van het ontslagbesluit zijn uitvoeringshandelingen Ten aanzien van het ontslagbesluit is in dit artikellid geregeld dat de (omschrijving van de) ingangsdatum van het ontslag in ieder geval in dit ontslagbesluit dient te worden vermeld. Uit de andere artikelen van dit hoofdstuk is voorts af te leiden dat de volgende aspecten in het ontslagbesluit (kunnen) staan:

  • -

    de grond van het ontslag (bij ontslag op grond van artikel 8:8 en ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, gebeurt dit slechts op verzoek van betrokkene);

  • -

    ontslagdatum;

  • -

    of er eervol ontslag wordt verleend (of niet);

  • -

    welke uitkering betrokkene na het ontslag ontvangt: een FLO-uitkering, een pensioenuitkering, een wachtgeld, etc.;

  • -

    het ontslagbesluit is een besluit in de zin van de Awb;betrokkene kan binnen zes weken bezwaar aantekenen.

Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur (T)

Doordat voor de beoordeling of aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet het urenverlies en niet meer de ontslaggrond bepalend is, maar de ontslaggrond wél bepalend is voor het recht op een aanvullende dan wel aansluitende uitkering, moet ook in de CAR worden voorzien in de mogelijkheid tot gedeeltelijk ontslag. Bij een aanpassing van de aanstelling op basis van artikel 7:16 kan sprake zijn van vermindering van de omvang van het dienstverband. In deze situatie is echter een formeel gedeeltelijk ontslag niet toegestaan, maar dient de vermindering van de omvang van het dienstverband te worden vormgegeven door middel van een wijziging van de aanstelling. Dit omdat bij een formeel ontslag recht ontstaat op suppletie krachtens hoofdstuk 11a. Conform de oorspronkelijke doelstelling van de suppletieregeling heeft een ambtenaar alleen recht op suppletie indien hij in het geheel niet herplaatst kan worden bij zijn werkgever en derhalve volledig ontslagen is.

Artikel 8:18 Overgangsbepaling (T)

Lid 1 en 2

Dit artikel is van toepassing op de medewerker van wie de eerste ziektedag lag voor 1 januari 2004. Deze medewerkers kunnen in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WAO. De oude artikelen 8:5 en 8:5a, zoals dat gold op 30 juni 2006, is op hen van toepassing.

Lid 3 en 4

Daarnaast kent de WAO een aantal bepalingen op grond waarvan na beëindiging van de verzekering of het recht op uitkering alsnog, dan wel opnieuw aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO bestaat. De wetgever heeft ervoor gekozen bij de invoering van de WIA het recht op een WAO-uitkering voor deze personen in stand te laten. Dit betekent dat wanneer de betreffende medewerker, ook al ligt zijn eerste ziektedag op grond van de CAR-UWO op of na 1 januari 2004, in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering in plaats van een uitkering op grond van de WIA. De oude artikelen 8:5 en 8:5a zoals die golden op 30 juni 2006, is op hen van toepassing.

Artikel 8:19 Overgangsbepaling (T)

Ambtenaren die ziek zijn geworden voor 1 juli 2007 kunnen na 24 maanden van ziekte worden definitief worden herplaatst of ontslagen. Voor hen geldt dus niet dat ontslag pas na 36 maanden van ziekte mag plaatsvinden.

Artikel 8:20 Overgangsbepaling (T)

Met dit overgangsartikel wordt duidelijk dat artikel 8:4, tiende lid, of artikel 8:5, negende lid, toepassing blijft voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden. Artikel 38 ZW legt voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden, aan een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze 13e weeksmelding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. De periode waarna ontslag kan plaatsvinden, wordt met een gelijke duur verlengd.

Vanaf 1 november 2008 zijn de regels veranderd voor het ziekmelden van medewerkers. Artikel 38 ZW legt een werkgever de verlichting op uiterlijk de eerste dag nadat de ziekte 42 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Dit geldt ook als een werkgever eigenrisicodrager is voor de WAO en/of WGA. Als de werkgever deze melding te laat doet loopt hij de kans een boete te krijgen. De vertraging heeft geen gevolgen meer voor de loondoorbetalingsverplichting.

Hoofdstuk 9 Vervallen hoofdstuk (T)

Vervallen hoofdstuk.

Artikel 9a:2 Definities (T)

De functie, waarop de ambtenaar uiteindelijk geplaatst wordt, moet aansluiten bij de richting die in het loopbaanplan is afgesproken. Bij het bepalen van die richting worden de interesses en competenties van de ambtenaar betrokken (artikel 9a:5, lid 9, onderdeel b).

De ambtenaar mag een aangeboden functie weigeren, wanneer deze meer dan 2 salarisschalen verschilt van het salaris van de functie die de ambtenaar vervulde, tenzij deze functie met medeweten van de ambtenaar is gezocht en hierover in het kader van het loopbaanplan afspraken zijn gemaakt.

Wanneer de ambtenaar een betrekking aanvaardt met een lager inkomen dan het inkomen dat hij met de bezwarende functie verdiende, heeft hij op grond van artikel 9a:11 recht op een salarisgarantie.

Artikel 9a:5 Het loopbaanplan (T)

Het loopbaangesprek kan onderdeel uitmaken van het functioneringsgesprek of het beoordelingsgesprek. De gemeentelijke werkgever kan er ook voor kiezen om het loopbaantraject afzonderlijk te benaderen. Welke keuze ook gemaakt wordt, er moet een goed dossier zijn van de afspraken, de voortgang en de resultaten. Ook moet duidelijk zijn wie het aanspreekpunt is. Dit kan de direct leidinggevende zijn, maar kan ook een andere functionaris zijn.

Lid 2

Brandweermedewerkers in bezwarende functies moeten worden opgeleid tot MBO-niveau voor zover ze dit nog niet hebben. Daarbij moet het gaan om extern erkende opleidingen. De reden van deze opleiding tot MBOniveau is dat het gewenst is dat ambtenaren uiteindelijk zo breed mogelijk inzetbaar zijn. Een brede opleiding vergroot de kansen van ambtenaren in bezwarende functies op de arbeidsmarkt.

Lid 6

Deze belangen zijn onder andere het arbeidsmarktperspectief van de opleiding die gewenst is. Ook de capaciteiten van de ambtenaar spelen een rol in de opleiding die hij wenst. De opleiding moet derhalve aansluiten bij de capaciteiten van de ambtenaar. Verder kan ook de Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor (PAM) een rol spelen bij de belangen van de gemeentelijke werkgever en ambtenaar. Als de PAM uitwijst dat bepaalde aspecten van de bezwarende functie niet meer uitgeoefend kunnen worden, kan dat van invloed zijn op de tweede loopbaan na afloop van het uitoefenen van de bezwarende functie.

Lid 9

onderdeel b

Vastgelegd moet worden in welke richting de tweede loopbaan gezocht wordt. Dit is namelijk medebepalend voorde activiteiten en opleidingen die gedaan, respectievelijk gevolgd moeten worden. Bij het bepalen van de richting van de tweede loopbaan wordt rekening gehouden met de competenties en interesses van de ambtenaar.

Noot 1 Per 1 januari 2011 wijzigt de toelichting (U201002606)In de toelichting op artikel 9a:5, lid 6, worden de woorden “Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor (PAM)” vervangen door : Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO). In de toelichting op artikel 9a:5, lid 6, wordt het woord “PAM” vervangen door: PPMO.

Artikel 9a:6 Terugbetaling (T)

Bij het afbreken van de opleiding zonder geldige reden kan sprake zijn van evident misbruik. De ambtenaar moet er op het moment dat de loopbaanfaciliteiten bekostigd worden op gewezen worden dat hij bij evident misbruik de kosten moet terugbetalen.

Artikel 9a:8 Disciplinaire straf (T)

Als de ambtenaar zich niet houdt aan de verplichtingen uit het loopbaanplan, wordt een disciplinaire straf opgelegd. Hierbij gelden de bepalingen van hoofdstuk 16. De zwaarte van de straf moet overeenkomen met de ernst van de gedragingen. Van de voortgang van het loopbaanplan moet een dossier bijgehouden worden. Hiermee kan beoordeeld worden of het niet kunnen starten van de tweede loopbaan van de medewerker aan het einde van het loopbaantraject aan de medewerker te wijten is.

Artikel 9a:9 Gevolgen niet starten tweede loopbaan (T)

Wanneer het college zijn inspanningen uit het loopbaanplan niet nakomt en de tweede loopbaan om die reden niet begonnen kan worden, blijft de ambtenaar in de bezwarende functie doorwerken. De tweede reden dat de ambtenaar werkzaam kan blijven in de bezwarende functie is als het college en de ambtenaar gezamenlijk daartoe besluiten.

Uiteraard moet de ambtenaar medisch geschikt zijn om in de functie te kunnen doorwerken. Of de ambtenaar medisch geschikt is, kan blijken uit de PPMO, maar kan ook aan de orde worden gesteld door de ambtenaar zelf die zich heeft ziek gemeld. Op dat moment wordt hoofdstuk 7 van toepassing en geldt het ziekteverzuimprotocol. Ook kan het college op grond van hoofdstuk 7 besluiten de ambtenaar aan een medisch onderzoek te onderwerpen, wanneer getwijfeld wordt aan de medische geschiktheid om de functie uit te oefenen.

Het feit dat de tweede loopbaan na 20 jaar nog niet gestart heeft kunnen worden, betekent niet dat van een tweede loopbaan helemaal geen sprake meer is. Het loopbaanplan wordt voortgezet. Feitelijk betekent dit dus dat de termijn van 20 jaar wordt opgerekt.

Noot 1Per 1 januari 2011 wijzigt de toelichting (201002606)In de toelichting op artikel 9a:9 wordt het woord “PAM” vervangen door: PPMO.

Artikel 9a:10 Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering (T)

Vanaf het moment van ziekmelding begint de normale procedure te lopen, die voor een zieke medewerker geldt. Hoofdstuk 7 CAR is dus gewoon van toepassing. Vanaf het eerste moment van ziekte moeten college en ambtenaar werken aan reïntegratie. Dat de medewerker niet meer geschikt is om in zijn bezwarende functie door te werken betekent dus dat gezocht moet worden naar ander werk binnen dan wel buiten de gemeentelijke dienst.

Dat hoofdstuk 7 van toepassing is, betekent ook dat de ambtenaar na verloop van tijd minder hoge eisen mag stellen aan de nieuwe functie. Zie verder de toelichting bij hoofdstuk 7.

Lid 2

Het feit dat gekozen is voor de terminologie "een bezwarende functie" betekent dat ook bij overstap van de ene naar de andere gemeente of van de ene bezwarende functie naar de andere bezwarende functie de opbouw van de overbruggingsuitkering geldt. De gemeente, van waaruit de ambtenaar arbeidsongeschikt raakt, betaalt de overbruggingsuitkering.

Lid 3

De overbruggingsuitkering wordt gedurende maximaal 20 jaar opgebouwd. Dit resulteert in een totale maximale duur van 24 maanden.

Artikel 9a:11 Garantiesalaris en afbouw toelagen (T)

Lid 1

Bij ledenbrief van 4 september 2006 (Marz/CvA/U200601402; CvA/LOGA 06/35) is een uitputtende definitie gegeven van het begrip bezoldiging. Ook is in die ledenbrief bevestigd dat de garantietoelagen uit artikel 9a:11 uitgaan van bevroren bedragen (zie hierna de toelichting op overige leden van artikel 9a:11).

De nieuwe definitie van het begrip bezoldiging is in lid 1 vastgelegd. De limitatieve opsomming houdt in dat bijvoorbeeld de overwerkvergoeding niet meegenomen wordt in de berekeningsgrondslag.

De middeling over de 12 maanden voorafgaande aan de datum die bepalend is voor de opgesomde artikelen betekent dat periodieken en generieke salarisstijgingen omgerekend worden naar een periode van 12 maanden.

Lid 2 en 3

Gedurende het dienstverband bij gemeenten kunnen ambtenaren diverse keuzes maken, waaronder vakantie-uren kopen in het cafetariamodel, vakantie-uren verkopen in het cafetariamodel, ouderschapsverlof opnemen, (kort- of langdurend) zorgverlof opnemen, parttime gaan werken en fulltime gaan werken.

Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c door in de oude bezoldiging. Dit ziet dus op de periode 12 maanden voor het begin van de tweede loopbaan. Uitzondering hierop is dat een verhoging of verlaging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c door uitwisseling van arbeidsvoorwaarden in het cafetariamodel niet doorwerkt in de oude bezoldiging.

Lid 4

Het eerste lid biedt een salarisgarantie, waarbij sprake is van een bevriezing van het oude salarisbedrag. Het gaat daarbij om een garantie van het salarisbedrag dat betrokkene maandelijks ontving. Als iemand een functie had in schaal 6 en betaald werd naar periodiek 5 (bedrag: € 1856) en zijn nieuwe functie is een functie in schaal 5, waarbij hij ingedeeld wordt in periodiek 7 (bedrag: € 1891), dan ontvangt hij geen garantietoelage. De hoogte van de toelage kan veranderen als sprake is van een algemene salariswijziging. De toelage bedraagt het verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Dit betekent dat als het nieuwe salaris stijgt, de toelage minder groot en uiteindelijk wellicht nihil wordt.

Voorbeeld

Oud salaris 30.000

nieuw salaris 28.000

Oude toelagen 8.000

nieuwe toelagen 4.000

Lid 2 geeft recht op een garantietoelage van 2.000.

Lid 5

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot het bedrag van de oude bezoldiging, waarbij sprake is van een bevroren bezoldigingsbedrag.

Voorbeeld

Oud salaris 30.000

nieuw salaris 25.000

Oude toelagen 8.000

nieuwe toelagen 10.000

Lid 1 geeft recht op een garantietoelage van 5.000. Maar omdat het nieuwe salaris samen met de nieuwe toelagen én de op grond van het eerste lid berekende garantie hoger is dan de oude bezoldiging, wordt de garantietoelage verminderd met een bedrag van 2.000. De garantietoelage bedraagt daarom 3.000.

Lid 6

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot een aflopend percentage van de oude toelagen, waarbij sprake is van bevroren bedragen.

Voorbeeld

Oud salaris 30.000

nieuw salaris 28.000

Oude toelagen 8.000

nieuwe toelagen 4.000

Lid 3 geeft recht op een afbouwtoelage van 4.000, 3.000, 2.000 en 1.000.

Lid 7

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot het bedrag van de oude bezoldiging, waarbij sprake is van een bevroren bezoldigingsbedrag.

Voorbeeld

Oud salaris 30.000

nieuw salaris 32.000

Oude toelagen 8.000

nieuwe toelagen 4.000

Lid 3 geeft recht op een afbouwtoelage van 4.000, 3.000, 2.000 en 1.000. Maar omdat het nieuwe salaris, samen met de nieuwe toelagen én de afbouwtoelage in het eerste en tweede jaar leiden tot een hoger totaalinkomen dan de oude bezoldiging, komt de afbouwtoelage in het eerste en tweede jaar niet geheel tot uitbetaling. In het eerste jaar wordt de afbouwtoelage verminderd met een bedrag van 2.000 en bedraagt de afbouwtoelage dus 2.000. In het tweede jaar wordt de afbouwtoelage verminderd met een bedrag van 1.000 en bedraagt de afbouwtoelage dus 2.000.

Lid 8

Het percentage van 175% is als volgt opgebouwd. Gedurende vier jaar lang wordt een aflopende compensatie gegeven van het inkomensverschil, waarbij het eerste jaar 100% van het inkomensverschil wordt vergoed, het tweede jaar 75%, het derde jaar 50% en het vierde jaar 25% van het inkomensverschil. In totaal wordt dus 250% van het inkomensverschil vergoed. Vervolgens wordt dit bedrag met 70% vermenigvuldigd. Het percentage van 70% heeft te maken met het voordeel dat de medewerker heeft doordat een bedrag ineens wordt verstrekt. Wanneer deze percentages met elkaar vermenigvuldigd worden, wordt 70% * 250% = 175% van het inkomensverschil vergoed.

Voorbeeld

Oude functie

Nieuwe functie

Salaris 30.000

Salaris 28.000

Toelagen 8.000

Toelagen 6.000

De medewerker zakt in totaalinkomen van 38.000 naar 34.000.

De medewerker ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van (38.000-34.000) * 250% * 70% = 7.000.

Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag (T)

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie bekleed heeft die - op 31 december 2005 - recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Ook moet hij sinds die datum onafgebroken in een dergelijke functie gewerkt hebben. Dit hoeft niet bij een en dezelfde organisatie te zijn geweest.

De tekst van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, luidt: "Indien door het college bij afzonderlijke regeling leeftijdsgrenzen zijn bepaald voor de vervulling van in die regeling vermelde en voor zover nodig nader omschreven betrekkingen, wordt de ambtenaar die een zodanige betrekking vervult en de daarvoor bepaalde leeftijdsgrens heeft overschreden, eervol ontslag verleend."

De rechten die deze ambtenaren hebben, zijn vervolgens afhankelijk van:

  • -

    het aantal dienstjaren dat de ambtenaar op 1 januari 2006 in een functie werkzaam is geweest, die recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

  • -

    het feit of de functie bezwarend was.

  • -

    de geboortedatum van de ambtenaar: is de ambtenaar voor 1950 of na 1949 geboren.

In aparte paragrafen worden deze rechten verder uitgewerkt. De rechten komen ten laste van de gemeente, van waaruit betrokkene van de in dit hoofdstuk bepaalde rechten gebruik maakt en het college de plichten aan de betrokkene oplegt.

Artikel 9b:1 Werkingssfeer (T)

Lid 1

De ambtenaar moet op 31 december 2005 bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of een gemeentelijke ambulancedienst een functie bekleed hebben die - op 31 december 2005 - recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Ook moet hij sinds die datum onafgebroken in deze functie gewerkt hebben. Onder onafgebrokenheid genoemd in lid 1 onder c wordt ook verstaan een overstap naar een andere functie binnen dezelfde gemeente of ambulancedienst of naar een functie bij een ander gemeentelijk beroepsbrandweerkorps beroepsbrandweerkorps of andere gemeentelijke ambulancedienst. Voorwaarde voor de functie waarnaar wordt overgestapt is dat ook die functie - op 31 december 2005 - recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Het overgangsrecht bij wijziging van functie of wijziging van werkgever loopt dus door, mits dit een overstap is van de ene naar de andere bezwarende functie.

Doorlopen van het overgangsrecht betekent dat ook bij de nieuwe werkgever de rechten ontstaan op grond van paragraaf 2 of 3 van dit hoofdstuk. Of paragraaf 2 of 3 van toepassing is, blijft afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006.

Er is een uitzondering op het doorlopen van het overgangsrecht en dat is als de nieuwe werkgever met de medewerker afspreekt dat het overgangsrecht niet wordt voortgezet. De medewerker kan namelijk ook anderszins voordeel hebben van de overstap op grond waarvan het voor hem minder belangrijk is dat het overgangsrecht wordt voortgezet.

Artikel 9b:2 Begripsbepalingen (T)

Onderdeel aDe in onderdeel a gegeven definitie van bezoldiging geldt alleen voor de in dit artikel genoemde artikelen. Dat betekent dat in de andere gevallen:

  • -

    de definitie van artikel 3:1 geldt (artikel 9b:20, eerste lid, eerste maal en artikel 9b:25, zesde lid, eerste maal); of

  • -

    de nieuwe definitie wel geldt, maar dit via een inhoudelijke koppeling met een van de wel genoemde artikelen geregeld is (zo wordt in artikel 9b:10 verwezen naar artikel 9b:4; het is dus niet nodig om artikel 9b:10 in de opsomming in onderdeel a op te nemen); of

  • -

    dat de definitie van bezoldiging niet ter zake doet, omdat het begrip bezoldiging daar slechts gekoppeld is aan een periode en niet inhoudelijk van betekenis is (bijvoorbeeld artikel 9b:9).

De limitatieve opsomming van de elementen die onder het begrip bezoldiging vallen houdt in dat bijvoorbeeld de overwerkvergoeding niet meegenomen wordt in de berekeningsgrondslag. De middeling over de 12 maanden voorafgaande aan de datum die bepalend is voor de opgesomde artikelen betekent dat periodieken en generieke salarisstijgingen omgerekend worden naar deze periode van 12 maanden.

VoorbeeldIemand wordt op 1 juni 2007 55 jaar. Op dat moment wil hij 50% gaan werken tegen doorbetaling van 90% van de bezoldiging. Op 1 februari 2007 is een generieke salarisverhoging afgesproken van 0,8%. Deze telt voor de gemiddelde bezoldiging van de 12 maanden voorafgaand aan 1 juni 2007 voor 4/12 mee, omdat deze slechts over 4 van de 12 voorafgaande maanden is genoten.

In de definitie van bezoldiging wordt verwezen naar de datum die “voortvloeit uit de toepassing van …” bepaalde artikelen. Hiermee wordt het volgende bedoeld. Artikel 9b:4 geeft de ambtenaar de keuze om op de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken, tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging. Als hij dat daadwerkelijk doet, wordt uitgegaan van de gemiddelde bezoldiging die hij in de periode 54 tot 55 jaar ontving. Maakt hij echter gebruik van de mogelijkheid tot opschuiven (lid 5) en schuift hij de ingangsdatum van de keuzemogelijkheden op met 2 jaar, dan stopt hij pas op 57-jarige leeftijd met werken en geldt de bezoldiging in de periode 56 tot 57 jaar.

Gedurende het dienstverband bij gemeenten kunnen ambtenaren gebruik maken van diverse verlofvormen. Bijvoorbeeld ouderschapsverlof of kort- of langdurend zorgverlof. Deze verlofopname kan ook plaatsvinden in de referteperiode van het begrip bezoldiging (12 maanden voorafgaand aan de datum bedoeld in het eerste lid). Als verlofopname door de ambtenaar in deze referteperiode leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging.

Een wijziging van de bezoldiging als gevolg van keuzes in het kader van het cafetariamodel heeft geen gevolgen voor de bezoldiging.

VoorbeeldHHenk heeft 20 dienstjaren en kan op zijn 55-ste verjaardag, op 1 augustus 2009, met volledig buitengewoon verlof. Henk geniet van 1 januari tot 1 april 2009 drie maanden fulltime ouderschapsverlof. Stel Henk krijgt in deze periode van ouderschapsverlof, gelet op de ouderschapsverlofkorting, 35% van de bezoldiging doorbetaald vanuit de werkgever. Deze daling van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging in de referteperiode werkt door in de bezoldiging. De bezoldiging van Henk is uiteindelijk (9 maanden 100% en 3 maanden 35% =) 83,75% van de bezoldiging die Henk gehad zou hebben als hij geen ouderschapsverlof had opgenomen.

Alleen als verlofopname in de 12 maanden van de referteperiode heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging. Andere invloeden, bijvoorbeeld ziekte of gebruikmaking van het cafetariamodel, hebben geen effect op de bezoldiging.

Onderdeel b en eIn artikel 9b:1 is vastgesteld dat het moet gaan om een betrekking die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Deze eis geldt zowel bij de bezwarende als bij de niet-bezwarende functie.

Artikel 9b:3 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat de ambtenaar vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, op 31 december 2005 een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55 jaar. Dit betekent dat de keuze in principe 4 jaar lang geldt. Op eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de medewerker 59 jaar wordt, gaat namelijk het onbezoldigd volledig verlof in. Was de zogeheten FLO-leeftijd bepaald op een hogere leeftijd, dan is de periode van de keuze korter dan 4 jaar. Lid 7 biedt overigens de mogelijkheid om na ingang van de keuzeperiode over te stappen naar een andere keuze. Zie ook de toelichting bij lid 7.

Lid 1 en 2

Het overgangsrecht dat in de CAO 2005-2007 is overeengekomen, is gebaseerd op de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof, die, in tegenstelling tot het verlof als bedoeld in artikel 6:4:5, verleend kan worden voor maximaal 4 jaar. Het buitengewoon verlof wordt gezien als een vroegpensioenregeling. Daarom wordt dit fiscaal extra belast.

De overige keuzes gelden voor zover het dienstbelang dit toelaat. Het dienstbelang houdt onder meer in dat er voldoend e werk voorhanden moet zijn om de ambtenaar van de eerste twee opties gebruik te laten maken.

Dat 60% werken tegen 95% van de bezoldiging voor ambulancepersoneel als alternatief geldt voor 50% werken tegen 90% van de bezoldiging heeft met de mogelijkheid te maken dat ambulancepersoneel in verband met vakbekwaamheidseisen minimaal 60% van een volledige betrekking (= 60% van 36 uur per week) moet werken.

Lid 3

Als op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 was vastgesteld, gelden de keuzes van het eerste lid pas vanaf de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar 56 jaar wordt. Ditzelfde geldt naar analogie bij een FLOleeftijd van 57 en 58. In al deze gevallen geldt echter wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar 59 jaar wordt. Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof. Op hen is artikel 9b:4 feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:4. Zie voor een toelichting op ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd gold van 59 jaar, de toelichting op lid 5. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLO-leeftijd van 60 jaar was gesteld, het weede lid van artikel 9b:11. De duur van de door de ambtenaar gemaakte keuze wordt dus korter naarmate een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar gold.

Lid 4

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

Men kan er ook voor kiezen om later dan bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het overgangsrecht in te laten gaan. In dit geval gaat ook het onbezoldigd volledig verlof van artikel 9b:11 later in.

Als iemand hiervoor kiest, kan hij ook het ouderdomspensioen later laten ingaan. Het ouderdomspensioen wordt dan over minder jaren gespreid, waardoor de uitkering per jaar hoger wordt. Zie verder de toelichting op artikel 9b:11.

De ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 jaar had vastgesteld, heeft geen andere keuze dan onbezoldigd volledig verlof, ingaande vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de ambtenaar 59 jaar wordt. In artikel 9b:11 is opgenomen dat de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opgeschoven kan worden. Het onbezoldigd volledig verlof van de ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 60 jaar had vastgesteld, gaat in vanaf de leeftijd van 60 jaar. Ook hij kan de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opschuiven. Ten aanzien van de medische geschiktheid wordt verwezen naar de toelichting op lid 4.

Lid 6

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Lid 7

In lid 7 wordt het mogelijk gemaakt om gedurende de periode van 55 tot 59 jaar de gemaakte keuze te herzien. Het dienstbelang moet deze herziening toelaten. Een van de andere voorwaarden is dat alleen minder gewerkt kan worden dan de in eerste instantie gemaakte keuze. Dit betekent dat als de ambtenaar gekozen had om 50% te gaan werken tegen 90% van de bezoldiging, hij na herziening alleen nog kan kiezen voor stoppen met werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging dan wel ontslag nemen tegen uitbetaling van een bonus van een jaarsalaris. Deze bonus wordt berekend naar rato van de tijd die resteert tot betrokkene de leeftijd van 59 jaar bereikt.

Lid 8

Het FLO-overgangsrecht ondervindt gevolgen van onder andere wijzigingen in pensioenregels en het ziektekostenstelsel. Hierdoor bestaat er verschil in inkomen van ambtenaren die gebruik konden maken van het oude FLO en medewerkers met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 die na die datum gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid in het FLO-overgangsrecht om volledig te stoppen met werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging. In de CAO sector Gemeenten 2007-2009 is een compensatie afgesproken voor ambtenaren met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 die in schaal 6 of lager zaten en die gebruik maken van de mogelijkheid om volledig te stoppen met werken tegen 80% bezoldiging. Deze ambtenaren hebben, als zij in de jaren 2006 tot en met 2010 gebruik maken van deze mogelijkheid, recht op een netto bedrag van € 500,- per jaar. Als zij niet een volledig kalenderjaar gebruik hebben gemaakt van genoemde regeling dan ontvangen zij het bedrag naar rato.

VoorbeeldenIemand die vanaf 1 juli 2006 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, heeft dus in 2006 recht op een vergoeding van € 250, in 2007 tot en met 2009 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500 en in 2010 een vergoeding van € 250. Op 1 juli 2010 wordt de medewerker 59 jaar en gaat hij met onbezoldigd volledig verlof. Iemand die vanaf 1 juli 2007 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, heeft in 2007 recht op een vergoeding van € 250 en in 2008 tot en met 2010 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500. Iemand die vanaf 1 april 2008 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik maakt, heeft in 2008 recht op een netto vergoeding van 9/12 maal € 500 en in 2009 en 2010 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500.

Wanneer er lokaal al een compensatie van de betreffende medewerkers heeft plaatsgevonden, bestaat slechts recht op de bovenstaande netto vergoeding voor dat gedeelte dat hoger is dan wat de gemeente al aan de betrokken medewerker netto heeft uitbetaald dan wel heeft toegezegd. Dit wordt berekend over de gehele periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011. (zie voorbeeld 1 en 2)

Er kan ook sprake van zijn dat medewerkers om andere redenen de bovengenoemde inkomensachteruitgang niet of slechts gedeeltelijk ondervonden. Wanneer geen sprake is geweest van een achteruitgang in inkomen, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding op basis van de CAR. Wanneer de inkomensachteruitgang niet of slechts gedeeltelijk heeft plaatsgevonden bestaat slechts aanspraak op de vergoeding op basis van de CAR voor dat deel dat er minder is ontvangen dan de netto vergoeding van € 500 per jaar. Dit wordt berekend over de gehele periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 (zie voorbeeld 3).

Voorbeeld 1Een gemeente heeft voorafgaand aan de CAO lokaal al toegezegd om in de jaren 2006 tot en met 2008 een netto compensatie te verlenen van € 250 netto per jaar. Een medewerker die op 1 januari 2007 gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging heeft op basis van de CAR nog recht op een nabetaling van € 250 netto per jaar over 2007. In 2008 heeft hij recht op een netto uitkering van € 500 (€ 250 op basis van de lokaal gemaakte afspraak en € 250 op basis van de CAR). In 2009 en 2010 heeft hij recht op de compensatie van € 500 netto per jaar (op basis van de CAR).

Voorbeeld 2 Een medewerker heeft op 1 januari 2006 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. De gemeente heeft in 2006 en 2007 een compensatie verleend voor de inkomensachteruitgang van € 1000 netto per jaar. Dit betekent dat deze medewerker in de periode 2006-2007 al een compensatie heeft ontvangen van € 2000 netto. Omdat dit gelijk is aan 4 * x € 500 waarop op basis van de CAR recht bestaat, bestaat geen recht meer op extra compensatie.

Voorbeeld 3 Een medewerker heeft per 1 januari 2006 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken. Deze medewerker is vanaf dat moment niet meer oproepbaar. Op basis van de CAR moet dit tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. Echter om administratieve redenen is deze medewerker het hele jaar 2006 volledig doorbetaald (100% van de bezoldiging). Pas vanaf 1 januari 2007 is de doorbetaling van de bezoldiging verlaagd naar 80%. De uitbetaling in 2006 bedroeg hierdoor € 2000 netto per maand terwijl dit € 1600 netto per maand was geweest wanneer de CAR was toegepast. De medewerker heeft hierdoor in 2006 € 4800 (12*(2000-1600)) ontvangen. In totaal zou hij op grond van de CAR maximaal € 2000 kunnen ontvangen. Omdat hij in feite al meer heeft ontvangen dan dat bedrag, heeft deze medewerker geen recht meer op de compensatie bruto-netto FLO.

Artikel 9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4 (T)

De opbouw van pensioen is geregeld in het ABP-reglement. Tijdens de periode van (gedeeltelijk) betaald verlof is de pensioenopbouw als ware er geen sprake van verlof. In de periode van artikel 9b:4 bouwt de medewerker dus pensioen op over de volledige bezoldiging. In het pensioenreglement is wel ruimte gelaten om in de CAO afspraken te maken over de pensioenopbouw van (hoge) bonussen. Er is voor gekozen om de bonussen in artikel 9b:4 niet tot de pensieongrondslag te laten behoren.

Artikel 9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Als de ambtenaar ervoor kiest om volledig door te werken, bouwt hij ook volledig vakantie op. Kiest hij ervoor om niet te werken, tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging, dan bouwt hij geen vakantie-uren op. Uiteraard wordt bij 50% werken (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel) voor 50, respectievelijk 60% vakantie opgebouwd.

Artikel 9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Omdat de toelage onregelmatige dienst onderdeel uitmaakt van de bezoldiging, die grondslag is voor de betaling die op grond van artikel 9b:4 gedaan wordt, bestaat geen apart recht op een toelage onregelmatige dienst. Deze toelage zou dan namelijk dubbel betaald worden. Ditzelfde geldt voor de eindejaarsuitkering en de vakantietoelage.

Artikel 9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaren met, op 1 januari 2006, 20 dienstjaren of meer tijdens de periode van:

  • -

    volledig buitengewoon verlof tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin);

  • -

    50% werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (of 60% werken tegen 95% bezoldiging voor ambulancepersoneel) (artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel b).

Tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof (artikel 9b:11), wordt ten laste van de gemeente geen betaling aan de ambtenaar gedaan. Tijdens die periode is dan ook geen sprake van verrekening van inkomsten.

Artikel 9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Algemeen Betrokkene kan zijn verlof financieren door gebruik te maken van de levensloopvoorziening. Om ervoor te zorgen dat de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt waaraan een FLO-leeftijd van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar was gekoppeld, drie jaar kan overbruggen, zorgt het college voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat betrokkene - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging. Dit is geregeld in artikel 9b:21.

Maakt de ambtenaar gedurende een andere periode van verlof gebruik van de levensloopvoorziening, dan verlaagt hij daarmee de mogelijke opname van de levensloopvoorziening tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof of verkort hij de periode dat zijn opname uit de levensloopvoorziening 70% van de oude bezoldiging bedraagt.

Vanaf de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt, kan betrokkene zijn OP laten ingaan (dit is het naar voren halen van het versterkt OP). Wanneer hij dat wil, moet hem op dat moment ontslag verleend worden op grond van artikel 8:2.

De ambtenaar kan er ook voor kiezen zijn ouderdomspensioen later te laten ingaan. Het pensioen dat hij op 62-jarige leeftijd zou ontvangen, wordt actuarieel verhoogd naarmate het OP later ingaat. Als betrokkene een eigen financieringsbron heeft voor een lange periode van onbezoldigd volledig verlof, kan dit gunstig zijn.

Als de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het vijfde lid van artikel 9b:4, gaat het onbezoldigd volledig verlof zoveel later in als de keuze van artikel 9b:4 later is ingegaan.

Het later laten ingaan van de keuzemogelijkheden van artikel 9b:4 betekent dat een kortere periode overbrugd moet worden tot de pensioengerechtigde leeftijd. De ambtenaar is vrij in de manier waarop hij deze periode financiert. De ambtenaar kan bijvoorbeeld minder lang gebruik maken van de levensloopregeling (bijvoorbeeld omdat hij al eerder van de levensloopregeling gebruik heeft gemaakt of omdat hij gedurende kortere tijd een hogere uitkering wil uit de levensloopregeling). Ook kan de ambtenaar er voor kiezen om zijn ouderdomspensioen later dan vanaf 62 jaar te laten ingaan (het versterkt OP wordt dan minder ver naar voren gehaald). Omdat het ouderdomspensioen daardoor over een kortere periode wordt verspreid, resulteert dit in een hoger ouderdomspensioen. Voor ambtenaren met een lage OP-opbouw kan dit een interessante optie zijn.

Het later laten ingaan van de keuzemogelijkheden van artikel 9b:4 betekent dat over een langere periode ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof. Het verschil met het verlof, bedoeld in artikel 6:9, is dat de werkgever deze vorm van verlof kan opleggen. Omdat sprake is van een nieuwe vorm van onbezoldigd verlof, is ook artikel 6:10 lid 4 niet van toepassing. Artikel 6:10, lid 4, regelt namelijk dat de pensioenopbouw tijdens de periode van verlof volledig voor rekening komt van de ambtenaar, tenzij het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend. Bij de vorm van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, volgt de premie gedurende de gehele periode van verlof met een maximum van drie, respectievelijk twee jaar de normale werkgeverswerknemersverdeling. Zie ook artikel 9b:12.

Lid 2

Als het college op 31 december 2005 aan de functie van de ambtenaar een FLO-leeftijd gekoppeld had van 60 jaar gaat het onbezoldigd volledig verlof in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Lid 4

Bij ambtenaren op wie artikel 9b:4 feitelijk van toepassing is en die hebben gekozen voor het vijfde lid van artikel 9b:4 schuift de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof automatisch op. Op de ambtenaar met een functie, waaraan het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd gekoppeld had van 59 of 60 jaar, is artikel 9b:4 feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop onbezoldigd volledig verlof wordt verleend, ligt namelijk op hetzelfde moment (bij FLO-leeftijd 59 jaar) of komt eerder (bij FLO-leeftijd 60 jaar) dan het moment, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid. Om ook deze ambtenaren de mogelijkheid te bieden langer ouderdomspensioen op te bouwen door langer door te werken tegen de normale bezoldiging, is de keuzevrijheid voor het later laten ingaan van het onbezoldigd volledig verlof in dit artikel opgenomen.

Het voordeel van langer doorwerken is dat de ambtenaar langer ouderdomspensioen opbouwt. De voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om langer door te werken. De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

De periode dat de dienstbetrekking voortduurt, kan ook korter zijn, wanneer de ambtenaar eerder dan na 3 jaar ontslag neemt. De periode van 3 respectievelijk 2 jaar is gekoppeld aan de verwachte deelname aan de levensloopregeling voor 3 respectievelijk 2 jaar tegen een uitkering van 70%. Het college zorgt namelijk voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd was gekoppeld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar vanaf de leeftijd van 59 jaar - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - gedurende 3 jaar in een inkomen kunnen voorzien van 70% van de oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de leeftijd van 60 jaar gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging.

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Artikel 9b:12 Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof (T)

Zolang deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente wordt conform het Pensioenreglement pensioen opgebouwd. Het Pensioenreglement zegt echter niets over de premieverdeling. Dit artikel regelt de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof, voor zover dit verlof langer is dan drie, respectievelijk twee jaar. Voor de volledigheid wordt het complete beeld geschetst van:

  • -

    de grondslag voor pensioenopbouw

  • -

    de duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie

  • -

    de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht

De grondslag voor pensioenopbouw In het Pensioenreglement wordt verschil gemaakt in de grondslag voor pensioenopbouw bij onbezoldigd volledig verlof

  • -

    met opname van levenslooptegoed en

  • -

    zonder opname van levenslooptegoed.

Onbezoldigd volledig verlof met opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed pensioen wordt opgebouwd over de volledige bezoldiging, tenzij de opname uit de levenslooppot minder bedraagt dan 70%. In dat laatste geval wordt pensioen opgebouwd over dat lagere percentage.

Onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoedHet Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof zonder opname van levenslooptegoed pensioenopbouw plaatsvindt over zijn oude inkomen, als ware er geen sprake van onbetaald verlof. Er vindt dus pensioenopbouw plaats over de volledige bezoldiging.

De duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie In het Pensioenreglement is geregeld dat reguliere ambtenaren tijdens onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed maximaal één jaar pensioen op kunnen bouwen tegen de doorsneepremie. Voor ambtenaren met FLO-overgangsrecht maakt het Pensioenreglement een uitzondering. Zij bouwen tijdens het onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed voor een onbeperkte periode pensioen op tegen de doorsneepremie. Voorwaarde daarbij is wel dat zij dat onbetaald verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen genieten.

Bij onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed bouwen ambtenaren met FLO-overgangsrecht net als andere ambtenaren voor onbeperkte duur pensioen op tegen doorsneepremie.

De premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht In de Pensioenovereenkomst wordt geregeld dat de normale werkgeverswerknemerspremieverdeling gelijk is aan 70%-30%. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever 30% van de premie (namelijk het werknemersdeel) op de ambtenaar verhaalt. Dit wordt ook gehanteerd gedurende de eerste drie, respectievelijk twee, jaar van het onbezoldigd volledig verlof. Na deze drie respectievelijk twee jaar komt 100% van alle voor de ambtenaar verschuldigde premies ten laste van die ambtenaar zelf. De werkgever, die de verschuldigde premies afdraagt aan het ABP verhaalt na drie respectievelijk twee jaar 100% op de ambtenaar. Dit regelt artikel 9b:12. Het verhaal van de premie (30% in de eerste drie/twee jaar, 100% daarna) kan op de volgende manieren:

  • -

    Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan de werkgever het werknemersdeel van de pensioenpremie direct inhouden op de uitbetaling van de levensloopuitkering.

  • -

    Als de ambtenaar geen levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat de werkgever wil verhalen op de medewerker niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt. Vast staat wel dat er feitelijke betaling van de ambtenaar aan de gemeente dient plaats te vinden. Er volgen immers geen perioden meer waarin de gemeente de vordering kan verrekenen met betalingen aan de ambtenaar; het onbezoldigd volledig verlof duurt voort totdat het ouderdomspensioen ingaat.

Artikel 9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Als iemand arbeidsongeschikt raakt gelden de normale regels bij arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 7 is dus van toepassing. Betrokkene en college zoeken naar een andere functie. Ook volgt de bezoldiging de reguliere regels van loondoorbetaling bij ziekte.

Lid 1

Dat artikel 8:4 en artikel 8:5 niet van toepassing zijn, betekent dat, anders dan bij ‘reguliere’ gedeeltelijk arbeidsongeschikten, er na een periode van 24 maanden (bij volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikten), dan wel 36 maanden (bij gedeeltelijk arbeidsongeschikten), geen sprake mag zijn van ontslag. Definitieve herplaatsing is wel mogelijk. Deze regels gelden ook voor ambtenaren die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Omdat zij echter - tijdelijk - geen restverdiencapaciteit hebben, heeft bij hen het zoeken naar een andere functie geen nut en zal om die reden ook geen sprake zijn van definitieve herplaatsing. Als deze ambtenaren herstellen, gaan de regels gelden, zoals deze gelden voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

De ambtenaar die tussen de leeftijd van 50 en 55 jaar volledig en duurzaam arbeidsongeschikt raakt, mag 24 maanden na arbeidsongeschiktheid (of zoveel eerder als UWV daar toestemming voor geeft) ontslag verleend worden.

Lid 2

Om te realiseren dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte of de volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikte vanaf zijn 55e gelijke rechten heeft als iemand die niet (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, moet de betrokken ambtenaar indien hij niet herplaatst is, beter gemeld worden op de dag dan hij 55 wordt. Hij heeft vanaf dat moment dezelfde keuzes als een ambtenaar die niet ziek is, zij het dat 50% doorwerken tegen 90% salaris wegens ziekte waarschijnlijk niet mogelijk is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, dat 50% werken tegen 90% salaris zeker niet mogelijk is voor volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikten en dat 100% doorwerken met een bonus voor beide categorieën in ieder geval niet mogelijk is.

Omdat de betrokken ambtenaren beter gemeld zijn, is artikel 7:3 (de regels rond loondoorbetaling bij ziekte) vanaf dat moment niet meer van toepassing. De bezoldiging van betrokkene wordt uitbetaald conform de regels van het overgangsrecht.

Vanaf hun 59e jaar krijgen deze ambtenaren onbezoldigd volledig verlof, waarvan zij de eerste periode gebruik kunnen maken van de levensloopregeling en de leeftijd van 62 jaar van het versterkt OP.

Lid 3

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, wordt de ambtenaar bij het bereiken van die hogere leeftijd hersteld verklaard.

Lid 4

Op de ambtenaar die ziek wordt tussen zijn 50e en zijn 55e jaar, blijven artikel 9b:4 tot en met 9b:18 van toepassing. Artikel 9b:4 blijft van toepassing, voor zover de keuzes die daarin worden genoemd, gezien de medische geschiktheid nog mogelijk zijn. Dat kan betekenen dat alleen de opties niet werken met doorbetaling van 80% van de bezoldiging of ontslag onder toekenning van een bonus nog mogelijk zijn.

Lid 5

Uitgangspunt hierbij is een FLO-leeftijd van 55 jaar. Dat betekent dat hij vanaf zijn 55e al gebruik maakt van de keuzes van artikel 9b:4. In het zesde lid is opgenomen dat een hogere leeftijd geldt, als een hogere FLO-leeftijd was vastgesteld.

De ambtenaar die vanaf zijn 55e jaar arbeidsongeschikt raakt, wordt niet ziek gemeld. Hij blijft gebruik maken van de keuzes van artikel 9b:4, voor zover dat medisch gezien mogelijk is.

Als de ambtenaar gekozen had om 100% door te werken met een bonus, en hij dat wegens ziekte niet meer kan, moet hij een van de andere opties van artikel 9b:4, eerste lid, kiezen. Als hij vanwege ziekte ook niet meer de keuze heeft om 50% te werken tegen 90% van het salaris, resteren voor hem alleen nog de keuze van volledig buitengewoon verlof, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging en de keuze van volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus. Deze bonus wordt berekend naar rato van de tijd die resteert tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid.

Het is niet eenduidig vast te stellen na hoeveel tijd van ziekte vast staat dat de ambtenaar de door hem gemaakte keuze niet meer kan voortzetten. Dat zal per ziektegeval verschillen. De arbo-arts speelt hierin een rol.

Lid 6

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, geldt het vijfde lid bij het bereiken van die hogere leeftijd. Het vijfde lid is dus pas van toepassing als de keuze op grond van artikel 9b:4 daadwerkelijk geëffectueerd is.

Artikel 9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte (T)

Lid 1

In het eerste lid is een salarisbevriezing geregeld voor de ambtenaar die ziek is geworden en in het kader van deze ziekte herplaatst wordt.

Lid 2

Als het totaalinkomen (onder andere loon + vergoedingen + toelagen) in de nieuwe functie buiten de gemeentelijke organisatie lager is, maken gemeente en medewerker afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

In hoofdstuk 9e, de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht, is onder andere geregeld dat de ambtenaar een zodanige levensloopbijdrage ontvangt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt) een tegoed kan bereiken overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Voor een ambtenaar die een FLO-functie bekleedde waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, geldt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt) een tegoed bereikt kan hebben overeenkomend met 140%.

Artikel 9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

In ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is uitgebreid ingegaan op de inkoop van extra ouderdomspensioen.

Lid 1

Voor het begrip dienstjaren geldt de definitie van artikel 9b:2.

Het recht op inkoop extra ouderdomspensioen geldt alleen voor mensen die op 1 januari 2006 en hierna onafgebroken in een bezwarende functie hebben gewerkt. Omdat dit artikel onderdeel is van de paragraaf die deze “overgangsgroep” behandelt, is dit niet expliciet in lid 1 opgenomen.

ABP geeft op verzoek van de werkgever voor de door de werkgever aangegeven jaren aan wat het inkomen en de deeltijdfactor was. Hierop wordt het bedrag gebaseerd dat op 53-jarige leeftijd wordt gestort. Het streven van deze storting is dat de medewerker op de leeftijd van 62 jaar een bedrag heeft ter hoogte van 9 maanden x 76% van het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Hoe hoog het uiteindelijke pensioen van de medewerker is, is van veel factoren afhankelijk (dienstjaren, deeltijdfactoren, moment van uittreden etc). LOGA-partijen hebben hierover dus geen individuele garanties afgesproken. Goed om te weten is dat ABP over de jaren tot 2004 het loon doorgeeft van 2004. Voor die tijd hanteerde ABP het eindloonsysteem en zijn geen loongegevens bewaard van voorliggende jaren.

Wanneer ABP de gevraagde gegevens niet heeft, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligersjaren betreft of jaren buiten de dienst van de gemeente (zie definitie van artikel 9b:2), moet de medewerker aantonen wat het inkomen is geweest, zodat een berekening gemaakt kan worden van de storting die op 53-jarige leeftijd wordt gedaan. Als de medewerker dit niet kan aantonen en dat inkomen is ook niet (meer) bekend bij de gemeente, dan kan de gemeente de volgende leidraad hanteren. Voor vrijwilligersjaren kan de gemeente uitgaan van het inkomen van een vrijwilliger dat in het jaar voorafgaand aan de storting voor een vrijwilliger gold. Dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd. Daarbij geldt het inkomen dat hoort bij de rang die de betreffende medewerker als vrijwilliger had. Voor medewerkers die werkzaam waren bij een ambulancedienst in de particuliere sector kan de gemeente het salaris uit het jaar voorafgaand aan de storting hanteren dat gekoppeld was aan een vergelijkbare functie binnen de gemeentelijke ambulancedienst. Ook dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd.

Welke elementen van dit inkomen als inkomen gebruikt moet worden in de formule uit de eerste zin van het eerste lid, wordt bepaald naar analogie van artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Op de storting in ABP Extra Pensioen is de omkeerregel van toepassing. Dit betekent dat bij storting in AEP geen loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet worden ingehouden.

De indexatiefactor wordt jaarlijks door ABP vastgesteld. De werkgever vraagt de indexatiefactoren op bij het ABP.

Wat moet de werkgever doen? Als de medewerker 53 jaar wordt, berekent de werkgever het bedrag dat moet worden gestort in AEP. De gegevens die de werkgever nodig heeft voor de berekening kunnen worden opgevraagd bij het ABP.

  • 1

    De werkgever signaleert dat de betrokken medewerker binnenkort 53 jaar wordt.

  • 2

    De werkgever laat medewerker een formulier tekenen waarmee de medewerker toestemming geeft aan het ABP om de benodigde gegevens aan de werkgever te verstrekken. Geeft de medewerker geen toestemming dan kan de werkgever het ouderdomspensioen van die medewerker niet versterken. Er vindt dan geen storting van de werkgever plaats. De werkgever heeft de toestemming nodig om de gegevens op te vragen die nodig zijn om de benodigde storting te kunnen berekenen. Bij de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is een voorbeeldbrief opgenomen waarmee de werkgever de werknemer om toestemming kan verzoeken.

  • 3

    De werkgever vraagt bij het ABP de pensioengevende inkomens en deeltijdfactoren per jaar op van dienstjaren van betrokken medewerker bij de brandweer of ambulance. Ook vraagt de werkgever de indexatiefactoren over de betreffende dienstjaren op. Hiertoe neemt de werkgever contact op met de BU-SV, Verstrekken Informatie Klantgroepen (VIK) van het ABP, postbus 4806, 6401 JL Heerlen.

  • 4

    De werkgever vermenigvuldigt de inkomens per dienstjaar met de deeltijdfactor, met de indexatiefactor, telt deze bedragen bij elkaar op en deelt ze door het totaal aantal jaar. Tenslotte vermenigvuldigt hij dit bedrag met 57%. Vervolgens vermenigvuldigt hij dit met de leeftijdsafhankelijke factor zoals die op dat moment bij leeftijd 53 geldt.

  • 5

    De werkgever stort het bedrag in AEP van betrokkene. Het bedrag wordt gestort op de rekening van het ABP Extra Pensioen (59.34.95.004, ABN/AMRO in Heerlen) onder vermelding van 81, direct gevolgd met het klantnummer van de medewerker (dus bijvoorbeeld als de medewerker klantnummer 123456789 heeft: o.v.v. 81123456789)

Bij stap 3 geldt dat het pensioengevend inkomen, zoals dat bij ABP bekend is, over de jaren tot 2004 afgerekend wordt op het inkomen van peildatum 1 januari 2004. Dit houdt verband met de wijziging van eindloonstelsel naar middelloonstelsel, dat per 1 januari 2004 is ingevoerd.

Lid 2

Om diverse redenen kan de fiscale ruimte zodanig zijn, dat niet de gehele storting uit lid 1 gedaan kan worden. ABP controleert jaarlijks eenmaal, in november, of de medewerker voldoende fiscale ruimte heeft. Het kan zijn dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen al voor die tijd heeft gedaan, omdat de medewerker al voor november 53 jaar is geworden. Blijkt dat er onvoldoende fiscale ruimte was om de volledige storting in ABP Extra Pensioen te doen, dan stort ABP het teveel na de controle terug naar de werkgever, die dat op zijn beurt doorstort naar de medewerker.

Wanneer een bedrag aan de medewerker wordt overgemaakt, is hier het reguliere bruto-nettotraject op van toepassing. Dit betekent dat er loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet over worden betaald en ingehouden.

Lid 3

De medewerker die om welke reden dan ook eerder uittreedt dan op de leeftijd van 53 jaar, heeft ook recht op het bedrag dat in lid 1 genoemd is. Dat bedrag wordt bij uitdiensttreden in AEP gestort. Omdat dat bedrag dus langer kan renderen, wordt een andere leeftijdsafhankelijke factor toegepast (zie artikel 9b:22a), namelijk die factor die bij de leeftijd van uittreden hoort. Lid 2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat wegens onvoldoende ruimte aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot het pensioengevend inkomen. Hierover wordt dus geen pensioen opgebouwd en worden dus geen pensioenpremies afgedragen.

Lid 5

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat wegens onvoldoende ruimte aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot de bezoldiging. Dit betekent dat hierover geen vakantietoeslag wordt betaald. Omdat het tevens geen salaris is, wordt hierover ook geen eindejaarsuitkering berekend.

Lid 6

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij zijn keuzemoment wil uitstellen. Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te geven van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen. Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

Artikel 9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

De leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de actuariële tarieven die ABP hanteert. In de tabel zijn meerdere leeftijdsafhankelijke factoren genoemd. Welke factor gebruikt moet worden is afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar heeft op het moment dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen doet. In principe is dat op de leeftijd van 53 jaar, maar er zijn uitzonderingen denkbaar dat de storting op een andere leeftijd geschiedt. Voor meer informatie over de diverse uitzonderingen zie ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen).

Voorbeeld Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van € 10.000 (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van € 7.950 gestort worden (€ 10.000 x 0,795). Als er op een later moment dan op 53-jarige leeftijd wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger.

Als ABP de actuariële tarieven wijzigt, wijzigen LOGA-partijen ook de leeftijdsafhankelijke factor.

Artikel 9b:22b Inkoop OP bij regionalisering (T)

In artikel 9b:22, lid 3, is geregeld dat de werkgever een bedrag in ABP Extra Pensioen stort als de ambtenaar vóór de leeftijd van 53 jaar uit de bezwarende functie treedt. Bij de regionalisering treedt de ambtenaar uit de bezwarende functie. Als de ambtenaar ten tijde van deze regionalisering jonger is dan 53 jaar, zou de werkgever dus op dat moment een storting moeten doen. Deze storting op een eerder moment dan 53 jaar heeft gevolgen voor de uiteindelijke hoogte van het pensioen. Deze gevolgen kunnen positief of negatief zijn, afhankelijk van het rendement dat het gestorte bedrag oplevert. Door de eerdere storting wordt het rendementsrisico dus bij de ambtenaar gelegd. Dit wijkt af van het FLO-overgangsrecht.

Om zo dicht mogelijk bij de afspraken van het FLO-overgangsrecht te blijven, is geregeld dat bij overgang naar een bezwarende functie vanwege de regionalisering, er voor de ambtenaar geen verandering komt in de afspraak over het inkopen van extra pensioen. Dit betekent dat de storting nog steeds op 53 jaar plaatsvindt. De nieuwe werkgever doet een storting naar rato van het totaal aantal dienstjaren in de bezwarende functie, dus zowel die bij de nieuwe werkgever, als die bij de gemeente en diens voorgangers. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van inkoop OP verdeeld worden.

Artikel 9b:23 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat ambtenaren vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt (T)

Zolang het medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar werkzaam in de bezwarende functie tot het moment dat hij op grond van artikel 9b:28 buitengewoon verlof verleend wordt, onder doorbetaling van 75%, respectievelijk 78% of 80% van de bezoldiging. Dit doorwerken gebeurt vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, voor 50% werken onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging (voor ambulancepersoneel kan dit zijn 60% werken tegen doorbetaling van 95% van de bezoldiging).

Dit doorwerken geldt niet als ambtenaren in het kader van het loopbaanplan op grond van artikel 9b:25 een andere functie aanvaarden of als er anderszins in het kader van het loopbaanplan hierover andere afspraken gemaakt worden. In artikel 9b:25 wordt hoofdstuk 9a van toepassing verklaard op ambtenaren in een bezwarende functie, die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren hadden. Hoofdstuk 9a verplicht hen mee te werken aan de tweede loopbaan.

Het toewerken naar deze tweede loopbaan is onder meer van belang om hiermee voortijdige uitval wegens arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Uit het rapport van het Coronel-instituut van 2004 blijkt dat gezondheidsrisico's vaak al ver voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd ontstaan. Een aanzienlijk percentage van de medewerkers kan om die reden niet tot de leeftijd van 55 jaar doorwerken in de bezwarende functie. Om die reden moet met al deze ambtenaren tijdig een loopbaanplan worden opgesteld, waarin afspraken worden gemaakt over opleiding en begeleiding naar een aangepaste functie-invulling of een andere functie voorafgaand aan het moment dat het uitoefenen van de bezwarende functie om gezondheidsredenen niet langer verantwoord is.

Noot: per 1-10-2006 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd:In de toelichting op artikel 9b:24 wordt in de tweede alinea de aanduiding “9b:16” vervangen door: 9b:25.

Artikel 9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Lid 1

Ambtenaren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie moeten meewerken aan een tweede loopbaan. Deze plicht geldt tot de eerste van de maand volgend op de maand waarin zij de leeftijd van 55 jaar bereiken. Gedurende deze periode gelden alle bepalingen uit hoofdstuk 9a, voor zover daar in dit artikel niet van is afgeweken.

Als de ambtenaar op de leeftijd van 55 jaar niet is begonnen aan een tweede loopbaan, gelden de artikelen 9b:26 tot en met 9b:43. Deze ambtenaar gaat op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, 50% werken tegen 90% bezoldiging (of, voor ambulancepersoneel 60% werken tegen 95% van de bezoldiging). Vervolgens gaat hij op een latere leeftijd met gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof en gaat hij op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt met onbezoldigd verlof. Wanneer de ambtenaar voor de leeftijd van 55 jaar in het kader van de tweede loopbaan een functie heeft aanvaard, geldt vanaf dat moment de gewone rechtspositie en vallen zij niet meer onder dit hoofdstuk.

In de leden 3 tot en met 7 zijn bepalingen opgenomen die afwijken van de bepalingen van hoofdstuk 9a.

Lid 2

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, geldt de plicht om mee te werken aan de tweede loopbaan tot het bereiken van die hogere leeftijd. Als de tweede loopbaan op die leeftijd niet is begonnen, gelden de artikelen 9b:26 tot en met 9b:43 vanaf dat moment.

Lid 3

Dit recht geldt alleen voor brandweerpersoneel. De verwachting is dat ambulancepersoneel extern meer geschikte functies zal kunnen vinden.

Lid 6

Deze salarisbevriezing is ruimer dan de salarisgarantie van artikel 9a:11.

Lid 7

Als het totaalinkomen (onder andere loon + vergoedingen + toelagen) in de nieuwe functie buiten de gemeentelijke organisatie lager is, maken gemeente en medewerker in het kader van het loopbaanplan afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, op 31 december 2005 een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55 jaar.

Lid 1

Het overgangsrecht dat in de CAO 2005-2007 is overeengekomen, is gebaseerd op de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

De duur van de periode dat 50% gewerkt wordt tegen doorbetaling van 90% van het salaris is afhankelijk van net aantal dienstjaren dat betrokkene op 1 januari 2006 had. De duur is namelijk tot het moment dat betrokkene gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof wordt verleend (artikel 9b:28). Dat 60% werken tegen 95% van de bezoldiging voor ambulancepersoneel als alternatief geldt voor 50% werken tegen 90% van de bezoldiging heeft met de mogelijkheid te maken dat ambulancepersoneel in verband met vakbekwaamheidseisen minimaal 60% van een volledige betrekking (= 60% van 36 uur per week) moet werken.

Lid 2

Als in een gemeente op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 of ouder gold, geldt het recht pas vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar die leeftijd bereikt. Het overgangsrecht gaat dus op een later moment in dan vanaf 55 jaar. Ook het moment van gedeeltelijk doorbetaald verlof van artikel 9b:28 schuift dan op. In al deze gevallen geldt wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de leeftijd van 59 jaar (artikel 9b:35).

Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof. Op hen is artikel 9b:26 (net als artikel 9b:28; zie de toelichting op artikel 9b:28, lid 2) feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:26 voor 50% gaan werken tegen 90% bezoldiging, respectievelijk 60% werken tegen 95% bezoldiging. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLOleeftijd van 59 jaar was gesteld, zie de toelichting op lid 5. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLO-leeftijd van 60 jaar was gesteld, zie het tweede lid van artikel 9b:35.

Lid 3

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 4

Zie toelichting op artikel 9b:43.

Lid 5

Men kan er ook voor kiezen om later dan met 55 jaar het overgangsrecht in te laten gaan. In dit geval gaat ook het onbezoldigd volledig verlof van artikel 9b:35 later in. Als iemand hiervoor kiest kan hij het ouderdomspensioen later laten ingaan. Het ouderdomspensioen wordt dan over minder jaren gespreid, waardoor de uitkering per jaar hoger wordt.

De ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 jaar had vastgesteld, heeft geen andere keuze dan onbezoldigd volledig verlof, ingaande vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt. In artikel 9b:35 is opgenomen dat de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opgeschoven kan worden. Het onbezoldigd volledig verlof van de ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 60 jaar had vastgesteld, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Ook hij kan de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opschuiven. Zie verder ook de toelichting op artikel 9b:35.

Lid 6

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Artikel 9b:27 Vervallen (T)

De premie volgt de normale werkgevers-werknemersverdeling. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever de werknemerspremie op de ambtenaar verhaalt.

Artikel 9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26 (T)

Omdat de toelage onregelmatige dienst onderdeel uitmaakt van de bezoldiging, die grondslag is voor de betaling die op grond van artikel 9b:26 gedaan wordt, bestaat geen apart recht op een toelage onregelmatige dienst. Deze toelage zou dan namelijk dubbel betaald worden. Ditzelfde geldt voor de eindejaarsuitkering en de vakantietoelage.

Artikel 9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op 31 december 2005 een FLO-leeftijd was vastgesteld van 55 jaar.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof, die, in tegenstelling tot het verlof als bedoeld in artikel 6:4:5, verleend kan worden voor maximaal 3 jaar. De duur van het verlof is afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006 en wordt bepaald op de wijze zoals aangegeven in het eerste lid. Het buitengewoon verlof wordt gezien als een vroegpensioenregeling. Daarom wordt dit fiscaal extra belast.

Lid 2

Voorbeeld Als op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 was vastgesteld, en deze ambtenaar had op 1 januari 2006 11 dienstjaren, geldt dat hij tot de leeftijd van 58 jaar (57 + 1) moet doorwerken. Vanaf dat moment wordt, tot het moment van onbezoldigd volledig verlof (59 jaar) 78% van zijn bezoldiging doorbetaald. Ook als een hogere FLO-leeftijd was vastgesteld, geldt echter wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt.

Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof (vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar, is bereikt). Op hen is artikel 9b:28 (net als artikel 9b:26, zie de toelichting op artikel 9b:26, lid 2) feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:28 (gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof). Voor hen is in artikel 9b:35 bepaald dat zij de ingangsdatum van het onbezoldigd volledig verlof kunnen opschuiven. De duur van de door de ambtenaar gemaakte keuze wordt dus korter naarmate een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar gold. Zie verder de toelichting op artikel 9b:35.

Artikel 9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28 (T)

De premie volgt de normale werkgevers-werknemersverdeling. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever de werknemerspremie op de ambtenaar verhaalt.

Artikel 9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28 (T)

Gedurende de periode dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:26 voor 50% werkt (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel), bouwt hij voor 50%, respectievelijk 60% vakantie op. Gedurende de periode dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof verleend wordt, wordt geen vakantie opgebouwd.

Artikel 9b:32 Vervallen (T)

Toelichting voor Artikel 9b:32 per 1-7-2006. Gedurende de periode dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:26 voor 50% werkt (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel), bouwt hij voor 50%, respectievelijk 60% vakantietoelage op. Gedurende de periode dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof verleend wordt, wordt geen vakantietoelage opgebouwd.

Artikel 9b:33 Vervallen (T)

Toelichting voor Artikel 9b:33 per 1-7-2006. Gedurende de periode dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:26 voor 50% werkt (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel), bouwt hij voor 50%, respectievelijk 60% eindejaarsuitkering op. Gedurende de periode dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof verleend wordt, wordt geen eindejaarsuitkering opgebouwd.

Artikel 9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaren rnet, op 1 januari 2006, 20 dienstjaren of meer tijdens de periode van:

  • -

    50% werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (of 60% werken tegen 95% bezoldiging voor ambulancepersoneel) (artikel 9b:26);

  • -

    volledig buitengewoon verlof tegen doorbetaling van 75%, respectievelijk 78% of 80% van de bezoldiging (artikel 9b:28).

Tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof (artikel 9b:35), wordt ten laste van de gemeente geen betaling aan de ambtenaar gedaan. Tijdens die periode is dan ook geen sprake van verrekening van inkomsten.

Noot: per 1-10-2006 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd: De woorden “20 dienstjaren of meer” worden vervangen door: minder dan 20 dienstjaren.

Artikel 9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Let op: zie ook noot onderaan de tekst.

AlgemeenBetrokkene kan zijn verlof financieren door gebruik te maken van de levensloopvoorziening. Om ervoor te zorgen dat de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt waaraan een FLOleeftijd van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar was gekoppeld, drie jaar kan overbruggen, zorgt het college voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat betrokkene - uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op het moment van onbezoldigd volledige verlof - onder voorwaarden * vanaf zijn 59e jaar gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee — uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren op het moment van onbezoldigd volledig verlof- onder voorwaarden * vanaf de leeftijd van 60 jaar gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging. Dit is geregeld in artikel 9b:44.

Maakt de ambtenaar gedurende een andere periode van verlof gebruik van de levensloopvoorziening of heeft hij geen 20 dienstjaren op het moment van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, dan verlaagt hij daarmee de mogelijke opname van de levensloopvoorziening tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof of verkort hij de periode dat zijn opname uit de levensloopvoorziening 70% van de oude bezoldiging bedraagt.

Vanaf de leeftijd van 62 jaar kan betrokkene zijn OP laten ingaan (dit is het naar voren halen van het versterkt OP). Wanneer hij dat wil, moet hem op dat moment ontslag verleend worden op grond van artikel 8:2.

De ambtenaar kan er ook voor kiezen zijn ouderdomspensioen later te laten ingaan. Het pensioen dat hij op 62-jarige leeftijd zou ontvangen, wordt actuarieel verhoogd naarmate het OP later ingaat. Als betrokkene een eigen financieringsbron heeft voor een lange periode van onbezoldigd volledig verlof, kan dit gunstig zijn.

Als de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het vijfde lid van artikel 9b:26, gaat het onbezoldigd volledig verlof zoveel later in als het moment van artikel 9b:26 later is ingegaan.

Het later laten ingaan van 50% werken tegen 90% salaris betekent dat een kortere periode overbrugd moet worden tot de pensioengerechtigde leeftijd. De ambtenaar is vrij in de manier waarop hij deze periode financiert. De ambtenaar kan bijvoorbeeld minder lang gebruik maken van de levensloopregeling (bijvoorbeeld omdat hij al eerder van de levensloopregeling gebruik heeft gemaakt of omdat hij gedurende kortere tijd een hogere uitkering wil uit de levensloopregeling). Ook kan de ambtenaar er voor kiezen om zijn ouderdomspensioen later dan vanaf de leeftijd van 62 jaar te laten ingaan (het versterkt OP wordt dan minder ver naar voren gehaald). Omdat het ouderdomspensioen daardoor over een kortere periode wordt verspreid, resulteert dit in een hoger ouderdomspensioen. Voor ambtenaren met een lage OPopbouw kan dit een interessante optie zijn.

Het later laten ingaan van 50% werken tegen 90% salaris betekent dat over een langere periode ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof. Het verschil met het verlof, bedoeld in artikel 6:9, is de werkgever deze vorm van verlof kan opleggen. Omdat sprake is van een nieuwe vorm van onbezoldigd verlof, is ook artikel 6:10 lid 4 niet van toepassing. Artikel 6:10, lid 4, regelt namelijk dat de pensioenopbouw tijdens de periode van verlof volledig voor rekening komt van de ambtenaar, tenzij het verlof voor ten hoogste drie maanden wordt verleend. Bij de vorm van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, volgt de premie gedurende de gehele periode van verlof met een maximum van drie, respectievelijk twee jaar de normale werkgeverswerknemersverdeling. Zie ook artikel 9b:36.

Lid 2

Als het college op 31 december 2005 aan de functie van de ambtenaar een FLO-leeftijd gekoppeld had van 60 jaar gaat het onbezoldigd volledig verlof in bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Lid 4

De ambtenaar met een functie, waaraan het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd gekoppeld had van 59 of 60 jaar, heeft de keuze om het moment van het onbezoldigd volledig verlof later te laten ingaan. Deze ambtenaar moet dan langer doorwerken tegen een volledig salaris. Deze ambtenaren hebben niet het recht, dat artikel 9b:26 biedt. Het moment van onbezoldigd volledig verlof komt namelijk eerder dan of valt gelijk met het moment, bedoeld in artikel 9b:26. De vrijheid die artikel 9b:26, vijfde lid, biedt om het recht later te laten ingaan en daarmee het moment van onbezoldigd volledig verlof later te laten ingaan, is voor ambtenaren in een functie met een FLO-leeftijd van 59 of 60 jaar dus geen automatisme. Daarom is de keuzevrijheid voor het later laten ingaan van het onbezoldigd volledig verlof in dit artikellid opgenomen.

Het voordeel voor de ambtenaar is, dat hij langer ouderdomspensioen opbouwt.

De voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om langer door te werken. De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Combinatie van artikel 9b:26, 9b:28 en 9b:35.Artikel 9b:26, 9b:28 en 9b:35 samen betekenen, uitgaande van een FLO-leeftijd van 55 jaar, het volgende:

A

B

C

D

E

Dienstjaren op 1 januari 2006

leeftijd ingang 50% werken tegen 90% bezoldiging

leeftijd ingang gedeeltelijk betaald verlof

percentage bezoldiging bij gedeeltelijk betaald verlof

leeftijd ingang onbezoldigd volledig verlof

15-20

55 jaar

56 jaar

80%

59 jaar

10-15

55 jaar

57 jaar

78%

59 jaar

5-10

55 jaar

58 jaar

75%

59 jaar

minder dan 5

55 jaar

59 jaar

--

59 jaar

Bij een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar schuift de datum van kolom B en C op terwijl de datum van kolom E gelijk blijven.

Als de ambtenaar er zelf voor kiest om de datum waarop hij 50% gaat werken tegen 90% van de bezoldiging op te schuiven (hij maakt dan gebruik van het vijfde lid van artikel 9b:26), schuift de datum van kolom B, C en E op.

Op de ambtenaar, waarvoor het college op 31 december 2005, op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, is alleen kolom E van toepassing. Zij kunnen dit moment opschuiven.

Artikel 9b:36 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof (T)

Zolang deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente wordt conform het Pensioenreglement pensioen opgebouwd. Het Pensioenreglement zegt echter niets over de premieverdeling. Dit artikel regelt de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof, voor zover dit verlof langer is dan drie, respectievelijk twee jaar. Voor de volledigheid wordt het complete beeld geschetst van:

  • -

    de grondslag voor pensioenopbouw

  • -

    de duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie

  • -

    de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht

De grondslag voor pensioenopbouw In het Pensioenreglement wordt verschil gemaakt in de grondslag voor pensioenopbouw bij onbezoldigd volledig verlof

  • -

    met opname van levenslooptegoed en

  • -

    zonder opname van levenslooptegoed.

Onbezoldigd volledig verlof met opname van levenslooptegoedHet Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed pensioen wordt opgebouwd over de volledige bezoldiging, tenzij de opname uit de levenslooppot minder bedraagt dan 70%. In dat laatste geval wordt pensioen opgebouwd over dat lagere percentage.

Onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof zonder opname van levenslooptegoed pensioenopbouw plaatsvindt over zijn oude inkomen, als ware er geen sprake van onbetaald verlof. Er vindt dus pensioenopbouw plaats over de volledige bezoldiging.

De duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie In het Pensioenreglement is geregeld dat reguliere ambtenaren tijdens onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed maximaal één jaar pensioen op kunnen bouwen tegen de doorsneepremie. Voor ambtenaren met FLO-overgangsrecht maakt het Pensioenreglement een uitzondering. Zij bouwen tijdens het onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed voor een onbeperkte periode pensioen op tegen de doorsneepremie. Voorwaarde daarbij is wel dat zij dat onbetaald verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen genieten. Bij onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed bouwen ambtenaren met FLO-overgangsrecht net als andere ambtenaren voor onbeperkte duur pensioen op tegen doorsneepremie.

De premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht In de Pensioenovereenkomst wordt geregeld dat de normale werkgeverswerknemerspremieverdeling gelijk is aan 70%-30%. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever 30% van de premie (namelijk het werknemersdeel) op de ambtenaar verhaalt. Dit wordt ook gehanteerd gedurende de eerste drie, respectievelijk twee, jaar van het onbezoldigd volledig verlof. Na deze drie respectievelijk twee jaar komt 100% van alle voor de ambtenaar verschuldigde premies ten laste van die ambtenaar zelf. De werkgever, die de verschuldigde premies afdraagt aan het ABP verhaalt na drie respectievelijk twee jaar 100% op de ambtenaar. Dit regelt artikel 9b:36. Het verhaal van de premie (30% in de eerste drie/twee jaar, 100% daarna) kan op de volgende manieren:

  • -

    Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan de werkgever het werknemersdeel van de pensioenpremie direct inhouden op de uitbetaling van de levensloopuitkering.

  • -

    Als de ambtenaar geen levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat de werkgever wil verhalen op de medewerker niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt. Vast staat wel dat er feitelijke betaling van de ambtenaar aan de gemeente dient plaats te vinden. Er volgen immers geen perioden meer waarin de gemeente de vordering kan verrekenen met betalingen aan de ambtenaar; het onbezoldigd volledig verlof duurt voort totdat het ouderdomspensioen ingaat.

Artikel 9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantiereg. bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Als iemand arbeidsongeschikt raakt gelden de normale regels bij arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 7 is dus van toepassing. Betrokkene en werkgever zoeken naar een andere functie. Ook volgt de bezoldiging de reguliere regels van loondoorbetaling bij ziekte.

Lid 1

Lid 1 gaat over de ambtenaar die op grond van ziekte niet conform artikel 9b:26 (50% werken tegen 90% bezoldiging respectievelijk voor ambulancepersoneel 60% werken tegen 95% van de bezoldiging) kan werken. Op hem blijft hoofdstuk 7 van toepassing tot het moment dat de datum bereikt wordt, waarop conform artikel 9b:28 gedeeltelijk betaald verlof verleend wordt. Op dat moment wordt hij hersteld verklaard en wordt hem gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof verleend. Op grond van artikel 9b:35 wordt hem vervolgens onbezoldigd volledig verlof verleend.

Lid 2, 3 en 5

De ambtenaar die ziek wordt na de leeftijd van 50 jaar wordt op het moment, bedoeld in artikel 9b:26 hersteld verklaard. Op hem is artikel 9b:26 van toepassing, voor zover zijn medische geschiktheid het mogelijk maakt dat hij 50% werkt tegen 90% van de bezoldiging (voor ambulancepersoneel 60% werkt tegen 95% van de bezoldiging). Is dat niet mogelijk dan is op hem het vierde lid van artikel 9b:26 van toepassing, waarin wordt verwezen naar het eerste lid van dit artikel. Dat betekent dat deze ambtenaar toch weer ziek gemeld wordt en pas beter gemeld wordt op het moment dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof verleend wordt. Vervolgens wordt ook hem op grond van artikel 9b:35 onbezoldigd volledig verlof verleend.

Lid 4

Als een hogere FLO-leeftijd was gesteld, wordt de ambtenaar bij het bereiken van die hogere leeftijd hersteld verklaard.

Artikel 9b:44

In hoofdstuk 9e, de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht, is onder andere geregeld dat de ambtenaar een zodanige levensloopbijdrage ontvangt dat hij bij het bereiken van 20 dienstjaren op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (dit is standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt) een tegoed kan bereiken overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Voor een ambtenaar die een FLO-functie bekleedde waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, geldt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt) een tegoed bereikt kan hebben overeenkomend met 140%. Als de ambtenaar minder dan 20 dienstjaren bereikt, gelden de 210% of 140% naar rato van het aantal bereikte dienstjaren.

Artikel 9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

In de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is uitgebreid ingegaan op de inkoop van extra ouderdomspensioen.

Lid 1

Voor het begrip dienstjaren geldt de definitie van artikel 9b:2.

Het recht op inkoop extra ouderdomspensioen geldt alleen voor mensen die op 1 januari 2006 en hierna onafgebroken in een bezwarende functie hebben gewerkt. Omdat dit artikel onderdeel is van de paragraaf die deze “overgangsgroep” behandelt, is dit niet expliciet in lid 1 opgenomen.

ABP geeft op verzoek van de werkgever voor de door de werkgever aangegeven jaren aan wat het inkomen en de deeltijdfactor was. Hierop wordt het bedrag gebaseerd dat op 53-jarige leeftijd wordt gestort. Het streven van deze storting is dat de medewerker, in het geval hij op 59 jaar 20 dienstjaren heeft, op de leeftijd van 62 jaar een bedrag heeft ter hoogte van 9 maanden x 76% van het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Als het gaat om een medewerker, die een functie had, waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd was verbonden van 60 jaar, is het streven om op 60 jaar een bedrag te hebben ter hoogte van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Hoe hoog het uiteindelijke pensioen van de medewerker is, is van veel factoren afhankelijk (dienstjaren, deeltijdfactoren, moment van uittreden etc). LOGA-partijen hebben hierover dus geen individuele garanties afgesproken. Goed om te weten is dat ABP over de jaren tot 2004 het loon doorgeeft van 2004. Voor die tijd hanteerde ABP het eindloonsysteem en zijn geen loongegevens bewaard van voorliggende jaren.

Wanneer ABP de gevraagde gegevens niet heeft, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligersjaren betreft of jaren buiten de dienst van de gemeente (zie definitie 9b:2), moet de medewerker aantonen wat het inkomen is geweest, zodat een berekening gemaakt kan worden van de storting die op 53-jarige leeftijd wordt gedaan. Als de medewerker dit niet kan aantonen en dat inkomen is ook niet (meer) bekend bij de gemeente, dan kan de gemeente de volgende leidraad hanteren. Voor vrijwilligersjaren kan de gemeente uitgaan van het inkomen van een vrijwilliger dat in het jaar voorafgaand aan de storting voor een vrijwilliger gold. Dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd. Daarbij geldt het inkomen dat hoort bij de rang die de betreffende medewerker als vrijwilliger had. Voor medewerkers die werkzaam waren bij een ambulancedienst in de particuliere sector kan de gemeente het salaris uit het jaar voorafgaand aan de storting hanteren dat gekoppeld was aan een vergelijkbare functie binnen de gemeentelijke ambulancedienst. Ook dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd.

Welke elementen van dit inkomen als inkomen gebruikt moet worden in de formule uit de eerste zin van het eerste lid, wordt bepaald naar analogie van artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Op de storting in ABP Extra Pensioen is de omkeerregel van toepassing. Dit betekent dat bij storting in AEP geen loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet worden ingehouden.

De indexatiefactor wordt jaarlijks door ABP vastgesteld. De werkgever vraagt de indexatiefactoren bij het ABP op.

Wat moet de werkgever doen? Als de medewerker, die onder het overgangsrecht valt, 53 jaar wordt, berekent de werkgever het bedrag dat moet worden gestort in AEP. De gegevens die de werkgever nodig heeft voor de berekening kunnen worden opgevraagd bij het ABP.

  • 1

    De werkgever signaleert dat de betrokken medewerker binnenkort 53 jaar wordt.

  • 2

    De werkgever laat medewerker een formulier tekenen waarmee de medewerker toestemming geeft aan het ABP om de benodigde gegevens aan de werkgever te verstrekken. Geeft de medewerker geen toestemming dan kan de werkgever het ouderdomspensioen van die medewerker niet versterken. Er vindt dan geen storting van de werkgever plaats. De werkgever heeft de toestemming nodig om de gegevens op te vragen die nodig zijn om de benodigde storting te kunnen berekenen. Bij de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is een voorbeeldbrief opgenomen waarmee de werkgever de medewerker om toestemming kan verzoeken.

  • 3

    De werkgever vraagt bij het ABP de pensioengevende inkomens en deeltijdfactoren per jaar op van de dienstjaren van betrokken medewerker bij de brandweer of ambulance. Ook vraagt de werkgever de indexatiefactoren over de betreffende dienstjaren op. Hiertoe neemt de werkgever contact op met de BU-SV, Special Services van het ABP, postbus 4806, 6401 JL Heerlen. Het ABP levert de werkgever de pensioengevende inkomens van de dienstjaren, de bijbehorende deeltijdfactoren en de indexatiefactoren. Zie de toelichting op lid 2 en 3 voor het geval de medewerker nog geen 20 dienstjaren heeft.

  • 4

    De werkgever vermenigvuldigt de inkomens per dienstjaar met de deeltijdfactor, met de indexatiefactor, telt deze bedragen bij elkaar op en deelt ze door het totaal aantal jaar. Tenslotte vermenigvuldigt hij dit bedrag met 57%, als de medewerker op 53 jarige leeftijd al 20 dienstjaren heeft. Vervolgens vermenigvuldigt hij dit met de leeftijdsafhankelijke factor zoals die op dat moment bij leeftijd 53 geldt.

  • 5

    De werkgever stort het bedrag in AEP van betrokkene. Het bedrag wordt gestort op de rekening van het ABP Extra Pensioen (59.34.95.004, ABN/AMRO in Heerlen) onder vermelding van 81, direct gevolgd met het klantnummer van de medewerker (dus bijvoorbeeld als de medewerker klantnummer 123456789 heeft: o.v.v. 81123456789)

Bij stap 3 geldt dat het pensioengevend inkomen, zoals dat bij ABP bekend is, over de jaren tot 2004 afgerekend wordt op het inkomen van peildatum 1 januari 2004. Dit houdt verband met de wijziging van eindloonstelsel naar middelloonstelsel, dat per 1 januari 2004 is ingevoerd.

Lid 2 en 3

Het kan zijn dat mensen op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20 dienstjaren hebben. Dan hebben zij nog geen recht op een storting van 57% van het gemiddeld loon. Het percentage wat van dit gemiddelde loon wordt gestort is het aantal dienstjaren op het moment van storting gedeeld door 20 maal 57%. Dus als een medewerker 15 dienstjaren heeft op 53 jaar dan stort de werkgever een bedrag van het gemiddelde loon over die 15 jaar maal 15/20ste van 57%.

Bij doorwerken in een bezwarende functie na de leeftijd van 53 jaar wordt ieder jaar een extra bedrag gestort. Het recht op deze stortingen ontstaat bij het bereiken van de eerstvolgende leeftijd. De stortingen stoppen op 59-jarige leeftijd of bij het bereiken van 20 dienstjaren. Het streven van de stortingen is dat, bij het bereiken van 20 dienstjaren op of voor 59-jarige leeftijd, op de leeftijd van 62 jaar een bedrag beschikbaar is van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker. Heeft de medewerker op 59-jarige leeftijd minder dan 20 dienstjaren, dan geldt dit streven naar rato van het aantal dienstjaren op 59 jaar.

Voor mensen die op 31 december 2005 een functie bekleedden, waarin een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden, geldt dat de stortingen doorgaan tot 60 jaar, dan wel tot het bereiken van 20 dienstjaren.

Lid 4

Om diverse redenen kan de fiscale ruimte zodanig zijn, dat niet de gehele storting uit lid 1 of lid 3 gedaan kan worden. ABP controleert jaarlijks eenmaal, in november, of de medewerker voldoende fiscale ruimte heeft. Het kan zijn dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen al voor die tijd heeft gedaan, omdat de medewerker al voor november 53 jaar is geworden. Blijkt dat er onvoldoende fiscale ruimte was om de volledige storting in ABP Extra Pensioen te doen, dan stort ABP het teveel na de controle terug naar de werkgever, die dat op zijn beurt doorstort naar de medewerker.

Wanneer een bedrag aan de medewerker wordt overgemaakt, is hier het reguliere bruto-nettotraject op van toepassing. Dit betekent dat er loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet over worden betaald en ingehouden.

Lid 5

De medewerker die om welke reden dan ook eerder uittreedt dan op de leeftijd van 53 jaar, heeft ook recht op het bedrag genoemd in lid 1 of lid 2 (lid 2 wordt toegepast wanneer de ambtenaar op 53-jarige leeftijd nog geen 20 dienstjaren heeft). Dat bedrag wordt bij uitdiensttreden in AEP gestort. Maar omdat dat bedrag langer kan renderen, wordt een andere leeftijdsafhankelijke factor toegepast (zie artikel 9b:45a), namelijk die factor die bij de leeftijd van uittreden hoort. Lid 4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Lid 6

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat eventueel aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot het pensioengevend inkomen. Hierover wordt dus geen pensioen opgebouwd en worden dus geen pensioenpremies afgedragen.

Lid 7

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat eventueel aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot de bezoldiging. Dit betekent dat hierover geen vakantietoeslag wordt betaald. Omdat het tevens geen salaris is, wordt hierover ook geen eindejaarsuitkering berekend.

Lid 8

Iemand kan de werkgever vragen om het moment waarop hij 50% gaat werken tegen doorbetaling van 90% van de bezoldiging (respectievelijk 60% gaat werken tegen doorbetaling van 95% van de bezoldiging) op te schuiven (artikel 9b:26 lid 5). Als hij dit doet, wordt het aantal dienstjaren voor de toepassing van dit artikel niet hoger dan het op 59-jarige leeftijd is. Dus als de medewerker op 59-jarige leeftijd 15 dienstjaren heeft in een bezwarende functie, is het streven van de storting die op 53-jarige leeftijd en daarna tot 59 jaar wordt gedaan een bedrag van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon van de 15 dienstjaren.

Lid 9

De medewerker met een functie, waaraan op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 of 60 was verbonden, gaat direct met onbezoldigd volledig verlof. Voor hem is er dus geen periode van gedeeltelijk betaald verlof. Op hem is artikel 9b:25, lid 5, dus niet van toepassing (zie de toelichting op lid 8). Hij kan wel verzoeken om het moment van onbezoldigd volledig verlof op te schuiven (artikel 9b:35, lid 4). Als dit verzoek gehonoreerd wordt, wordt het aantal dienstjaren voor de toepassing van dit artikel niet hoger dan het was op 59-jarige respectievelijk 60-jarige leeftijd.

Lid 10

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij moment van minder gaan werken wil uitstellen. Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te geven van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen. Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

De leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de actuariële tarieven die ABP hanteert. In de tabel zijn meerdere leeftijdsafhankelijke factoren genoemd. Welke factor gebruikt moet worden is afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar heeft op het moment dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen doet. In principe is dat op de leeftijd van 53 jaar, maar er zijn uitzonderingen denkbaar dat de storting op een andere leeftijd geschiedt. Voor meer informatie over de diverse uitzonderingen zie ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen).

Voorbeeld Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van € 10.000 (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van € 7.950 gestort worden (€ 10.000 x 0,795). Als er op een later moment dan op 53-jarige wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger.

Als ABP de actuariële tarieven wijzigt, wijzigen LOGA-partijen ook de leeftijdsafhankelijke factor.

Artikel 9b:45b Inkoop OP bij regionalisering (T)

In artikel 9b:45 lid 5 is geregeld dat de werkgever een bedrag in ABP Extra Pensioen stort als de ambtenaar vóór de leeftijd van 53 jaar uit de bezwarende functie treedt. Bij de regionalisering treedt de ambtenaar uit de bezwarende functie. Als de ambtenaar ten tijde van deze regionalisering jonger is dan 53 jaar, zou de werkgever dus op dat moment een storting moeten doen. Deze storting op een eerder moment dan 53 jaar heeft gevolgen voor de uiteindelijke hoogte van het pensioen. Deze gevolgen kunnen positief of negatief zijn, afhankelijk van het rendement dat het gestorte bedrag oplevert. Door de eerdere storting wordt het rendementsrisico dus bij de ambtenaar gelegd. Dit wijkt af van het FLO-overgangsrecht.

Om zo dicht mogelijk bij de afspraken van het FLO-overgangsrecht te blijven, is geregeld dat bij overgang naar een bezwarende functie vanwege de regionalisering, er voor de ambtenaar geen verandering komt in de afspraak over het inkopen van extra pensioen. Dit betekent dat de storting nog steeds op 53 jaar plaatsvindt. De nieuwe werkgever doet een storting naar rato van het totaal aantal dienstjaren in de bezwarende functie, dus zowel die bij de nieuwe werkgever, als die bij de gemeente en diens voorgangers. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van inkoop OP verdeeld worden.

Artikel 9b:50 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat de ambtenaar vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.Artikel 9b:50, 9b:51 en 9b:52 gelden voor de ambtenaar, die ondanks het feit dat een FLO-leeftijd was vastgesteld, geen bezwarende functie vervulde.

Artikel 9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie (T)

Vanaf 1 januari 2006 ontvangen de ambtenaren, geboren na 1949, met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 de reguliere levensloopbijdrage van 1,5%.

Hoofdstuk 9c Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

Hoofdstuk 9d Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

Artikel 9e:1 Werkingssfeer (T)

Dit hoofdstuk geldt alleen voor ambtenaren die op 31 december 2005 een FLO-functie bekleedden bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of gemeentelijke ambulancedienst en die vanaf 1 januari 2006 onafgebroken een bezwarende functie bekleden, waaraan op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3 leeftijdsgrenzen waren verbonden. De ambtenaar op wie artikel 9b:49 van toepassing is, is de ambtenaar in een bezwarende oud FLO-functie, die geboren is voor 1950, maar die niet voldoet aan de voorwaarden voor FPU. Hij krijgt dezelfde rechten als ambtenaren in bezwarende oud FLO-functies, die geboren zijn na 1949.

Artikel 9e:2 Begripsomschrijvingen (T)

Onderdeel hLoyalis Levensloop Brandweer & Ambulance bestaat uit een levensloopverzekering en een netto spaarverzekering. Storting op de netto-spaarverzekering van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance kan nodig zijn omdat de levensloopbijdrage die verstrekt wordt uitstijgt boven het maximale bedrag dat fiscaal gunstig op een levensloopverzekering gestort mag worden.

Lid 2

LOGA-partijen zijn met Loyalis een levensloopproduct overeengekomen, Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance. Dit levensloopproduct biedt onder voorwaarden de garantie dat de individuele ambtenaar op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van hun bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2 (zie hierna artikel 9e:8 en 9e:9).

Voorwaarde voor deze garantie is dat de ambtenaar

  • -

    daadwerkelijk deelneemt aan Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance,

  • -

    de werkgever verzoekt om de complete levensloopbijdrage beschikbaar te stellen voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance

  • -

    deze complete levensloopbijdrage ook daadwerkelijk inlegt op het moment dat de werkgever deze bijdrage verstrekt

  • -

    niet tussentijds tegoed opneemt uit Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

De genoemde voorwaarden samen vormen het LOGA-pad. Alleen wanneer ambtenaren dit LOGA-pad volgen, hebben zij de garanties, bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9.

Artikel 9e:6 Inleg (T)

Lid 1 en 2

Onderdeel van het formulier waarop de ambtenaar zijn melding doet is de optie dat hij het LOGA-pad wil volgen en dat hij zijn complete levensloopbijdrage wil inleggen (tot aan de fiscale grens van 12% op de levensloopverzekering plus het eventueel meerdere op de netto spaarverzekering). Hij weet dan niet het exacte bedrag noch de hoogte van het voor hem door Loyalis bepaalde maatwerkpercentage. Als Loyalis een nieuw maatwerkpercentage doorgeeft, wijzigt het bedrag dat de ambtenaar inlegt op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance, tenzij de ambtenaar aangeeft dat hij een ander bedrag wil inleggen. Legt hij een lager bedrag in, dan wijkt hij daarmee af van het LOGA-pad en vervallen zijn garanties.

Artikel 9e:8 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 (T)

Lid 1, 2 en 3

De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer in een oud FLO-functie. Hij moet vanaf 1 januari 2006 onafgebroken een bezwarende oud FLO-functie bekleden.

Deze ambtenaar heeft, als hij tot 59-jarige leeftijd in een bezwarende oud FLO-functie blijft werken en als hij een functie bekleedt met een FLO-leeftijd van 55 tot en met 59 jaar, op 59-jarige leeftijd recht op een tegoed overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Bekleedt hij een FLO-functie waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, dan geldt een maximum van 140% op 60-jarige leeftijd. De levensloopbijdrage, die – mits het LOGA-pad gevolgd wordt – leidt tot dit tegoed overeenkomend met 210% respectievelijk 140%, ontvangt hij van de werkgever.

Lid 1 en 2 spreken over een tegoed overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van de bezoldiging. De woorden ‘overeenkomend met’ zien op het feit dat de ambtenaar zowel in de levensloopverzekering als in de netto spaarverzekering kan hebben ingelegd. Genoemde percentages zijn bruto bedragen. De inleg in de levensloopverzekering is ook bruto. De inleg in de netto spaarverzekering is echter netto; hier zijn de loonheffingen (waaronder loonbelasting) al vanaf gehaald. Als sprake is van een combinatie van levenslooptegoed en netto spaarverzekeringstegoed kan dit dus niet worden opgeteld tot 210%, respectievelijk 140%. Voor medewerkers die bij het volgen van het LOGA-pad geen gebruik hebben hoeven maken van de netto spaarverzekering gelden wel de percentages van 210% respectievelijk 140% aan opgebouwd levenslooptegoed.

Het percentage van 210% wordt gebaseerd op de bezoldiging die de grondslag vormt voor de keuzes die de ambtenaar eerder op grond van artikel 9b:4 heeft kunnen maken. Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 55 jaar, dan geldt het keuzemoment op 55-jarige leeftijd en geldt als grondslag de bezoldiging die betrokkene gemiddeld ontving in de 12 maanden voorafgaande aan zijn 55e. Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 57 jaar, dan geldt het keuzemoment op 57-jarige leeftijd en geldt als grondslag voor de 210% dus de bezoldiging die betrokkene gemiddeld ontving in de 12 maanden voorafgaand aan zijn 57e. Deze bezoldiging wordt na de leeftijd waarop de keuzes zijn ingegaan geïndexeerd met de generieke salarisverhoging die in de gemeentelijke sector wordt afgesproken.

Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 60 jaar, dan geldt geen keuzemoment en gaat betrokkene op de leeftijd van 60 jaar met onbezoldigd volledig verlof. De grondslag voor het percentage van 140% is dan de bezoldiging, die de ambtenaar gemiddeld ontving in de 12 maanden voordat hij 60 werd.

De levensloopbijdrage stopt op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar. Opschuiven van het keuzemoment van artikel 9b:4 leidt tot niet tot langer doorbetalen van de levensloopbijdrage.

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaar In het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de leeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

  • -

    de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

  • -

    de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd, verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vindt plaats in het halfjaar nadat de ambtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

Lid 4

Het LOGA-pad is gedefinieerd in artikel 9e:2. Loyalis bepaalt voor alle ambtenaren op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is de hoogte van de levensloopbijdrage. De hoogte is gebaseerd op de rente die Loyalis reeds behaald heeft op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance en die voor de toekomst verwacht wordt op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance. Jaarlijks wordt de werkgeversbijdrage bijgesteld op grond van onder meer de rentestand en de ontwikkelingen in de bezoldiging van de individuele ambtenaar.

Lid 5

De levensloopbijdrage is niet pensioengevend.

Lid 6 en 7

De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1. Dit betekent dat er geen vakantietoelage over wordt uitgekeerd. Er wordt ook geen eindejaarsuitkering over uitgekeerd, omdat de eindejaarsuitkering alleen over het salaris wordt berekend.

De levensloopbijdrage behoort ook niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Dit betekent dat de levensloopbijdrage niet meetelt voor het bepalen van de bezoldiging, waarop de betalingen na de oud FLO-leeftijd gebaseerd zijn.

Artikel 9e:9 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

Zie de toelichting op artikel 9e:8.

Het verschil met 9e:8 is dat het hier gaat om ambtenaren die op 1 januari 2006 (nog) geen 20 dienstjaren hadden bereikt. Het kan zijn dat deze ambtenaren ook op 59-jarige leeftijd nog geen 20 dienstjaren hebben in een oud FLO-functie.

Lid 2 en 3

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaar In het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de leeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

  • -

    de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

  • -

    de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd, verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vind plaats in het halfjaar nadat de ambtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

Lid 4 en 5

Van belang is hier dat alle jaren tot 59 jaar respectievelijk tot 60 jaar meetellen. Voor de ambtenaren met een functie met een oud FLO-leeftijd tussen 55 en 59 jaar is dit van belang. Het derde lid impliceert namelijk dat ook de jaren dat zij gedeeltelijk betaald, maar wel volledig verlof hebben ook meetellen als dienstjaren. Opschuiven van het moment waarop de ambtenaar 50% respectievelijk 60% gaat werken tegen 90% respectievelijk 95% van zijn bezoldiging leidt niet tot opschuiven van het moment tot welk het aantal dienstjaren “geteld wordt”. Dat moment blijft staan op 59 jaar.

De ambtenaren met een functie met een oud FLO-leeftijd van 60, moeten tot hun 60e volledig doorwerken. Daarna krijgen zij onbezoldigd volledig verlof. Uiteraard tellen alle jaren tot 60 jaar als dienstjaar mee. Opschuiven van het moment waarop ambtenaren met onbezoldigd volledig verlof gaan leidt niet tot opschuiven van het moment tot welk het aantal dienstjaren “geteld wordt”. Dat moment blijft staan op 60 jaar.

Lid 7

Als de ambtenaar inderdaad minder dan 20 dienstjaren heeft op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd, geldt dat de levensloopbijdrage leidt tot een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd. Als betrokkene een oud FLO-leeftijd had van 55 jaar en op 59-jarige leeftijd 18 dienstjaren heeft bereikt, heeft hij op 59-jarige leeftijd recht op een tegoed overeenkomend met 18/20 x 210% van zijn bezoldiging. Hetgeen vermeld is in de toelichting op lid 2 en 3 is hierop van overeenkomstige toepassing.

Lid 8

De levensloopbijdrage is niet pensioengevend.

Lid 9 en 10

De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1. Dit betekent dat er geen vakantietoelage over wordt uitgekeerd. Er wordt ook geen eindejaarsuitkering over uitgekeerd, omdat de eindejaarsuitkering alleen over het salaris wordt berekend.

De levensloopbijdrage behoort ook niet tot de bezoldiging als bedoeld i artikel 9b:2. Dit betekent dat de levensloopbijdrage niet meetelt voor het bepalen van de bezoldiging, waarop de betalingen na de oud FLO-leeftijd gebaseerd zijn.

Artikel 9e:10 Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht (T)

Lid 2

onderdeel a

Wanneer de ambtenaar overlijdt voordat het eerste moment is bereikt waarop hij onbezoldigd volledig verlof kan opnemen, stopt de levensloopbijdrage. Hiermee wordt gedoeld op de leeftijd van 59 jaar (bij een oud FLO-leeftijd van 55 tot en met 59 jaar) respectievelijk 60 jaar (bij een oud FLO-leeftijd van 60 jaar.

Wat er gebeurt met het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed dat tot dat moment is opgebouwd, is afhankelijk van de polis die de ambtenaar heeft afgesloten. Uitgaande van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance geldt het volgende: heeft de ambtenaar direct voorafgaand aan het overlijden een dekking voor restitutie bij overlijden lopen bij Loyalis, dan ontvangen de nabestaanden 90% van het opgebouwde tegoed waarvoor de ambtenaar zich verzekerd heeft. Heeft de ambtenaar direct voorafgaand aan het overlijden geen dekking voor restitutie bij overlijden, dan komt het tegoed ten goede aan Loyalis.

In geval de ambtenaar geen gebruik maakt van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance maar de levensloopbijdrage heeft ondergebracht op een ander verzekerings- of spaarproduct, dan gelden bij overlijden de voorwaarden van de desbetreffende bank of verzekeraar.

Lid 2

onderdeel b

De beëindiging van de bezwarende functie kan gelegen zijn in ontslag, maar het is ook mogelijk dat herplaatsing daarvan de oorzaak is.

Het is mogelijk dat de medewerker ontslagen wordt uit zijn bezwarende functie en vervolgens co artikel 9b:1, tweede lid opnieuw werkzaam wordt in een andere bezwarende ex-FLO-functie. Bij de oud-werkgever stopt de deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht. Indien het FLO-overgangsrecht bij de nieuwe werkgever doorloopt, dan valt de medewerker bij die nieuwe werkgever opnieuw onder de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht.

Indien een ambtenaar herplaatst wordt en hij niet langer aangesteld is in zijn bezwarende functie, stopt deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht. Daarbij maakt het niet uit wat de reden van herplaatsing (wegens ziekte, tweede loopbaan of anderszins) is.

Artikel 9e:11 Afkoop levensloopbijdrage (T)

Lid 1 tot en met 5

Wanneer de ambtenaar uit de bezwarende functie ontslag wordt verleend voordat hij met onbezoldigd volledig verlof gaat (dat is op 59-jarige leeftijd of op 60-jarige leeftijd) wordt de levensloopbijdrage afgekocht naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van ontslag.

Had iemand op 1 januari 2006 al 20 dienstjaren of meer in een oud FLO-functie, dan heeft hij op dat moment al recht gekregen op een tegoed overeenkomend met 210% respectievelijk 140% op 59- respectievelijk 60-jarige leeftijd. De afkoop van deze rechten bij ontslag voor de 59- of 60-jarige leeftijd moet dan ook kunnen leiden tot een bedrag overeenkomend met 210% respectievelijk 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag op die leeftijd.

Had iemand op 1 januari 2006 echter minder dan 20 dienstjaren in een oud FLO-functie, dan is het daadwerkelijke aantal dienstjaren op het moment van ontslag bepalend voor het afkoopbedrag.

Heeft betrokkene op het moment van ontslag 10 dienstjaren in een oud FLO-functie, dan krijgt hij een afkoopbedrag dat in de jaren tot aan de leeftijd van 59 of 60 jaar volgens de uitgangspunten die zijn vastgesteld in het LOGA kan renderen tot 10/20 x 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag (respectievelijk 10/20 x 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag).

Lid 6

De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald. Loyalis moet dus door de werkgever geïnformeerd worden over het aanstaande ontslag van de medewerker.

Artikel 9e:11a Levensloopbijdrage bij regionalisering (T)

Op basis van het eerste of tweede lid van artikel 9e:11 hebben medewerkers recht op een afkoopbedrag als zij de bezwarende functie verlaten. Artikel 9e:11a regelt hierop een uitzondering voor medewerkers die ontslag krijgen uit de bezwarende functie wegens regionalisering (bijvoorbeeld door het vormen van veiligheidsregio’s). Zij hebben geen recht op afkoop van de levensloopbijdrage. Voorwaarde voor die uitzondering is dat de medewerkers ook bij de nieuwe werkgever recht hebben op FLO-overgangsrecht. Wanneer de nieuwe werkgever het FLO-overgangsrecht van toepassing verklaart, betekent regionalisering geen einde van het FLO-overgangsrecht. Dit houdt in dat ook bij de nieuwe werkgever recht bestaat op een levensloopbijdrage. Deze levensloopbijdragen dragen bij aan hetzelfde doel (zie hierna: Garantie) als de levensloopbijdragen die de gemeente verstrekte. Anders dan bij individuele gevallen van ontslag, gaat het bij regionalisering vaak om een groot aantal medewerkers dat ineens overgaat naar de nieuwe werkgever. Zou de gemeente verplicht tot afkoop moeten overgaan, dan zou die geconfronteerd worden met afkoopbedragen voor al deze medewerkers. De gemeente zou in een keer dus veel geld moeten uitkeren. Om dit te voorkomen hoeft de gemeente niet tot afkoop over te gaan. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van toekomstige levensloopbijdragen verdeeld worden.

Garantie Of de werkgever nu voor afkoop kiest of voor declaratiestructuur met de nieuwe werkgever, de medewerker behoudt bij het volgen van het LOGA-pad in beide gevallen de garantie dat hij bij het bereiken van 20 dienstjaren op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van zijn bezoldiging (zie artikel 9e:8 en 9e:9). Bij minder dan 20 dienstjaren geldt een garantie naar rato.

Artikel 9e:12 Afkoop bij voortzetting overgangsrecht (T)

In artikel 9b:1, tweede lid is bepaald dat het FLO-overgangsrecht wordt voortgezet, wanneer de ambtenaar uit de ene bezwarende oud FLO-functie overstapt naar de andere bezwarende oud FLO-functie. Ook in dat geval worden de rechten tot het moment van overstap afgekocht door de “oude werkgever”. De nieuwe werkgever betaalt dan weer de levensloopbijdrage, waarbij de hoogte door Loyalis bepaald wordt. Loyalis houdt er hierbij rekening mee dat de afkoop volgens het LOGA-pad gestort is. Dit betekent dat het afkoopbedrag van de “oude werkgever” dus ingelegd is in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance op het moment van uitbetaling door de werkgever en dat er geen tegoed is opgenomen.

Artikel 10 Wachtgeld (T)

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Artikel 10:1 Betrokkene (T)

begrip betrokkeneIn de CAR is het belanghebbende-begrip (de Algemene wet bestuursrecht noodzaakt tot de invoering van de term betrokkene) zodanig omschreven dat dit begrip erin voorziet dat alle gevallen waarbij wachtgeldaanspraken kunnen ontstaan nu in één artikel in het hoofdstuk wachtgeld bij elkaar s taan. Op grond van het bepaalde in het tweede lid heeft ook degene recht op wachtgeld die zelf ontslag gevraagd heeft, nadat schriftelijk aan betrokkene kenbaar is gemaakt dat het bestuursorgaan voornemens is ontslag te verlenen wegens reorganisatie danwe wegens arbeidsongeschiktheid.

Artikel 10:3 Diensttijd (T)

begrip diensttijdAls hoofdregel geldt dat diensttijd in de zin van het hoofdstuk wachtgeld de tijd is, doorgebracht in overheidsdienst, waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede de tijd waaraan ingevolge het bepaalde in de Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de pensioenwet (S ter t. 1994, 98) bovengenoemd ambtenaarschap niet is verbonden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om diensttijd doorgebracht als seizoenswerker of als deelnemer aan een werkgelegenheidsverruimende maatregel.

Er gelden uitzonderingen, waarvan enkele belangrijke nader worden aangeduid. In de eerste plaats telt de diensttijd die ligt voor een onderbreking van meer dan een jaar niet mee voor de berekening van de wachtgeldduur. Deze tijd doorgebracht in overheidsdienst, voorafgaand aan een onderbreking van langer dan een j aar, telt - op grond van het bepaalde in artikel 10:3, onderdeel a, wel mee bij de beoordeling of betrokkene een diensttijd heeft van ten minste tien jaar, dan wel voor het beoordelen of aanspraak bestaat op een bijzonder verlengd wachtgeld (leeftijd en diensttijd bedraagt meer dan 60). Diensttijd die reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van een recht op wachtgeld of een ontslaguitkering, telt in de regel niet nogmaals mee bij de vaststelling van wachtgeldaanspraken. Ook deze hoofdregel kent weer uitzonderingen. Deze diensttijd telt namelijk wel weer mee bij de beoordeling of betrokkene aan tien dienstjaren komt, dan wel of de som van leeftijd en diensttijd op de ontslagdatum meer bedraagt dan 60. Deze diensttijd telt ook nogmaals mee wanneer de betrekking waaruit ontslag volgde, werd aanvaard op het moment dat betrokkene wachtgelder was (in het kader van de bijzondere verlenging, artikel 10:8, derde lid). Tijd doorgebracht als wachtgelder wordt dan wel in mindering gebracht op de duur van een nieuw wachtgeld.

In relatie tot het begrip diensttijd wordt nog vermeld dat waardeoverdracht van pensioenopbouw bij een private werkgever naar de Stichting Pensioenfonds ABP niet leidt tot bij telling van diensttij d voor de opbouw van wachtgeldaanspraken. Het betreft hier tijd die uitsluitend meetelt voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen.

Artikel 10:4 Dienstbetrekking (T)

begrip dienstbetrekkingVoor de omschrijving van het begrip dienstbetrekking wordt aangesloten bij het begrip dienstbetrekking uit de WW. Door de verwijzing naar de artikelen 4, 5 en 6 van de WW wordt bereikt dat de reikwijdte van het begrip dienstbetrekking gelijk is aan die ingevolge de WW.

Artikel 10:6 Recht op wachtgeld (T)

Algemeen Sinds de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA) kent het wachtgeldregime de mogelijkheid van samenloop van een WAO-conforme uitkering (tot 1 januari 1996 een invaliditeitspensioen) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% en een wachtgeld. In een situatie van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is immers tevens sprake van werkloosheid, voorzover betrokken ambtenaar zijn restcapaciteit niet kan benutten. Hierdoor wordt de kring van rechthebbenden op een wachtgeld verruimd.

Lid 1

Het eerste lid bepaalt in welke gevallen geen recht op een wachtgeld bestaat. In onderdeel b wordt bepaald dat dit het geval is wanneer aanspraak bestaat op een WAO-conforme uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Betrokkene is in dat geval volledig arbeidsongeschikt en als gevolg daarvan niet in staat arbeid te verrichten. Onderdeel c bepaalt dat er geen recht bestaat op wachtgeld gedurende de periode dat aanspraak op suppletie geldend gemaakt kan worden (zie hoofdstuk 11a).

Lid 2

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid aanspraak op wachtgeld te maken ingeval op de ontslagdatum sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar waarvan de arbeidsongeschiktheid nadien op een lager percentage wordt vastgesteld. De hoogte en duur van dit alsnog toegekende wachtgeld worden vastgesteld, te rekenen vanaf de ontslagdatum. Het wachtgeld eindigt in beginsel op hetzelfde tijdstip als wanneer het zou eindigen indien het met ingang van de ontslagdatum zou zijn toegekend. Hierbij geldt echter een uitzondering.

Onderdeel aOnderdeel a van het tweede lid bepaalt dat de duur van het wachtgeld vanaf de datum van de afschatting wordt berekend op basis van de WW-bodembepalingen (artikel 10:7). Ter bepaling van het arbeidsverleden dient daarbij voor de toepassing van artikel 10:7, vierde lid, onderdeel a, tevens te worden begrepen een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Daarmee wordt bereikt dat ingeval van afschatting de ambtenaar qua hoogte en duur niet minder uitkering ontvangt dan een verzekerde in de zin van de WW.

Onderdeel bOnderdeel b van het tweede lid bepaalt dat voor de berekening van de duur van het wachtgeld vanaf de datum van afschatting op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd de datum op grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan het uitgangspunt blijft. Artikel 10:8 wordt dus in die zin toegepast dat hierbij wordt uitgegaan van de oorspronkelijke ontslagdatum. De duur van het wachtgeld vanaf de datum van afschatting wordt uiteindelijk vastgesteld volgens de berekeningswijze die de langste duur oplevert.

Lid 3

Het derde lid bepaalt dat na afloop van de suppletie nog aanspraak op wachtgeld gemaakt kan worden. Dit is uitsluitend het geval indien de duur van het wachtgeld meer bedraagt dan de periode van 5,5 jaar (2 x 33 maanden) suppletie. Een dergelijke wachtgeldduur kan alleen worden vastgesteld op basis van de omvang van de diensttijd. Dit wachtgeld begint op de eerste dag nadat de aanspraak op suppletie is geëindigd en duurt tot het moment waarop het zou eindigen indien het met ingang van de ontslagdatum zou zijn toegekend. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld op zodanige wijze dat gerekend wordt vanaf de oorspronkelijke ontslagdatum.

Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld (T)

De basisduur van het wachtgeld bedraagt 6 maanden. Degenen die in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag gedurende ten minste 3 jaar in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam zijn geweest, komen in aanmerking voor een verlengd wachtgeld. Het gaat hier om de zogenaamde "arbeidsverleden-eis", een eis uit de op dit punt inmiddels gewijzigde WW. (Ingevolge de WW dient betrokkene sinds 1 maart 1995 gedurende een periode van 5 jaar ten minste 4 jaar gewerkt te hebben om voor een verlengde uitkering - met een duur die meer dan zes maanden bedraagt - in aanmerking te komen. Voor het recht op een WW-uitkering is het in de eerste plaats noodzakelijk dat betrokkene, voorafgaand aan de ontslagdatum, in een periode van 39 weken ten minste gedurende 26 weken werkzaam is geweest). Met het oog op 1 januari 1998, de datum waarop de WW beoogd wordt integraal van toepassing te zijn op overheidspersoneel, is ervoor gekozen deze verzwaarde eis nog niet in ambtelijke regelingen op te nemen). Een uitzondering geldt voor degenen die onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag een uitkering genieten op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Zij komen, zonder dat zij aan de "arbeidsverleden-eis" behoeven te voldoen, voor een verlengd wachtgeld in aanmerking. De duur van het verlengde wachtgeld is afhankelijk van de omvang van het arbeidsverleden, dat bestaat uit een feitelijk en een fictief deel.

Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld (T)

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat de wachtgeldduur berekend wordt op twee wijzen, op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd en op basis van de omvang van het arbeidsverleden. De wachtgeldduur wordt uiteindelijk vastgesteld op basis van de berekeningswijze die de langste duur oplevert. Bij de vergelijking blijft de duur van het vervolgwachtgeld buiten beschouwing. Dit volgt uit de formulering van het eerste lid, waarbij uitsluitend wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 10:7. De verlenging van het wachtgeld op basis van de som van leeftijd en diensttijd (de bijzondere verlenging van het wachtgeld) telt wel mee bij de vergelijking.

De wachtgeldduur op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd wordt uitgedrukt in een percentage van de ambtelijke diensttijd. Hoe hoger de leeftijd op de ontslagdatum, des te hoger het percentage waarin de diensttijd wordt uitgedrukt in de duur van het wachtgeld. Het percentage van de diensttijd is minimaal 18 bij een leeftijd van 20 jaar. Daarna neemt het met 1,5% per jaar toe tot maximaal 78%.

Lid 3

Het derde lid bepaalt op welke wij ze de diensttijd die bij een eerder toegekend wachtgeld of toegekende uitkering in aanmerking is genomen, nogmaals meetelt voor de berekening van een wachtgeldduur. Diensttijd wordt uitsluitend nogmaals in aanmerking genomen bij de vaststelling van een wachtgeldduur, ingeval betrokkene de dienstbetrekking waarui t ontslag volgde aanvaardde terwijl aanspraak op een wachtgeld bestond. Daarbij geldt als vereiste dat beide wachtgelden moeten zijn toegekend op basis van een wachtgeldduur, berekend op basis van de omvang van de diensttijd.

Lid 4

Het vierde lid bepaalt dat, wanneer op de ontslagdatum de som van leeftijd en diensttijd 60 of meer bedraagt en een diensttijd van ten minste tien jaar is doorgebracht, de duur van het wachtgeld wordt verlengd tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze fase van bijzondere verlenging gaat in na afloop van de wachtgeldduur, vastgesteld op grond van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld (T)

Lid 2

Na afloop van het verlengde wachtgeld, als bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, bestaat aanspraak op een vervolgwachtgeld. Wanneer de ontslagen ambtenaar voldoet aan de arbeidsverleden-eis, maar vanwege de leeftijd op de ontslagdatum geen aanspraak heeft op een verlengd wachtgeld, bestaat na afloop van de basisduur van zes maanden aanspraak op een vervolgwachtgeld. Deze situatie is geregeld in het tweede lid, onderdeel b, waarbij het arbeidsverleden minder dan vijf jaar dient te omvatten. Een dergelijke situatie zal zich zelden voordoen, namelijk alleen in die gevallen waarbij de wachtgelder op de ontslagdatum jonger is dan 23 jaar.

Lid 5 en 6

Het vijfde en zesde lid regelen de situatie waarbij sprake is van recht op een vervolgwachtgeld met een kortere duur dan een jaar, respectievelijk 3,5 j aar. Deze situatie kan zich voordoen wanneer de wachtgeldduur wordt vastgesteld op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd en het verschil tussen deze duurberekening en die op basis van de omvang van het arbeidsverleden minder bedraagt dan een jaar. In dat geval ontstaat aanspraak op een vervolgwachtgeld met een duur die korter is dan de gebruikelijke duur. Uiteindelijk betekent dit dat het wachtgeld van degene die aanspraak heeft op een wachtgeld op basis van de omvang van de diensttijd met inbegrip van een stukje vervolgwachtgeld, op hetzelfde tijdstip eindigt als wanneer het wachtgeld met inbegrip van het vervolgwachtgeld, geëindigd zou zijn, wanneer het zou zijn toegekend op basis van de omvang van het arbeidsverleden. Het volgende voorbeeld dient als toelichting.

Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld (T)

Per 1 januari 1995 zijn de wachtgeldpercentages (90, 80 en 70%) met 3 procentpunten verlaagd. Omdat ingevolge het bepaalde in de "Procentenwet" (wet van 20 december 1984, Stb. 1984, 657) de uitkeringshoogten met 3 procentpunten worden verhoogd, betekent het dat de hoogte van het wachtgeld 90%, 80% en 70% bedraagt (respectievelijk 87%, 77% en 67% vermeerderd met 3%) gehandhaafd blijft. Bij een mogelijk intrekken van de Procentenwet - van een concreet beleidsvoornemen is momenteel nog geen sprake - zullen de percentages met hetzelfde aantal procentpunten verhoogd worden. Het bedrag aan wachtgeld bedraagt ten minste het bedrag aan opgebouwd ouderdomspensioen dat op de ontslagdatum is opgebouwd. Tijdens de bijzondere verlenging (op basis van artikel 10:8, vierde lid) bedraagt het wachtgeld het eerste jaar van deze verlenging ten minste 40% van de bezoldiging, en vervolgens het bedrag aan opgebouwd ouderdomspensioen.

Noot: per 28-2-2001 (tot volgende artikelversie) veranderd de toelichting:In de toelichting bij artikel 10:10 komt de tekst vanaf 'Het bedrag aan wachtgeld' te luiden: Het bedrag aan wachtgeld bedraagt ten minste het bedrag aan ouderdomspensioen dat op de ontslagdatum is opgebouwd. Tijdens de bijzondere verlenging (op basis van artikel 10:8, vierde lid) bedraagt het wachtgeld het eerste jaar van deze verlenging ten minste 40% van de bezoldiging, en vervolgens het bedrag aan ouderdomspensioen wanneer dat lager is dan 40%. De gewezen ambtenaar die bijvoorbeeld 20 pensioenjaren heeft, ontvangt gedurende het eerste jaar van de verlenging 40% van zijn bezoldiging en daarna 35% van zijn bezoldiging (20 maal 1,7594).

Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld (T)

Het bedrag van het vervolgwachtgeld bedraagt het minimumloon, behalve in die gevallen waarbij het minimumloon meer zou bedragen dan 70% van de bezoldiging Deze laatste toevoeging voorkomt dat bijvoorbeeld degene die uit een deeltijdbetrekking is ontslagen, gedurende de fase van het vervolgwachtgeld met een inkomensvooruitgang geconfronteerd zou worden. In dat geval kan het minimumloon meer bedragen dan 70% van de bezoldiging en wordt het vervolgwachtgeld vastgesteld op evengenoemd percentage. Het bedrag aan minimumloon wordt niet aangevuld met 3% op grond van de Procentenwet. Dit geldt ook ingeval het vervolgwachtgeld 70% van de bezoldiging bedraagt.

Artikel 10:12 Verplichtingen (T)

In het kader van privatiseringen van onderdelen van de gemeentelijke organisatie levert de leeftijd van 55 jaar, die als maximum geldt voor de verplichting passende werkzaamheden te aanvaarden, nog wel eens onduidelijkheden op. Degenen van 55 jaar en ouder wiens ambtelijke betrekking wordt omgezet in een private betrekking, zijn op grond van deze bepaling namelijk niet verplicht deze betrekking te aanvaarden. Een vergelijkbaar regime is overigens in de private sector zeer gebruikelijk. Dit in de vorm van regelingen die erin voorzien dat werkloze werknemers die een bepaalde leeftijd hebben bereikt, niet gehouden zijn passende arbeid te aanvaarden.

Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte (T)

Ook de zieke ambtenaar die in het genot is van een wachtgeld, moet voldoen aan verplichtingen die voor de actieve zieke ambtenaar gelden. Immers, ook de zieke wachtgelder komt in aanmerking voor geneeskundige begeleiding Daarbij komt dat vastgesteld moet worden of en wanneer recht op een WAOconforme uitkering ontstaat. Het eerste lid bepaalt dat de wachtgelder die ziek is en daardoor geen werkzaamheden kan verrichten en de wachtgelder die weer beter is als gevolg waarvan betrokkene weer werkzaam kan zijn, verplicht is burgemeester en wethouders daarvan op de hoogte te stellen. In de praktijk zal het de afdeling zijn die de wachtgelden uitvoert (doorgaans de afdeling P&O), die in dat geval geïnformeerd dient te worden. Bij het vaststellen van nadere voorschriften met betrekking tot de geneeskundige begeleiding bij ziekte kan worden aangesloten bij de bepalingen van hoofdstuk 7 van de UWO (voorzover de gemeente daarbij is aangesloten). Het derde lid regelt de verplichting van een wachtgelder om een WAO-conforme uitkering aan te vragen. In het vierde en vijfde lid zijn sancties opgenomen, ingeval de wachtgelder verwijtbaar verzuimt een WAO-conforme uitkering aan te vragen.

Noot: per 1-11-2004 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd: De woorden "burgemeester en wethouders" worden vervangen door: het college.

Artikel 10:16 Vermindering (T)

Algemeen Bij de wijze van verrekening van neveninkomsten wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het oorspronkelijke niveau van de bezoldiging behouden blijft. Immers, de wachtgelder mag bijverdienen zonder dat er gekort wordt op het wachtgeld, voorzover het gezamenlijke bedrag aan wachtgeld en neveninkomsten de oorspronkelijke bezoldiging niet teboven gaat. Het wachtgeld wordt dus niet opgeschort ingeval er wordt bijverdiend, de einddatum van het wachtgeld blijft ongewijzigd. Inkomsten wegens arbeid, bijvoorbeeld een loondervingsuitkering, worden op dezelfde wijze verrekend. Dit is van belang voor een gemeente die een wachtgeld uitbetaalt aan een gewezen werknemer, die elders weer gaat werken. De inkomsten uit arbeid, alsmede de uitkering die daar mogelijk uit voorkomt, worden verrekend op bovengenoemde wijze. Hoofdregel is dat neveninkomsten, die reeds werden genoten op de dag voorafgaand aan de ontslagdatum, buiten verrekening blijven.

Lid 1

Artikel 10:15, eerste lid, laatste volzin, bepaalt dat voor de verrekening van neveninkomsten wordt uitgegaan van het bedrag aan wachtgeld, waarbij de vermindering van het wachtgeld als gevolg van het feit dat de wachtgelder gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard, buiten beschouwing blijft. Indien zou worden uitgegaan van het verminderde bedrag aan wachtgeld, zou dit er immers toe leiden dat het "vrije" bedrag (het bedrag dat kan worden bijverdiend zonder dat een korting op het wachtgeld plaatsvindt) hoger wordt. Het totale bedrag aan wachtgeld, neveninkomsten en arbeidsongeschiktheidsuitkering zou hierdoor het bedrag van de laatstgenoten bezoldiging te boven gaan.

Lid 2

Het bepaalde in het tweede lid heeft betrekking op een uitkeringssituatie die zich zelden zal voordoen. Het gaat hierbij om de wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een nieuwe betrekking heeft aanvaard, waaruit hij arbeidsongeschikt wordt. Als gevolg hiervan wordt betrokkene ontslagen. Er ontstaat aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering eventueel aangevuld met een tweede ambtelijke uitkering. De wachtgelder in deze situatie gaat vervolgens bijverdienen. In een dergelijke situatie zal betrokkene, die arbeidsongeschikt is verklaard voor de betrekking die vervuld werd als wachtgelder in de regel namelijk eveneens arbeidsongeschikt zijn voor de oorspronkelijke betrekking waarin rnen werkzaam was. Uitgangspunt bij de verrekening van neveninkomsten in deze situatie is dat deze inkomsten eerst in de wachtgeldsfeer gevolgen hebben, waarbij het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging de bovengrens blijft. Wanneer de som van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld, de arbeidsongeschiktheidsuitkering al dan niet aangevuld met een tweede ontslaguitkering en de neveninkomsten meer bedraagt dan de oorspronkelijk genoten bezoldiging (uit de functie waaruit het eerste wachtgeld werd toegekend), wordt eerst het oorspronkelijk toegekende wachtgeld verminderd met het overschrijdende bedrag. Indien na deze vermindering nog een bedrag aan overschrijding overblijft, wordt de eventueel toegekende (tweede) ontslaguitkering verminderd met het bedrag aan overschrijding.

In het kader van dit artikel wordt tot slot kort ingegaan op de wijze van verrekenen van neveninkomsten in een situatie waarbij sprake is van samenloop van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een wachtgeld. In dat geval dienen twee verschillende regimes van anti-cumulatie (die ingevolge het pensioenreglement en die ingevolge de hoofdstukken wachtgeld en uitkering) op elkaar aan te sluiten. Neveninkomsten worden eerst in de wachtgeldsfeer verrekend, en nadien in de sfeer van de arbeidsongeschiktheidsregeling. Dit betekent dat neveninkomsten op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering worden gebracht, ingeval de neveninkomsten een zodanig bedrag vormen dat het wachtgeld volledig wordt weggekort. Het pensioenreglement bepaalt dat inkomsten uit of in verband met arbeid in mindering worden gebracht op het invaliditeitspensioen, voorzover de som van invaliditeitspensioen, arbeidsongeschiktheidsuitkering en neveninkomsten meer bedraagt dat de berekeningsgrondslag.

Artikel 10:17 Verlenging (T)

Dit artikel bepaalt dat de duur van een dienstbetrekking wordt toegevoegd aan de toegekende wachtgeldduur, indien de wachtgelder binnen drie maanden na het ontslag een soortgelijke betrekking gaat vervullen bij de gemeente die het wachtgeld betaalt. Het wachtgeld wordt niet opgeschort, maar verlengd. Tijdens het vervullen van de nieuwe betrekking, loopt het wachtgeld dus gewoon door en worden de inkomsten verrekend.

VoorbeeldTwee maanden na een reorganisatie-ontslag krijgt betrokkene gedurende zes maanden een vergelijkbare betrekking aangeboden als die waaruit ontslag volgde. De duur van het dienstverband van zes maanden wordt toegevoegd aan de totaal toegekende wachtgeldduur van bijvoorbeeld drie jaar. De ratio van dit artikel is hierin gelegen dat de werkgever "gestraft" wordt met relatief zware wachtgeldlasten, indien de werkgever korte tijd na een gegeven ontslag met recht op wachtgeld betrokkene soortgelijke werkzaamheden kan aanbieden, als die waaruit het ontslag werd verleend. In dat geval doet zich de vraag voor of het ontslag op dat moment strikt noodzakelijk was.

Artikel 10:18 Opschorting (T)

In de situatie waarbij ziekte optreedt binnen een maand na de ontslagdatum - waardoor ingevolge artikel 7:6, eerste lid, zoals dat luidde op 1 januari 2003 aanspraak ontstaat op doorbetaling van de bezoldiging - wordt de uitvoering van dit hoofdstuk opgeschort. Dit betekent dat het recht op wachtgeld ingaat per de datum dat de ontslagen ambtenaar weer arbeidsgeschikt is.

Artikel 10:19 Samenloop (T)

AlgemeenDit artikel regelt de samenloop van een wachtgeld en een uitkering op grond van de WAO, dan wel een WAO-conforme uitkering al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. Wanneer een ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard, wordt het geldende bedrag aan wachtgeld verminderd met een percentage, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze vermindering wordt toegepast met ingang van de ontslagdatum indien per die datum aanspraak ontstaat op zowel een uitkering op grond van de WAO, een WAO-conforme uitkering al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. De vermindering kan ook plaatsvinden vanaf een latere datum, namelijk het moment waarop gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid optreedt. Door deze vermindering resteert een bedrag aan wachtgeld dat afhankelijk is van de mate waarin betrokkene in staat wordt geacht inkomsten te verwerven. Het resterend bedrag aan wachtgeld wordt hierdoor evenredig aan de mate van werkloosheid. Tevens wordt in dit artikel bepaald dat het totale bedrag aan uitkering op grond van de WAO, dan wel het totale bedrag aan WAO-conforme uitkering, al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld nooit meer kan bedragen dan het volledige bedrag aan wachtgeld dat ontvangen zou zijn, wanneer geen uitkering zou zijn toegekend. Als dat wel het geval is (bijvoorbeeld bij een hoog bedrag aan inverdiend pensioen), wordt het overschrij dende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht. Het hanteren van de bovengrens van het volledige wachtgeld leidt ertoe dat al degenen aan wie een wachtgeld is toegekend gelijk behandeld worden. De inkomenspositie van de ontslagen ambtenaar met aanspraak op wachtgeld is hierdoor gelijk aan de positie van degene aan wie naast een wachtgeld tevens een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is toegekend. Anderzijds voorkomt deze bovengrens dat ingeval aan wachtgelders een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend, er een onbedoelde inkomensstijging plaats vindt.

Lid 2 en 3

In het nieuwe tweede en derde lid is het element verwijtbaarheid ingebracht, in de situatie waarbij geen arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt aangevraagd of wanneer de uitkering niet volledig tot uitbetaling komt.

Artikel 10:21 Afkoop (T)

Het College van B&W kunnen een verzoek van betrokkene het wachtgeld af te kopen, honoreren. Over de hoogte van de afkoopsom dient te worden onderhandeld. Indien wordt overwogen een verzoek inzake afkoop van wachtgeld te honoreren, is het raadzaam vooraf de gemeenteraad hierover te raadplegen. De raad moet immers een krediet beschikbaar stellen.

Noot: per 1-11-2004 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd:De woorden "Het college van b. en w. kunnen" worden vervangen door: Het college kan.

Artikel 10:22 Verval van wachtgeld (T)

Lid 2

* In het tweede lid wordt bepaald dat het wachtgeld vervalt voor het deel waarmee het tezamen met de neveninkomsten die verdiend zouden kumen worden, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan. Een rekenvoorbeeld moge dit verduidelijken. Betrokkene wordt ontslagen uit een betrekking waarin € 2.000,- werd verdiend. Het wachtgeld bedraagt (70% van € 2.000,-) € 1.400,-. Betrokkene weigert een betrekking te aanvaarden waarin € 1.500,- verdiend zou kunnen worden. Bij het aanvaarden van deze betrekking zou het wachtgeld gekort worden met € 900,- (€ 1.400,- + € 1.500,- = € 2.900,- ) de bezoldig wordt met € 900,- overschreden), met dit bedrag wordt het wachtgeld verminderd.

Artikel 10:23 Verval van wachtgeld (T)

Lid 2

Het tweede lid regelt de situatie waarbij het wachtgeld eindigt vanwege het feit dat de wachtgelder voor 80% of meer arbeidsongeschiktheid wordt verklaard. In dat geval is geen sprake van werkloosheid. De verwijzing naar het tweede lid van artikel 10:6 slaat op de gevallen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid, die aanvankelijk op 80% of meer werd vastgesteld, nadien op een lager percentage wordt vastgesteld. In dat geval herleeft het reeds toegekende recht op wachtgeld. Indien zich een situatie voordoet van een ontslag uit een dienstbetrekking als wachtgelder bekleed, waarbij sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid naar een geringer percentage dan 80%, voorziet artikel 10:19 daarin. Wanneer in een dergelijke situatie neveninkomsten worden verdiend, is artikel 10:15, tweede lid, van toepassing.

Artikel 10:25 Overgangsbepalingen (T)

Per 1 augustus 1991 is de zogenaamde WW-bodem ingevoerd in ambtelijke ontslaguitkeringsregelingen. Dit betekent dat de duur van een ambtelijke ontslaguitkering ten minste de duur bedraagt die zou zijn toegekend wanneer de Werkloosheidswet van toepassing zou zijn geweest. De invoering van de WW-bodem ging gepaard met een overgangsregime dat erin voorzag dat van alle lopende wachtgelden op 31 juli 1991 de duur is herberekend.

Artikel 10:26 Overgangsbepalingen (T)

Het overgangsrecht als gevolg van de invoering van de WW-bodem voorziet in een overgangsuitkering voor een bepaalde categorie wachtgelders. Het gaat hierbij om degenen waarvan de duur van het wachtgeld afloopt in de periode 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995. In aansluiting hebben zij recht op een overgangsuitkering. De hoogte van deze uitkering bedraagt het minimumloon. Dit bedrag kan echter nooit meer bedragen dan 70% van de bezoldiging. De duur bedraagt een jaar. In alle gevallen eindigt de overgangsuitkering op 31 december 1995.

Artikel 10:27 Overgangsbepalingen (T)

Per 1 januari 1995 zijn de wachtgeldhoogten met 3 procentpunten verlaagd. In dit artikel wordt bepaald dat deze verlaging niet wordt toegepast ten aanzien van de wachtgelden die voor 1 januari 1995 zijn toegekend.

Artikel 10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (T)

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Artikel 10a:1 Algemene bepalingen (T)

Lid 1

De bovenwettelijke uitkering kan bestaan uit een aanvullende uitkering, die tegelijk met de uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) wordt uitgekeerd en een aansluitende uitkering, die na afloop van de uitkering op basis van de WW tot uitkering komt. Artikel 16 van de WW spreekt over een situatie waarin sprake is van het verlies van vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren. Ook moet er sprake zijn van beschikbaarheid om arbeid te verrichten. Het cruciale begrip is hier dus 'verlies van arbeidsuren', terwijl in de wachtgeld- en uitkeringsregeling het begrip 'ontslag' essentieel was. Dit verschil komt heel duidelijk naar voren in de situatie dat een tijdelijke uitbreiding van het aantal arbeidsuren weer ongedaan wordt gemaakt. In de systematiek van de wachtgeld- en uitkeringsregeling kon dit niet tot een recht op uitkering leiden, omdat niet aan het vereiste van een ontslag wordt voldaan. In de systematiek van de WW kan er wel sprake zijn van een recht op een uitkering, omdat er sprake is van verlies van arbeidsuren. In tegenstelling tot de WW kent de bovenwettelijke regeling geen maximum dagloon. Overigens hebben zaken als het deelnemen aan een spaarloonregeling of aan een PC-privéproject invloed op de hoogte van het dagloon. De verlaging hiervan werkt dus door in de hoogte van zowel de wettelijke als de bovenwettelijke uitkering.

De Coördinatiewet Sociale Verzekering kent een maximum dagloon. Dit maximum is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van deze wet. Voor de toepassing van de bovenwettelijke regeling bij werkloosheid is dit maximum niet van toepassing. Dit betekent dat de berekeningsgrondslag niet wordt afgetopt. Een eventueel hoger inkomen wordt toch meegerekend voor de bovenwettelijke uitkering.

De aansluiting bij de dagloonbepalingen van de WW (artikelen 44 tot en met 46 WW) betekent tevens, dat de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, ondenvijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) niet van toepassing is op de bovenwettelijke regeling bij werkloosheid.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 10a niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming, de vakantiekracht en de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie (T)

Lid 1

In de artikelen 15 tot en met 21 van de WW zijn de voorwaarden opgenomen, waaraan voldaan moet worden voordat er sprake is van een recht op een loongerelateerde W Wuitkering. Wil men in aanmerking komen voor een (bovenwettelijke) aanvullende uitkering, dan moet men in ieder geval voldoen aan de vereisten voor deze loongerelateerde WW-uitkering. Wanneer er geen recht is op een loongerelateerde uitkering, is er (dus) geen recht op een aanvullende uitkering. In de artikelen 15 tot en met 21 van de WW gaat het om zaken als:

  • -

    het verlies van arbeidsuren, en;

  • -

    een referte-eis van het gewerkt hebben in 26 weken in de 39 weken voorafgaande aan het ontslag en in vier jaar in de vijfjaar voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen.

Ook is vastgelegd dat er in bepaalde situaties geen sprake is van een recht op WW. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om gevallen waarin de betrokkene:

  • -

    recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW);

  • -

    volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO;

  • -

    rechtens van zijn vrijheid is beroofd;

  • -

    de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Naast het feit dat de WW een aantal voorwaarden kent, waaraan voldaan moet worden voordat er sprake is van een recht op WW, leidt ook niet elke ontslaggrond in de CAR/UWO tot een recht op een aanvullende uitkering. De relevante ontslaggronden worden expliciet genoemd.

Het kan voorkomen dat iemand gelijktijdig uit twee betrekkingen werkloos wordt. Het recht op WW-uitkering zal dan worden beoordeeld naar de totale omvang van de werkloosheid. Het recht op een aanvullende uitkering bestaat (echter) alleen voor de omvang van de werkloosheid die is ontstaan uit een dienstbetrekking bij de gemeente. Dus alleen aan een WW-recht voortkomend uit een arbeidsurenverlies als betrokkene in de zin van deze regeling kan een aanspraak op een aanvullende uitkering gekoppeld zijn.

Voorbeeld iemand werkt zowel bij een gemeente (20 uur) als bij een andere werkgever (16 uur). Wanneer hij uit beide betrekkingen wordt ontslagen, wordt de aanvullende uitkering gerelateerd aan de 20 uur waarvoor er ontslag bij de gemeente wordt gegeven. De 16 uur bij de andere werkgever blijven voor het recht op aanvullende uitkering buiten beeld.

Nu in artikel 8:12 ook het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is opgenomen, is vastgelegd dat ook ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd recht kan geven op een aanvullende uitkering. Verder is, nu in artikel 8:12 ook de beëindiging van een tijdelijke urenuitbreiding is opgenomen, vastgelegd dat beëindiging van een tijdelijke urenuitbreiding recht kan geven op een aanvullende uitkering.

Lid 2

Hier wordt geregeld dat de aanvullende uitkering niet tot uitkering komt in de situatie dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een suppletie krachtens hoofdstuk 11a van de CAR. De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknerners die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij de sector Gemeenten op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

Lid 3

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, heeft, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft op een WW-uitkering, recht op een aanvullende uitkering. Het recht op een aanvullende uitkering heeft betrekking op de gehele duur van de WW-uitkering. In artikel 10a:5, llid 4, is bepaald dat voor de berekening van de hoogte van de aanvullende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 10a:5, lid 4 en 10a:16, lid 3.

Het recht op de bovenwettelijke uitkering ingevolge dit hoofdstuk is ook van toepassing op medewerkers die wegens volledige arbeidsongeschiktheid zijn ontslagen voor 2001. Dit vloeit voort uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2005. De Raad heeft in deze uitspraak bepaald dat een gewezen overheidswerknemer die ontslagen was voor 2001 en in 2003 was afgeschat, recht op een WW-uitkering heeft en niet op een wachtgelduitkering. De uitspraak heeft geen terugwerkende kracht; dit betekent dat medewerkers die vanwege arbeidsongeschiktheid zijn ontslagen voor 2001 en die na de datum van de afspraak zijn afgeschat op hun WAO-uitkering (gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer) recht hebben op een WW-uitkering en daarmee een bovenwettelijke uitkering.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag (T)

Voor de vaststelling van de hoogte van de aanvullende uitkering geldt dat de berekeningssysternatiek van het dagloon WW wordt gevolgd, echter zonder dat de maximum dagloongrens wordt toegepast. Er zijn verschillen tussen de grondslag 'bezoldiging' en de grondslag 'dagloon'. Zoals al bij de toelichting op artikel 10a:1 werd aangeduid, is het spaarloon hiervan een duidelijk voorbeeld.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag (T)

Lid 2

Gedurende de eerste 15 maanden van de periode dat er recht op een bovenwettelijke uitkering bestaat, is de berekeningsgrondslag van deze uitkering hoger dan die van de loongerelateerde uitkering in de WW. Artikel 47 van de WW stelt dat de hoogte van de loongerelateerde uitkering 70% van het (gemaximeerde) dagloon bedraagt, terwijl de aanvullende uitkering uitgaat van 80% van het (ongemaximeerde) dagloon. Na 15 maanden zijn de percentages in de WW en in de regeling voor de aanvullende uitkering gelijk, namelijk 70%. Veelal zal dit betekenen dat er geen aanvullende uitkering tot uitbetaling zal komen. Omdat er bij de berekening van de aanvullende uitkering echter wordt uitgegaan van het mgernauimeerde dagloon, kan er een verschil optreden.

Lid 3

Het recht op een loongerelateerde WW-uitkering kan op een aantal gronden eindigen. Zie artikel 20 WW. Veelal zal het recht eindigen omdat er geen sprake meer is van werkloosheid. Op het moment dat er weer sprake is van werkloosheid, zonder dat er nieuwe WW-rechten zijn opgebouwd, herleeft het recht op uitkering op grond van artikel 21 WW. Op het moment dat er sprake is van een dergelijke herleving van het recht op WW na een gehele eindiging, eindigt het recht op WW zoveel later (dan in de oorspronkelijke berekening) als de periode heeft geduurd dat de uitkering beëindigd is geweest. Het gaat hier om een verlenging van de WW-uitkering op basis van artikel 43 of 50 WW

Deze verlenging heeft echter geen invloed op de periode van 15 maanden dat er recht bestaat op een uitkering van in totaal 80% van het ongemaximeerde dagloon.

Voorbeeld er vindt ontslag plaats per 1 januari 2005. Het recht op de loongerelateerde uitkering krachtens de WW eindigt op 1 januari 2007. Per 1 maart 2005 wordt de werkloosheid gedurende drie maanden geheel beëindigd. In dit geval eindigt het recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 80% van het ongemaximeerde dagloon, ondanks de verlenging van de uitkering, op 1 april 2006. Uiteraard eindigt de WW-uitkering (en daarmee de bovenwettelijke aanvullende uitkering tot 70%) wel drie maanden later, dus op 1 maart 2007. Zie ook de toelichting op de artikelen 10a:7 en 10a:8.

Lid 4

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeids-ongeschiktheidspercentage van 80% of meer, heeft, nadat de mate van arbeids-ongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft op een WW-uitkering, recht op een aanvullende uitkering gedurende de WW-uitkering.

Voor de hoogte van de aanvullende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Is het ontslag wegens arbeidsongeschiktheid minder dan 15 maanden geleden, heeft betrokkene gedurende een periode tot 15 maanden na ontslag recht op een aanvullende uitkering tot 80% van het ongemaximeerde dagloon. Hierna heeft betrokkene recht op een aansluitende uitkering tot 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken.Een medewerker is op 1 januari 2002 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Op 1 januari 2004 wordt betrokkene afgeschat. Betrokkene heeft na afschatting 3 jaar recht op een WW-uitkering. Gedurende de WW heeft betrokkene recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon omdat het ontslag langer dan 15 maanden geleden heeft plaatsgevonden. Zie ook de voorbeelden die zijn opgenomen bij de toelichting op artikel 10a:16, lid 3.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden (T)

Algemeen In verband met de afschaffing vervolguitkering WW per 11 augustus 2003 is op 7 juli 2004 in het LOGA een akkoord bereikt over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerkt in de bovenwettelijke werkloosheidsregeling (LOGA-brief van 21 juli 2004, Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19). Een van de afspraken is dat mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 ontslagen zijn een uitkering krijgen alsof de vervolguitkering niet is afgeschaft. Dit betekent dat het vervallen van zowel de vervolguitkering als de aanvulling daarop gecompenseerd worden. Artikel 10a:5a voorziet hierin, voor zover het gaat om de aanvullende uitkering. Artikel 10a:16a voorziet hierin voor zover het gaat om de aansluitende uitkering.

Alle mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen vallen dus onder artikel artikel 10a:5.

Om het onderscheid met de aanvullende uitkering van artikel 10a:5 te houden, wordt deze overgangsuitkering de verlengde uitkering genoemd.

Lid 1 en 2

De oude vervolguitkering op grond van de WW had een vaste duur van twee jaar voor diegenen die op de dag van ontslag jonger waren dan 57,5 en van 3,5 jaar voor diegenen die op de dag van ontslag ouder waren dan 57,5.

Lid 3

Het derde lid regelt de hoogte van de verlengde uitkering. Dit is nodig, omdat een WW-uitkering korter kan zijn dan 15 maanden. De verlengde uitkering moet vervolgens nog wel tot 15 maanden na de eerste werkloosheidsdag recht geven op een uitkering ter hoogte van 80% van de berekeningsgrondslag, zoals deze in artikel 10a:3 is gedefinieerd.

Lid 4

In het vierde lid is aangegeven dat alle overige bepalingen van hoofdstuk 10a van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover toepasbaar. "Voor zover toepasbaar", omdat de bepalingen van de aansluitende uitkering uiteraard niet van toepassing zijn. Door te verwijzen naar heel hoofdstuk 10a wordt echter voorkomen dat bij wijziging van artikelen enkele artikelen onbedoeld buiten benoeming blijven.

Lid 5

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter afzijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130 h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het vijfde lid van artikel 10a:5a bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de verlengde uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is (T)

Bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Werkloosheidswet waarin de vervolguitkering is afgeschaft, is door het Kabinet - vanwege de snelheid van invoering - overeengekomen dat er een overgangsrecht is voor onder meer diegenen van wie het ontslag al voor 11 augustus 2003 was aangezegd. Voor deze groep mensen is in artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet bepaald dat de oude bepalingen van de WW blijven gelden en dat zij dus op grond van de oude bepalingen van de WW een vervolguitkering ontvangen. Als dit aan de orde is, bestaat gedurende die vervolguitkering op grond van de bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, ook recht op een aanvullende uitkering. Artikel 10a:5b voorziet hierin. Op deze groep is artikel 10a:5a dus niet van toepassing.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering (T)

Wanneer het recht op WW geheel of gedeeltelijk eindigt, betekent dit dat ook het recht op een aanvullende uitkering geheel of gedeeltelijk eindigt. Voor de toepassing van deze bepaling is met name artikel 20 van de WW van belang. Hierin zijn gronden voor beëindiging van het recht op een WW-uitkering opgenomen. Het gaat hierbij om zaken als het niet meer werkloos zijn, het verstrijken van de uitkeringsduur en het in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de ZW.

Het van toepassing verklaren van de bepalingen van de WW betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering impliceert dat achterliggende regels en systematiek (zoals Lisv-beleid en jurisprudentie) ook worden gevolgd. Let wel: oud recht op aanvullende uitkering kan niet meer herleven, indien de betrokkene als werknemer nieuwe werkzaamheden ter hand neemt en daarmee een nieuw recht op WW opbouwt voor hetzelfde aantal uren als waarop het recht op aanvullende uitkering gebaseerd was. Dit zou reïntegratiebelemmerend zou kunnen werken. Hierin is voorzien door artikel 10a:32 de reïntegratiepremie.  

Noot: per 1-10-2004 (tot de volgende artikelversie) veranderd de toelichting:Het woord "Lisv-beleid" wordt vervangen door: UWV-beleid.

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering (T)

Ook bij deze bepaling is er een duidelijk verband tussen het recht op een WW-uitkering en het recht op een aanvullende uitkering. Hierbij is artikel 21 van de WW van belang. Indien na gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht, bijvoorbeeld door kortdurende arbeid of ziekte, na afloop van die arbeid of ziekte geen nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan, herleeft het recht op de oude WW-uitkering en de aanvullende uitkering. Herleving houdt in, dat de hoogte en de duur van de uitkering nog steeds worden bepaald door de eerste werkloosheidsdag van de 'oorspronkelijke' werkloosheid (de 'WW-klok' loopt dus gewoon door). Herleving is dus iets anders dan opschorting. Bij opsctiorting wordt de uitkering tijdens de onderbreking stopgezet en wordt na de onderbreking de uitkering voortgezet alsof er geen onderbreking is geweest. Zie ook de toelichting op artikel 10a:8.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering (T)

Het gaat hier om de toepassing van de artikelen 43 en 50 WW, die van overeenkomstige toepassing zin op artikel 10a:8. De WW-uitkering eindigt, indien na een tijdelijke gehele beëindiging van het recht op een WW-uitkering het recht op WW-uitkering herleeft, zoveel later als de onderbreking heeft geduurd. Dit betekent in feite dat, gerekend vanaf de eerste dag van de werkloosheid, de WW-uitkering met zoveel tijd wordt verlengd als de tijdelijk onderbreking duurt. Het effect van die verlenging komt er praktisch gezien op neer dat de duur van de uitkering wordt opgeschort. Let wel: de uitkeringshoogte wordt niet opgeschort.Deze verlenging van de WW-duur en daarmee van de duur van de aanvullende uitkering biedt compensatie voor het feit dat in de wachtgeld- en uitkeringsregelingen de aanspraak op een wachtgeld of uitkering, bij goed gedrag, in feite alleen eindigde door afloop van de berekende uitkeringsduur. Dit in tegenstelling tot de WW, waarin ook het einde van de werkloosheid tot beëindiging van de uitkering kan leiden.

Artikel 10a:10 Anticumulatie (T)

Deze bepaling komt erop neer dat, indien arbeid wordt verricht voor minder dan vijf uren en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren, de WW-uitkering wordt verminderd met 70% van hetgeen er met die arbeid wordt verricht. Pas als de WW volledig is 'weggekort', wordt het restant van de te verrekenen inkomsten op de aanvullende uitkering gekort. Dit soort gevallen zal sporadisch voorkomen, tenzij het gaat om deeltijders met een klein dienstverband. De situatie dat arbeid wordt verricht voor vijf uren of meer of voor ten minste de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren, leidt in de systematiek van de WW tot vermindering van de werkloosheid en aldus tot een uitkering die op die lagere werkloosheid wordt gebaseerd.

Artikel 10a:11 Scholing (T)

De artikelen 75 tot en met 78 van de WW zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering. Dit betekent dat na toestemming en onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in artikel 75 en 76, werklozen kunnen studeren met behoud van uitkering. De jurisprudentie en het beleid van het Lisv inzake scholing en onbeloonde activiteiten zijn van overeenkomstige toepassing. Indien het recht op WW wordt verlengd als gevolg van een noodzakelijk geachte scholing, bestaat er over deze verlengde duur ook recht op een aanvullende uitkering.

Noot: per 1-10-2004 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd:Het woord "Lisv" wordt vervangen door: UWV

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld (T)

Lid 1

Wanneer er sprake is van ziekte ontstaan vóór het ontslag of ziekte die optreedt vóór de eerste dag van werkloosheid in de zin van de WW, ontstaat er geen recht op WW (en aanvullende uitkering). Niettemin is dan artikel 10a:12 (toch) van toepassing. Bepalend is of de betrokkene recht zou hebben op aanvullende uitkering als hij niet ziek was geweest.

Lid 2

Op het ziekengeld wordt een aanvulling toegekend, waardoor de totale uitkering gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op basis van artikel 10a:5 zou ontvangen als hij niet ziek zou zijn geweest.

Ziekte kan ertoe leiden dat de einddatum van de WW-uitkering opschuift. Zie onder andere (de toelichting op) artikel 10a:8. In artikel 43, tweede en derde lid WW, is (echter) vastgelegd dat de einddatum van een WW-uitkering in geval van een onderbreking door ziekte alleen opschuift voorzover het ziektegeval langer dan drie maanden geduurd heeft. Wanneer de betrokkene in de laatste drie maanden van de vervolguitkering ziek wordt, 'verbruikt' hij dus de WW-duur. Wanneer hij ziek blijft tot na de datum waarop de WW zou zijn verstreken, kan het WW-recht bij herstel dus niet meer herleven. Wanneer de ziekte valt in de laatste drie maanden van de WW-uitkering, bestaat er recht op aanvulling van de ZW-uitkering tot aan het moment waarop WW-uitkering beëindigd zou worden als de betrokkene niet ziek zou zijn geweest (de zogenaamde max datum). Wanneer de betrokkene geen recht heeft op een aansluitende uitkering, ontvangt hij dus een uitkering krachtens de ZW van 70% van het gemaximeerde ZW-dagloon, zonder aanvulling. In het geval er wel recht bestaat op een aansluitende uitkering, gaat de aansluitende uitkering direct in na het bereiken van de max datum. De uitkering krachtens de ZW wordt dan in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering (T)

De Wazo geeft ook aan oud-werknemers die een WW-uitkering hebben recht op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. Tijdens deze uitkering wordt de aanvullende uitkering op grond van hoofdstuk 10a CAR verhoogd tot het voor betrokkene geldende dagloon. De aanvulling op de uitkering die 'in verband met zwangerschap' genoten wordt, geldt ook voor ziekte die verband houdt met zwangerschap en/of bevalling. Deze uitkering op grond van de Wazo heeft geen opschortende werking en heeft dus geen gevolgen voor de einddatum van de WW-uitkering en de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering (T)

Om de arbeidsgehandicapte werknemer te stimuleren gebruik te maken van de mogelijkheid om 'op proef een nieuwe functie bij een nieuwe werkgever te aanvaarden, bestaat de mogelijkheid van een reïntegratie-uitkering; zie hiervoor artikel 23 tot en met 27 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Deze proefplaatsing geeft overigens geen recht op een vaste aanstelling. Aan het recht op een reïntegratie-uitkering is een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet de werknemer recht hebben op een WW-uitkering, heeft de proefaanstelling een duur van maximaal zes maanden en moet het gaan om onbeloonde werkzaamheden. De werknemer ontvangt dus geen bezoldiging, maar krijgt een reïntegratie-uitkering in plaats van zijn WWuitkering. De reïntegratie van arbeidsgehandicapten wordt bevorderd, wanneer de REA-uitkering gelijkgesteld wordt met de WW-uitkering. Dit betekent namelijk dat het recht op een aanvullende bovenwettelijke WW-uitkering blijft bestaan. De hoogte van de reïntegratie-uitkering tezamen met de aanvulling is gelijk aan de hoogte van de WW-uitkering tezamen met de bovenwettelijke aanvulling wanneer de werknemer geen proefaanstelling zou hebben aanvaard.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden (T)

De wettelijke overlijdensuitkering volgt niet vanuit de WW, maar is ook voor werkloze werknemers neergelegd in de ZW. hebben de nabestaanden van de overleden werkloze werknemer aanspraak op een overlijdensuitkering. Deze overlijdensuitkering in de ZW is gelijk aan het bedrag van het ziekengeld over een maand. De bovenwettelijke overlijdensuitkering bestaat eruit dat de uitkering krachtens de ZW wordt aangevuld tot 100% van het voor de betrokkene geldende dagloon en wel over een periode van dertien weken.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders (T)

Op grond van artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-Verordening 1408/71 hebben grensarbeiders die in Nederland bij de gemeente werken en die bij aanvang van werkloosheid in het buitenland wonen, bij deze werkloosheid recht op een uitkering alsof zij in Nederland zouden wonen. Dit geldt ook als zij op grond van deze verordening hun wettelijke werkloosheidsuitkering in hun woonland moeten aanvragen, en dus geen recht hebben op Nederlandse WW. Voor de invoering van de WW voor overheidspersoneel hadden grensarbeiders rechtspositioneel recht op een wachtgeld of uitkering. Sinds de invoering van de WW sinds 1 januari 2001 geldt echter ook voor overheidspersoneel dat grensarbeiders geen recht meer hebben op de wettelijke werkloosheidsuitkering in het werkland (voor de WW geldt namelijk het woonlandprincipe). Zij hebben echter rechtspositioneel wel recht op de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Daarom is met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel overeenstemming bereikt over een aanpassing van de regels voor het recht op uitkering in gevallen waarin de betrokkene geen recht op uitkering op grond van de WW heeft. Het artikel houdt het volgende in.

Bij werkloosheid ontvangt de betrokkene wat hij zou hebben ontvangen als hij in Nederland had gewoond. Dat wil zeggen een uitkering ter hoogte van de WW- en bovenwettelijke uitkering, minus de eventuele buitenlandse werkloosheidsuitkering. De betrokkene moet Nederlandse werkbriefjes blijven insturen. Veranderingen in de omstandigheden, bijvoorbeeld werkhervatting of overtreding van verplichtingen, hebben hetzelfde effect dat ze zouden hebben gehad als de betrokkene in Nederland woonde. Beoordeling vindt dus plaats op grond van de Nederlandse regels. In geval van ziekte, zwangerschap of bevalling loopt de bovenwettelijke uitkering door. In deze situatie zijn er twee mogelijkheden.

  • 1

    Als de betrokkene een buitenlandse uitkering wegens ziekte, zwangerschap of bevalling heeft en dit aantoont, verandert de bovenwettelijke uitkering in een aanvulling op de (fictieve) uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Dit betekent dat - voor maximaal de duur van deze Nederlandse equivalent - de uitkering van het woonland wordt aangevuld tot het niveau dat betrokkene zou krijgen als hij in Nederland had gewoond. Ingeval een buitenlandse uitkering wegens zwangerschap of bevalling wordt genoten, ontvangt de grensarbeider zolang de buitenlandse uitkering duurt, maar maximaal voor de duur van de Nederlandse uitkering wegens zwangerschap en bevalling, conform de Nederlandse vergelijkbare gevallen (artikel 10a:12a), een aanvulling tot 100% van de oude bezoldiging.De einddatum van de totale uitkering kan hierdoor opschuiven. In geval van ziekte gebeurt dat alleen als de ziekte meer dan 3 maanden duurt. In de fase van de aansluitende uitkering geldt dit alleen als op de betrokkene, als hij in Nederland had gewoond, de nawerkingsbepalingen van de ZW of de Wet arbeid en zorg nog van toepassing zouden zijn geweest. Dit komt overeen met wat geldt in puur Nederlandse gevallen.

  • 2

    Meldt de betrokkene zich ziek, zwanger etc. maar levert hij geen bewijs van een buitenlandse uitkering daarvoor, dan loopt de bovenwettelijke uitkering door zoals bij werkloosheid, dus zonder opschuiving van de einddatum. Dit geldt, net als in puur Nederlandse gevallen, ook in alle gevallen van ziekte etc. in de fase van de aansluitende uitkering na afloop van de nawerkingsperiode van de ZW en de Wet arbeid en zorg.Als de betrokken grensarbeider een Nederlandse (bovenwettelijke) uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling of uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangt, verandert de bovenwettelijke uitkering, volgens de samenloopregel van het zesde lid, in een aanvulling op deze Nederlandse uitkering.

Artikel 10a:14 Diensttijd (T)

Als hoofdregel geldt dat diensttijd in de zin van paragraaf 3 de tijd is, doorgebracht in overheidsdienst, waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP is verbonden, alsmede de tijd waaraan ingevolge het bepaalde in de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap niet is verbonden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om diensttijd doorgebracht als deelnemer aan een werkgelegenheidsverruimende maatregel.

Er gelden uitzonderingen, waarvan enkele belangrijke nader worden aangeduid. In de eerste plaats telt de diensttijd die ligt voor een onderbreking van meer dan een jaar niet mee voor de berekening van de duur van de aansluitende uitkering. Diensttijd die reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van een recht op wachtgeld of een ontslaguitkering, telt niet nogmaals mee bij de vaststelling van de duur van de aansluitende uitkering.

In relatie tot het begrip diensttijd wordt nog vermeld dat waardeoverdracht van pensioenopbouw bij een private werkgever naar de Stichting Pensioenfonds ABP niet leidt tot bijtelling van diensttijd voor de opbouw van aanspraken op een aansluitende uitkering. Het betreft hier tijd die uitsluitend meetelt voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Afgekochte tijd dient (eveneens) niet te worden meegenomen als diensttijd.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering/ samenloop met suppletie (T)

Lid 1

Zoals ook al bij artikel 10a:2 is vermeld, is er niet in alle gevallen waarin er ontslag plaatsvindt, recht op WW. Bovendien kent de CAR/UWO een gesloten systeem van ontslaggronden. De relevante ontslaggronden worden expliciet genoemd. Zie ook de toelichting op artikel 10a:2.

Lid 2

Wanneer door de uitvoeringsinstelling als sanctie de uitkering op basis van de WW wordt geweigerd na een reorganisatie-ontslag en er krachtens artikel 10a:9, derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt toegekend, is er recht op een aansluitende uitkering.

Lid 3

In geval van ontslag op basis van artikel 8:6 er alleen recht op een aansluitende uitkering als daartoe expliciet besloten is.

Lid 4

Of er recht bestaat op een aansluitende uitkering, wordt bepaald aan de hand van het eerste tot en met het derde lid. Het recht gaat in op de eerste dag van de werkloosheid. Dit recht komt niet tot uitbetaling zolang er recht op een uitkering op basis van de WW bestaat. Lid 4 bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen die op of na 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden.

Lid 5

Lid 5 bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen, op wie artikel 10a:5a van toepassing is. De aansluitende uitkering gaat dan pas in op het moment dat de duur van de verlengde uitkering van 10a:5a is verstreken.

Lid 6

Lid 6 bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen, op wie artikel 130h, eerste lid, van toepassing is. Deze mensen ontvangen nog een uitkering conform de oude regels van de WW. Deze mensen ontvangen dus nog een vervolguitkering. De aansluitende uitkering gaat dan pas in op het moment dat de duur van de vervolguitkering is verstreken.

Lid 7

Hier wordt geregeld dat de aansluitende uitkering niet tot uitkering komt in de situatie dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een suppletie krachtens hoofdstuk 11a van de CAR. De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij de sector Gemeenten op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO. Na afloop van de suppletieregeling ontstaat aanspraak op een aansluitende uitkering indien en voor zolang de duur van de aansluitende uitkering, bepaald krachtens artikel 10a:16 van deze regeling, de duur van de suppletie overtreft.

Lid 8

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering nadat de WW-uitkering is beëindigd. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de berekening van de duur van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag. Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10a:16, lid 3.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering (T)

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de ambtelijke diensttijd. De wijze van berekenen is gelijk aan die van de oude wachtgeldregeling. Hoe hoger de leeftijd op de ontslagdatum, des te hoger het percentage waarin de diensttijd wordt uitgedrukt in de duur van de aansluitende uitkering.

Lid 2

De duur van de aansluitende uitkering ligt vast. Voor mensen van wie de eerste dag na ontslag ligt op of na 1 augustus 2004 (dit zijn de mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen), geldt dat hiervan niet alleen de duur van de loongerelateerde WW-uitkering wordt afgetrokken, maar ook een periode van twee jaar. Dit heeft te maken met wijziging van de Werkloosheidswet, waarin per 11 augustus 2003 de vervolgutikering WW is afgeschaft. Op 7 juli 2004 is over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerking in de bovenwettelijke regeling een akkoord gesloten. Zie hiervoor de ledenbrief van 21 juli 2004 (Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19).

Voorbeeld Iemand is op de dag van ontslag 35 jaar oud. Hij is sinds zijn 18e in dienst van de overheid.In de oude situatie (ontslag voor 1 augustus 2004) was de duur van zijn aansluitende uitkering als volgt: 3 maanden + [19,5% + (35 - 21 = 14)*l,5%]*de diensttijd - 3 maanden + 6,885 jaar = 7,135 jaar na de dag van ontslag.

In de nieuwe situatie (ontslag na 1 augustus 2004) is de basis-duurberekening hetzelfde. Hiervan wordt echter nog 2 jaar extra afgetrokken, waardoor de duur van de aansluitende uitkering op 5,135 jaar na de dag van ontslag uitkomt. Dat in deze nieuwe situatie geen vervolguitkering meer bestaat, doet in deze berekening van de einddatum van de aansluitende uitkering niet ter zake. Er kan, in tegenstelling tot de situatie bij de aanvullende uitkering, in beginsel geen opschorting plaatsvinden. Een uitzondering wordt gevormd door artikel 10a:24 scholing. Zie ook de toelichting op artikel 10a:21, tweede lid.

Lid 3

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft gehad op een WW-uitkering, in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering na afloop van de WW-uitkering. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de duurberekening van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag in relatie tot de duur van het recht op WW na de afschatting. Is het recht op WW na afschatting geëindigd voor de einddatum van het recht op een aansluitende uitkering, heeft betrokkene na afloop van zijn WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering. Voor de berekening van de hoogte van de aanvullende en aansluitende uitkering moet eveneens de datum van ontslag als vertrekpunt genomen worden. Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen ter verduidelijking.

Voorbeeld 1Een medewerker is op 1 oktober 2001 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%. De ex-medewerker valt niet onder de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsregeling van hoofdstuk 10a CAR. De medewerker wordt op 1 april 2006 afgeschat. Vanaf dat moment heeft hij recht op een WW-uitkering voor de duur van 2,5 jaar (omdat het arbeidsverleden bijna vijfjaar langer is geworden duurt de WW langer dan die zou hebben geduurd als betrokkene direct na ontslag WW had ontvangen). De duur van zijn aansluitende uitkering berekend vanaf de datum van ontslag is 7 jaar (einddatum ligt op 1 oktober 2008). Dit betekent dat betrokkene recht heeft op een aanvullende uitkering gedurende de periode dat er recht bestaat op WW (tot 1 oktober 2006) ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. Met ingang van 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2008 heeft betrokkene recht op een aansluitende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Voorbeeld 2 Een medewerker is op 1 oktober 2003 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%. De ex-medewerker valt niet onder de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsregeling van hoofdstuk 10a CAR. De ex-medewerker wordt op 1 april 2006 afgeschat. Vanaf dat moment heeft hij recht op een WW-uitkering voor de duur van 4 jaar. De duur van zijn aansluitende uitkering berekend vanaf de datum van ontslag is 5 jaar (einddatum ligt op 1 oktober 2008). Gedurende zijn WW-uitkering heeft hij recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. Het recht op WW eindigt op 1 april 2010. Betrokkene heeft gedurende zijn WW-uitkering recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. De aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling daar de einddatum is bepaald op 1 oktober 2008.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Lid 4

Voor degene die recht heeft op een aansluitende uitkering en die op de ontslagdatum de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, geldt het eerste lid niet. Deze persoon heeft namelijk recht op een aansluitende uitkering tot aan de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Let wel: degene die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en die geen recht heeft op een aansluitende uitkering (zie artikel 10a:15), heeft alleen recht op de aanvullende uitkering in § 2 (mits hij aan de voorwaarden van artikel 10a:2 voldoet). De bijzondere verlenging, zoals die in de wachtgeldregeling was opgenomen (recht op een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd, indien de som van leeftijd en diensttijd groter of gelijk was aan 60), is komen te vervallen.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden (T)

AlgemeenIn verband met de afschaffing vervolguitkering WW per 11 augustus 2003 is op 7 juli 2004 in het LOGA een akkoord bereikt over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerkt in de bovenwettelijke werkloosheidsregeling (LOGA-brief van 21 juli 2004 (Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19). Een van de afspraken is dat mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 ontslagen zijn een uitkering krijgen alsof de vervolguitkering niet is afgeschaft. Dit betekent dat het vervallen van én de vervolguitkering én de aanvulling daarop gecompenseerd worden. Artikel 10a:5a voorziet hierin, voor zover het gaat om de aanvullende uitkering. Artikel 10a:16a voorziet hierin voor zover het gaat om de aansluitende uitkering.

Mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 zijn ontslagen hebben na de loongerelateerde uitkering op grond van de WW geen recht meer op een vervolguitkering krachtens de WW. Deze is per 11 augustus 2003 afgeschaft. Aangezien in artikel 10a:5a echter is geregeld dat de afschaffing van deze vervolguitkering wordt gecompenseerd door een verlengde uitkering, moet ook deze uitkering worden afgetrokken van de duur van de aansluitende uitkering. Dit is geregeld in het laatste onderdeel van het eerste lid onder b.

Artikel 10a:15, vierde lid, regelt wanneer de aansluitende uitkering ingaat. Deze bepaling blijft van toepassing op deze overgangssituatie.

Alle mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen vallen onder het nieuwe artikel 10a:16.

Lid 2

Voor degene die recht heeft op een aansluitende uitkering en die op de ontslagdatum de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, geldt hetgeen in het eerste lid is opgenomen niet. Deze persoon heeft recht op een aansluitende uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd. Let wel: degene die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en die geen recht heeft op een aansluitende uitkering (zie artikel 10a:15), heeft alleen recht op de aanvullende uitkering in §2 (mits hij aan de voorwaarden van artikel 10a:2 voldoet). De bijzondere verlenging, zoals die in de wachtgeldregeling was opgenomen (recht op een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd, indien de som van leeftijd en diensttijd groter of gelijk was aan 60), is komen te vervallen. Wanneer onverkort de systematiek van de WW gevolgd zou worden, zou dit tot gevolg hebben dat het recht op aansluitende uitkering, conform artikel 19, eerste lid, onderdeel i, van de WW zou eindigen op het moment dat de betrokkene de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt. Dit is niet te rijmen met de inhoud van het tweede lid van artikel 10a:16. Voor die situatie geldt een uitzondering ten opzichte van de WW-systematiek. Het recht op een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) gaat in op de eerste dag van de kalendermaand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Er vindt dus in voorkomende gevallen samenloop plaats tussen de aansluitende uitkering en de uitkering krachtens de AOW. De AOW-uitkering wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Lid 3

In het derde lid is aangegeven dat alle overige bepalingen van hoofdstuk 10a van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover toepasbaar. "Voor zover toepasbaar", omdat bij sommige bepalingen nadere voorwaarden gelden, waaraan uiteraard ook voldaan moet worden. Om die reden is het mogelijk dat sommige artikelen buiten toepassing moeten blijven. Door te verwijzen naar heel hoofdstuk 10a wordt voorkomen dat bij wijziging van artikelen enkele artikelen onbedoeld buiten benoeming blijven.

Lid 4

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter afzijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het vierde lid van artikel 10a:16a bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de aansluitende uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is (T)

Bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Werkloosheidswet waarin de vervolguitkering is afgeschaft, is door het Kabinet - vanwege de snelheid van invoering - overeengekomen dat er een overgangsrecht is voor onder meer diegenen van wie het ontslag al voor 11 augustus 2003 was aangezegd. Voor deze groep mensen is in artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet bepaald dat de oude bepalingen van de WW blijven gelden en dat zij dus op grond van de oude bepalingen van de WW een vervolguitkering ontvangen. Als dit aan de orde is, bestaat gedurende die vervolguitkering ook recht op een aanvullende uitkering. Pas na deze aanvullende uitkering gaat de aansluitende uitkering in. Artikel 10a:16b voorziet hierin.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag (T)

Ook voor de aansluitende uitkering is de berekeningsgrondslag het dagloon WW, echter zonder dat de maximum dagloongrens wordt toegepast. Zie ook de toelichting op artikel 10a:3.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering (T)

Een algemene salarisverhoging in de sector Gemeenten betekent dat de berekeningsgrondslag voor de aansluitende uitkering dienovereenkomstig wordt aangepast.

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag (T)

Lid 1

Dit lid regelt de hoogte van de aansluitende uitkering. Als de WW-uitkering korter is dan 15 maanden, moet geregeld worden dat de aansluitende uitkering tot 15 maanden na de eerste werkloosheidsdag recht geeft op een uitkering ter hoogte van 80% van de berekeningsgrondslag, zoals deze gedefinieerd is in artikel 10a:17 juncto 10a:3. Dit lid voorziet daarin.

Lid 2

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting), in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering nadat de WW-uitkering is beëindigd. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de duurberekening van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag in relatie tot de duur van de WW-uitkering.Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10a:16, lid 3.

Voor de hoogte van de aansluitende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Indien de periode na ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid samen met de duur van de WW-uitkering na afschatting langer duurt dan 15 maanden, bedraagt de hoogte van de aansluitende uitkering 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Lid 3

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter afzijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het derde lid van artikel 10a:19 bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de aansluitende uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering (T)

Lid 1

Tijdens de fase van de aansluitende uitkering is er geen recht meer op WW. Niettemin zijn de bepalingen in de WW betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering analoog van toepassing. Dit betekent dat een recht op aansluitende uitkering om dezelfde reden kan eindigen als een WW-uitkering (bijvoorbeeld op grond van artikel 20 WW) geëindigd zou zijn.

Lid 2

Wanneer er tijdens de periode dat er recht bestaat op WW sprake is van ziekte, ontstaat er recht op een uitkering krachtens de ZW. Zie artikel 7, onderdeel a van de ZW. Op grond van artikel 19 WW heeft de betrokkene die een uitkering krachtens de ZW ontvangt, geen recht op een uitkering krachtens de WW. Op zich logisch, want anders zou de betrokkene recht hebben op zowel een uitkering krachtens de ZW als een uitkering krachtens de WW. Tijdens de aansluitende uitkering is er in de regel geen recht meer op een uitkering krachtens de ZW. Dus artikel 19 WW heeft in dat geval geen rechtstreekse werking. Echter: wanneer er sprake is van ziekte, is men niet beschikbaar om arbeid te verrichten en dus ook niet werkloos in de zin van de WW. Op grond van artikel 20 WW (dat van overeenkomstige toepassing is, volgens het eerste lid van artikel 10a:20) zou dan het recht op uitkering eindigen, wat krachtens het eerste lid van artikel 10a:20 zou betekenen dat de aansluitende uitkering ook zou eindigen. Dit is niet de bedoeling. Derhalve blijft het recht op aansluitende uitkering bestaan.

Bij ziekte gedurende de aansluitende uitkering blijft de oorspronkelijke uitkeringsduur gehandhaafd. Bij ziekte wordt het recht op aansluitende uitkering dus 'verbruikt'.

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en Waz (T)

Volgens de Ziektewet kan er in een bepaald geval recht ontstaan op een ZW-uitkering, ook al is de uitkeringsgerechtigde geen betrokkene meer in de zin van de ZW (bijvoorbeeld omdat de duur van de WW-uitkering is verstreken). Op grond van artikel 46 van de ZW kan er namelijk sprake zijn van nawerking. Zo kan de situatie zich voordoen dat een betrokkene binnen een maand na het begin van de aansluitende uitkering ziek wordt en op grond van de nawerking nog recht heeft op een ZW-uitkering. Betrokkene heeft dan zowel recht op een aansluitende uitkering als op een ZW-uitkering. In dat geval loopt het recht op aansluitende uitkering door en wordt de ZW-uitkering hierop verminderd.

Ook de Wazo kent een nawerkingsbepaling. Artikel 3:10 van deze wet bepaalt dat werknemers die korter dan 10 weken na afloop van de verplichte verzekering (dit is na afloop van de WWuitkering) bevallen, een kind ter adoptie aannemen of een pleegkind aannemen, recht hebben op een uitkering op grond van de Waz.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering (T)

Lid 1

Deze bepaling komt erop neer dat, indien na gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op aansluitende uitkering, bijvoorbeeld door kortdurende arbeid, na afloop van die arbeid geen nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan, het recht op de aansluitende uitkering herleeft. Zie voor een verdere toelichting op het begrip herleving de toelichting op artikel 10a:7.

Lid 2

In artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, is in feite een verlenging van de duur van de WW-uitkering opgenomen. In de toelichting op artikel 10a:8 is hierover het een en ander opgenomen. Deze WW-bepalingen zijn nier van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering. De aansluitende uitkering kan niet opschorten als gedurende de aansluitende uitkering sprake is van herleving na een beëindiging.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties (T)

Lid 1

Deze bepaling betekent dat, hoewel de WW formeel niet meer van kracht is, niettemin het verplichtingen- en sanctieregime van de WW van toepassing is. Dit betekent dat de betrokkene gedurende deze fase dezelfde verplichtingen heeft als toen de WW nog wel van toepassing was en dat er ook sancties kunnen worden getroffen wanneer de betrokkene zich niet aan zijn verplichtingen houdt.

Indien op de aanvullende uitkering een sanctie is toegepast die bij het einde van de aanvullende uitkering nog niet helemaal ten uitvoer is gebracht, wordt het restant van de sanctie toegepast op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Op grond van deze bepaling wordt het ZW-regime doorgetrokken naar de situatie waarin de betrokkene op grond van nawerking alsnog in de aansluitende fase van de uitkering recht heeft op ZW.

Artikel 10a:23 Anticumulatie (T)

Normaliter leidt het verrichten van arbeid tot vermindering van de werkloosheid en aldus tot een uitkering die op die lagere werkloosheid wordt gebaseerd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als er arbeid wordt verricht voor minder dan vijf uren en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren. De aansluitende uitkering wordt in dergelijke gevallen verminderd met 70% van hetgeen er met die arbeid wordt verdiend. Dit soort gevallen zal sporadisch voorkomen, tenzij het gaat om deeltijders met een klein dienstverband.

Artikel 10a:24 Scholing (T)

Hoewel de WW niet meer van toepassing is, kan er toepassing worden gegeven aan de artikelen 75 tot en met 78 van de WW. Dit betekent dat na toestemming en onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in artikel 75 en 76, werklozen kunnen studeren met behoud van aansluitende uitkering. De jurisprudentie en het beleid van het Lisv inzake scholing en onbeloonde activiteiten zijn van overeenkomstige toepassing. In geval van noodzakelijk geachte scholing is er een duurdoorbreking van toepassing (krachtens artikel 76, eerste lid WW) en ligt de duur van de aansluitende uitkering niet vast. Dit betekent dat hier een uitzondering wordt gemaakt op artikel 10a:16, eerste lid, waarin bepaald is dat de duur van de aansluitende uitkering eenmaal wordt berekend en vervolgens vastligt.

Noot:per 1-10-2004 (tot de volgende artikelversie) wordt de toelichting gewijzigd:Het woord "Lisv" wordt vervangen door: UWV.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden (T)

In artikel 10a:13 is de overlijdensuitkering geregeld in de periode dat er recht is op een aanvullende uitkering. In artikel 10a:25 is vastgelegd dat er een gelijkwaardig recht op overlijdensuitkering bestaat in geval van overlijden tijdens de aansluitende uitkering, maar na afloop van de WW-uitkering. De ZW-uitkering is geëindigd. Behoudens nawerking op grond van artikel 46 ZW, in welk geval artikel 10a:13 nog van toepassing is, bestaat er dan geen aanspraak meer op een ZW-overlijdensuitkering. De overlijdensuitkering is in dit geval geheel bovenwettelijk.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders (T)

Deze bepaling regelt dat grensarbeiders die hun baan verliezen, in Nederland recht hebben op dezelfde Nederlandse (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering als een werknemer die in Nederland woont en ontslagen wordt. Dit geldt niet alleen voor de periode van de aanvullende uitkering (waarvoor artikel 10a:13a geldt), maar ook voor de periode van de aansluitende uitkering. Hiervoor geldt artikel 10a:25a. Zie voor een verdere toelichting de toelichting op artikel 10a:13a.

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Aan de betrokkene die buiten de gemeentelijke organisatie arbeid ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, een tegemoetkoming worden toegekend van € 2.270- onder verrekening van een tegemoetkoming in de verhuiskosten uit anderen hoofde. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid. Het recht op een verhuiskostenvergoeding kan alleen worden geëffectueerd, indien de vergoeding bij de uitvoeringsinstelling wordt aangevraagd. Betrokkene zal de noodzakelijke informatie aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen. De tegemoetkoming in verhuiskosten indien de betrokkene elders buiten de gemeentelijke organisatie werk heeft gevonden, is een instrument dat kan bijdragen aan zijn reïntegratie in het arbeidsproces. Hiermee wordt een eventuele belemmering gelegen in de hoge verhuiskosten bij aanvaarding van een functie elders weggenomen. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid.

Lid 2

Indien de gewezen ambtenaar een verhuiskostenvergoeding van zijn nieuwe werkgever ontvangt, kan hem slechts een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend voor het gedeelte van de vergoeding dat uit zou gaan boven de door de nieuwe werkgever verstrekte tegemoetkoming.

Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

In dit artikel zijn de nadere voorwaarden opgenomen, waaronder de tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend kan worden. De opsomming is cumulatief: er moet aan alle gestelde voorwaarden worden voldaan. Er bestaat geen mogelijkheid tot terugvordering in het geval van beëindiging werkhervatting door eigen schuld of toedoen en/of in het geval van fraude.

Lid 2

Om te voorkomen dat er vertekeningsactie moet worden ondernomen wanneer blijkt dat de betrokkene (toch) niet verhuisd is, is vastgelegd dat de vergoeding achteraf wordt toegekend. Voordat de vergoeding wordt toegekend, moet komen vast te staan dat de betrokkene daadwerkelijk is verhuisd.

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

De reïntegratietoeslag is in het leven geroepen om degenen met recht op een WW- en bovenwettelijke uitkering te stimuleren niet alleen een functie van een gelijk niveau als de oude betrekking te aanvaarden, maar ook een functie die lager wordt beloond. Per saldo zal dit tot lagere uitkeringslasten voor de gemeente leiden. Er moet minimaal 10% verschil zijn tussen het dagloon in de oude betrekking en dat in de nieuwe betrekking. Net als bij de verhuiskostenvergoeding kan het recht op een reïntegratietoeslag alleen worden geëffectueerd, indien de toeslag bij de uitvoeringsinstelling wordt aangevraagd. Betrokkene zal de noodzakelijke informatie aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen. Er kan alleen recht op een reïntegratietoeslag ontstaan als een betrokkene tijdens het recht op een bovenwettelijke uitkering een dienstbetrekking in de zin van de WW aanvaardt. Wanneer de betrokkene aansluitend aan het ontslag als betrokkene een dienstverband aanvaardt voordat het recht op bovenwettelijke uitkering ontstaat, is er geen recht op een reïntegratietoeslag.

Het recht op reïntegratietoeslag kan alleen worden geëffectueerd, indien het wordt aangevraagd. Betrokkene zal de benodigde gegevens aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen.

Lid 2

Om te voorkomen dat er langdurige berekeningen met terugwerkende kracht moeten worden gemaakt, is de termijn voor aanvraag van de reïntegratietoeslag vrij kort gehouden.

Lid 3

Wanneer er sprake is van een lager dagloon, vloeit daar niet in alle gevallen recht op een reïntegratietoeslag uit voort. Het lagere dagloon kan een gevolg zijn van een kleinere omvang van de nieuwe betrekking. Wanneer er sprake is van een kleinere omvang, wordt het dagloon in de oude betrekking omgerekend naar het dagloon in de nieuwe betrekking. Als het verschil tussen het oude (omgerekende) dagloon en het nieuwe minstens 10% bedraagt, ontstaat er recht op een reïntegratietoeslag.

Lid 4

Er dient ten minste een dienstverband van één jaar te zijn overeengekomen. Normaliter zal er bij de beëindiging van deze dienstbetrekking sprake zijn van een nieuw recht op WW. Maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Wanneer bijvoorbeeld de betrokkene met een tijdelijke dienstbetrekking van minimaal één jaar tussentijds toch weer werkloos wordt (bijvoorbeeld als gevolg van ontslag in de proeftijd), zal het eerste WW-recht, inclusief bovenwettelijke uitkering, weer herleven. De duur van de reïntegratietoeslag wordt elke keer opnieuw berekend bij het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking waaraan een aanspraak op reïntegratietoeslag kan worden ontleend.

Lid 5

De WW kent in artikel 35 een systematiek van verrekenen van inkomsten die alleen van belang is in situaties waarin er voor een gering aantal uren nieuw werk wordt gevonden. Het gaat dan om een dienstverband van minder dan vijf uur en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren. In zo'n geval is er geen sprake van een gedeeltelijke beëindiging van de uitkering, zoals op basis van artikel 20, eerste lid, onderdeel b van de WW verwacht kan worden, maar wordt het totaal van de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering verminderd met 70% van hetgeen er met die nieuwe werkzaamheden wordt verdiend. Er is in zulke gevallen geen recht op een reïntegratietoeslag. Ook wanneer aan de betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend (artikel 10a:32), is er geen recht op een reïntegratietoeslag.

Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

De duur waarvoor de reïntegratietoeslag wordt toegekend, is niet gelijk aan de periode die de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende enlof aansluitende uitkering als hij geen andere functie aanvaard zou hebben. Het gaat in dit geval om driekwart van het aantal gehele jaren dat de betrokkene nog recht gehad zou hebben op een bovenwettelijke uitkering.

Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 4

In deze bepaling wordt de betrokkene verplicht om de uitvoeringsinstelling van bepaalde informatie te voorzien. Deze informatie moet maandelijks worden gegeven. Wanneer de betrokkene deze verplichting niet nakomt, kan het recht op reïntegratietoeslag niet worden vastgesteld, en kan dit recht derhalve niet tot uitkering komen.

Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

Het recht op reïntegratietoeslag blijft bestaan als de betrokkene binnen zijn nieuwe dienstbetrekking niet feitelijk werkt, maar wel recht op zijn loon behoudt.

Lid 2

Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitgegaan van de stelling 'fulltime is fulltime'. Met andere woorden: een fulltime dienstverband van 36 uur wordt qua omvang gelijkgesteld aan een fulltime dienstverband van 38 uur. Hierdoor zijn omrekeningen niet nodig.

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie (T)

Lid 1

De reïntegratiepremie is een instrument om opname in het arbeidsproces te stimuleren. Een soortgelijke bepaling kwam eveneens voor in de oude wachtgeld- en uitkeringsregeling. De reïntegratiepremie beoogt de gewezen ambtenaar in de gelegenheid te stellen om door middel van een bedrag ineens zijn werkloosheid geheel op te heffen. Als algemene norm voor de inwilliging van het verzoek geldt derhalve dat de bestemming van het afkoopbedrag kansen moet bieden op een blijvende opheffing van de bestaande werkloosheid. De betrokkene die nog geen recht op een bovenwettelijke uitkering heeft, kan geen recht verkrijgen op een reïntegratiepremie. Dit betekent dat de ambtenaar die aansluitend aan het ontslag gaat werken, niet voor deze premie in aanmerking komt.

Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie (T)

Lid 1

Deze bepaling hanteert het criterium 'in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven' als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever. De zinsnede 'in dezelfde mate' impliceert dat de omstandigheden op de dag voor de werkhervatting bepalend zijn voor de berekeningsbasis. De berekeningsgrondslag kan verminderd zijn. Als de betrokkene al gedeeltelijk werkt, heeft dit invloed op de berekeningsbasis. Hetzelfde geldt voor een verminderde beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Daarentegen heeft een sanctie geen invloed. Wanneer op de dag voor de werkhervatting een uitsluitingsgrond voor het recht op WW van toepassing is (bijvoorbeeld ziekte of vakantie), waardoor het recht op WW en bovenwettelijke uitkering geheel eindigt, kan de reïntegratiepremie pas worden vastgesteld en tot uitbetaling komen als de uitsluitingsgrond is opgeheven.

Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid (T)

Dit hoofdstuk behandelt de verschillende procedures die dienen te worden gevolgd bij boventalligheid of bij ontslag wegens ongeschiktheid. Daarnaast bevat het hoofdstuk bepalingen over de uitkeringen bij werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. In het Cao-akkoord 2011 en 2012 zijn de toen bestaande bepalingen over Van werk naar werk-trajecten bij boventalligheid aangescherpt.

In dit hoofdstuk zijn nu de procedures opgenomen die gelden voor ontslag wegens andere gronden (artikel 8:8); reïntegratie en ontslag op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid (artikel 8:6); reïntegratie en ontslag wegens reorganisatie (artikel 8:3) en ontslag wegens gedeeltelijke (minder dan 35%) arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5). Dit is dan ook uitgedrukt in de werkingssfeerbepaling artikel 10d:1.

Voor de overige ontslaggronden van hoofdstuk 8 (de artikelen 8:1, 8:2, 8:4, 8:7, 8:9, 8:10, 8:11, 8:12 en 8:13) gelden geen bovenwettelijke (uitkerings)rechten.

Artikel 10d:1 Werkingssfeer (T)

In artikel 10d:1 wordt onderscheid gemaakt tussen ontslagen worden en ontslagen zijn op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8. Het onderscheid tussen “worden” en “zijn” ziet op de reintegratiefase voor ontslag (als medewerkers worden ontslagen) en de (uitkerings)rechten na ontslag (als medewerkers zijn ontslagen).

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen (T)

Ad bVóór 1 januari 2016 werd hier het voor hoofdstuk 10d afwijkende bezoldigingsbegrip gedefinieerd. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 is dit gewijzigd in ‘grondslag’ en is daar voor de medewerkers die toen in dienst waren de toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 (TOR) aan toegevoegd.

Ad g werkloosheidsuitkering Wanneer ambtenaren na ingang van de werkloosheidsuitkering een baan krijgen, eindigt hun werkloosheid. Wanneer ook deze baan weer eindigt, kunnen ambtenaren in aanmerking komen voor een herleving van de werkloosheidsuitkering. Waar in dit hoofdstuk gesproken wordt over de werkloosheidsuitkering, wordt ook gedoeld op deze herleefde uitkering.

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken (T)

LOGA partijen zijn overeengekomen dat de aanpak, zoals vastgelegd in dit hoofdstuk, de basisaanpak wordt voor alle gemeenten, omdat daarmee door middel van wederzijdse inspanningen maximaal geïnvesteerd wordt in het voorkomen van werkloosheid. In lid 1 is bepaald dat lokaal aanvullende afspraken gemaakt mogen worden ten opzichte van de basisaanpak in dit hoofdstuk, mits deze aanpak gevolgd wordt. Er zijn twee soorten aanvulling en mogelijk: aanvullingen met betrekking tot onderwerpen die niet geregeld zijn in dit hoofdstuk en aanvullingen die tot een verruiming leiden van de afspraken in dit hoofdstuk.

Als er op de in lid 2 genoemde datum een sociaal plan of vergelijkbare afspraak geldt, welke niet voldoet aan de bepalingen in hoofdstuk 10d, bespreken college en vakorganisaties in het GO wanneer tot aanpassing van het lokale beleid zal worden overgegaan.

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8 (T)

Het college treft een passende regeling voor de ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:8. LOGA-partijen hebben niet willen vastleggen welke inhoud een dergelijke regeling moet krijgen. Daarvoor zijn de omstandigheden rond het ontslag te divers. Het ligt echter wel in de rede dat de inhoud, voor zover dat redelijk en billijk is, gebaseerd wordt op de rechten die gelden voor ambtenaren die op grond van artikel 8:3 of 8:6 ontslagen worden. Afhankelijk van de omstandigheden ligt opschorting van het ontslag wellicht minder voor de hand. Maar ook voor deze groep ontslagenen geldt dat overstappen van werk naar werk het primaire doel is van de ontslagregeling. Het ter beschikking stellen van faciliteiten (financieel of anderszins) om de reïntegratie te stimuleren zal daarom vaak onderdeel uitmaken van de ontslagregeling. Mocht werkloosheid niet te voorkomen zijn, dan geldt de mogelijkheid om, onder gelijke voorwaarden als voor de ambtenaren die ontslagen worden op grond van artikel 8:3 of 8:6, afspraken te maken over een aanvulling op de WW-uitkering en een na-wettelijke uitkering na afloop van de WW-uitkering. De exacte hoogte en duur van deze uitkeringen zijn mede afhankelijk van de overige afspraken die rond het ontslag gemaakt zijn.

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag (T)

Lid 1

Het doel van de reïntegratiefase is het voorkomen van werkloosheid.

Lid 2 en 3

Het ontslagbesluit bevat de datum waarop het ontslag ingaat. Doordat eerst nog de reintegratiefase doorlopen moet worden, is dit een datum die in de toekomst ligt. Deze ontslagdatum wordt bepaald op de eerstvolgende datum die, gelet op de duur van de reintegratiefase die voor de ambtenaar geldt, mogelijk is. Wanneer voor de ambtenaar een reintegratiefase van 4 maanden geldt, bevat het ontslagbesluit een datum, gelegen 4 maanden na de verzending/overhandiging van het ontslagbesluit. In artikel 10d:7 worden de mogelijkheden genoemd, op grond waarvan het ontslag al eerder dan na afloop van de reintegratiefase kan eindigen. Om die reden moet in het ontslagbesluit worden opgenomen dat het ontslag eerder kan eindigen, indien dat op grond van artikel 10d:7 aan de orde is.

Als met inachtneming van de artikelen 10d:8 en 10d:9 de reïntegratiefase verlengd wordt, moet het oorspronkelijke ontslagbesluit worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuw ontslagbesluit met een ontslagdatum die verder ligt dan de oorspronkelijke ontslagdatum.

Lid 5

Het besluit tot ontslag, inclusief ontslagdatum, kan worden genomen als aan de noodzakelijke voorwaarden voor het ontslag op grond van artikel 8:6 voldaan is.

Bij ontslag op grond van artikel 8:6 moet een dossier zijn opgebouwd, waaruit het college de conclusie heeft getrokken dat de ambtenaar ongeschikt of onbekwaam is om zijn functie te blijven uitoefenen. Als dit dossier voldoende is, kan het besluit tot ontslag genomen worden.

Bezwaar tegen een ontslagbesluit schort de werking van het ontslagbesluit en de intreding van de reïntegratiefase niet op.

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase (T)

Lid 1

Ook bij het aanvaarden van een deeltijddienstverband eindigt de reïntegratiefase. Op grond van artikel 72a WW heeft de gemeente voor zijn oud-medewerkers een plicht om de reïntegratie in de arbeid te bevorderen. Zolang de reïntegratie nog niet volledig is gelukt en heeft geleid tot volledige opheffing van de werkloosheid (minder dan 5 uur werkloos), blijft deze plicht van de gemeente bestaan. In dat verband kan het zinvol zijn om afspraken uit het reïntegratieplan voort te zetten.

Lid 2

Tijdens de reïntegratiefase worden afspraken gemaakt over de inspanningen die van de gemeente en de ambtenaar verlangd worden. Deze afspraken worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het reïntegratieplan. Dit kunnen onder meer afspraken zijn over sollicitatieactiviteiten, opleidingen en outplacementtraject (zie artikel 10d:10). Wanneer de ambtenaar zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, zoals het niet starten van een cursus of onvoldoende sollicitaties verrichten, gaat het ontslag op grond van 8:6 eerder in dan pas na afloop van de reïntegratiefase. Uiteraard gelden hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel (belangenafweging) en proportionaliteitsbeginsel (de sanctie moet niet zwaarder zijn dan op grond van het gedrag te rechtvaardigen is). De medewerker kan het stopzetten van de reïntegratiefase aan de rechter voorleggen. De rechter beoordeelt de redelijkheid en billijkheid hiervan. Ook kan disciplinair ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:13 (de nalatigheid moet dan voldoen aan de eisen die bij disciplinair ontslag horen). In beide gevallen moet een besluit genomen worden waarin, gemotiveerd en onder verwijzing naar artikel 10d:7,de nieuwe ontslagdatum is opgenomen. Onderdeel van de afspraken kan bij ontslag op grond van artikel 8:6 ook zijn welke eisen de ambtenaar mag stellen aan de aangeboden functie. Als de ambtenaar een functie die aan dergelijke eisen voldoet, niet accepteert, kan eveneens vóór het aflopen van de reintegratietermijn ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:6. Naarmate de reïntegratiefase langer duurt, mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager.

Lid 3

Eerdere beëindiging van de reïntegratiefase leidt tot het vervallen van het recht op een aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering. Ook hierbij moet het college de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen.

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente (T)

De sanctie voor de medewerker op nalatigheid is beëindiging van de reïntegratiefase en het vervallen van het recht op de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering. Ook het college moet zich aan de acties uit het reïntegratieplan houden. Doet het college dit niet, dan wordt de reïntegratiefase verlengd met minimaal één maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke reïntegratiefase verlengd, binnen welke termijn geprobeerd wordt de nalatigheid te herstellen, voor zover dit naar redelijkheid en billijkheid mogelijk is.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop (T)

Lid 1 en 2

Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt voor zijn volledige arbeidsduur, kan zijn dienstverband worden voortgezet. Dit betekent in ieder geval dat zijn WW pas later ingaat. Belangrijker is dat hij van werk naar werk kan overstappen, wat het vinden van een baan over het algemeen makkelijker maakt. De verlenging van de reïntegratiefase wordt slechts toegestaan, wanneer de ambtenaar tijdens die fase aan zijn reïntegratie blijft werken.

Het college stemt alleen in met een verzoek tot verlenging van de reïntegratiefase, wanneer de ambtenaar de reïntegratiefase niet volledig heeft kunnen benutten aan reïntegratie. De oorzaak hiervoor moet redelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld de zorg voor een ernstig zieke partner zijn. Hierdoor kan het voor de ambtenaar onmogelijk zijn geweest om tijdens de reintegratiefase aan zijn reïntegratieverplichtingen te voldoen. Het college kan dan instemmen met een verlenging. Een langdurige vakantie wordt niet als redelijk beschouwd.

Voldoet de ambtenaar tijdens de verlenging van de reïntegratiefase niet meer aan de voorwaarde dat aan reïntegratie gewerkt moet worden, dan wordt de verlenging gestopt en gaat het oorspronkelijke ontslag alsnog in.

Door aangepaste fiscale wetgeving kunnen alleen mensen, die op 1 januari 2012 minimaal 3000 euro op hun levenslooprekening hadden staan, doorgaan met sparen volgens deze regeling.

Lid 4

Lid 4 geeft aan dat de bepalingen over de eerdere beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing zijn. Wanneer tijdens de verlenging afspraken worden gemaakt over voortzetting van de reïntegratieactiviteiten en de ambtenaar houdt zich niet aan deze afspraken, wordt voor het aflopen van de verlengde reïntegratiefase het ontslag verleend op grond van artikel 8:6.

Artikel 10d:10 Reïntegratieplan (T)

Tijdens de reïntegratiefase geldt de reguliere rechtspositieregeling. Dit houdt onder meer in dat de ambtenaar gewoon verlof opbouwt, zoals hij dat eerder opbouwde. Wanneer hij tijdens de reïntegratiefase geen werkzaamheden verricht, betekent dit dat hij in principe geen verlof nodig heeft voor activiteiten die in het kader van het reïntegratieplan zijn afgesproken.

Als bij de start van de reïntegratiefase al duidelijk is dat direct na de beoogde ontslagdatum een functie voorhanden is, bestaat het reïntegratieplan uit het benoemen van die functie en de datum vanaf wanneer de ambtenaar deze functie gaat bekleden. Het reïntegratieplan hoeft dan niet verder uitgewerkt te worden.

Lid 1

Het is zinvol om te beginnen met het opstellen van het reïntegratieplan, zodra duidelijk is dat de ambtenaar ontslagen gaat worden op grond van artikel 8:6 en daarmee dus niet te wachten tot het ontslagbesluit genomen is. Gemeente noch ambtenaar zijn hiertoe overigens verplicht. Medewerking van beide partijen kan echter de mogelijkheden op het vinden van een baan bespoedigen en dus de kans op het voorkomen van werkloosheid vergroten.

Het reïntegratieplan moet in ieder geval binnen 1 maand na ingang van de reïntegratiefase zijn opgesteld.

Lid 4

De gemeente maakt een kosten-batenanalyse van de voorgenomen reïntegratieactiviteiten. De gemeente stelt vast welke kosten redelijkerwijs voor rekening van de gemeente komen (de wensen van de ambtenaar kunnen verder gaan dan op grond van reïntegratie noodzakelijk zijn, waardoor de gemeente niet de volledige kosten vergoedt).

Wanneer besloten wordt dat volledige vergoeding van de kosten door de gemeente niet redelijk is of wanneer de kosten uitstijgen boven het bedrag van € 7.500,=, kan van de ambtenaar verlangd kan worden dat hij zelf ook financieel bijdraagt aan de activiteiten uit het reïntegratieplan.

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik (T)

Het toepassingsbereik van paragraaf 5 strekt zich uit over ambtenaren die een dienstverband van 2 jaar of langer bij dezelfde gemeente hebben. In dit licht wijst het LOGA op artikel 10d:3 lid 1.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting (T)

Dit artikel drukt uit dat een goede uitvoering van het Van werk naar werk-traject de verantwoordelijkheid is van zowel werkgever als ambtenaar.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject (T)

Een goed te definiëren moment markeert de start van het hele traject. Voor beide partijen moet duidelijk zijn dat vanaf dit moment, dat boventalligheid intreedt, de periode van twee jaar begint te lopen.

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek (T)

In dit artikel worden de inhoudelijke stappen van het Van werk naar werk-traject geregeld. De start is het onderzoek naar wensen en mogelijkheden en arbeidsmarktpotentie, ook buiten de gemeente. Het onderzoek wordt afgerond binnen een maand na de startdatum van het Van werk naar werk-traject. De startdatum is de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden. Het onderzoek kan eerder opgestart worden, als al is voorzien dat boventalligheid aan de orde zal komen. Duidelijk is dat wanneer het onderzoek eerder aanvangt, sneller met de uitvoering ervan kan worden gestart, en de kans van slagen toeneemt. Bij het onderzoek kan een gecertificeerde loopbaanadviseur worden ingeschakeld. Dit kan ook een functionaris zijn die bij de gemeente zelf in dienst is, mits deze aantoonbaar is gekwalificeerd als loopbaanbegeleider.

Wat betreft de loopbaanadviseur is van belang dat deze voldoet aan de professionele kwaliteitseisen van de beroepsgroep van loopbaanbegeleiders ofwel aantoonbaar daartoe gevolgde opleidingen en/of relevante ervaring heeft.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract (T)

Na het onderzoek genoemd in artikel 10d:13 wordt een contract gemaakt. Dat is uiterlijk gereed drie maanden na afronding van het onderzoek. Het contract bevat de afspraken tussen werkgever en ambtenaar gericht op het vinden van nieuw werk. Het contract is maatwerk en zal per individu verschillen. Het is van belang concreet alle van belang zijnde afspraken op te nemen. In het artikel is een niet-limitatieve opsomming hiervan opgenomen. Gedurende de looptijd van het contract is de ambtenaar boventallig; ten aanzien van de werkzaamheden die hij gedurende de Van werk naar werk-termijn voor de werkgever verricht dienen daarom ook afspraken te worden gemaakt.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract (T)

De monitoring en de verslaglegging van de voortgang en evaluatiegesprekken wordt neergelegd bij een nader aan te wijzen persoon of organisatie. Van belang is dat goed wordt toegezien op de uitvoering, voor beide partijen. Het verloop van het Van werk naar werktraject kan immers aanleiding geven tot een verschil in opvatting dat aan een commissie ter toetsing wordt voorgelegd (zie artikel 10d:24). De dossiervorming moet dan op orde zijn.

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject (T)

Een Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Maar deze termijn kan korter zijn als eerder passend of geschikt werk is gevonden. Passend of geschikt werk kan ook werk in deeltijd zijn en/of werk buiten de eigen organisatie of gemeente.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging (T)

Als de boventallige ambtenaar een aanbod voor passend of geschikt werk binnen of buiten de gemeentelijke organisatie weigert, volgt beëindiging van het Van werk naar werk-contract en vervolgens reorganisatieontslag (ontslag op grond van artikel 8:3 CAR). Partijen leggen in het Van werk naar werk-contract vast welke functies passend dan wel geschikt zijn. Als de ambtenaar een dergelijke functie weigert, eindigt het Van werk naar werk-contract. Afhankelijk van de duur van het Van werk naar werk-traject mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager of een vergelijkbaar verschil als het een functie buiten de gemeente betreft.

Hiermee wordt gevolg gegeven aan de essentie van deze afspraken, namelijk dat het voor de ambtenaren van belang is dat zij aan het werk blijven. Dat wordt ook uitgedrukt door lid 2: als de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het contract, dan wordt het traject eveneens gestopt en tot ontslag overgegaan. In beide gevallen verliest de ambtenaar ook het recht op aanvulling op de werkloosheidsuitkering en de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur (T)

Het Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Als na verloop van 21 maanden geen ander werk is gevonden dient een loopbaanadviseur een advies uit te brengen over een eventueel vervolgtraject. Om een goed advies te kunnen uitbrengen, heeft de loopbaanadviseur in ieder geval inzage in de evaluatieverslagen, en zonodig in andere relevante correspondentie. De loopbaanadviseur moet overwegen of een vervolgtraject een zinvolle stap is, die de kans op ander werk evident doet toenemen. De verwachte ontwikkelingen binnen de organisatie en de arbeidsmarkt van dat moment zijn daarbij relevant.

De loopbaanadviseur adviseert het college; het college hoeft dit advies niet te volgen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject (T)

Als de termijn van 2 jaar voorbij is wordt het Van werk naar werk-traject beëindigd. Er volgt dan, zonder verdere opzegtermijnen of wachttijd, een ontslagbesluit op grond van artikel 8:3 CAR. Dat is alleen anders als het college het advies van de loopbaanadviseur tot verlenging volgt.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject (T)

De mogelijkheid bestaat om het Van werk naar werk-contract te verlengen. Logischerwijs zou dit kunnen voortvloeien uit het advies van de loopbaanadviseur zoals bedoeld in artikel 10d:20, maar ook een zeer reële kans op een andere functie –schriftelijk te bevestigen door de werkgever in kwestie- kan leiden tot verlenging. Een besluit hieromtrent is geheel aan de werkgever. Er kan maar een keer worden verlengd. Het traject wordt definitief beëindigd op de datum waarop het verlengde contract afloopt. Na afloop daarvan volgt het ontslagbesluit op grond van artikel 8:3.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract (T)

In dit artikel is geregeld wat er gebeurt als een van beide partijen het Van werk naar werkcontract niet nakomt of als bij de uitvoering ervan geschillen optreden. Als de ene partij van oordeel is dat de ander zich niet houdt aan de afspraken is de eerste stap dat in goed overleg naar een uitweg wordt gezocht. Als een gesprek niet leidt tot een oplossing volgt een ingebrekestelling: de partij die vindt dat de ander niet doet wat is afgesproken in het contract stelt de ander hiervan schriftelijk in kennis. Voor de gemeente kan dit leiden tot beëindiging van het contract en een ontslag. Dat is beschreven in artikel 10d:19 bij tussentijdse beëindiging. Voor de ambtenaar betekent dit dat hij kan eisen dat het Van werk naar werk-contract wordt verlengd met de periode waarin het gebrek is opgetreden. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de situatie dat een loopbaancoach afwezig is waardoor afgesproken gesprekken niet hebben plaatsgevonden. Deze worden dan als het ware ingehaald. Uitgangspunt is dat ook in deze fase werkgever en ambtenaar er samen uitkomen. Maar als dat niet lukt, kan de paritaire toetsingscommissie om advies worden gevraagd.

Artikel 10d:24 Paritaire commissie (T)

Dit artikel regelt de positie van de paritaire toetsingscommissie. De commissie is paritair. Gemeenten die al een dergelijke paritaire commissie hebben kunnen de bestaande commissie aanwijzen. Het college moet een reglement vaststellen waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd. De LOGA partijen hebben een voorbeeld reglement opgesteld.

Lid 3Het college kan slechts afwijken van het advies als het op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en/of het advies zodanig ernstig in gebreke is dat van het college in redelijkheid niet gevergd kan worden overeenkomstig het advies te besluiten.

Na inwerkingtreding van de WNRA is het advies weer bindend van aard vanwege de toepasselijkheid van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering (T)

Lid 1, sub a

Wanneer de reïntegratiefase eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het reïntegratieplan zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub b

Wanneer het Van werk naar werk-traject eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het Van werk naar werk-contract zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub c

De ambtenaar moet niet alleen in principe recht hebben op een werkloosheidsuitkering, maar deze ook daadwerkelijk ontvangen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de ambtenaar alleen vanwege het feit dat hij met vakantie is nog geen WW-uitkering ontvangt. Dan ontvangt hij ook geen aanvullende uitkering. De WW-uitkering, en de aanvullende uitkering, vangen dan tegelijk aan, na de vakantie.

Lid 2

Gedacht kan worden aan de betalingsberichten van UWV, gegevens over werkhervatting (ter bepaling van het aantal uren dat iemand werkloos is) of sanctiebesluiten van UWV. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl; zoeken op poortwachtertoets). Deze voorwaarde geldt ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering (artikel 10d:26) en ter controle van sancties, die door UWV kunnen zijn opgelegd (artikel 10d:28).

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag (T)

In artikel 10d:2 is de grondslag gedefinieerd, die nodig is voor de berekening van de aanvullende uitkering.

De hoogte van de uitkering is gedurende de twee fases verschillend. De genoemde bedragen zijn de feitelijke beloning (salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n). Hiermee wordt dus niet de voltijdsbeloning bedoeld, die omgerekend moet worden naar de deeltijdfactor van de medewerker. Dus ook een medewerker die met een functie voor 30 uur per week € 5.500,= aan salaris en toegekende salaristoelagen ontvangt, krijgt gedurende de eerste fase een aanvullende uitkering van 30% daarvan en gedurende de tweede fase een aanvullende uitkering van 20% van dat bedrag. De zinsnede “naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is” houdt in dat indien iemand een arbeidsduur had van 36 uur, waaruit hij voor 18 uur is ontslagen hij een aanvullende uitkering ontvangt van 10%, respectievelijk 20% of 30% maal 18/36. Als deze persoon vervolgens een baan aanvaardt van 10 uur per week, ontvangt hij een aanvullende uitkering van 10% (respectievelijk 20% of 30%) maal 8/36 zijn salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag (T)

Het kan voorkomen dat een medewerker, bijvoorbeeld vanwege vakantie rond de datum van ontslag, nog geen WW-uitkering ontvangt (hij is dan namelijk niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt). Ook dan eindigt het recht op de aanvullende uitkering 12 maanden na de dag van ontslag en niet 12 maanden na dag van ingang van de WW-uitkering.

Artikel 10d:28 Sancties (T)

Lid 1

Iedere sanctie die door UWV wordt opgelegd, leidt tot een evenredige sanctie op de aanvullende uitkering. Dit betekent dat als UWV voor de duur van 3 maanden een sanctie oplegt van 10%, ook de aanvullende uitkering voor de duur van 3 maanden gekort wordt met 10%. Beëindiging van de WW-uitkering voor bijvoorbeeld 6 maanden leidt ook tot beëindiging van de aanvullende uitkering voor 6 maanden. Hiermee wordt de ambtenaar gestimuleerd om zijn verplichtingen (die grotendeels gericht zijn op werkhervatting) op grond van de Werkloosheidswet na te komen.

Lid 3

Een sanctie die door UWV wordt opgelegd, kán leiden tot het vervallen van het recht op een na-wettelijke uitkering. Dit is een facultatieve bepaling en is afhankelijk van de aard en ernst van het gedrag dat heeft geleid tot de sanctie die door UWV is opgelegd.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering (T)

Omdat de aanvullende uitkering gekoppeld is aan de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, eindigt de aanvullende uitkering sowieso als de WW-uitkering eindigt.

Herleving aanvullende uitkeringOmdat de werkloosheidsuitkering gedefinieerd is als uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente, herleeft de aanvullende uitkering, wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft.

Omdat de duur van de aanvullende uitkering van één jaar gekoppeld is aan de dag van ontslag, geldt de herleving van de eerste fase van de aanvullende uitkering alleen wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft binnen 12 maanden na de ingangsdatum van ontslag. Deze eerste fase wordt dus niet opgeschort met de periode, waarin geen werkloosheidsuitkering is ontvangen. Gedurende de resterende tijd van de werkloosheidsuitkering wordt de hoogte van de tweede fase uitbetaald.

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering (T)

Lid 1

Onderdeel a

Ook na afloop van de werkloosheidsuitkering moet sprake zijn van werkloosheid, zoals gedefinieerd in artikel 10d:1. Zowel deze verwijzing naar werkloosheid, als naar de definitie van werkloosheidsuitkering geven aan dat het moet gaan om een uitkering die voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente.

Lid 1

Onderdeel b

Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl;zoeken op poortwachtertoets). Deze gegevens zijn nodig ter bepaling van de hoogte van de na-wettelijke uitkering (artikel 10d:31) en het door de gemeente te voeren sanctiebeleid (zie artikel 10d:34).

Lid 2

Bij -ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (artikel 8:6) ontstaat alleen recht op een na-wettelijke uitkering als het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer. Dit betekent dat de ambtenaar zelf geen schuld heeft aan de ongeschiktheid of onbekwaamheid.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering (T)

Lid 2

In lid 2 is opgenomen dat als iemand voor minder dan 36 uur werkloos is, zijn na-wettelijke uitkering naar evenredigheid wordt bepaald. De na-wettelijke uitkering wordt namelijk gebaseerd op de mate van werkloosheid.

Als uit een arbeidsovereenkomst of aanstelling blijkt dat iemand een functie van 20 uur in de week heeft, ontvangen hij een na-wettelijke uitkering voor de resterende 16 uur. Als door een nieuwe baan een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur, is de werkloosheid beëindigd en eindigt de na-wettelijke uitkering (zie definitie werkloosheid en artikel 10d:18).

Gedeeltelijke werkhervatting, maar ook werkzaamheden als zelfstandige verminderen de werkloosheid. Of iemand minder dan 36 uur werkloos is, is af te leiden uit de gegevens over werkzaamheden (bijvoorbeeld salarisstroken). In artikel 10d:15 is opgenomen dat de ambtenaar alle gegevens moet overleggen die van belang zijn voor het bepalen van het recht op nawettelijke uitkering. Hiertoe behoren dus ook salarisstroken en arbeidsovereenkomsten.

Lid 3

Het is mogelijk dat iemand met het aantal uren werkhervatting meer verdient dat hij in de oude situatie deed. Daarom is in lid 3 een bepaling opgenomen, waaruit voortvloeit dat het nieuwe inkomen en de na-wettelijke uitkering nooit meer kan bedragen dan 90% van het oude salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n)d.

VoorbeeldIemand werkte 36 uur en verdiende € 2000,=. De na-wettelijke uitkering bedraagt 70% hiervan; dit is € 1400,=. Hij krijgt tijdens de periode van de na-wettelijke uitkering een baan voor 18 uur. Hiermee resteert een werkloosheid voor 18 uur. Met zijn nieuwe baan gaat hij €1500,= verdienen. Zijn uitkering zou, gebaseerd op 18 uur werkloosheid, € 700,= bedragen. Samen met de inkomsten van € 1500,= komt zijn totaal inkomen uit op € 2200,=. Het totaalinkomen is gemaximeerd op 90% van € 2000,=; dit is € 1800,=. Zijn uitkering wordt dus gekort met € 300,=. Hij ontvangt nog een na-wettelijke uitkering van € 400,=.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering (T)

Als iemand 45 is op de dag van ontslag en hij heeft vanaf zijn 25e in de gemeentelijke sector gewerkt, ontvangt hij een na-wettelijke uitkering voor de duur van (15 x 1,4) + (5 x 2) = 31 maanden.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering (T)

Lid 2

Recht op een werkloosheidsuitkering bestaat als iemand meer dan 5 uur of meer dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week verliest. Als door werkhervatting een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur (of minder dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week) eindigt de werkloosheid en eindigt de na-wettelijke uitkering.

Lid 3

De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op 15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop (T)

Er bestaat geen recht op afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college kan echter op verzoek van de ambtenaar besluiten tot afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college bepaalt daarbij de voorwaarden en de hoogte van het afkoopbedrag.

Als partijen het niet eens worden over de hoogte van het afkoopbedrag, vallen partijen terug op de normale regels over hoogte en duur van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid (T)

De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan in het derde ziektejaar definitief worden herplaatst, wanneer hij een functie aanvaardt, waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV is vastgesteld, kan voorzien. Wanneer een dergelijke functie buiten de organisatie van de gemeente wordt gevonden, kan ontslag op grond van artikel 8:5 plaatsvinden. Is dat het geval dan ontvangt de ambtenaar, zolang hij arbeid heeft waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit kan voorzien, een bijzondere uitkering.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht (T)

In de CAO 2007-2008 is overgangsrecht overeengekomen voor de ambtenaar die

  • -

    op de dag van inwerkingtreding van hoofdstuk 10d (1 juli 2008) 20 dienstjaren of meer heeft in de gemeentelijke sector en

  • -

    die binnen 10 jaar daarna daadwerkelijk ontslag verleend wordt.

Het overgangsrecht houdt in dat de duur van de overgangsuitkering overeenkomt met de aansluitende uitkering uit hoofdstuk 10a, zoals dit hoofdstuk tot 1 juli 2008 luidde. Wel is afgesproken dat de berekening hiervan voor gemeenten gemakkelijker wordt gemaakt. Daarom is de oude berekeningsduur van de aansluitende uitkering omgezet in een formule, die in het tweede lid, is opgenomen. Vanaf 1 juli 2008 valt iedereen onder hoofdstuk 10d. Alle ambtenaren die op grond van artikel 8:3 en 8:6 ontslagen worden, krijgen dus recht op een reïntegratiefase of een Van werk naar werk-traject. Mocht daarna sprake zijn van werkloosheid, dan geldt slechts ten aanzien van de duur van de uitkering na afloop van de WW een uitzondering voor de ambtenaren, voor wie dit overgangsrecht is overeengekomen. De overgangsuitkering eindigt op de eerste van de maand volgend op die waarin betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt (artikel 10d:33).

Hoofdstuk 10e Vervallen hoofdstuk (T)

Vervallen hoofdstuk.

Artikel 11 Uitkeringsregeling ontslag (T)

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Artikel 11:1 Betrokkene (T)

Voor een toelichting op artikelen die gelijkluidend zijn aan die van hoofdstuk 10 (wachtgeld), wordt daarnaar verwezen.

Algemeen De omschrijving dat aan de ambtenaar ontslag moet zijn verleend, impliceert dat het einde van een tijdelijke urenuitbreiding geen recht geeft op een uitkering. Immers, er is geen sprake van ontslag. Dit is anders wanneer deze urenuitbreiding, die in de vorm van een brief kan worden meegedeeld, de vorm krijgt van een tijdelijke aanstelling. Na afloop van deze aanstelling ontstaat wel recht op een uitkering.

Lid 2

Het tweede lid biedt de mogelijkheid een ambtenaar een recht op uitkering toe te kennen die ontslag heeft gevraagd omdat betrokkene de echtgenoot (en eventueel de levenspartner) wil volgen die genoodzaakt is elders een betrekking te aanvaarden. Interessant is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep die uitwijst dat de weigering in dergelijke situaties een recht op uitkering toe te kennen, in alle gevallen is gesanctioneerd. Wanneer de verhuizing medisch noodzakelijk is in verband met de gezondheid van de echtgenoot, is er aanleiding een uitkering toe te kennen. Dit is een omstandigheid waarop betrokkenen geen invloed kunnen uitoefenen.

Artikel 11:6 Recht op uitkering (T)

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat recht op een uitkering bestaat indien voldaan is aan de zogenaamde toegangs-eis. In het jaar voorafgaand aan het ontslag dient betrokkene tenminste gedurende 26 weken werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van de WW. Werkzaamheden, verricht als zelfstandige, tellen dus niet mee. In dit verband wordt een week als een gewerkte week aangemerkt, indien ten minste op één dag per week is gewerkt, ongeacht het aantal uren. Deze toegangseis, afkomstig uit de WW, is in de WW inmiddels per 1 maart 1995 verzwaard, maar die verzwaring wordt in ieder geval voor 1 januari 1998 niet overgenomen in dit hoofdstuk.

Lid 3

Het derde lid vermeldt welke werkzaamheden in aanmerking worden genomen bij het vaststellen of aan de toegangseis is voldaan. Het gaat hierbij niet alleen om werkzaamheden verricht in de dienstbetrekking waaruit ontslag volgt, maar ook om werkzaamheden die zijn verricht in een dienstbetrekking waarvoor de betrekking waaruit ontslag volgt, in de plaats is gekomen. Let wel, hierbij kan het ook gaan om werkzaamheden die in de private sector zijn verricht voorafgaand aan indiensttreding bij de gemeente.

Dat er een duidelijke relatie ligt tussen het ontslag en de dienstbetrekking waaruit ontslag volgt voor het bepalen of aan de toegangseis is voldaan, moge het volgende voorbeeld illustreren. Een ambtenaar gaat een deeltijdbaan vervullen van 20 uur voor de termijn van een jaar. Na zes maanden gaat betrokkene een tweede deeltij dbaan vervullen van 16 uur voor de duur van drie maanden. Aan deze baan is geen andere voorafgegaan. Na het verstrijken van de termijn van drie maanden ontstaat geen recht op een uitkering, betrokkene is in deze functie immers geen 26 weken werkzaam geweest. De weken waarin is gewerkt in de betrekking die blijft voortbestaan, tellen niet mee. Deze tijd telt uitsluitend mee voor de beoordeling of aan de toegangseis voldaan is op het tijdstip dat de deeltij dbetrekking van 20 uur eindigt. Gewerkte weken tellen dus slechts éénmaal mee.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte (T)

Lid 3

Ook al vervalt hoofdstuk 11 per 1 januari 2001 voor de gevallen van werkloosheid, die zijn ontstaan op of ná 1 januari 2001, de verwijzing naar hoofdstuk 7 kan nog gedurende 2 jaren van toepassing zijn. Hierbij gaat het om de status quo op 31 december 2000. Gemeenten doen er verstandig aan de tekst van hoofdstuk 7, zoals dat luidde op 31 december 2000, apart te bewaren.

Artikel 11:18 Samenloop (T)

De ziekte-uitkering op grond van artikel 11:17 (gedurende maximaal een jaar, ter hoogte van 80% van de bezoldiging) schort het recht op uitkering op. Dit betekent dat de periode gedurende welke een ziekte-uitkering is genoten, bij de oorspronkelijke uitkeringsduur wordt opgeteld.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering (T)

Algemeen Dit artikel geldt slechts ten aanzien van degene aan wie uitsluitend een uitkering voor de periode van zes maanden is toegekend. In afwijking van het reguliere systeem van de verrekening van neveninkomsten, geldt in dit geval dat het recht op uitkering vervalt en herleeft in de situatie dat spoedig opnieuw werkloosheid optreedt nadat betrokkene bijvoorbeeld als uitzendkracht heeft gewerkt.

Lid 1

In het eerste lid wordt bepaald dat het recht op uitkering vervalt met ingang van de dag dat de werkloosheid eindigt, en dat het recht opnieuw voor de resterende duur wordt toegekend met ingang van de dag dat opnieuw werkloosheid ontstaat. Van belang is dat het begrip "beëindiging van de werkloosheid" zodanig is omschreven dat bij het aanvaarden van een tijdelijke dienstbetrekking eerst van beëindiging van de werkloosheid sprake is indien gedurende een periode van een maand gewerkt is. Daarbij moet het gaan om een betrekking bij eenzelfde werkgever en met ten minste de omvang van de betrekking waaruit ontslag volgde. Dit betekent dat gedurende de eerste maand waarin de gewezen ambtenaar met een uitkering een tijdelijke betrekking vervult, de inkomsten met de uitkering worden verrekend. Pas na een periode van een maand vervalt de uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat meerdere malen het recht op uitkering vervalt en weer herleeft wanneer bijvoorbeeld op uitzendbasis wordt gewerkt.

Lid 3

Het derde lid voorziet in een aangepaste toegangseis wanneer na afloop van de uitkeringsduur van zes maanden nog steeds sprake is van een situatie van werkloosheid.

Artikel 11a Suppletie (T)

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen (T)

Per 1 januari 1996 heeft het burgerlijk overheidspersoneel in geval van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 31 van de Wet privatisering ABP (WPA) recht op een uitkering conform de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Per die datum is het herplaatsingswachtgeld ingevolge hoofdstuk K van de ABP-wet komen te vervallen. Voor het herplaatsingswachtgeld is de suppletieregeling in de plaats gekomen. De suppletieregeling draagt het karakter van een werkloosheidsregeling. Vooruitlopend op het moment dat het overheidspersoneel onder de werking van de werknemersverzekeringen zal worden gebracht, de zogenaamde OOW-operatie, is bij de suppletieregeling reeds zoveel als uitvoeringstechnisch mogelijk aangesloten bij de WW. De lasten van de suppletieregeling worden gedragen door de overheidswerkgever zelf.

Lid 1

onderdeel b

Artikel 11a:1 bevat de definitiebepalingen.

Met het begrip "arbeidsongeschiktheidsuitkering" is in deze suppletieregeling elke wettelijke of bovenwettelijke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid bedoeld. Voorbeelden hiervan zijn de WAO-conforme uitkering, de WAO-uitkering, de uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de uitkering op grond van artikel 7:11 van de CAR. Ook uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen onder dit begrip vallen.

Lid 1

onderdeel d

De doelgroep van deze suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij een gemeente op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO

Van suppletie is echter uitgezonderd degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen. Ingevolge de systematiek van de WAO wordt namelijk de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op grond van het resterend verdienvermogen dat de betrokkene heeft. Wanneer de betrokkene één of meer aangehouden betrekkingen heeft, is hij ingevolge die systematiek dus altijd minder dan 80% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. De suppletie is echter bedoeld voor degenen die minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn voor de dienstbetrekking waaruit zij zijn ontslagen op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

De overheidswerknemer die op bovengenoemde grond is ontslagen en die toen minder dan 15% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft, gelet op de definiëring, eveneens recht op suppletie. Met de omschrijving dat de betrokkene overheidswerknemer is, bedoeld in artikel 2 van de WPA, wordt niet beoogd een andere omschrijving te geven dan die van het ambtenaar schap in de zin van de Abp-wet, zoals die luidde op 31 december 1995.

Lid 1

onderdelen g en h

Het dagloon in de zin van de suppletie is het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO met een bepaalde correctie. Allereerst wordt het dagloon in de zin van de WAO vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal. Daarnaast wordt in die gemeenten waar overheidswerknemers tegen ziektekosten verzekerd zijn ingevolge een particuliere ziektekostenverzekering de werkgeversbij drage in die ziektekostenverzekering in mindering gebracht op het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO. Deze tegemoetkoming van de werkgever dient van het WAO-dagloon te worden afgetrokken, omdat de berekeningsgrondslag van de suppletie anders niet gelijk zou zijn aan de berekeningsgrondslag van het vroegere herplaatsingswachtgeld, de laatstgenoten bezoldiging.

In gemeenten waar overheidswerknemers tegen ziektekosten verzekerd zijn ingevolge een publiekrechtelijke ziektekostenverzekering, meestal het IZA, is het niet nodig om bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de suppletie, het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO te verminderen met de tegemoetkoming van de werkgever in een particuliere ziektekostenverzekering van betrokkene. In deze gevallen wordt bij de vaststelling van het dagloon in de zin van de WAO reeds rekening gehouden met de werkgeversbijdrage.

Lid 1

onderdeel h

Het dagloon wordt uitsluitend in aanmerking genomen voor zover het toegerekend kan worden aan de betrekking waaruit betrokkene met recht op suppletie is ontslagen. In tegenstelling tot de WAO-conforme uitkering ingevolge de WPA, is het recht op suppletie immers aan die enkele betrekking gekoppeld.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 11a niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming en de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie (T)

Het recht op suppletie gaat in na ontslag op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Aangezien ontslag op genoemde grond pas mogelijk is na 24 maanden ongeschiktheid (zie artikel 8:5, tweede lid), kan het recht op suppletie derhalve niet eerder ingaan dan na die 24 maanden. De maximale uitkeringsduur van de suppletie is geregeld in artikel 11a:6. Zoals bij dat artikel wordt toegelicht, is de maximale uitkeringsduur 66 maanden, te rekenen vanaf het einde van genoemde periode van 24 maanden. Na ommekomst van de maximale uitkeringsduur, eindigt het recht op suppletie. Dat is nadat 90 maanden zijn verstreken sedert de aanvang van de ongeschiktheid wegens ziekte. Vergelijk artikel 11a:5, onderdeel a.

Artikel 11a:3 Recht op suppletie (T)

Algemeen Ten aanzien van de suppletieregeling geldt een verplichtingen- en sanctieregime dat overeenkomt met de WW. De toepassing van dat sanctieregime ten aanzien van de suppletie geschiedt door of namens het bestuursorgaan.

Lid 2

In het tweede lid is de reikwijdte van het begrip "passende arbeid" in de zin van de WW voor de toepassing van de suppletie zodanig uitgebreid dat het mede gangbare arbeid omvat. De definitie van gangbare arbeid is eveneens in dit lid gegeven, namelijk: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Deze uitbreiding is een gevolg van het volgende.

De werkgever dient, voordat hij tot ontslag overgaat, een zorgvuldig onderzoek te doen naar de herplaatsingsmogelijkheden voor degene die ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Hiertoe onderzoekt de werkgever eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid. Indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch minimaal na afloop van het eerste ziekte j aar onderzoekt hij of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met gangbare arbeid. Dit uitgangspunt betekent dat de betrokkene op het moment dat het recht op suppletie op zijn vroegst zou kunnen ontstaan, reeds een jaar lang verplicht is geweest aangeboden gangbare arbeid te accepteren.

Ingevolge het verplichtingen- en sanctieregime van de WW zijn grote groepen betrokkenen die een beroep kunnen doen op de WW, op genoemd moment (nog) niet verplicht gangbare arbeid te aanvaarden. Zonder bovengenoemde uitbreiding van het begrip "passende arbeid" zou de ongewenste situatie kunnen ontstaan dat een betrokkene na afloop van het eerste ziektejaar, maar vóór zijn ontslag, gehouden is gangbare arbeid te aanvaarden en dat hij zich, als hij vervolgens na zijn ontslag suppletie geniet, in mindere mate beschikbaar hoeft te houden voor de arbeidsmarkt.

Een ander effect van deze gelijkstelling van gangbare arbeid met passende arbeid in de zin van de WW is dat de suppletiegerechtigde, bij eventuele weigering van gangbare arbeid vóór zijn ontslag, ook onder het sanctieregime van de WW, en dus suppletieregeling, valt. De weigering van gangbare arbeid wordt derhalve betrokken bij het bepalen van het recht op suppletie. Wanneer er op deze wij ze sprake is van verwijtbare werkloosheid, kan de suppletie blijvend geheel danwel tijdelijk of blijvend gedeeltelijk worden geweigerd of kan de suppletieduur worden beperkt.

Artikel 11a:4 en 11a:5 Recht op suppletie (T)

Het verschil tussen het niet tot uitbetaling komen van het recht op suppletie ingevolge artikel 11a:4 en het beëindigen van dat recht op grond van artikel 11a:5, is het volgende. Het recht op suppletie loopt in het eerstgenoemde geval nog door en er kan weer tot betaling van de suppletie worden overgegaan, zodra de in artikel 11a:4, onderdeel a of b genoemde omstandigheid zich niet meer voordoet en er op dat moment nog suppletieduur resteert.

Beëindiging van het recht op suppletie zou in het geval, bedoeld in artikel 11a:4, onderdeel a, tot onredelijke resultaten kunnen leiden. Ingevolge de systematiek van de WAO (-conforme) uitkering kan iemand ook bij een arbeidsongeschiktheid met een kennelijk tijdelijk karakter, tijdelijk een verhoogde arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Wanneer die mate van arbeidsongeschiktheid vervolgens weer wordt vastgesteld op een lagere klasse, zou de betrokkene zijn recht op suppletie zijn kwijtgeraakt. Dit wordt onredelijk geacht.

Voor wat betreft de betrokkenen, bedoeld in onderdeel b, geldt dat zij in de huidige situatie terug kunnen vallen op het herplaatsingswachtgeld wanneer de herplaatsingstoelage wordt beëindigd. Die vangnetfunctie wordt nu voortgezet in artikel 11a:4, onderdeel b, van de suppletieregeling.

Artikel 11a:7 Suppletie (T)

Artikel 11a:7 ziet op de ingangsdatum van de duur van de suppletie. De "klok" van de duur van de suppletie begint te lopen op het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Ook als op dat moment nog geen ontslag heeft plaatsgevonden. Wanneer de betrokkene derhalve ontslag wordt verleend op een latere datum dan genoemd moment, wordt de tussen die data gelegen periode in mindering gebracht op de totale uitkeringsduur van de suppletie. De betrokkene geniet in een dergelijke situatie in ieder geval gedurende een kortere periode 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie dan wanneer hij zou zijn ontslagen op het moment dat hij 24 maanden onafgebroken wegens ziekte ongeschikt was voor de vervulling van zijn betrekking. Wordt betrokkene ontslagen op een moment dat genoemde ongeschiktheid 57 maanden heeft geduurd dan heeft hij geen recht meer op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie, maar alleen nog op 70% van die berekeningsgrondslag.

Artikel 11a:8 Suppletie (T)

AlgemeenIn artikel 11a:8, eerste lid, komt tot uiting dat de suppletieregeling een aanvullend karakter heeft. Indien de betrokkene gedurende de periode dat de suppletie tot uitbetaling komt, ter zake van het dienstverband waaruit hij is ontslagen recht heeft op één of meer wettelijke of bovenwettelijke uitkeringen ter zake van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, wordt het bedrag van genoemde uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Ditzelfde geldt wanneer betrokkene een Waz-uitkering ontvangt. De suppletie komt derhalve tot uitbetaling wanneer en voor zover het bedrag aan suppletie hoger is dan de van toepassing zijnde wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen. Dus ook in geval van het zogenaamde TBA-hiaat in de vervolguitkeringsfase van de WAO (-conforme) uitkering of bij expiratie van de uitkeringsduur van de WW tijdens de duur van de suppletieregeling.

De suppletieregeling vult aan tot een bepaald niveau, maar alleen wanneer de betrokkene niet reeds via andere inkomstenbronnen tot dat niveau komt. Inkomstenbronnen die betrokkene reeds had vóór hij aanspraak had op suppletie, worden daarentegen niet meegerekend. Wanneer de betrokkene echter later meer inkomsten gaat genereren uit die "oude" inkomstenbronnen dan ligt het in de rede dat meerdere wordt verrekend met de suppletie, ook wat betreft inkomsten uit of in verband met arbeid is deze systematiek opgenomen in artikel 11a:9.

Lid 2

Het tweede lid van artikel 11a:8 ziet op de situatie dat de betrokkene op het ingangsmoment van de suppletie reeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van die arbeidsongeschiktheidsuitkering kan na het ingaan van de suppletie worden verhoogd, bijvoorbeeld als gevolg van de uitval uit de dienstbetrekking ter zake waarvan suppletie is toegekend. Door die verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage stijgt ook het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ingevolge artikel 11a:8, tweede lid, dient dat meerdere, die verhoging van inkomsten, in mindering te worden gebracht op het bedrag van de suppletie.

Artikel 11a:9 Suppletie (T)

Voor degene die tijdens zijn recht op suppletie nieuwe inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verwerft, geldt de in artikel 11a:9, eerste lid, opgenomen anticumulatieregeling. Betrokkene heeft bij inactiviteit een garantieniveau van 80% onderscheidenlijk 70% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. Indien betrokkene er in slaagt door middel van arbeid of bedrijf inkomsten te verwerven, heft hij zijn (resterende) werkloosheid op. Wanneer hij zijn werkloosheid geheel opheft doordat hij zijn resterend verdienvermogen volledig benut, heeft hij recht op een herplaatsingstoelage van de Stichting Pensioenfonds ABP. Zolang hij die herplaatsingstoelage ontvangt, komt zijn recht op suppletie niet meer tot uitbetaling (zie artikel 11a:4, onderdeel b). Wanneer hij zijn werkloosheid gedeeltelijk opheft, behoeft de suppletiegarantie niet meer voor dat gedeelte te gelden. De suppletiegarantie wordt alsdan lager en wel op de volgende wijze: (berekeningsgrondslag suppletie -/- nieuwe inkomsten) * 80% [70%] = X.

Het verschil met artikel 11a:8 is dus dat de te anticumuleren inkomsten ingevolge artikel 11a:9 niet in mindering worden gebracht op het bedrag van de suppletie, maar op de berekeningsgrondslag van de suppletie.

Een voorbeeld van een situatie waarbij van bijzondere omstandigheden sprake kan zijn, in welk geval artikel 11a:9, derde lid, van toepassing zou kunnen zijn, is het geval van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, welke in de plaats komen van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11a:10 Suppletie (T)

Een vermindering in het niveau van de onderliggende wettelijke en/of bovenwettelijke uitkeringen leidt door het aanvullende karakter van de suppletieregeling tot een groter bedrag aan suppletie. Dit effect is echter ongewenst indien de verlaging van het niveau van de onderliggende uitkeringen wordt veroorzaakt door sancties. In artikel 11a:10 is daarom vastgelegd dat sancties genomen ten aanzien van wettelijke en/of bovenwettelijke uitkeringen niet leiden tot een groter bedrag aan suppletie. In geval van sancties worden de wettelijke en de bovenwettelijke uitkeringen voor de toepassing van de artikelen 11a:8 en 11a:9 steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.

Artikel 11a:12 Betaling van suppletie (T)

Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, is in verband met de OOW-operatie zoveel mogelijk aangesloten bij de WW. Onderhavige bepalingen zijn geredigeerd conform enkele WW-bepalingen.

Artikel 11a:13 Betaling van suppletie (T)

Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, is in verband met de OOW-operatie zoveel mogelijk aangesloten bij de WW. Onderhavige bepalingen zijn geredigeerd conform enkele WW-bepalingen.

Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten (T)

Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, is in verband met de OOW-operatie zoveel mogelijk aangesloten bij de WW. Onderhavige bepalingen zijn geredigeerd conform enkele WW-bepalingen.

Artikel 11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, is in verband met de OOW-operatie zoveel mogelijk aangesloten bij de WW. Onderhavige bepalingen zijn geredigeerd conform enkele WW-bepalingen.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften (T)

De uitvoeringsvoorschriften die het bestuursorgaan ingevolge artikel 11a:16 eerste lid dient vast te stellen zijn nadere regels terzake van een doelmatige controle ten aanzien van de betrokkenen. Voorbeelden van dit soort regels zijn regels met betrekking tot de wijze waarop de betrokkene het bestuursorgaan dient te informeren over neveninkomsten, sollicitaties en inschrijving bij het RBA, alsmede met betrekking tot de wijze waarop de betrokkene zich ziek dan wel hersteld dient te melden. Onder deze nadere regels kunnen bijvoorbeeld ook regels worden gevat die de betrokkene voorschrijven om gedurende de ziekteperiode tijdens de duur van de suppletie op bepaalde tijdstippen thuis te zijn.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte (T)

In artikel 11a:17 is het overgangsrecht opgenomen voor diegenen die op 31 december 1995 reeds in het genot waren van een herplaatsingswachtgeld in de zin van de ABP-wet. De systematiek van dit overgangsrecht is dat de duur van het door de betreffende persoon genoten herplaatsingswachtgeld wordt omgezet in een nog resterende duur van het recht op suppletie. Dit is vastgelegd in het eerste en tweede lid.

Herplaatsingswachtgeld en suppletie zijn twee ongelijksoortige eenheden. Om het herplaatsingswachtgeld desalniettemin zo veel mogelijk gelijkwaardig te converteren naar de suppletie, is een afweging gemaakt voor wat betreft hoogte, duur en pensioenopbouw. Zoals blijkt uit de in het tweede lid opgenomen tabel betreffende de hoogte en de duur, heeft genoemde ongelijksoortigheid er onder andere toe geleid dat de tabel op drie plaatsen niet lineair verloopt. Daar staat tegenover dat de pensioenopbouw gedurende de duur van de suppletie 100% is, terwijl dit bij het herplaatsingswachtgeld 25% en onder bepaalde voorwaarden 50% was.

Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte (T)

In de WPA is in artikel 39, vierde en vijfde lid, bepaald hoe op 1 januari 1996 de conversie dient plaats te vinden van de berekeningsgrondslag van de bezoldiging of uitkering wegens ziekte van degene die op dat moment 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en wiens mate van algemene invaliditeit op grond van de Abp-wet is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel wiens mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriele regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de AAW is vastgesteld op ten minste 25 procent. In artikel 11a:18 van de suppletieregeling is bepaald dat voor degene die op 1 januari 1996 recht had op een dergelijke bezoldiging of uitkering wegens ziekte, dat "geconverteerde" dagloon zal gelden als berekeningsgrondslag voor de suppletie, in het geval dat hij binnen een periode van zes maanden aanspraak krijgt op suppletie.

Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen (T)

In artikel 11a:19 is vastgelegd dat LOGA-partijen met elkaar in overleg treden indien het niveau van de WAO-conforme uitkering anders dan door wijziging als gevolg van individuele feiten en omstandigheden, algemeen neerwaartse wijzigingen ondergaat. In dat overleg zal dan de vraag centraal staan op welke wijze LOGA-partijen in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer zullen omgaan met die algemeen neerwaartse wijzigingen. Voor het geval dat overleg niet tot overeenstemming heeft geleid binnen een periode van zes maanden na de datum van publikatie in het Staatsblad van de maatregel, houdende die algemeen neerwaartse wijzigingen, geldt het volgende. In dat geval worden die algemeen neerwaartse wijzigingen effectief ten aanzien van de suppletieregeling vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder.

Artikel 11a:21 Overige en slotbepalingen (T)

Lid 1

De ambtenaar die recht heeft op een WGA-uitkering valt na ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) op of na 1 januari 2007 onder de bovenwettelijke regeling op grond van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Indien betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft hij na ontslag wegens arbeidsongeschiktheid op of na 1 januari 2007 recht op een WW-uitkering en bovenwettelijke WW op grond van hoofdstuk 10a.

Lid 2

De ambtenaar die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 wordt ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid en die voor 80% of meer arbeidsongeschikt is, heeft geen recht op suppletie. Indien betrokkene wordt afgeschat, heeft hij dus niet alsnog aanspraak op suppletie. Betrokkene valt onder de bovenwettelijke regeling op grond van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 12:1 Algemene bepalingen (T)

Op grond van de Ambtenarenwet dient er overleg te worden gevoerd met de organisaties van overheidspersoneel over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd; een en ander voor zover dit overleg niet reeds op sectoraal niveau wordt gevoerd. Bedoeld overleg vindt plaats in het georganiseerd overleg (G.O.) of via de hoorbepaling (zie bijlage III).

Lid 1

Van belang bij dit artikel is dat hierin is opgenomen dat de commissie G.O. niet alleen bevoegd is voor alle ambtenaren maar evenzeer voor de mensen die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Het al dan niet representatief zijn is een beslissing die op lokaal niveau genomen wordt. Op deze wijze kan rekening gehouden worden met lokale organisaties van ambtenaren.

Lid 4

De tekst van het vierde lid voorziet in een overgangsbepaling die het -in afwijking van de reguliere bepalingen over de samenstelling- mogelijk maakt om de vertegenwoordigers van genoemde organisaties die op 1 juli 1998 zitting hebben in persoon nog maximaal vier jaar in de commissie te laten deelnemen. Deze tijdelijke oververtegenwoordiging heeft geen gevolgen voor de stemverhouding in de commissie, die immers gebaseerd is op de aantallen vertegenwoordigde personeelsleden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling (T)

Lid 1

Het college wijst uit zijn midden vrijwel altijd de portefeuillehouder personeel en organisatie aan. Het is ook mogelijk dat naast deze vertegenwoordiger van de werkgever een tweede collegelid wordt toegevoegd. In artikel 12:1:3 en 12:1:7 is de ambtelijke ondersteuning geregeld.

Lid 2

In een nader vast te stellen regeling moet het minimumaantal ambtenaren worden bepaald dat lid van een organisatie moet zijn om die organisatie tot het overleg toe te laten. Het gaat hier om de representativiteit van de organisatie Voor de bepaling van het minimum zijn geen vaste regels te geven. Het kan, behalve van lokale omstandigheden, afhankelijk zijn van het aantal medewerkers en van hun organisatiegraad.

Artikel 12:1:2 Samenstelling (T)

Lid 2

Een ambtenaar die gedetacheerd wordt buiten de gemeente, behoeft in formele zin zijn lidmaatschap niet op te geven. Indien de detachering langer duurt dan bijvoorbeeld zes maanden, ligt het voor de hand het lidmaatschap op te geven Een dergelijke handelwijze zou op lokaal niveau als spelregel kunnen worden afgesproken.

Artikel 12:1:3 Samenstelling (T)

Het verdient aanbeveling om het hoofd personeel en organisatie als secretaris aan te wijzen of anders de medewerker die met die taken is belast. Het valt af te raden de gemeentesecretaris aan te wijzen omdat die immers de voorzitter is van het overleg met de ondernemingsraad. Het is beter om die rollen te scheiden. De secretaris van het overleg kan voorzitter zijn van het zogenaamde informeel of technisch overleg, dat het georganiseerd overleg voorbereidt.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO (T)

Gemeenten zijn gehouden de CAR te volgen, hetzelfde geldt voor de UWO indien gemeenten zich daarvoor hebben aangemeld. Omdat op lokaal niveau van een in het LOGA afgesproken wijziging niet kan worden afgeweken, volstaat een mededeling van de wijziging. Voor een gemeente die de hoorbepaling volgt (zie bijlage III bij CAR en UWO) geldt dat wijzigingen van CAR en/of UWO niet ter kennis van de centrales behoeven te worden gebracht.

Artikel 12:1:5 Mededeling omtrent CAR en UWO (T)

De vraag is of bij reorganisaties het primaat bij het GO of bij de ondernemingsraad ligt. Het besluit tot reorganiseren moet in eerste instantie, conform artikel 25 van de WOR, voor advies aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. Nadat het advies is uitgebracht en het gemeentebestuur een besluit heeft genomen, komt het GO in beeld. Het GO spreekt zich uit over de personele gevolgen van het besluit. Als regel zijn die gevolgen neergelegd in een sociaal statuut. Het toezicht op de uitvoering van het sociaal statuut is weer een zaak voor de ondernemingsraad. Deze formele taakafbakening neemt overigens niet weg dat het bevoegd gezag er verstandig aan doet om beide organen in alle fasen te informeren over zijn voornemens. Dat maakt het mogelijk dat GO en de ondernemingsraad elkaar beïnvloeden en hun opvattingen op elkaar afstemmen. Dat kan de kwaliteit van het proces en het draagvlak van de besluiten alleen maar vergroten.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden (T)

Lid 1

Uit het eerste lid volgt dat die onderwerpen die op sectoraal niveau worden besproken, niet voor overleg in de commissie G.O. in aanmerking komen. Dit spreekt voor zich: de CAR is onderwerp van overleg op sectoraal (=LOGA-) niveau en hierover hoeft derhalve niet opnieuw overleg op gemeentelijk niveau plaats te vinden (de grootste vier gemeenten hebben een afwijkende rechtspositie). Voldoende is om het G.O. te informeren. In het geval een gemeente zich heeft aangemeld voor de UWO, geldt hetzelfde: afspraken hierover worden op LOGA-niveau gemaakt en niet in de commissie G.O. Voor een gemeente die zich daarentegen niet voor de UWO heeft aangemeld, geldt dat de onderwerpen in de UWO behoren tot het "lokale domein": in de commissie G.O. dient over deze onderwerpen overleg plaats te vinden. Uit het eerste lid volgt tevens dat in de commissie G.O. nooit over individuele kwesties wordt gesproken.

Lid 2

De in het tweede lid bedoelde nadere regels zijn voor de "UWO-gemeenten" opgenomen in de UWO (bijvoorbeeld in artikel 12:2:1 waarin het overeenstemmingsvereiste aan de orde komt) en voor de "niet-UWO-gemeenten" dienen deze in de commissie G.O. aan de orde te komen.

Lid 3

De in het derde lid bedoelde nadere bepalingen over een geschillenregeling zijn in de UWO in artikel 12:3:1 e.v. opgenomen. Een "niet-UWO-gemeente" dient over deze nadere regels in de commissie G.O. overleg te voeren. In de commissie G.O. dient in dat geval tevens gesproken te worden over het al dan niet deelnemen aan de Lokale Advies- en Arbitragecommissie (L.A.A.C.).

Artikel 12:2:1 Taak en bevoegdheden (T)

In het LOGA zijn partijen het niet eens geworden over een eenduidige formulering van het overeenstemmingsvereiste. Lokaal moet een formulering voor het overeenstemmingsvereiste zijn vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het begrip "gevoelen" uit het artikel. In de LOGA-brief van 7 juni 1994, Lbr. 94/152, is aangegeven dat, wanneer het in de gemeente van toepassing zijnde overeenstemmingsvereiste bevredigend functioneert, dit gehandhaafd kan worden. Waar het overeenstemmingsvereiste niet is geformuleerd of waar het niet bevredigend functioneert, is aan de gemeenten in de genoemde LOGA-brief een keuze voorgelegd uit twee formuleringen, die respectievelijk een brede (voorkeur van de vakbonden) en een beperktere (voorkeur van het College voor Arbeidszaken) invulling aan het vereiste geven.

Formulering 1 luidt als volgt: "Invoering of wijziging van aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, vindt niet plaats dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel".

Formulering 2 luidt: "Invoering, intrekking of wijziging van een regeling welke verplichtingen schept voor individuele ambtenaren, dan wel waaraan individuele ambtenaren rechten kunnen ontlenen, vindt niet plaats dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel".

Het verschil tussen de beide formuleringen zit erin dat in formulering 1 "de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd" wel onder het overeenstemmingsvereiste valt en in formulering 2 niet. Concreet betekent dit verschil dat in formulering 2 onderwerpen als de inrichting van het personeelsbeleid als zodanig, de werving en selectie, het personeelsregistratiesysteem en het opleidingsbeleid niet onder het overeenstemmingsvereiste vallen. Dat is wel het geval met de uit deze regelingen voortvloeiende rechten en plichten voor individuele ambtenaren. In formulering 1 vallen de onderwerpen als zodanig onder het overeenstemmingsvereiste, en natuurlijk de regelingen die daaruit voortvloeien.

Besluiten of voorstellen die specifiek de rechtstoestand van de griffie en de griffiemedewerkers betreffen, moeten nog steeds door de gemeenteraad worden genomen respectievelijk aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Alleen in de situatie dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid heeft gedelegeerd aan het college, is het college het bevoegde orgaan.

Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden (T)

Lid 2

De besluiten in de tweede zin betreffen aangelegenheden van algemeen belang die specifiek de rechtstoestand van de griffie en de griffiemedewerkers betreffen. De griffier kan op grond van artikel 12:2:7, tweede lid, de vergadering bijwonen en deelnemen aan de besprekingen.

Lid 3

Het gaat hier onder meer over de bevoegdheden van de overlegpartijen. Besluiten moeten passen binnen het mandaat dat men heeft; dat geldt voor beide zijden Wanneer het mandaat onvoldoende is om tot overeenstemming te komen, moeten partijen terug naar hun achterban.

Artikel 12:2:5 Vergaderingen (T)

Lid 2 en 3

Soms wordt door een van beide partijen bewust aangestuurd op onvoltalligheid teneinde gevoelens van onvrede tot uitdrukking te brengen. Een voorbeeld hiervan was dat tijdens de acties in 1993 de centrales het overleg in alle GO's opschortten. Dit betekent uiteraard niet dat in zo'n geval in het geheel geen besluiten meer genomen kunnen worden. Wanneer ook bij een tweede vergadering niet ten minste de helft van de werknemersvertegenwoordiging aanwezig is, kunnen de geagendeerde onderwerpen behandeld en van een standpunt voorzien worden Indien behandeling geweigerd wordt, kan niettemin besluitvorming plaatsvinden Uiteraard gebeurt dat alleen in gevallen waarin uitstel niet mogelijk is en de andere partij nadrukkelijk op de gevolgen van hun handelwijze gewezen is.

Artikel 12:2:7 Vergaderingen (T)

Lid 4

Ook in gedualiseerde verhoudingen moet het te allen tijde mogelijk zijn om de raad op de hoogte te brengen van hetgeen in het GO ter bespreking voorligt, met name als dit raakt aan door de raad gestelde beleidsmatige of financiële kaders.

Artikel 12:2:9 Vergaderingen (T)

Lid 2

Het tweede lid zegt dat de stem van de werkgeversvertegenwoordiging wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de leden in of buiten de vergadering. Voor het geval dat meer werkgeversvertegenwoordigers zijn aangewezen is deze bepaling noodzakelijk.

Lid 3

Op basis van dit lid vindt een weging van de stemmen plaats zodanig dat geen enkele organisatie bij een stemming de absolute meerderheid heeft, ook niet in de situatie waarin een organisatie meer leden in de gemeente heeft dan de andere organisaties gezamenlijk.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie (T)

Bij de Advies- en arbitragecommissie hadden zich per 1 januari 1997 circa 400 gemeenten aangemeld. De LAAC is te bereiken via het secretariaat van het College voor Arbeidszaken, Postbus 30435, 2500 GK Den Haag.

Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie (T)

De helft van de (plaatsvervangend) leden van de advies- en arbitragecommissie wordt aangewezen door het College voor Arbeidszaken, gehoord het Interprovinciaal Overlegorgaan en de Unie van Waterschappen. De andere helft wordt aangewezen door de centrales van overheidspersoneel.

Artikel 13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR (T)

De berekeningsbasis van wachtgelden en (FLO)-uitkeringen wordt uitgebreid met de eindejaarsuitkering. De invoering van de eindejaarsuitkering per 1 januari 1997 betekent dat deze uitkering per genoemde datum maandelijks wordt opgebouwd Deze ingangsdatum van de eindejaarsuitkering brengt met zich dat, nu de berekeningsbasis van de wachtgelden en (FLO)- uitkeringen met deze uitkering wordt uitgebreid, deze uitbreiding betrekking heeft op alle op 1 januari 1997 toegekende wachtgelden en (FLO)-uitkeringen.

Artikel 14:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers (T)

Het bepaalde uit de artikelen 17, 18 en 34 van de Wet op de Ondernemingsraden wordt in acht genomen. Conform artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) wordt de tijd vastgesteld die (C)OR en commissieleden redelijkerwijs nodig hebben voor hun medezeggenschapswerk. In het convenant spreken WOR-bestuurder en OR af hoe de individuele leden in staat worden gesteld deze tijdsbesteding te combineren met hun functie. Hierbij geldt dat OR-werk ook regulier werk is. Mogelijkheden hiertoe zijn onder meer herverdeling van werkzaamheden indien noodzakelijk in combinatie met een tijdelijke uitbreiding van de formatie van de organisatorische eenheid waar het OR-lid werkzaam is. Een andere mogelijkheid is met gebruikmaking van artikel 2:7a CAR het verruimen van de arbeidsduur van individuele OR-leden tot maximaal 40 uur per week, als de bezetting van de afdeling in relatie tot het werk dat nodig maakt.

De bedoeling van LOGA-partijen is dat lokaal overleg wordt gevoerd over het (maximaal) aantal zittingstermijnen. Afspraken hierover worden opgenomen in het convenant. In zijn algemeenheid is het niet wenselijk om voor lange tijd achtereen OR werk te doen. Er zijn uitzonderingsgevallen mogelijk.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers (T)

Op grond van artikel 5a van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) kan de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad (OR) bij een collectieve arbeidsvoonvaardenregeling of een publiekrechtelijke regeling van arbeidsvoorwaarden op een lager getal worden vastgesteld dan in artikel 2 van de WOR is bepaald. Deze verplichting geldt ook voor onderdelen van gemeenten, waar met toepassing van artikel 4 van de WOR is besloten in het belang van een goede toepassing van de WOR voor die onderdelen een eigen OR in te stellen.

Artikel 15:1 Verplichtingen (T)

Dit in algemene bewoordingen gestelde artikel (een zogenaamd kapstokartikel) heeft naast artikel 16:1:1 nauwelijks enige zelfstandige betekenis. Overtreding ervan levert immers plichtsverzuim op en daarvan geeft artikel 16:1:1, lid 2, de definitie. De jurisprudentie is dan ook geheel gericht op de interpretatie van het begrip "plichtsverzuim", zodat hier verwezen kan worden naar de toelichting bij artikel 16:1:1.

Artikel 15:1a Verplichtingen (T)

Sinds maart 2006 is de overheidswerkgever wettelijk verplicht om nieuw aan te stellen personeel een ambtseed- of belofte af te nemen. Veel gemeenten hebben naar aanleiding van deze verplichting de bestaande ambtseed heringevoerd of een nieuwe tekst vastgesteld. Indien een ambtseed- of belofte of een integriteitverklaring slechts één van de formaliteiten bij indiensttreding is, zal deze niet het bedoelde effect van bewustwording van integriteitaspecten hebben. Wil de betekenis van eedaflegging beklijven dan dient het moment de nodige lading te krijgen: door de inhoud actief uit te spreken, door de ceremonie erom heen, door de keuze van de persoon ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, door de keuze van tijdstip en plaats.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten (T)

Dat overtreding van deze artikelen plichtsverzuim oplevert, wat reden kan zijn tot het opleggen van een disciplinaire straf, zal duidelijk zijn. Enkele voorbeelden zijn de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d d. 13 juli 1995, TAR 1995, nr. 206 (gebruik van gemeente-eigendommen bij een verhuizing en aannemen van een geldbedrag) en Centrale Raad van Beroep d.d. 21 december 1993, TAR 1994, nr 44 (aannemen van een geldbedrag).

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden (T)

Dat overtreding van deze artikelen plichtsverzuim oplevert, wat reden kan zijn tot het opleggen van een disciplinaire straf, zal duidelijk zijn. Enkele voorbeelden zijn de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d d. 13 juli 1995, TAR 1995, nr. 206 (gebruik van gemeente-eigendommen bij een verhuizing en aannemen van een geldbedrag) en Centrale Raad van Beroep d.d. 21 december 1993, TAR 1994, nr 44 (aannemen van een geldbedrag).

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden (T)

De term "nevenwerkzaamheden" dient ruim te worden opgevat. Hieronder worden verschillende werkzaamheden verstaan, zoals het lidmaatschap van het bestuur van een vereniging of stichting, het zijn van commissaris, bestuurder, vennoot of aandeelhouder. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde nevenwerkzaamheden of nevenwerkzaamheden die binnen of buiten de normale diensttijd worden verricht. Een gedane melding dient getoetst te worden aan het tot de ambtenaar gerichte verbod, dat in het derde lid is geformuleerd. De ambtenaar zal zich een oordeel moeten vormen over de vraag of door een nevenwerkzaamheid de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid is verzekerd. De constatering dat een nevenwerkzaamheid zich niet goed verdraagt met de ambtelijke functie, hoeft niet zonder meer te leiden tot het opleggen van een verbod. Er kunnen ook zodanige nadere afspraken worden gemaakt dat de mogelijkheid van belangenverstrengeling of anderszins zich niet meer voordoet. Jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over dit onderwerp geeft eenzelfde richting aan. De registratie van nevenwerkzaamheden kan op verschillende wijzen worden ingericht. In elk geval dient de registratie te voldoen aan de regels die gesteld zijn op grond van de Wet persoonsregistraties en de op deze wet gebaseerde verordening, voorzover deze in de gemeente is vastgesteld.

Lid 4

In 2003 is aan de Ambtenarenwet een bepaling toegevoegd die overheidswerkgevers verplicht om voorschriften vast te stellen over de openbaarmaking van nevenwerkzaamheden verricht door topambtenaren. In artikel 15:1e, vierde lid, zijn twee functies genoemd waaraan een verplichte openbaarmaking van nevenwerkzaamheden gekoppeld is: de gemeentesecretaris en de directeur van een gemeentelijke dienst of bedrijf (dan wel functionarissen in functies die daarmee op één lijn staan maar in het gemeentelijk organisatiemodel een andere benaming hebben). Lokaal dient bepaald te worden of er daarnaast nog sprake is van ‘andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is’. Gedacht kan worden aan de functies waaraan het plaatsvervangend directeurschap is verbonden. Daarnaast kunnen in aanmerking komen de stadsdeelsecretaris en functies zoals directeur van een projectorganisatie, concern- of dienstcontroller, afdelingshoofd, commandant van de brandweer.

Het LOGA verstaat onder openbaar te maken gegevens het volgende:

  • -

    hoofdfunctie (dus niet de persoonsnaam van de ambtenaar);

  • -

    de nevenfunctie die de functionaris verricht, voorzover het een nevenfunctie betreft die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

  • -

    de organisatie waarbinnen de nevenfunctie wordt vervuld;

  • -

    de eventuele beperkingen die het college heeft gesteld aan de uitoefening van de nevenfunctie.

Tevens verdient het aanbeveling om openbaar te maken met ingang van welke datum de nevenwerkzaamheid wordt verricht. De openbaarmaking kan geschieden door ter inzage legging van de gegevens op het gemeentehuis zoals dat is voorgeschreven voor de openbaarmaking van nevenfuncties van politieke ambtsdragers.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen (T)

Lid 1

In 2003 is aan de Ambtenarenwet een bepaling toegevoegd die overheidswerkgevers verplicht om voorschriften vast te stellen over het melden van financiële belangen door ambtenaren die een functie uitoefenen waarin risico bestaat op financiële belangenverstrengeling. Het begrip financieel belang is zeer divers. Het kan gaan om het bezit van effecten, vorderingsrechten, onroerend goed, bouwgrond alsook om financiële deelneming in ondernemingen. Het college dient ambtenaren aan te wijzen die zijn aangesteld in een functie (dan wel feitelijke werkzaamheden verrichten) waaraan een bijzonder risico op financiële belangenverstrengeling is verbonden. Bij de gemeentelijke overheid kan gedacht worden aan ambtenaren die betrokken zijn bij grondzaken, subsidieverstrekking, sponsoring, verstrekking van leningen, verstrekking van garanties, inkoop en aanbesteding zoals bijvoorbeeld het gunnen van onderzoeks- en adviesopdrachten. Ambtenaren die deze taken verrichten zouden in de verleiding kunnen komen zich bij het nemen van functionele beslissingen te laten leiden door niet-functionele belangen zoals een persoonlijk financieel belang. Of er inderdaad sprake is van een bijzonder risico hangt af van de feitelijke werkzaamheden en bevoegdheden van de ambtenaar en dient lokaal bepaald te worden. Ook ambtenaren die uit hoofde van hun functie (dan wel hun feitelijke werkzaamheden) beschikken of kunnen beschikken over koersgevoelige informatie zullen een meldplicht opgelegd moeten krijgen. Zij hebben immers de mogelijkheid deze informatie oneigenlijk te gebruiken of lopen het risico de schijn van oneigenlijk gebruik op te wekken. De inschatting is dat zich bij de gemeenten niet of nauwelijks bijzondere risico’s zullen voordoen met betrekking tot oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie.

Lid 2 en lid 3

Het college bepaalt op welke wijze financiële belangen worden gemeld. Nadere regels kunnen betrekking hebben op de volgende elementen.

  • -

    Het gebruik van een formulier voor de melding.

  • -

    De functionaris aan wie de melding gedaan moet worden.

  • -

    De wijze van registratie in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

  • -

    De wijze waarop de actualiteit van de registratie gewaarborgd wordt.

  • -

    De plicht van de ambtenaar tot het verstrekken van nadere gegevens over het financiële belang of het bezit van (of de transactie in) effecten.

Met betrekking tot de plicht tot verstrekking van gegevens wordt opgemerkt dat het bevoegd gezag in de gelegenheid moet zijn om te beoordelen of de gemelde belangen en bezittingen een risico opleveren in de werkzaamheden van de ambtenaar. De ambtenaar dient alle informatie te verschaffen die voor deze beoordeling nodig is. Is er sprake van een risico dan dient beoordeeld te worden hoe dit risico voorkomen of verkleind kan worden.

Lid 4

Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ambtenaar om te voorkomen dat hij in (de schijn van) een situatie terecht komt dat hij in zijn functievervulling wordt beïnvloed door persoonlijke financiële belangen. Dat vloeit voort uit de algemene norm van goed ambtenaarschap en is nu uitdrukkelijk bepaald in artikel 15:1f, vierde lid. De vraag of een financieel belang toelaatbaar is kan niet eenduidig beantwoord worden. Bezien moet worden of het concrete financieel belang daadwerkelijk risico’s met zich meebrengt bij het uitoefenen door de ambtenaar van zijn bevoegdheden en werkzaamheden. Wordt het financiële belang of effectenbezit niet toelaatbaar geacht dan zal de werkgever op basis van de verbodsbepaling maatregelen moeten nemen om een risico op financiële belangenverstrengeling of misbruik het hoofd te bieden. Daarbij dient eerst naar de minst ingrijpende oplossing gezocht te worden. Gedacht kan worden aan aanpassing van de taakinhoud of overplaatsing in een andere functie. Is een dergelijke oplossing niet mogelijk dan is de ambtenaar verplicht het financieel belang af te stoten.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden (T)

Lid 3

Op grond van dit artikellid valt een ambenaar die op grond van artikel 15:1:11, tweede lid, is aangewezen om taken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio’s voor wat betreft die werkzaamheden onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt. Daartoe zijn dus geen individuele detacheringsovereenkomsten nodig. Het college van de gemeente waar de ambtenaar is aangesteld, blijft de formele werkgever van desbetreffende ambenaar en de rechtspositie van die gemeente blijft, ook voor onderhavige werkzaamheden in het kader van de Wet veiligheidsregio’s, van toepassing.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade (T)

Dit artikel opent de mogelijkheid om door de gemeente geleden schade op de schuldige of nalatige ambtenaar te verhalen Bij elk schadegeval zal daarover door het college een beslissing moeten worden genomen, met name over de vraag of de schuld of nalatigheid van de ambtenaar van dien aard is dat zij geheel op hem kan worden verhaald of dat met een gedeeltelijke schadevergoeding kan worden volstaan. Overigens moet men natuurlijk niet voor elk wissewasje naar dit artikel grijpen. In elke organisatie komen "bedrijfsongevalletjes" voor die inherent zijn aan menselijk handelen. Deze zijn meestal wel aan iemand toe te rekenen, maar de woorden "schuld" en "nalatigheid" wijzen er toch wel op dat het moet gaan om zaken waarover men de ambtenaar echt een verwijt kan maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar (T)

Hierbij gaat het om iedere ambtenaar die beroepshalve geld int en/of uitgeeft, bijvoorbeeld via een loketkas of op andere wijze financiële waarden beheert. Het betreft hier dus niet alleen degenen die ontvangersfuncties bekleden op grond van het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet. Genoemd artikel bepaalt dat de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de gemeente worden verricht door de bij de in dat lid bedoelde regels aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar (T)

De aan dit artikel ten grondslag liggende beoordelingsregeling behoeft de instemming van de ondernemingsraad, dit op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste lid, onderdeel g van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding (T)

Op grond van het bepaalde in het eerste lid kan bijvoorbeeld een collegebesluit worden opgesteld waarin wordt bepaald dat het niet geoorloofd is voor ambtenaren die baliewerkzaamheden verrichten of anderszins regelmatig in contact treden met burgers, in een korte broek op de werkplek te verschijnen.

Artikel 15:1:17 Standplaats (T)

Wat betreft de verplichting voor de ambtenaar in of nabij de standplaats te wonen, dient rekening gehouden te worden met het vierde Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In artikel 2, eerste lid van dat Protocol is immers het volgende individuele grondrecht van elke burger - dus ook van die burger die in een arbeidsrelatie tot de overheid staat - geformuleerd: "een ieder die zich wettig op het grondgebied van een (verdragsluitende) staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid plaats van verblijf te kiezen" Op dit grondrecht kan ingevolge artikel 2, derde lid van hetzelfde Protocol slechts inbreuk worden gemaakt bij wet en indien de daarin op te leggen beperkingen "in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid of de openbare veiligheid, ter handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare handelingen, ter bescherming van de gezondheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen". De beperking op het individuele grondrecht is neergelegd in artikel 15:1:17. Een relevante uitspraak in dit verband is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 1990 (TAR 1990, nr 139). In deze zaak is geoordeeld dat de relevante verdragsartikelen verdragspartijen niet verbieden aan de vervulling van een ambtelijke functie te verbinden dat de ambtenaar in de omgeving van zijn werkplek dient te wonen, op voorwaarde dat die begrenzing van de woonomgeving in een functionele relatie tot die functie staat. Aan die voorwaarde is volgens de Centrale Raad voldaan indien de grenzen van dit woongebied zodanig zijn vastgesteld dat in redelijkheid kan worden gezegd dat, wanneer de ambtenaar buiten dat gebied gaat wonen, de goede vervulling van zijn functie te zeer in het gedrang komt. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de reistijden excessief lang zijn of wanneer de ambtenaar in verband met de aard van zijn functie niet snel genoeg op zijn werkplek aanwezig kan zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld de brandweercommandant, het hoofd interne zaken of de gemeentesecretaris. Het aspect van calamiteiten die zich in een gemeente kunnen voordoen speelt hierbij een rol.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning (T)

Een huis is pas een dienstwoning in de zin van dit artikel als het voor een goede vervulling van zijn werkzaamheden noodzakelijk is dat de ambtenaar in een bepaald huis woont (zie artikel 18:1:3). Te denken valt aan portiers of conciërgewoningen. Einde van het dienstverband brengt dan de verplichting met zich mee de dienstwoning te verlaten.

De woning die door de gemeente aan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld zonder dat tussen de werkzaamheden die de ambtenaar moet verrichten en het gebruik van de woning een duidelijk verband bestaat, wordt ook wel "dienstwoning" genoemd, maar is in feite een normale huurwoning. Einde van het dienstverband betekent dan niet automatisch het einde van de huurovereenkomst In die gevallen geldt de normale huurbescherming.

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade (T)

Lid 1

De schade die hier bedoeld wordt, moet zijn geleden als gevolg van de vervulling van zijn functie. Deze beperking betekent niet dat alleen schade die het directe gevolg is van het werk dat de ambtenaar verricht, vergoed wordt. Er moet een zodanig verband met de functie zijn dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan (althans niet op die tijd en plaats) als de ambtenaar niet aan het werk zou zijn geweest. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding mag rekening worden gehouden met normale slijtage Voorkomen moet worden dat de ambtenaar ongerechtvaardigd voordeel geniet, wat het geval zou zijn wanneer als schadevergoeding de nieuwwaarde van een goed wordt betaald, terwijl het goed deze waarden niet meer had op het moment van de schade. In het algemeen zal geen schade vergoed hoeven worden bij diefstal van een fiets uit een fietsenstalling of diefstal van een jas uit een garderobe, omdat deze goederen doorgaans niet nodig zijn voor de uitoefening van de functie.

Lid 2

In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld in welke gevallen de schade aan een eigen auto wordt vergoed, die is opgelopen tijdens een dienstreis. Deze bepaling is opgenomen als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 1995 waar in een ledenbrief van het College voor Arbeidszaken van 27 juli 1995 (kenmerk ARZ/505527) nader op wordt ingegaan. Er wordt niets geregeld over de hoogte van de vergoeding die betaald dient te worden. Dit kan de schade aan de eigen auto zijn, dan wel het verlies aan no-claimkorting. Er is bewust voor gekozen af te zien van de verplichting voor de ambtenaar een all-riskverzekering af te sluiten omdat dit niet in alle gevallen in redelijkheid kan worden opgelegd.

Artikel 15:1:24 Gebruik van motorrijtuig (T)

Het gebruik van de eigen auto ten behoeve van de dienst is gebonden aan toestemming van het college ter voorkoming van een ongelimiteerd gebruik. Wanneer toestemming is verleend, mag de ambtenaar verwachten dat de gemaakte kosten die voortvloeien uit het gebruik van de eigen auto worden vergoed. De juridische basis hiervoor is gelegen in artikel 15:1:22. Als voorwaarde verbonden aan de toestemming de eigen auto te gebruiken ten behoeve van dienstreizen, kan bijvoorbeeld het afsluiten van een allriskverzekering worden verbonden.

Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling (T)

Het college moet op grond van artikel 169 lid 2 Gemeentewet, de raad alle inlichtingen geven die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Daarnaast kan de raad, als zich een incident voordoet of dreigt voor te doen het college met de aan de raad ten dienste staande middelen ter verantwoording roepen.Met betrekking tot de actieve inlichtingenplicht wordt nog het volgende opgemerkt. In sommige gevallen zal buiten kijf staan dat het college de raad inlicht over een voornemen tot een schadeloosstelling of vergoeding van kosten. Criteria daarvoor kunnen zijn de politieke relevantie of de bijzondere financiële consequenties. Is er sprake van een overeenkomst met de betrokken ambtenaar, dan geldt bovendien het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Hierin wordt bepaald dat het college de raad vooraf inlicht over een besluit tot privaatrechtelijk handelen indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding (T)

Ingevolge dit artikel dient de werkgever een ruimte beschikbaar te stellen waar de ambtenaar borstvoeding kan kolven of kan zogen. Deze voorziening kan in de plaats komen van de gelegenheid die de ambtenaar krijgt haar kind zelf te voeden. Bij dit alles speelt de redelijkheid een belangrijke rol.

Artikel 15:1:31 Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg (T)

Dit artikel bevat een zorgplicht voor de gemeente voor de werknemers in de zin van artikel 2:4 (aanstelling) en 2:5 (arbeidsovereenkomst) die (plaatsvervangend) lid zijn van de commissie voor georganiseerd overleg. Dezelfde plicht ligt er ten aanzien van de werknemers die anderszins door de vakorganisaties zijn aangewezen om vakbondsactiviteiten te vervullen. Het gaat daarbij om de activiteiten waarvoor zij op grond van artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kunnen genieten. De zorgplicht is te vergelijken met die voor de ondernemingsraadsleden, opgenomen in artikel 21, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden. Omdat zij door de uitoefening van hun taak kwetsbaarder zijn dan andere werknemers, is deze extra rechtsbescherming in de CAR/UWO opgenomen. Daardoor wordt gewaarborgd dat zij onafhankelijk in de onderneming kunnen optreden zolang zij door hun vakorganisatie daarvoor een aanwijzing hebben gekregen. Het gaat daarbij om benadeling in promotiekansen, verslechtering van werkomstandigheden, gedwongen overplaatsing, schorsing vanwege vakbondsactiviteiten en het niet verlengen van een aanstelling/arbeidsovereenkomst De feitelijke handelwijze van de gemeente moet gelijk zijn aan het handelen wanneer betrokkene de vakbondsactiviteiten niet zou vervullen. De werknemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan zich wenden tot de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank (aanstelling) of de kantonrechter (arbeidsovereenkomst).

Artikel 15:2 Klokkenluiders (T)

Het verdient aanbeveling dat het college de raad informeert over de vaststelling van de klokkenluidersregeling en de wijzigingen daarin. De raad kan het college ter verantwoording roepen over het gevoerde beleid ter zake van de meldingen.

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim (T)

In dit artikel is de bevoegdheid neergelegd om een ambtenaar te straffen. Deze zeer ruime formulering van de strafbaarstelling brengt met zich dat het bestuursorgaan zeer zorgvuldig te werk moet gaan alvorens een straf op te leggen. In de eerste plaats moeten feiten in die zin bewezen worden dat zij in rechte kunnen worden aangetoond Daarbij moeten bepaalde gedragingen van betrokkene als verwijtbaar worden aangemerkt. Het aspect van de verwijtbaarheid speelt nogal eens een rol wanneer een bestuursorgaan tot strafontslag wil overgaan in een geval waarbij de ambtenaar zich niet bereid toont op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. Uiteraard moet het hierbij om een zwaar dossier gaan; dit vergt dossieropbouw. Met het opleggen van een dergelijke sanctie loopt het bestuursorgaan het risico dat het strafontslag ongedaan wordt gemaakt op grond van het feit dat de gedragingen de betrokkene niet kunnen worden verweten. In dit verband speelt artikel 15:1:1 een rol; dit artikel bepaalt onder meer dat de ambtenaar gehouden is zich te gedragen als een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen (T)

In het eerste lid worden de disciplinaire straffen limitatief opgesomd. De straffen lopen uiteen van een schriftelijke berisping tot een strafontslag. In dit verband wordt ook aandacht gevraagd voor artikel 8:15:1, dat gaat over de schorsing als ordemaatregel. Wat betreft onderdeel e dient te worden opgemerkt dat het niet-uitbetalen van het salaris - ten hoogste tot een bedrag overeenkomend met het salaris over een halve maand - slechts eenmaal kan worden opgelegd. Het is mogelijk een combinatie van straffen op te leggen De op te leggen straf dient in overeenstemming te zijn met het plichtsverzuim. Het besluit een straf toe te passen, zoals genoemd in artikel 16:1:2, eerste lid, is een besluit ingevolge de Awb. Het derde lid biedt de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen. De voorwaarden dienen redelijk te zijn; er dient rekening te worden gehouden met de belangen van de organisatie en die van de ambtenaar Ook de termijn waarbinnen de voorwaarde kan worden vervuld, dient redelijk te zijn. Wanneer een ambtenaar bijvoorbeeld geruime tijd heeft gefraudeerd met het tijdsregistratiesysteem, kan worden afgesproken dat betrokkene strafontslag wordt verleend wanneer hij binnen enkele maanden na een afgesproken tijdstip zich wederom schuldig maakt aan hetzelfde feit. Wanneer aan een voorwaarde is voldaan, wordt de straf ten uitvoer gelegd. Een dergelijk uitvoeringsbesluit is een besluit in de zin van de Awb, hetgeen betekent dat de betreffende ambtenaar vooraf gehoord dient te worden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording (T)

Voordat een ambtenaar een straf wordt opgelegd, wordt het voornemen tot strafoplegging de ambtenaar schriftelijk meegedeeld- Betrokkene dient allereerst te worden gehoord om zijn zienswijze kenbaar te kunnen maken. Het gaat hier immers om een besluit waar de ambtenaar niet om gevraagd heeft en waar hij naar verwachting bezwaar tegen zal hebben, waarbij de beschikking zal steunen op gegevens of feiten die de ambtenaar betreffen en die hij niet zelf heeft verstrekt. Artikel 16:1:3 kan begrepen worden als een uitwerking van de hoorprocedure ingevolge de Awb (artikel 4:8). Dit horen kan pas plaatsvinden na een afkoelingsperiode van zes dagen en kan niet later gebeuren dan na 12 dagen na ontvangst van de schriftelijke mededeling waarin het voornemen tot het opleggen van een disciplinarie straf wordt aangekondigd.

Artikel 17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan (T)

Lid 1

Het persoonlijk ontwikkelingsplan is de basis van de loopbaanontwikkeling en van de ontwikkeling van de kennis en vaardigheden van de medewerker. Vorm en inhoud zijn in beginsel vrij, dat wil zeggen dat het plan zowel kan bestaan uit een korte feitelijke aanduiding van een opleidingsafspraak als uit een meer uitgebreide afspraak over - door beide partijen - te ondernemen ontwikkelingsactiviteiten in brede zin. Ook kan het accent liggen op activiteiten die alleen de medewerker zal ondernemen of op inspanningen die beide partijen zich zullen getroosten. Ook de mate waarin het initiatief voor het doen van voorstellen voor de inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan bij de medewerker dan wel bij de leidinggevende ligt, kan van geval tot geval uiteenlopen. Essentieel is dat het persoonlijk ontwikkelingsplan gezamenlijk wordt vastgesteld door leidinggevende en medewerker. Bij ontbreken van overeenstemming is uiteindelijk de beslissing van de leidinggevende namens de werkgever een voor beroep vatbaar besluit. Bij dit laatste dient bedacht te worden dat het in het algemeen niet of nauwelijks denkbaar is, dat de werkgever meer aan opleidingsinspanningen van de medewerker kan eisen dan waartoe deze bereid is, afgezien van de opleidingen die krachtens artikel 15:1:26 in het kader van een goede functie-uitoefening noodzakelijk zijn te achten. Een besluit dat voor beroep vatbaar is, zal doorgaans alleen in de omgekeerde situatie kunnen voorkomen: de medewerker wil meer dan de werkgever wil of kan toestaan.

Lid 2

Ten minste een maal per drie jaar dient een persoonlijk ontwikkelingsplan te worden vastgesteld. De medewerker heeft daar recht op. Overigens kunnen partijen in onderling overleg concluderen dat er bijvoorbeeld in een bepaalde periode geen reden is voor bijzondere inspanningen of afspraken. Het is in de praktijk ook denkbaar dat er vaker, bijvoorbeeld jaarlijks, een gesprek plaatsvindt tussen leidinggevende en medewerker over onderwerpen die van belang zijn voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en de loopbaan van de medewerker. De voortgang van de eerdere afspraken kan aan de orde komen. Het vastleggen van de afspraken in een dergelijk gesprek kan worden gezien als een nieuw persoonlijk ontwikkelingsplan. Het ligt in de rede dat deze gesprekken in het kader van het functioneringsgesprek en/of beoordelingsgesprek plaatsvinden, maar noodzakelijk is dat niet.

Lid 3

De inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan dient te passen in het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals dat is neergelegd in het gemeentelijk opleidingsplan. De verplichting van het college om een opleidingsplan vast te stellen is niet met zoveel woorden in de tekst opgenomen, omdat het hier niet gaar om een deel van de persoonlijke rechtspositie. De individuele medewerker heeft dus niet het recht om een opleidingsplan te eisen en hij kan er ook niet direct rechten aan ontlenen of tegen in beroep komen. De Ondernemingsraad kan er om vragen en heeft conform de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht met het opleidingsplan. Dit plan kan voor de gehele gemeente tegelijk worden vastgesteld, maar uiteraard is het ook mogelijk, en in veel situaties zelfs meer voor de handliggend, dat het per sector of dienstonderdeel wordt vastgesteld. Ook de frequentie waannee het wordt vastgesteld kan verschillen. Behalve inhoudelijke doelen en criteria voor de gewenste opleidingen waarmee het beoogde profiel van de organisatie als geheel of het betrokken onderdeel kan worden bereikt, kan het opleidingsplan ook budgettaire en organisatorische randvoonvaarden bevatten. Ook kan in het opleidingsplan worden gefomuleerd of en zo ja tot welke grenzen of onder welke voorwaarden de werkgever bereid is in het kader van goed werkgeverschap of stimulering van mobiliteit mee te werken aan opleidingen, die primair het persoonlijke loopbaanbelang van medewerkers dienen en maar ten dele het directe dienstbelang.

Lid 4

Studies en andere ontwikkelingsactiviteiten die in het persoonlijk ontwikkelingsplan staan en passen in het gemeentelijk opleidingsplan worden volledig bekostigd. Indien ze niet in die termen vallen, kan er wellicht wel enige faciliteit worden verstrekt, maar dat valt buiten de formeel geregelde rechten van medewerkers. Bij de kostenvergoeding wordt niet langer verschil gemaakt tussen een deeltijder en een voltijder. Beiden hebben bij gelijke afspraken ook gelijke aanspraken op vergoeding van kosten.

Lid 5

Naast de vergoeding van kosten wordt ook het noodzakelijke verlof door de werkgever verleend. Verlof met behoud van beloning, maar ook andere vormen van medewerking door de werkgever worden vastgelegd. Te denken valt aan afspraken over de inroostering van werktijden, inzet op een bepaald project dat directe relatie heeft met de gevolgde opleiding en het ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen. Er is geen vast stramien vastgelegd hoeveel verlof noodzakelijk is. Van geval tot geval zullen partijen samen dienen te bepalen wat het begrip noodzakelijk in redelijkheid dient in te houden. Uiteraard mag er een beroep op de betrokken medewerker worden gedaan om ook eigen tijd in de ontwikkeling van zijn loopbaan te investeren, maar andersom is het redelijk dat de werkgever rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden en de zwaarte van de studie.

Lid 6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken gemaakt over de concrete keuze van de opleiding, het instituut waar de opleiding zal worden gevolgd, de voorwaarden waaronder de opleiding of andere activiteiten worden uitgevoerd, wat de consequenties zijn van tussentijdse complicaties zoals voortijdige beëindiging of onderbreking, verandering van functie of ontslag. Of en zo ja welke afspraken er over eventuele terugbetaling van de vergoeding worden vastgelegd is een zaak van lokaal beleid. Uiteraard kan daarbij worden betrokken wat het niveau van de kosten is, in wiens primaire belang de kosten zijn gemaakt en wat de reden en termijn is van het ontslag. Aard en omvang van de te maken kosten worden in redelijkheid vastgesteld. Doorgaans zal de kostenkwestie al bij de keuze van de opleiding aan de orde komen. Minstens zal het gaan om de kosten van de opleiding zelf, de kosten van studiemateriaal en de kosten van reizen en eventueel verblijf. Voor de verdere activiteiten die worden afgesproken is moeilijk eenduidig een indicatie te geven van de relevante kosten.

Artikel 17:7 Flankerend beleid (T)

Hierbij kan worden gedacht aan reis- en verhuiskosten, suppletie van salaris bij aanvaarden van een lager betaalde functie, voorziening voor pensioenlacunes, stimuleringspremie bij vrijwillig ontslag etc.

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen (T)

Lid 1

In dit artikel zijn de verschillende begrippen gedefinieerd. Bij de definitie van het begrip "eigen huishouding voeren" is de eis opgenomen dat het gaat om het zelfstandig bewonen van woonruimte. Iemand die bij zijn ouders inwoont komt dus niet in aanmerking voor een volledige verhuiskostenvergoeding. De twee inkomsten die bij sub f vermeld worden, worden slechts meegenomen bij de berekeningsbasis voorzover zij naast het salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden genoten.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 18 niet van toepassing is op de oproepkracht.

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Dit artikel regelt de aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten voor ambtenaren die in verband met een verplaatsing of indiensttreding moeten verhuizen. Zie ook de toelichting bij artikel 15:1:17.

Lid 3

Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat een betrokkene niet op de hoogte is van de terugbetalingsverplichting.

Artikel 18:1:3 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Een werknemer die een dienstwoning betrekt, heeft recht op dezelfde tegemoetkoming in de verhuiskosten als een werknemer die vanwege dienstbelang dient te verhuizen naar een huur- of koopwoning. Zie artikel 15:1:18.

Artikel 18:1:5 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

De kosten voor het in- en uitpakken van breekbare zaken worden vergoed, dit is expliciet geregeld. Het inpakken van andere goederen door de transporteur dient door de betrokkene zelf te worden betaald. De bedragen voor transportkosten en dubbele woonkosten worden vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Het maakt niet uit of de dubbele woonkosten betrekking hebben op huishuur, hypotheeklasten of beide. Het bedrag voor de andere kosten (onderdeel C) beoogt niet kostendekkend te zijn. De Belastingdienst hanteert maxima voor de bedragen die fiscaal onbelast kunnen worden toegekend.

Lid 2

Wie zelfstandig, dus niet als alleenstaande bij de ouders inwonend, woonruimte bewoont met eigen inboedel en stoffering komt in aanmerking voor de vergoeding. Het is aan te nemen dat een kamerbewoner lagere verhuiskosten maakt dan iemand die een groot huis achterlaat. Daarom is er een differentiatie naar het aantal achter te laten kamers Dit voorkomt dat de gemeente gaat meebetalen aan de inrichting van een groter huis. De differentiatie naar salarisniveau is gebaseerd op de gedachte dat er tussen de waarde van de inboedel en het inkomen een zekere relatie bestaat.

Lid 3

Bij een verhuizing waarbij beide levenspartners zijn betrokken, wordt voor beide personen de berekeningsbasis vastgesteld. De tegemoetkoming wordt vervolgens toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis. Voor deeltijders wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijddienstverband (tenzij die deeltijder tevens een ander dienstverband heeft die eveneens aanspraak geeft op een vergoeding).

Lid 4

Om te voorkomen dat een betrokkene die geen eigen huishouding voerde, en dus een nieuwe inrichting moet kopen, zich op kosten van de gemeente gaat inrichten, is geregeld dat hij niet voor een vergoeding in aanmerking komt. In bijzondere omstandigheden kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een werknemer tijdelijk elders wordt geplaatst en dus tijdelijk andere woonruimte moet betrekken.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer (T)

Lid 1

In principe komen alleen werknemers die verhuisplichtig zijn in aanmerking voor een tegemoetkoming in de reiskosten. Omdat de reiskosten voor verhuisplichtigen relatief hoog kunnen zijn, is het van belang om in het oog te houden of er wel voldoende inspanningen worden verricht om aan de verhuisverplichting te voldoen De tegemoetkoming in de reis- en pensionkosten komt automatisch te vervallen als de werknemer niet binnen twee jaar na het ontstaan van de verhuisverplichting is verhuisd (zie art. 18:1:4). De verplichting om te verhuizen blijft overigens wel bestaan.

Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer (T)

Dit artikel regelt een vergoeding voor de betrokkene wiens plaats van tewerkstelling door het bevoegde gezag is aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken of wiens plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen tijden niet per openbaar vervoer is te bereiken. Ondanks het feit dat de betrokkene niet de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, heeft de betrokkene toch op grond van de rechtspositieregeling recht op een kilometervergoeding voor woon-werkverkeer. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald door het bevoegde gezag en geldt voor de gehele duur van het dienstverband.

Artikel 18:1:9 Pensionkosten (T)

Lid 1

Wat onder redelijk gemaakte pensionkosten verstaan moet worden is niet zonder meer te zeggen, dit zal regionaal en per seizoen kunnen verschillen.

Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten (T)

Lid 1

Deze bepaling is opgenomen om er op toe te kunnen zien of betrokkene wel genoeg inspanningen verricht om snel te verhuizen (opdat onnodige kosten worden voorkomen).

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Het is aan te raden de in dit artikel genoemde termijnen strikt te hanteren: bij overschrijding van de termijnen zal het namelijk niet altijd meer mogelijk zijn de aanvraag respectievelijk de bedragen te toetsen. Vanzelfsprekend dient de werknemer over deze termijnen te worden geïnformeerd. Het niet voldoen aan de voorwaarden leidt tot het vervallen van de aanspraken op vergoeding.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling (T)

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij wijze van uitzondering van de gestelde regels af te wijken, zowel in individuele gevallen als voor groepen van personen Bijvoorbeeld bij ingrijpende reorganisaties en daarmee gepaard gaande verplaatsingen kan op grond van dit artikel een aanvullend sociaal beleid gevoerd worden.

Artikel 19:1 Werkingssfeer (T)

Vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer zijn ambtenaren. Daarom moet het college op grond van artikel 125 van de Ambtenarenwet een rechtspositieregeling voor hen vaststellen. De rechtspositie van de vrijwilligers bij de brandweer wordt in dit hoofdstuk geregeld. De overige hoofdstukken van de CAR-UWO zijn niet van toepassing.

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties (T)

In artikel 125 van de Ambtenarenwet wordt bepaald dat het bevoegd gezag van een gemeente voorschriften vaststelt over de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd. Dit artikel is een uitwerking van die bepaling.

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst (T)

Een vrijwilliger kan in vaste of in tijdelijke dienst aangesteld worden. Een tijdelijke aanstelling kan alleen bij wijze van proef, dus om te beoordelen of de vrijwilliger goed functioneert en geschikt is voor de brandweerdienst. Een aanstelling op proef ligt vooral voor de hand als de vrijwilliger nog in opleiding is. De tijdelijke aanstelling wordt altijd aangegaan voor een van te voren omschreven periode. Deze periode wordt vermeld in de aanstelling. Een eerste tijdelijke aanstelling kan verleend worden voor ten hoogste twee jaren. Uitgangspunt is dat in die periode bekeken wordt of de vrijwilliger in aanmerking kan komen voor een vaste aanstelling, is dat niet het geval dan eindigt het dienstverband. Na afloop van de eerste tijdelijke aanstelling kan er ook nog onduidelijkheid zijn over het functioneren van de vrijwilliger; bijvoorbeeld omdat de vrijwilliger lange tijd ziek is geweest. Daarom is het mogelijk om in bijzondere situaties een tweede tijdelijke aanstelling te verlenen. De maximale termijn voor een tijdelijke proefaanstelling is drie jaar en er kunnen maximaal twee tijdelijke aanstellingen verleend worden.

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling (T)

Het Besluit brandweerpersoneel stelt een aantal eisen aan de vrijwilliger. Een belangrijke voorwaarde is dat de vrijwilliger blijkens een geneeskundig onderzoek in staat geacht kan worden de op te dragen werkzaamheden naar behoren te verrichten. Dit betekent dat een vrijwilliger voordat hij aangesteld kan worden een keuring moet ondergaan. Daarna wordt de vrijwilliger periodiek gekeurd.

Artikel 19:9 Bevordering (T)

Het Besluit brandweerpersoneel stelt opleidingseisen aan de verschillende rangen. Bevordering naar een volgende rang kan alleen plaatsvinden indien de vrijwilliger het daarvoor benodigde diploma heeft behaald. Het is overigens niet zo dat het behalen van een diploma recht geeft op bevordering; hierover beslist het college. Dit artikel beoogt niet in te grijpen in lokale aanstellings- en bevorderingsbesluiten.

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever (T)

De meeste vrijwilligers hebben een baan in loondienst. Om als vrijwilliger goed inzetbaar te zijn is het van belang dat de hoofdwerkgever medewerking hieraan verleent. Het kan immers voorkomen dat een vrijwilliger onder werktijd werkzaamheden voor de brandweer moet verrichten. Ook dienen zowel de gemeente als de hoofdwerkgever bij het vaststellen van de werktijden rekening te houden met de Arbeidstijdenwet; de werkzaamheden voor de brandweer worden namelijk meegeteld als arbeidstijd in het kader van de Arbeidstijdenwet. De vrijwilliger moet de gemeente informatie geven over zijn hoofdwerkgever die er, onder meer, toe strekt dat de gemeente in contact kan komen met de hoofdwerkgever. De vrijwilliger heeft daarnaast de plicht om zijn hoofdwerkgever te informeren over een aantal praktische zaken die bij het vrijwilligerschap horen.

Artikel 19:13 Vergoeding (T)

Voor een zeer beperkte groep vrijwilligers geldt een aangepaste vergoedingentabel. De aangepaste tabel geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze aparte vergoedingentabel niet van belang, maar geldt de reguliere vergoedingentabel.

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden (T)

In deze paragraaf worden de vergoedingen geregeld. De vergoeding valt uiteen in een jaarvergoeding en een aantal vergoedingen per activiteit. De hoogte van de vergoeding verschilt per functie en per activiteit. De onkostenvergoeding is bedoeld voor de vergoeding van de reiskosten van de vrijwilligers.

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening (T)

De onkostenvergoeding is bedoeld voor de vergoeding van de reiskosten van de vrijwilligers.

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid (T)

De vergoeding voor langdurige aanwezigheid is bedoeld voor activiteiten die een groot tijdsbeslag leggen op de agenda van de vrijwilliger of waarvoor de vrijwilliger verlof moet opnemen in zijn hoofdbetrekking. Als voorbeeld kan dienen het deelnemen aan oefeningen in het buitenland; dit neemt vaak meerdere dagen in beslag. Als de vrijwilliger recht heeft op de langdurigheidstoeslag komt deze in de plaats van de vergoeding uit kolom twee, de vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden. De vrijwilliger ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid wanneer hij vijf uur of langer ingezet wordt. De vergoeding geldt voor alle uren van de inzet; duurt de inzet bijvoorbeeld zes uur dan ontvangt de vrijwilliger over alle zes uren de vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt alleen verstrekt over die uren waarin daadwerkelijk geoefend wordt of een cursus gevolgd wordt; de reistijd bijvoorbeeld telt dus niet mee voor de berekening van de vijf uren en over deze tijd wordt ook geen vergoeding verstrekt. De vergoeding voor langdurige aanwezigheid is evenmin bedoeld als vergoeding voor kazerneringsdiensten. Wanneer een gemeente werkt met kazerneringsdiensten voor vrijwilligers dan moet hiervoor op grond van artikel 19:19 lokaal een vergoedingsregeling vastgesteld worden.

Artikel 19:18 Consignatievergoeding (T)

Deze vergoeding wordt alleen verstrekt wanneer een vrijwilliger zich buiten de kazerne ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden.

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst (T)

LOGA-partijen hebben in het onderhandelingsakkoord over de vrijwilligers bij de brandweer, d.d. 15 mei 2009, afgesproken dat onderzoek verricht zal worden naar de in het land gebruikte bedrijfsvoeringsmodellen voor de inzet van brandweervrijwilligers. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek treden LOGA-partijen opnieuw met elkaar in overleg over de rechtspositie van de vrijwilliger. De mogelijkheid om lokaal een regeling te treffen over vergoeding van kazerneringsdiensten is daardoor van tijdelijke aard.

Artikel 19:22 Gratificatie (T)

Het toekennen van een gratificatie is alleen mogelijk als hiertoe lokaal een regeling is opgesteld. Deze regeling moet specifiek betrekking hebben op vrijwilligers bij de brandweer. De lokale regeling over gratificaties en andere vormen van flexibele beloning is niet van toepassing op de vrijwilligers.

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen (T)

Artikel 4a:3 van de CAR-UWO maakt het mogelijk om een lokale regeling te treffen met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen. Als een gemeente een dergelijke regeling heeft dan mag de vrijwilliger hier ook gebruik van maken. Of de vrijwilliger ook daadwerkelijk fiscaal voordeel geniet hangt van individuele factoren en of de vrijwilliger voldoet aan de eisen die de fiscus stelt aan gebruikmaking van de regeling. Het openstellen van deze regelingen voor vrijwilligers betekent dus niet automatisch dat de vrijwilliger hier ook gebruik van kan maken. De voorwaarden die in de lokale regeling gesteld zijn ten aanzien van deelname zijn van overeenkomstige toepassing op de vrijwilliger. Biedt de lokale regeling ook andere aanspraken dan alleen de mogelijkheid van gebruikmaking van fiscaal gunstige voorzieningen, dan zijn deze andere aanspraken niet van toepassing op de vrijwilliger. Dit artikel voorziet enkel in de mogelijkheid om de vrijwilliger de mogelijkheid te geven om binnen de fiscale randvoorwaarden gebruik te maken van fiscaal gunstige regelingen.

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering (T)

Het college is verplicht om een ongevallenverzekering voor de vrijwilliger af te sluiten. Deze verzekering voorziet in een financiële uitkering wanneer de vrijwilliger overlijdt of tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt raakt als gevolg van een ongeval tijdens de brandweerdienst. Een goede informatievoorziening over de inhoud van de verzekering is van groot belang; daarom heeft de werkgever de plicht om de vrijwilliger bij indiensttreding te informeren en relevante wijzigingen te melden.

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten (T)

De medische kosten van een vrijwilliger zullen grotendeels vergoed worden door de zorgverzekeraar. Een deel van de kosten kan echter voor rekening blijven van de vrijwilliger; de ongevallen verzekering biedt hiervoor een voorziening.

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers (T)

De gevolgen van een dienstongeval zijn voor vrijwilligers die zelfstandig ondernemer zijn vaak groter dan voor vrijwilligers in loondienst. De vrijwilliger in loondienst heeft vanuit zijn hoofdbetrekking immers recht op loondoorbetaling gedurende twee jaar. Voor de zelfstandig ondernemer is dit afhankelijk van de verzekering die hij zelf tegen arbeidsongeschiktheid heeft afgesloten. Om die reden geven LOGA-partijen gemeenten het advies om een aanvullende verzekering af te sluiten. Deze aanvullende verzekering is echter niet verplicht.

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting (T)

Als de vrijwilliger schade lijdt als gevolg van zijn werkzaamheden wordt dit in onder voorwaarden vergoed door het college. Dit artikel beperkt zich tot de schade aan kleding en uitrusting en schade aan het voertuig waarmee de vrijwilliger een dienstreis maakt. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de vrijwilliger voorafgaand toestemming nodig heeft van het college om bij een dienstreis gebruik te maken van de eigen auto. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding mag de werkgever rekening houden met normale slijtage. Het is niet de bedoeling dat de medewerker een onrechtvaardig voordeel geniet door standaard de schade te vergoeden op basis van de nieuwwaarde van een goed.

Artikel 19:29 Zwangerschap (T)

De werkgever is wettelijk verplicht om ervoor te zorgen dat een vrouw veilig en gezond kan werken tijdens de zwangerschap; hierover zijn regels vastgelegd in wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. De eisen die aan de werkgever gesteld worden, in combinatie met de aard van het brandweerwerk zijn van dien aard dat ervoor gekozen is om zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven uit de repressieve brandweerdienst te halen. Dit geldt ook voor vrouwen die korter dan zes maanden geleden zijn bevallen. Deelname aan brandweeroefeningen is alleen toegestaan nadat voorafgaand overleg is geweest met de bedrijfsarts en toestemming verleend is. Om deze regeling goed uit te kunnen voeren is het belangrijk dat een vrouwelijke vrijwilliger in een zo vroeg mogelijk stadium haar zwangerschap meldt.

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger (T)

De organisatie van de vrijwillige brandweer verschilt per korps. Veel korpsen werken met het vrije instroomprofiel, anderen werken met consignatie- of kazerneringsdiensten voor vrijwilligers. In alle gevallen is het van belang dat de vrijwilliger voldoende beschikbaar is voor de brandweerdienst en dat de korpsleiding ervan op de hoogte is wie wel en wie niet beschikbaar is.

Artikel 19:31 Verplichtingen (T)

Dit artikel legt een verband met de plichten die een vrijwilliger heeft op grond van zijn aanstelling. Het biedt de grondslag om een disciplinaire maatregel op te leggen wegens plichtsverzuim.

Artikel 19:32 Eed of belofte (T)

Sinds maart 2006 is de overheidswerkgever wettelijk verplicht om nieuw aan te stellen personeel een ambtseed- of belofte af te nemen. Dit is een van de middelen om bewuster om te gaan met integriteit.

Artikel 19:33 Verboden (T)

Overtreding van deze artikelen levert plichtsverzuim op; dit kan leiden tot een disciplinaire straf. Bij persoonlijk gebruik van goederen van de gemeente kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gebruik van een brandweervoertuig voor een privéverhuizing.

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig (T)

Gebruik van de eigen auto voor dienstreizen is alleen toegestaan wanneer het college daarvoor toestemming heeft verleend. Indien de vrijwilliger zonder toestemming van het college toch de eigen auto gebruikt dan zal ingeval van eventuele schade het college niet gehouden zijn tot vergoeding daarvan. Het al dan niet verlenen van toestemming is niet van invloed op de aansprakelijkheid van het college jegens derden ex artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die aan een derde wordt toegebracht door één van de werknemers.

Artikel 19:35 Kledingvoorschrift (T)

Vrijwilligers dragen dezelfde uniformen en onderscheidingstekenen als de beroepsbrandweerlieden. De bij de rangen behorende onderscheidingstekenen zijn te vinden in de Regeling uniformkleding en onderscheidingstekenen rijksbrandweerpersoneel. Grondslag voor deze regeling is Artikel 65, eerste lid, Algemeen Rijksambtenarenreglement. Hierin staat dat de ambtenaar verplicht is de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister is voorgeschreven.

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen (T)

Tijdens de periode van schorsing als disciplinaire straf wordt als regel de vergoeding ingehouden. Het gaat hier om zowel de vaste als de variabele vergoeding.

Algemeen (T)

In dit hoofdstuk is de aanstellingskeuring en de periodieke medische keuring voor repressief brandweerpersoneel geregeld.

Artikel 19a:1 Algemeen (T)

Omdat het werk in repressieve dienst bijzondere eisen stelt aan de medische geschiktheid van de medewerker en gevaren met zich mee kan brengen voor de medewerker zelf en voor derden die zijn betrokken bij zijn werkzaamheden, wordt de medewerker in repressieve dienst onderworpen aan een aanstellingskeuring en een periodiek medische keuring. De keuringen zijn verplicht voor medewerkers (beroeps en vrijwilligers) in een functie van manschap a en b of bevelvoerder zoals vermeld in het Besluit personeel veiligheidsregio’s. Het college heeft de mogelijkheid andere functies aan te wijzen waarvoor de aanstellingskeuring en periodieke medische keuring wordt verplicht. Uitgangspunt hierbij moet wel zijn dat het uitoefenen van de functie belastend is voor de gezondheid van de medewerker, danwel risico’s voor derden met zich meebrengt. Hierbij dient de Wet op de medische keuringen in acht te worden genomen.

Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring (T)

Al het brandweerpersoneel dat in dienst treedt in een functie van manschap A en B of bevelvoerder moet gekeurd worden. Dit zijn de functies binnen de brandweer waarbij aan medewerkers bijzondere eisen aan de medische geschiktheid worden gesteld. Dit geldt zowel voor beroepspersoneel als voor vrijwilligers. Lokaal kan worden vastgesteld bij welke andere functies ook gekeurd moet worden.

Hierbij moet rekening worden gehouden met de Wet op de medische keuringen. Deze staat een aanstellingskeuring alleen toe als aan de vervulling van de functie, waarop de aanstelling betrekking heeft, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Onder medische geschiktheid voor de functie wordt begrepen de bescherming van de gezondheid en veiligheid van degene die gekeurd wordt en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid.

De inhoud van de aanstellingskeuring is vastgelegd in bijlage VIIa van de CAR. Deze aanstellingskeuring is in opdracht van het LOGA door het Coronel instituut ontwikkeld.

Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (T)

Lid 1

Vanwege bescherming van de gezondheid en veiligheid van de brandweermedewerker en vanwege de bescherming van de gezondheid en veiligheid van derden bij de uitvoering van de arbeid is het noodzakelijk om de medische geschiktheid van de medewerker ook na aanstelling te blijven toetsen. Daarom zijn regels gesteld over het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO). Uit het PPMO volgt een oordeel over de medische geschiktheid van de medewerker voor de uitoefening van zijn functie. Het PPMO geeft daarnaast een prognose over de belastbaarheid van de medewerker in de nabije toekomst. Het LOGA heeft een model gemaakt over het rechtspositioneel kader bij de keuringen. Hierin staan de rechten en plichten van de werkgever en de medewerker bij de keuring. Dit model is onder meer te vinden op vng.nl.

Lid 2

De inhoud van het PPMO is ontwikkeld door het Coronel Instituut in samenwerking met de sociale partners en mensen uit de brandweerbranche. Het PPMO geeft inzicht in de ontwikkeling van de belastbaarheid. Met de keuring is beoogd in te schatten of de medewerker voldoet aan de bijzondere eisen aan medische geschiktheid die de functie vereist. Dit ter bescherming van de gezondheid van de medewerker en ter bescherming van derden die betrokken zijn bij het werk van de medewerkers. Als uit het PPMO blijkt dat de medewerker nu of op termijn zijn werkzaamheden niet meer kan uitvoeren dan ondernemen de werkgever en de medewerker gezamenlijk actie. Doel hierbij is de medewerker klaar te stomen voor een andere functie. Het LOGA zal in overleg met de NVBR een handreiking maken over hoe omgegaan kan worden met keuringresultaten en welke stappen er genomen kunnen worden. Naar verwachting is deze handreiking in het voorjaar van 2011 gereed.

Lid 3 en 4

De frequentie van het PPMO is gekoppeld aan de leeftijd van de medewerker. Bij indiensttreding wordt het PPMO afgenomen als nulmeting. Vervolgens wordt iedere medewerker die jonger is dan 40 jaar eenmaal per 4 jaar getest. Medewerkers tussen de 40 en 50 jaar, eens per twee jaar en medewerkers ouder dan 50 worden ieder jaar getest. Met deze frequentie is aangesloten bij het oude besluit brandweerpersoneel en dus bij de frequenties van de oude medische testen.

Lid 6

Oefenen is ook onderdeel van de taken van een medewerker. Bij de beoordeling van welke taken de medewerker wordt vrijgesteld moet dus ook worden vastgesteld in hoeverre de medewerker nog kan meedoen aan de oefening.

Artikel 19a:4 Fysieke test (T)

De functie van manschap a en b en bevelvoerder stelt bijzondere eisen aan de fysieke conditie van de medewerker. Jaarlijks wordt de fysieke conditie daarom getoetst. De functiespecifieke test van het PPMO kan hiervoor gebruikt worden.

Artikel 19b:1 Werkingssfeer (T)

Alle genoemde functies, zonder onderscheid in junior of senior, behoren tot de doelgroep van dit hoofdstuk.

Artikel 19b:2 Begripsbepaling (T)

Een instelling kan zowel kunsteducatie aanbieden als ondersteuning hierbij leveren. Ook een combinatie van het aanbieden en het leveren van ondersteuning is mogelijk.

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden (T)

De werkgever moet een regeling vaststellen waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Het sjabloon, opgenomen in bijlage IVa, waarin de werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren worden opgesomd, is het handvat voor de lokale regeling. Aan de hand van kenmerken van de instelling en de discipline worden onderdelen uit het sjabloon opgenomen in de lokale regeling.

Zo zal in instellingen die uit meerdere vestigingen bestaan de reistijd die nodig is om tussen de verschillende vestigingen te reizen van invloed zijn op de verhouding lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Wanneer bepaalde werkzaamheden worden verricht op verschillende locaties zullen meer niet-lesgebonden uren nodig zijn dan wanneer dezelfde werkzaamheden op één locatie worden uitgevoerd.

In de regeling kan per discipline een afwijking op de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren worden opgenomen. De voorwaarden voor deze afwijking, die ook in de regeling zijn opgenomen, bepalen welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.

VoorbeeldVoor de discipline gitaardocent is in de lokale regeling vastgelegd dat de standaardverhouding X% lesgebonden uren en Y% niet-lesgebonden uren is. Als afwijking is in de regeling opgenomen dat een gitaardocent met minder dan 3 jaar ervaring 5% meer niet-lesgebonden uren krijgt voor de voorbereiding van lessen. Voor hem geldt dan een verhouding van X – 5% lesgebonden uren en Y + 5% niet-lesgebonden uren.

Lid 3

Het college stelt de regeling vast. Maar het college doet dat niet voordat er via open en reëel overleg overeenstemming over is bereikt tussen de werkgever en de OR. Wanneer een van de partijen vindt dat het overleg over deze lokale regeling niet juist heeft plaatsgevonden, legt het college de regeling op basis van de WOR ter instemming voor aan de OR.

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen (T)

Lid 1

De uitloopbedragen gelden voor alle ambtenaren in de kunsteducatie en zijn erop gericht om wat langer financieel perspectief te bieden.

Lid 2

VoorbeeldDe heer Van de Wel heeft op 1 augustus 2009 zijn periodieke verhoging gehad naar periodiek 15 van schaal 8 (dit is de maximumperiodiek). De eerstvolgende verhoging naar uitloopbedrag 1 van schaal 8 vindt pas na 2 jaar plaats: per 1 augustus 2011.

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst (T)

Het werken op onregelmatige tijden (de tijden buiten de reguliere kantoortijden) is gebruikelijk in de kunsteducatie. Voor het werken op zondag wordt een toelage onregelmatige dienst verstrekt.

Lid 2 en 4

Hoofdregel is dat de compensatie voor het werken op zondag wordt verstrekt in de vorm van extra vrije tijd. Mochten zowel het college als de ambtenaar dat wensen dan kan de compensatie ook in geld in plaats van vrije tijd worden verleend.

Lid 3

De extra vrije tijd die de ambtenaar krijgt voor het werken op zondag, wordt niet, zoals bij vakantie-uren het geval is, ingeroosterd in de verplicht vrije periode conform artikel 19b:11, lid 1. Deze extra vrije tijd wordt op verzoek van de ambtenaar verleend. Dit verzoek dient te worden getoetst aan de algemene regels over de duur van de vakantie van artikel 6:2:1, eerste lid.

Artikel 19b:10 t/m 19b:15 Algemene toelichting op paragraaf 3 (T)

Ambtenaren die onder de werking van dit hoofdstuk vallen, hebben meer vrij dan een reguliere gemeenteambtenaar. Dit resulteert in een lager aantal te werken uur per jaar. Een reguliere ambtenaar werkt 1.677,6 uur per jaar op basis van een fulltime dienstverband (1.836 uur -/- 158,4 vakantie-uren). Een ambtenaar die onder de werking van dit hoofdstuk valt, werkt 1656 uur per jaar.

Deze 1656 uur per jaar komen als volgt tot stand:

  • -

    een volledig dienstverband bedraagt 1836 uur per jaar

  • -

    aftrek van het standaard aantal vakantie-uren van 158,4 uur per jaar

  • -

    aftrek van extra vakantie-uren van 21,6 uur per jaar. Hier wordt gefaseerd naar toe gewerkt (zie artikel 19b:13).

De extra vakantie-uren van 21,6 uur per jaar worden toegekend omdat cursorisch onderwijs in de sector met zich meebrengt dat het onderwijzend personeel beperkter is in de vakantieopname dan reguliere gemeenteambtenaren.

Voorwaarde voor het krijgen van deze extra vakantie-uren is dat voor de ambtenaar:

  • -

    een deel van het jaar is aangemerkt als verplichte vakantieperiode, of

  • -

    een deel van het jaar geen vakantie kan worden opgenomen door toewijzing van lessen/cursussen. Deze 21,6 uur geldt voor fulltimers. Voor parttimers is dat naar rato. Wanneer een ambtenaar voldoet aan bovenstaande voorwaarden is de totale hoeveelheid vakantieverlof 180 uur per jaar (158,4 + 21,6).

Hoewel kortdurend cursorisch onderwijs in opkomst is, komt langlopend cursorisch onderwijs nog steeds erg veel voor. Bij het vaststellen van de perioden voor langlopend cursorisch onderwijs houdt de werkgever rekening met 12 lokale schoolvakantieweken, waarvan de ambtenaar zich gedurende 1 week beschikbaar moet houden voor werkzaamheden van organisatorische aard. Onderwijzend personeel heeft daarom vakantie in de perioden dat er geen cursorisch onderwijs is ingepland. Dit betekent dat onderwijzend personeel verplicht vrij is in de 12 lokaal vastgestelde vakantieweken.

Hiervan kan worden afgeweken:

  • -

    met instemming van de ondernemingsraad of

  • -

    na overeenstemming daarover tussen de werkgever en de individuele ambtenaar.

De te werken uren moeten worden verdeeld over het jaar, afhankelijk van het aantal verplicht vrije weken, dat lokaal is vastgesteld. Hieronder wordt in een aantal voorbeelden toegelicht hoe de feitelijke arbeidsduur per week bepaald wordt. Overigens hoeft de instelling niet voor alle ambtenaren die werkzaam zijn binnen de instelling dezelfde verdeling te hanteren. Het is mogelijk dat voor een deel van het personeel alle vakantie-uren opgenomen moeten worden in de 12 verplichte vrije weken terwijl voor een ander deel van het personeel (een deel van) de vakantie-uren vrij opneembaar zijn.

Hieronder volgt een aantal voorbeelden waarbij telkens:

  • -

    bij bullet 1 wordt aangegeven hoe men vanuit 1656 uur per jaar komt tot het aantal te werken uren per dag en

  • -

    bij bullet 2 wordt aangegeven hoeveel uur verlof de ambtenaar (rekentechnisch) opneemt per verlofdag. Dit is relevant te weten bij samenloopsituaties van verplicht vrije perioden met bijvoorbeeld ziekte, zwangerschaps- of bevallingsverlof en ouderschapsverlof.

Voorbeeld 1: Een instelling hanteert 12 verplicht vrije weken. Er zijn dan:

  • -

    40 werkweken (52 – 12 verplicht vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 41,4 uur (1656 / 40) per week. Dit is 8,28 uur per dag.

  • -

    12 weken verplicht vrij waarin de ambtenaar 180 (158,4 + 21,6) / 12 = 15 uur per week = 3 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag worden dus 3 vakantie-uren ingeleverd.

Voorbeeld 2: Een instelling hanteert 12 verplicht vrije weken, maar medewerkers moeten 1 week hiervan werkzaamheden voor de instelling verrichten. Er zijn dan:

  • -

    41 werkweken (52 – 11 verplicht vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 40,39 uur (1656 / 41) per week. Dit is 8,08 uur per dag.

  • -

    11 weken verplicht vrij waarin de ambtenaar 180 (158,4 + 21,6) / 11 = 16,36 uur per week = 3,27 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag worden dus 3,27 vakantie-uren ingeleverd.

Voorbeeld 3 (bij artikel 19b:10 lid 2): Een instelling kiest met instemming van de OR of in overeenstemming met de individuele ambtenaar voor een combinatie van verplicht vrije periodes met vrij opneembare vakantie-uren. De instelling kiest voor 1 week vrij opneembare vakantie en 6 verplicht vrije weken. Er zijn dan:

  • -

    45 werkweken (52 – 7 vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 36,8 uur (1656 / 45) per week. Dit is 7,36 uur per dag.

  • -

    6 weken verplicht vrij + 1 week vrij opneembaar vakantie waarin de ambtenaar (180 (158,4 + 21,6) / 7 = 25,71 uur per week = 5,14 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag en vrij opneembare dag worden dus 5,14 vakantie-uren ingeleverd.

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 3 bij artikel 19b:10.

Lid 2

De werkgever maakt zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 2 maanden na ingang van het cursusjaar, een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.

Lid 3

Als een geplande cursus niet doorgaat, moet de werkgever bekijken of een nieuw rooster moet worden gemaakt. Op die manier wordt voorkomen dat een ambtenaar, van wie een cursus niet doorgaat, aan het eind van een cursusjaar nog veel uren extra moet werken om het voorgeschreven aantal te werken uren per jaar te behalen.

Artikel 19b:13 Overgangsrecht (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 3 bij artikel 19b:10.

Afgesproken is dat het aantal daadwerkelijk te werken uren 1656 uur per jaar bedraagt op basis van een volledig dienstverband. Deze 1656 uur komt als volgt tot stand:

  • -

    een volledig dienstverband bedraagt 1836 uur per jaar

  • -

    aftrek van het standaard vakantieverlof van 158,4 uur per jaar

  • -

    aftrek van extra vakantieverlof van 21,6 uur per jaar.

Omdat ambtenaren in veel instellingen tot 1 januari 2009 een lager aantal te werken uren per jaar kennen is overgangsrecht overeengekomen. Het overgangsrecht houdt in dat de ambtenaar vanaf 1 januari 2009 elk jaar 72 uur meer gaat werken totdat men het te werken aantal uren van 1656 bereikt. Voor instellingen die minder dan 72 uur van de 1656 uur af zitten, wordt het aantal te werken uren verhoogd tot 1656 uur.

Voorbeeld: In instelling A werkt het onderwijzend personeel momenteel na aftrek van het standaard aantal vakantie-uren 1440 uren per jaar. De werkgever van deze instelling werkt in stappen van 72 uur per jaar toe naar 1656 werkuren per jaar:

  • -

    per 1 januari 2009: 1440 + 72 = 1512 uur per jaar werken;

  • -

    per 1 januari 2010: 1512 + 72 = 1584 uur per jaar werken;

  • -

    per 1 januari 2011: 1584 + 72 = 1656 uur per jaar werken.

Lid 2

Indien tijdens de overgangsfase nieuwe ambtenaren worden aangesteld, geldt voor deze nieuwe ambtenaren het aantal te werken uur zoals op dat moment geldt voor de al in dienst zijnde ambtenaren. Het aantal te werken uren van deze nieuwe ambtenaren wordt vervolgens op gelijke wijze verhoogd als bij de in dienst zijnde ambtenaren.

Voorbeeld: In instelling A (dezelfde instelling als in het vorige voorbeeld) wordt op 1 januari 2010 een nieuwe ambtenaar aangesteld. Deze ambtenaar met een volledig dienstverband werkt in 2010 1584 uur. Vanaf 1 januari 2011 werkt deze ambtenaar 1656 uur per jaar.

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 3 bij artikel 19b:10.

Bij het verhogen van het aantal te werken uren per jaar geldt tot 2012 een ontslagverbod als er te weinig werk voorhanden is om de meer te werken uren per jaar in te vullen. Het ontslagverbod geldt alleen als de verhoging van het aantal te werken uren uitsluitend oorzaak is voor overtolligheid. Ontslag op een andere grond wel is geoorloofd.

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 3 bij artikel 19b:10.

Lid 1

Conform artikel 19b:11, eerste lid, kan een ambtenaar een verplicht vrije periode worden opgelegd in bepaalde weken van het jaar. Die verplichte vrije periode kan samenlopen met een periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof. Daarnaast wordt deze ambtenaar geacht in die verplicht vrije periode vakantie te genieten. Omdat er slechts sprake kan zijn van één verlofvorm tegelijkertijd en in dit geval zwangerschaps- en bevallingsverlof voorgaat op vakantie, geniet de ambtenaar geen vakantie in die verplichte vrije periode. Dit artikel regelt dat de ambtenaar bij deze samenloop een compensatie krijgt voor de niet genoten vakantie-uren tot 144 uur (het geldende minimum volgens de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2006 (C-124/05)). Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt, is afhankelijk van de feitelijke arbeidsduur in de verplicht vrije periode (zie artikel 19b:10, lid 2 en de toelichting op paragraaf 3).

Voorbeeld 1: Een fulltime ambtenaar gaat eind 2009 3 weken voorafgaand aan de jaarwisseling met zwangerschaps- of bevallingsverlof. Haar verlof duurt tot en met week 13 van 2010.

De instelling werkt met 12 verplicht vrije weken per jaar, waarvan

  • -

    de laatste week van 2009 vrij is in verband met de kerstvakantie,

  • -

    de eerste anderhalve week (8 werkdagen) van 2010 vrij is in verband met de kerstvakantie en

  • -

    week 8 van 2010 vrij is in verband met de voorjaarsvakantie.

Het vaststellen van 12 verplicht vrije weken per jaar. Hierdoor zijn de 180 vakantie-uren verspreid over 12 weken, zijnde 60 (werk)dagen. Per (werk)dag in de verplicht vrije periode genieten medewerkers dus 3 uur vakantie.

Berekening 2009In 2009 loopt de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof dus samen met 1 week verplicht vrij.

Betrokkene geniet 11 van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 11 verplicht vrije weken geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van 11 x 5 x 3 = 165 uren. Omdat dit aantal hoger is dan 144 uur per jaar, krijgt betrokkene in 2009 geen compensatie.

Berekening 2010In 2010 loopt de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof dus samen met 2 en een halve week (13 werkdagen) verplicht vrij.

Betrokkene geniet op 13 werkdagen van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 9 weken en 2 dagen verplicht vrij geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van (9 x 5 + 2) x 3 = 141 uren. Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt is daarom gelijk aan 144 – 141 = 3 uur.

Voorbeeld 2:Een fulltime ambtenaar is zwanger in 2013. Voor haar zijn 12 verplicht vrije weken vastgesteld. De periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof loopt samen met 5 weken verplicht vrij in de zomer.

De 180 vakantie-uren zijn verspreid over 12 weken, zijnde 60 (werk)dagen. Per (werk)dag in de verplicht vrije periode geniet men dus 3 uur vakantie.

Betrokkene geniet 5 van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 7 verplicht vrije weken geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van 7 x 5 x 3 = 105 uren. Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt is daarom gelijk aan 144 – 105 = 39 uur.

Lid 3

De vakantie-uren die de ambtenaar gecompenseerd krijgt, worden niet, zoals bij de normale vakantie-uren het geval is, ingeroosterd in de verplicht vrije periode conform artikel 19b:11, lid 1. De gecompenseerde vakantie-uren worden op verzoek van de ambtenaar verleend. Dit verzoek dient te worden getoetst aan de algemene regels over de duur van de vakantie van artikel 6:2:1, eerste lid.

Voorbeeld: De ambtenaar uit het voorbeeld bij het eerste lid krijgt 39 uur gecompenseerd. Omdat deze ambtenaar in de te werken weken een arbeidsduur heeft van 41,4 uur per week, kan deze ambtenaar 39 / 41,4 uur = 0,94 weken vakantie opnemen.

NOTA BENE: Samenloop ziekte met een verplicht vrije periode Bij samenloop tussen een verplicht vrije periode en ziekte geldt dezelfde uitvoering als hiervoor is aangegeven, echter zonder het maximum van 144 uur. De ambtenaar krijgt dus alle wegens ziekte niet genoten vakantie-uren gecompenseerd. Dit is gelijk aan de regeling voor de reguliere ambtenaar.

Artikel 19b:16 Toelichting paragraaf 4 (T)

Reorganisatieontslag kan verschillende redenen hebben. Een van de redenen is dat uit de actie van het college als bedoeld in artikel 19b:16 blijkt dat er in het lopende cursusjaar minder ambtenaren met een bepaalde functie nodig zijn voor het aantal cursussen en overige werkzaamheden binnen de instelling dan de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren met dezelfde functie. In dat geval kan (deeltijd)ontslag worden aangezegd op grond van artikel 8:3. Een andere reden kan zijn dat er door vermindering van subsidie minder arbeidsplaatsen mogelijk zijn.

In deze paragraaf wordt geregeld welke rechten gelden bij reorganisatieontslag.

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 4 bij artikel 19b:16.

In navolging op de CAO-afspraak 2005-2007 voor reguliere gemeenteambtenaren zijn partijen overeengekomen de vaststelling van de ontslagvolgorde bij reorganisaties ook over te laten aan het lokale overleg.

Mocht het lokale overleg nog niet tot een ontslagvolgorde zijn gekomen voor ambtenaren in de instelling, dan geldt een ontslagvolgorde die achtereenvolgens uitgaat van de drie genoemde criteria.

Onderdeel c Het afspiegelingsbeginsel in combinatie met het anciënniteitsbeginsel houdt in dat medewerkers die het kortst in dienst zijn per leeftijdsgroep het eerst voor ontslag in aanmerking komen. Bij het bepalen van het aantal medewerkers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in aanmerking wordt gebracht, wordt getracht om de onderlinge verhouding van het aantal medewerkers in elk van de leeftijdsgroepen gelijk te houden.

Lid 4

Het achtereenvolgens hanteren van de in lid 2 genoemde criteria kan in sommige gevallen onredelijk zijn. In uitzonderlijke gevallen kan het college afwijken van deze ontslagvolgorde. Dit is het geval als een bepaalde ambtenaar beschikt over zodanige kennis of bekwaamheden, dat zijn ontslag voor het functioneren van de instelling bezwaarlijk is. Zo kan het college bijvoorbeeld beslissen dat een pianoleraar die als tweede bevoegdheid harp heeft, niet ontslagen wordt ook al komt hij voor ontslag in aanmerking bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel. De kwalificatie van deze docent, dat hij ook harplessen kan geven, maakt hem uniek voor de instelling.

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 4 bij artikel 19b:16.

Dit artikel regelt de afwijkingen en de rechten voor onderwijzend personeel in de kunstzinnige vorming in geval van reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur. De reden van de afwijking is dat LOGA-partijen vinden dat de langdurige verplichtingen voor zowel werkgever als medewerker van hoofdstuk 10d niet in verhouding staan tot het geringe verlies van arbeidsuren voor de medewerker.

Daarom hebben LOGA-partijen besloten dat hoofdstuk 10d in zijn geheel niet van toepassing is. Net als voor ambtenaren in de kunstzinnige vorming die voor 5 uur of meer of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor de helft of meer van hun oorspronkelijke arbeidsduur ontslagen worden, geldt voor deze medewerkers bij ontslag op grond van artikel 8:3 de ontslagvolgorde uit het vooraf vastgesteld plan. Zolang dat plan nog niet is opgesteld, geldt ook voor hen de ontslagvolgorde die als vangnetbepaling in artikel 19b:17 is opgenomen.

Los van wat individueel wordt afgesproken, geldt voor deze ambtenaren een opzegtermijn van 3 maanden, waarbinnen zorgvuldig onderzoek plaatsvindt om te beoordelen of de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen zijn. Ontslag kan ook plaatsvinden als de ambtenaar deze werkzaamheden weigert te aanvaarden.

Overigens kunnen ambtenaren met klein reorganisatieontslag als bedoeld in dit artikel in plaats van de bovenwettelijke uitkeringen uit hoofdstuk 10d recht hebben op de garantie-uitkering KV van artikel 19b:19*.

Lid 2

De ontslagvolgorde uit het vooraf vastgesteld plan, of als dat nog niet bestaat, de ontslagvolgorde uit artikel 19b:17 is van toepassing op de ambtenaar. Al het andere uit het vooraf vastgesteld plan geldt voor deze ambtenaren niet, tenzij voor deze ambtenaren op individueel niveau nadere afspraken worden gemaakt.

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV (T)

Zie ook algemene toelichting op paragraaf 4 bij artikel 19b:16.

Lid 9

Onderdeel a

Dit onderdeel heeft onder meer betrekking op het recht op een werkloosheidsuitkering dat kan ontstaan indien de ambtenaar

  • -

    minder dan 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur verliest en

  • -

    binnen 12 maanden wederom minder dan 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur verliest

waardoor in die 12 maanden sprake is van een totaal verlies van minimaal 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minimaal de helft van die oorspronkelijke arbeidsduur. De ambtenaar moet wel zelf om de samentelling van de uren verzoeken om een WW-uitkering te ontvangen. Dit is in aanvulling op de Werkloosheidswet geregeld in het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren. In deze situatie ontstaat het recht op WW dus niet automatisch. Indien het recht op een werkloosheidsuitkering kan ontstaan, dus als de ambtenaar een verzoek om samentelling van zijn arbeidsurenverlies kan doen, eindigt de garantie-uitkering. Dit betekent dat als de ambtenaar geen verzoek indient voor een WW-uitkering, maar hij er wel recht op heeft, de garantie-uitkering KV ook stopt.

Toepasselijkheid van hoofdstuk 3 op brandweerpersoneel in dienstroosters (T)

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2016 wordt een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk ingevoerd in de CAR UWO: hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele of ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Het nieuwe beloningshoofdstuk is van toepassing op brandweerpersoneel. Ten behoeve van brandweerpersoneel in dienstroosters heeft het LOGA, na overleg in het LOBA, twee uitzonderingen gemaakt op hoofdstuk 3 (zie het tweede lid) en een tweetal aanvullingen toegevoegd (zie het derde en vierde lid).

Lid 2

In het tweede lid is geregeld dat de artikelen in hoofdstuk 3 die betrekking hebben op de toelage onregelmatige dienst en de overwerkvergoeding niet van toepassing zijn op brandweerpersoneel in dienstroosters. In plaats daarvan blijven de lokale regels over de toelage onregelmatige dienst en de overwerkvergoeding zoals die golden op 31 december 2015 van toepassing vanaf 1 januari 2016.

Lid 3

Hoofstuk 3 biedt geen grondslag voor het verstrekken van een vergoeding vanwege het verschuiven van een rooster. Voor brandweerpersoneel dat werkzaam is in een dienstrooster geldt dat wanneer er op 31 december 2015 een lokale regeling gold voor de verschuivingstoelage, deze regeling van toepassing blijft vanaf 1 januari 2016.

Lid 4

Hoofdstuk 3 biedt geen grondslag voor het verstrekken van functiegebonden toelagen. In de praktijk komt het voor dat aan brandweerpersoneel in dienstroosters een dergelijke vergoeding wordt verstrekt. Indien er op 31 december 2015 lokaal een regeling geldt die voorziet in een functiegebonden toelage voor bijvoorbeeld een duikploegleider of een oefenbegeleider dan behoudt deze lokale regeling zijn toepassing vanaf 1 januari 2016.

Lid 5

In dit artikel staan de respectieve uitzonderingen en aanvullingen op hoofdstuk 3 voor brandweerpersoneel in dienstroosters. De lokale regels zoals die golden op 31 december 2015 ten aanzien van de vergoeding voor overwerk en onregelmatige dienst, de verschuivingstoelage en de functiegebonden toelage voor bijvoorbeeld een duikploegleider of een oefenbegeleider blijven ook vanaf de datum van inwerkingtreding van het nieuwe beloningshoofdstuk, 1 januari 2016, van kracht. In het vijfde lid wordt geregeld dat de genoemde regelingen in het lokale overleg aangepast kunnen worden. LOGA partijen hebben niet beoogd op centraal niveau de inhoud van de lokale regelingen ‘vast te zetten’ en het lokale overleg in de Veiligheidsregio’s de mogelijkheid te ontnemen de in dit artikel genoemde lokale regelingen te wijzigen.

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving (T)

Dit hoofdstuk regelt de rechtspositionele gevolgen van de gelijkstelling van levenspartners aan echtgenoten van gehuwde ambtenaren. Artikel 21:1:1 bepaalt onder welke voorwaarden een levenspartner van een ambtenaar gelijk wordt gesteld aan een echtgeno(o)t(e). Het gaat daarbij om:

  • -

    de ter uitvoering van de CAR en deze regeling vastgestelde regelingen met betrekking tot:

    • a

      aanspraken op salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens militaire dienst;

    • b

      het verlof met behoud van salarisbetaling wegens persoonlijke of familieomstandigheden;

    • c

      de uitkering bij overlijden van de ambtenaar, waarbij voor de toepassing van artikel 8:16:3 de levenspartner als gezinslid wordt aangemerkt;

  • -

    de bepalingen van hoofdstuk 10 met betrekking tot de uitkering bij overlijden van de wachtgelder;

  • -

    de bepalingen van hoofdstuk 11 met betrekking tot:

    • a

      het recht op een uitkering;

    • b

      de uitkering bij overlijden van betrokkene;

  • -

    de bepalingen van hoofdstuk 18 met betrekking tot de verhuiskosten-, de reiskosten- en de pensionkostenvergoeding;

  • -

    de bepalingen van hoofdstuk 9 met betrekking tot de uitkering bij overlijden van de gewezen ambtenaar.

Omdat er niet wordt verwezen naar de bepaling die het buitengewoon verlof regelt bij een huwelijk, kan er geen sprake zijn van het verlenen van buitengewoon verlof bij het ondertekenen van een samenlevingscontract.

Hoofdstuk 22 Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

Artikel 99 Bijlage IV (T)

Artikel 1, sub a Onder docent wordt verstaan de beroepskracht die cursussen en/of lessen geeft in de disciplines muziek, beeldende vorming, drama, dans, audiovisuele vorming en taal. Als een beroepskracht behalve docent ook als consulent aan een instelling voor kunstzinnige vorming is verbonden, verdient het de voorkeur om hem/haar twee maal aan te stellen.

Artikel 1, sub b Onder consulent wordt verstaan de beroepskracht die een steunfunctie uitoefent op het gebied van muzikale, dansante, beeldende, dramatische of audio-visuele vorming. In artikel 1 sub f staat het begrip steunfunctie gedefinieerd. Als een beroepskracht behalve als consulent ook als docent aan een instelling voor Kunstzinnige Vorming is verbonden, verdient het de voorkeur om hem/haar twee maal aan te stellen.

Artikel 3De algemene werkzaamheden omvatten onder andere:

  • 1

    het bijwonen van docentenvergaderingen, sectievergaderingen of daarmee vergelijkbare bijeenkomsten;

  • 2

    het onderhouden van contacten met de directie ten behoeve van de lessen/cursussen;

  • 3

    het onderhouden van contacten met andere medewerkers ten behoeve van de vereiste samenhang in de activiteiten van de instelling;

  • 4

    het onderhouden van contacten met de (ouders van) leerlingen/cursisten voor zover deze verband houden met de activiteiten van de instelling;

  • 5

    het ontwikkelen en verzorgen van materiaal ten behoeve van de (voorbereiding van) de lessen/cursussen,

  • 6

    het volgen van ontwikkelingen binnen het vakgebied en het deelnemen aan her-, na-, of bijscholingscursussen/projecten in overleg met de werkgever.

Artikel 4 Met ingang van het cursusjaar 1995/1996 is de arbeidsduur voor de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel gelijkgesteld met de arbeidsduur voor de ambtenaar behorend tot het niet onderwijzend personeel. De arbeidsduur bij een volledig dienstverband bedraagt met ingang van 1 januari 1997 ten hoogste 1836 uren per jaar, waarbij de formele arbeidsduur per week 36 uren bedraagt. De verhouding lesgebonden - niet lesgebonden uren bedraagt maximaal 26 lesgebonden uren en voor de overige uren niet lesgebonden uren. Deze verhouding komt overeen met de situatie van voor het cursusjaar 1995/1996 waarbij werd uitgegaan van een normaanstelling van 26 klokuren les.

Artikel 6 Aan de functie van docent/consulent/balletbegeleider is inherent dat de omvang van de functie kan fluctueren. Immers het leerlingenaantal fluctueert, projecten kunnen aflopen, de vervanging van een collega kan eindigen etc. Daarom wordt jaarlijks uiterlijk in de 10e week van het schooljaar schriftelijk aan de ambtenaar meegedeeld met welk gemiddeld aantal uren hij gedurende dat schooljaar wordt belast Gedurende de rest van dat schooljaar is (het inkomen behorend bij) dat aantal uren gegarandeerd. Indien het aantal uren minder is dan het vorig schooljaar heeft de ambtenaar in elk geval minstens recht op het volgens het reglement garantie gegarandeerde salaris. Indien het aantal te verdelen lessen terugloopt moet een bepaalde volgorde worden gehanteerd waarin de docenten voor urenvermindering in aanmerking komen. Er moet een afvloeiingsreglement worden opgesteld in de volgorde zoals in artikel 12 van deze regeling weergegeven. Een modelafvloeiingsregeling wordt aan de gemeenten toegezonden. De term afvloeiingsregeling dekt de lading niet helemaal. Een afvloeiingsregeling is eigenlijk een urenvermindering- en afvloeiingsregeling.

Artikel 7 Dit artikel moet worden gezien in relatie met artikel 3. De taken genoemd in (de toelichting van) artikel 3 horen bij de lesgevende taken. Voor deze taken hoeven dus geen taakuren te worden toegekend.

Artikel 8 lid 1 De ambtenaar heeft recht op verlof gedurende schoolvakanties. De schoolvakanties zijn de vakanties van de instelling. De ambtenaar heeft geen recht op vervangend verlof als hij tijdens de vakantie ziek is geweest, lid 2 Gedurende enkele dagen doch maximaal één week kan de ambtenaar worden verplicht zich tijdens de vakantie beschikbaar te houden voor werkzaamheden van schoolorganisatorische aard. lid 3 In bijzondere gevallen kan de ambtenaar verzoeken om, onder omzetting van het werk, op een ander moment vakantie te hebben dan tijdens de schoolvakantie. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid dit verzoek in te willigen of af te wijzen. Het een en ander hangt af van de reden van het verzoek en de mogelijkheid om het werk om te zetten.

Artikel 9 Voor de lessen die de ambtenaar op grond van dit artikel geeft heeft hij recht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) alsof hij bevoegd was voor die lessen.

Artikel 11 Lid 1 Bij reorganisatie en wijziging van beleid doet men er goed aan bij zo weinig mogelijk functies over te gaan tot urenvermindering. Het is beter om een aantal functies op te heffen. Immers, een ambtenaar die wordt ontslagen wegens urenvermindering heeft recht op wachtgeld. Voor de uren waar men daarna voor wordt aangesteld is hij zijn opgebouwde wachtgelddienstjaren kwijt. Lid 2 Dit lid geeft de volgorde aan voor diegenen die als eerste in aanmerking komen voor urenvermindering (art. 6) en voor ontslag (art. 10). Men dient bij de vaststelling van de rangorde uit te gaan van deze volgorde.

Artikel 99: Bijlage IVa (T)

Deze uitvoeringsregeling geeft aan hoe onderwijzend personeel in de kunstzinnige vorming ingeschaald moet worden. Het reglement omvat regels voor de inschaling bij indiensttreding (artikel 3) en het doorlopen van de schaal. De inschaling vindt plaats op grond van ervaring in dezelfde of een vergelijkbare functie (artikel 2) Hierbij is ook opgenomen wat meetelt als ervaringsjaar. De salarisschalen zijn opgebouwd uit een aanloop-, functie- en uitloopdeel Totdat het maximum van het functiedeel is bereikt, heeft de ambtenaar jaarlijks aanspraak op een periodieke verhoging. In het uitloopdeel vindt de periodieke verhoging één (artikel 4). In de gevallen waar in deze uitvoeringsregeling niet wordt voorzien, is de lokale bezoldigingsverordening van toepassing. De uitvoeringsregeling salariëring vervangt op 1 januari 1998 het Reglement bezoldiging docenten, consulenten, balletbegeleiders. In verband met de overgang zijn in de uitvoeringsregeling overgangs-en garantiebepalingen opgenomen Voor de toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar de Loga-brief nr 705097, d.d 4 september 1997 (18071984).


Noot
*

Bruto blijft bruto, netto blijft netto.

Noot
*

Noot Driessen: Verwijzing van artikel 3:1:1 is onjuist en wordt nog aangepast na bericht CvA. De link verwijst wel naar het correcte artikel.

Noot
*

Noot Driessen: Verwijzing van artikel 3:1:1 is onjuist en wordt nog aangepast na bericht CvA. De link verwijst wel naar het correcte artikel.

Noot
*

Noot Driessen: Verwijzing van artikel 3:3:1 is onjuist en wordt nog aangepast na bericht CvA. De link verwijst wel naar het correcte artikel.

Noot
*

Noot Driessen: Verwijzing van artikel 3:3:1 is onjuist en wordt nog aangepast na bericht CvA. De link verwijst wel naar het correcte artikel.

Noot
*

Waar in deze regeling de mannelijke vorm wordt gebruikt, is dit gedaan omwille van de leesbaarheid. Uiteraard betreffen de bepalingen in deze regeling ook vrouwelijke medewerkers.

Noot
*

Voor medewerkers van de voormalige gemeente Geleen die reeds voor 1 april 1995 in dienst waren van deze gemeente geldt ten aanzien van de jubileumgratificatie bij een 25-jarig ambtsjubileum - bij wijze van overgangsrecht - dat zij recht hebben op een gratificatie overeenkomend met de som van salaris en vakantietoelage, berekend over een hele maand.

Noot
*

Voor de toepassing van deze regeling wordt de levensloopregeling geacht door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3:29, lid 2 van de Arbeidsvoorwaardenregeling te zijn aangewezen als bestedingsdoel van het IKB.

Noot
*

Onder “medewerkers” wordt in dit sociaal statuut verstaan de mannelijke en vrouwelijke medewerkers, die een arbeidsrelatie hebben met de gemeente Sittard-Geleen, gebaseerd op de gemeentelijke arbeidsvoorwaardenregeling.

Noot
*

Waar in dit sociaal statuut wordt gesproken van “gemeentebestuur” moet daaronder worden verstaan het College van Burgemeester en Wethouders.

Noot
*

In juridisch-rechtspositionele zin zal het in beginsel gaan om een functie, die de medewerker redelijkerwijs kan worden opgedragen, gelet op zijn persoonlijkheid (factoren als interesse, capaciteiten, ervaring, leeftijd, gezondheidstoestand, gezinsomstandigheden, functioneren en scholing), zijn omstandigheden (factoren als aard en omvang van de werkzaamheden, het niveau daarvan, de beloning, de afstand woon-werkverkeer en de daaraan verbonden reiskosten, de werkomgeving en –omstandigheden) en de voor hem bestaande, objectief bepaalbare vooruitzichten.

Noot
*

Met talenten van medewerkers worden hier hun potentiële kwaliteiten bedoeld.

Noot
*

Wat hier is beschreven over de relatie tussen medewerker en manager geldt ook voor de relatie tussen manager en naasthogere manager.

Noot
*

Voor een toelichting op dit begrip wordt verwezen naar bijlage 2.

Noot
*

Op de hier bedoelde bovenwettelijke uitkering kan pas aanspraak worden gemaakt als recht bestaat op een uitkering ingevolge de artikelen 15 t/m 21 van de Werkloosheidswet. Dat betekent, dat van de bovenwettelijke uitkering geen sprake kan zijn als iemand werkloos wordt op grond van aan hemzelf te wijten omstandigheden.

Noot
*

Bij de vaststelling en betaalbaarstelling van dit uitkeringsrecht wordt gehandeld in de geest van de inmiddels vervallen Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering (KB 4 juli 1989, Stb. 303).

Noot
*

indien meer dan 5,5 uren arbeid per dienst wordt verricht, dient de arbeid te worden onderbroken door een pauze van minsten 30 minuten, eventueel te splitsen in pauzes van elk minstens 15 minuten.wordt er meer dan 10 uren arbeid per dienst verricht, dan dient de arbeid onderbroken te worden door een pauze van ten minste 45 minuten, eventueel te splitsen in pauzes van elk ten minste 15 minuten.

Noot
*

Als een medewerker zelf afdelingshoofd/clustermanager is, dient hier gelezen te worden: de betreffende directeur.

Noot
*

Als een medewerker zelf afdelingshoofd/clustermanager is, dient hier gelezen te worden: de betreffende directeur.

Noot
*

De in dit artikel genoemde maxima zijn niet bedoeld als beperking voor de mogelijkheid tot het kopen van vakantie-uren als bedoeld in artikel 3:29, lid 1 onder a, van de arbeidsvoorwaardenregeling.

Noot
*

Het opstellen van roosters gebeurt onder verantwoordelijkheid van de directie en met inachtneming van een aantal wettelijke regelingen en in de CAO-afspraken neergelegde afspraken (zie bijv. de artikelen 4:3 t/m 4:7 van de CAR/UWO). In het algemeen wordt bij het vaststellen van de roosters zoveel mogelijk rekening gehouden met individuele wensen van de medewerker(s).

Noot
*

Indien meer dan 5,5 uren arbeid per dienst wordt verricht, dient de arbeid te worden onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten, eventueel te splitsen in pauzes van elk ten minste 15 minuten; wordt er meer dan 10 uren arbeid per dienst verricht,dan dient de arbeid onderbroken te worden door een pauze van ten minste 45 minuten, eventueel te splitsen in pauzes van elk ten minste 15 minuten.

Noot
*

Medewerkers met een deeltijdbetrekking kunnen kiezen voor opbouw van een ADV-tegoed naar rato van het dienstverband, dan wel een feitelijke arbeidsduur die gelijk is aan de formele arbeidsduur.

Noot
*

De uren die hiervoor vooraf op het ADV- of verloftegoed in mindering zijn gebracht worden dan weer aan het ADV- c.q. verloftegoed toegevoegd.

Noot
*

Volgens artikel 21, vierde lid onder g, van het op de peildatum 31 december 2003 vigerende IZA-reglement wordt bij vrijwillige voortzetting van het IZA-deelnemerschap bij o.a. FPU-ontslag, de procentuele premie (3,05%) berekend over 75% van het inkomen in de betrekking van waaruit het ontslag plaatsvindt, met een maximum dat op die peildatum € 3.906,00 per maand bedraagt.

Noot
*

De op 31 december 2003 vigerende VGZ-polisvoorwaarden voorzien in de mogelijkheid om op het punt van de dagverpleging via een 2de klas verzekering een ruimere dekking te verkrijgen dan waarin de IZA-regeling voorziet. De meerkosten van die ruimere dekking worden daarom hier buiten beschouwing gelaten.

Noot
*

Loonheffing telkens berekend aan de hand van de zgn. groene maandtabel per 01-07-2003 zonder loonheffingskorting.

Noot
*

4,84% van de grondslag zoals beschreven bij voetnoot 1, met dien verstande dat de loonheffing verschuldigd is over ten hoogste een bedrag van € 224,00 per maand verminderd met de procentuele werknemers premie.

Noot
*

Volgens artikel 21, vierde lid onder h, van het op de peildatum 31 december 2013 vigerende IZA-reglement is voor de pensioengerechtigde die kiest voor voortzetting van het IZA-deelnemerschap, een procentuele premie verschuldigd over 70% van het inkomen in de betrekking van waaruit het ontslag plaatsvindt, met een maximum dat op die peildatum € 3.906,00 per maand bedraagt.

Noot
*

€ 22,- per verzekerde van 18 jaar en ouder.

Noot
*

Volgens het op de peildatum 31 december 2003 vigerende vigerende IZA-regeling is bij het bereken van de 65-jarige leeftijd een toeslag op de premie verschuldigd van € 27,25 per verzekerde.

Noot
*

Voor VGZ-verzekerden was bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd sprake van een overstap naar de zgn. standaardpakketpolis. Daarom worden hier de volgende premiecomponenten meegenomen: standaardpakketpolis (€ 147,56) en wettelijke heffingen (€ 6,40).

Noot
*

De fiscale bijtelling voor de werkgeversbijdrage in de IZA-premie is aan een maximum gebonden. Per 31 december 2003 bedroeg dat maximum € 224,00 per maand verminderd met het bedrag van het procentuele werknemersdeel in de premie.

Noot
*

CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345 / CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351.

Noot
*

Een medewerker heeft maximaal 4 jaar recht op de compensatie, immers vanaf het moment dat de medewerker 59 jaar is gaat hij met onbezoldigd volledig verlof (levensloop).

Noot
*

Op het moment van verschijnen van deze teksten (juni 2006) zijn deze voorwaarden nog niet bekend. Deze voorwaarden worden uitgewerkt bij de uitwerking van de inkoop levensloop (artikel 9b:44) en volgen in de tweede helft van 2006.

Noot
*

Zie noot 1

Noot
*

Vanwege het voorbeeldkarakter zijn de bedragen niet volgend de officiële rekenmethode tot stand gekomen.

Noot
*

Zie paragraaf 3.8.4

Noot
*

Elke medewerker wordt geacht ook zelf te investeren in het bijhouden van pedagogisch-didactische ontwikkelingen, het lezen van vakliteratuur en het onderhouden van de artistieke vaardigheden. Niettemin zijn er situaties voorstelbaar (bijvoorbeeld indien het onderwijzend personeelslid een onderwijsvernieuwende werkzaamheid heeft) waar toedeling van tijd voor dergelijke werkzaamheden geboden is.