Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels bijstand onder verband van hypotheek cq. verpanding

Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregels bijstand onder verband van hypotheek cq. verpanding

1. Zekerheidsstelling

Indien voor de belanghebbende, bedoeld in artikel 50 lid 1 juncto artikel 3 lid 6 van de Wet werk en bijstand (WWB) recht op algemene of bijzondere bijstand bestaat , heeft die bijstand de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. verpanding:

  • a.

    indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB; en

  • b.

    voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen , bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d WWB.

    2. Medewerkingsplicht

Burgemeester en wethouders verbinden aan de verlening van bijstand zoals bedoeld in regel 1 de verplichting dat de belanghebbende aan de vestiging van de hypotheek of het pandrecht meewerkt. Indien de belanghebbende deze verplichting niet nakomt is de verleende bijstand terstond opeisbaar.

3. Vestigingskosten

Indien bijstand wordt verleend zoals bedoeld in regel 1 wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten genoemd in regel 4 onder C.

4. Waarde van de woning

  • A.

    De geldlening is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d WWB.

  • B.

    Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.

  • C.

    De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

5. Voorwaarden in hypotheekakte c.q. pandovereenkomst

Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de regels 6 en 7.  Deze voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte c.q. pandovereenkomst.

6. Aflossingsvoorwaarden

Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.  De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.  Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.  Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1 t/m 3.3 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd.

Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.  Bij de beoordeling van deze omstandigheden wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

7. Rentevordering

Indien door toepassing van regel 6 na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.  Deze rente is de wettelijke rente, verminderd met drie procent. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

8. Verkoop en vererving

  • A.

    Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van beleidsregel 7 bijgeschreven rente, terstond afgelost. 

  • B.

    Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het gestelde onder A., besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek c.q. onder vestiging van pandrecht voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het gestelde onder A afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het onder D bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning. 

  • C.

    Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van de wettelijke vermogensvrijlating bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • D.

    Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden

9. Onderbreking bijstandsperiode

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van bijstand onder verband van hypotheek c.q. verpanding wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek c.q. het laatst gevestigde pandrecht.

10. Periodiek overzicht

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen

11.Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2004

Aldus vastgesteld in de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 16 december 2003

Toelichting Beleidsregels bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht

Ten opzichte van de Algemene bijstandswet kent de Wet werk en bijstand (WWB) een aantal wijzigingen in de regeling van de gevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. Voor het gemeentelijk beleid is hierbij het volgende van belang:

  • 1.

    De nieuwe regeling is niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendomswoning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De WWB beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd.

  • 2.

    Het is aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst.

Met deze beleidsregels die zowel van toepassing zijn op de verlening van algemene bijstand als van bijzondere bijstand is de keuze gemaakt voor de hiervoor bedoelde zekerheidsstelling.

Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij het bestaande Besluit krediethypotheek bijstand (AMvB van 12 april 1995, Stb. 204. laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 26 september 2000, Stb 408). Onderhavig besluit is in feite een aangepaste versie van laatstgenoemd besluit.

Voor zelfstandigen gelden overigens afwijkende regels op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.