Algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten 2012

Geldend van 15-11-2012 t/m heden

Intitulé

Algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten 2012

Inleiding en leeswijzer

Inleiding

Er zijn in ons land gebouwen en gebieden die vanwege hun karakter en uiterlijke verschijningsvorm een bijzondere culturele betekenis hebben voor de hele Nederlandse samenleving en waaraan de overheid dan ook een speciale status toekent: die van beschermd monument. Het gaat dan om objecten, landschappen en structuren die van belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Naast het rijk kan ook de gemeente objecten, die van belang zijn voor de plaatselijk geschiedenis aanwijzen tot gemeentelijk monument. De reden van deze maatregelen hiervoor moge duidelijk zijn: het maatschappelijk belang van het behoud van een monument voor toekomstige generaties reikt verder dan alleen het persoonlijke belang van de huidige eigenaar. Uiteindelijk is iedere eigenaar maar tijdelijk eigenaar!

Algemene uitgangspunten

Voor u liggen de “Algemene uitgangspunten voor planbeoordeling van monumenten” van Sittard-Geleen. Deze bieden eigenaren en initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium inzicht in de eisen die aan de verbouwing en verandering van een monument worden gesteld. Daarnaast verhoogt het beoordelingskader zowel voor de burger als de gemeenteraad de transparantie en de controleerbaarheid van plannen en commissie.

Met deze uitgangspunten voor planbeoordeling wil de gemeente er voor zorgen dat de plannen zo soepel mogelijk lopen. De beoordeling is hiermee transparant geworden en aanvragers en architecten die minder ervaring hebben met monumentenzorg, weten vooraf aan welke criteria moet worden voldaan. We willen voorkomen dat plannen veelvuldig heen en weer gaan tussen de klant en de gemeente om uiteindelijk tot een vergunbaar plan te komen. Dit kost immers zowel voor de klant als gemeente veel energie (en soms ook frustratie) en komt niet ten goede aan de beeldvorming omtrent monumentenzorg.

Naast deze algemene uitgangspunten zijn er ook richtlijnen voor een verdere technische uitwerking over bijvoorbeeld materiaalgebruik bij onderdelen van een monument. Deze vindt u in de “technische richtlijnen voor behoud van monumenten”.

Het is belangrijk te vermelden dat zowel deze algemene uitgangspunten als de technische richtlijnen een leidraad vormt voor de meeste restauraties en wijzigingen van monumenten, echter zijn er ook uitzonderingen, “Uitzonderingen bevestigen immers de regels”. Afwijkingen van deze algemene uitgangspunten en richtlijnen zullen te allen tijden door architect en aanvragers moeten worden gemotiveerd.

leeswijzer

De voorliggende notitie is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 1.0 regelgeving is in het kort iets aangegeven over de vergunningsaanvragen, indieningsvereisten, vergunningsvrije werkzaamheden en vrijstellingsmogelijkheden. Hier staan verwijzingen naar andere regelgeving.

Hoofdstuk 2 is onderverdeel in de paragraaf 2.1 uitgangspunten voor herstel en restauratie en paragraaf 2.2 uitgangspunten voor herbestemming en wijziging. Hierin staan de uitgangspunten die hiervoor bij elk monument gelden, en een korte technische uitwerking.

In hoofdstuk 3 Inzicht in specifieke monumentale waarden geven we tot slot aan hoe duidelijkheid verkregen kan worden over de specifieke monumentale waarden van het betreffende monument. In sommige gevallen is dit afdoende beschreven in de redengevende omschrijving bij de aanwijzing tot monument. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn een bouwhistorisch onderzoek uit te laten voeren.

Een nadere technische uitwerking over bijvoorbeeld materiaalgebruik bij een monument vindt u in de technische richtlijnen voor behoud van monumenten.

1.0 Regelgeving, vergunningsvrije werken en vrijstellingen

Regelgeving

Voor nagenoeg iedere wijziging aan een beschermd monument is een omgevingsvergunning nodig (eerder was dit een monumentenvergunning en een bouwvergunning). Deze wordt afgegeven door de gemeente, waarbij advies wordt gevraagd aan de Monumentencommissie. Bij de vergunningaanvraag moeten de voorliggende richtlijnen en uitgangspunten gevolgd worden.

Bestaat een project uit bouwwerkzaamheden aan een monument, dan wordt in de aanvraag van de omgevingsvergunning toestemming gevraagd voor de activiteit wijzigen van een monument en de activiteit bouwen. Dit is van belang voor de vraag aan welke indieningvereisten de aanvraag moet voldoen en aan welke criteria de aanvraag moet worden getoetst. Bij bouwwerkzaamheden aan een monument zijn dat zowel die voor bouwen als voor monumenten.

De vergunningplicht voor de verschillende activiteiten is geregeld in de artikelen 2.1 en artikel 2.2 van de Wabo. De stukken die bij de aanvraag moeten worden ingediend staan in artikel 5.4 van de regeling Omgevingsrecht (Mor).

Vergunningsvrije werkzaamheden

Met ingang van 1 januari 2012 is voor een aantal werkzaamheden aan monumenten geen vergunning meer nodig. Het betreft met name wijzigingen aan onderdelen die geen monumentale waarde hebben en gewone onderhoudswerkzaamheden. Kortheidshalve wordt verwezen naar de informatiebrochures die door de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed zijn opgesteld. Ook bij het uitvoeren van niet vergunningsplichtige werkzaamheden is het aan te bevelen en wenselijk om rekening te houden met de voorliggende uitgangspunten en richtlijnen.

Vrijstelling Bouwbesluit

In sommige situaties is er sprake van een strijdigheid tussen de voorliggende uitgangpunten voor planbeoordeling en de technische richtlijnen met het Bouwbesluit. In artikel 1.12 van het Bouwbesluit is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning in het belang van de monumentenbehoud kan afwijken van een bij of krachtens het Bouwbesluit vastgesteld voorschrift. Indien er sprake is van een strijdigheid tussen deze richtlijnen en het bouwbesluit prevaleren deze richtlijnen en wordt voor zover mogelijk vrijstelling verleend van het Bouwbesluit. Daarmee wordt voorkomen dat bij bouwwerkzaamheden aan een monument de voorschriften van het Bouwbesluit ongewenste effecten hebben op het karakter en de waarden van het monument. Er zijn echter situaties waarin geen vrijstelling van het Bouwbesluit kan worden verleend. Dat geldt met name wanneer de veiligheid in het geding is. In dat geval moet worden gezocht naar oplossingen waarbij de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.

2.1 Uitgangspunten voor herstel en restauratie

Uitgangspunten

Behoud gaat voor vernieuwen

De historische bouwmaterialen, structuren, constructiewijzen en interieurdelen vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Door de aanwezigheid hiervan is de geschiedenis en ontwikkeling van het monument duidelijk afleesbaar. Vervangen of wijzigen van de bestaande constructies, structuren, materialen, details en indien van toepassing waardevolle interieuronderdelen gaan ten koste van de authenticiteit. Deze waarde dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd, opdat de geschiedenis en ontwikkeling van het ambachtelijke bouwen alsmede het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar zijn en blijven. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid voorgoed verloren. Om deze reden moeten deze onderdelen zoveel mogelijk worden gerespecteerd en behouden.

Gebrekenrapport, bouwtechnisch rapport

Voorafgaande aan de herstelwerkzaamheden moet een bouwkundige rapportage worden ingediend (zie artikel 5.4 onder f van de Regeling Omgevingsrecht), opgesteld door een onafhankelijke instantie (zoals bijvoorbeeld Monumentenwacht Limburg).

Uit de rapportage moet de noodzaak tot vervanging van onderdelen blijken. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de indieningeisen van de vergunning.

Herstel van authentiek materiaal

Indien het bestaande materiaal in slechte staat is, wordt in eerste instantie onderzocht of technisch herstel mogelijk is. Bij noodzakelijke vervanging van authentiek materiaal wordt tot op detailniveau uitgegaan van gelijksoortig materiaalgebruik conform bestaande toestand. Indien dit niet mogelijk blijkt dient aansluiting gezocht te worden bij de historische materialen en substanties, zelfs tot op het detailniveau van de samenstelling van de mortel voor het voegwerk, of profilering van houtwerk.

Hergebruik materialen

Vernieuwen met oude materialen blijft vernieuwen. Hergebruik van historische bouwmaterialen heeft echter wel de voorkeur. Nieuw toe te passen materialen moeten compatibel zijn. Historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen zijn niet altijd verenigbaar met de hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijzen. Moderne toepassingen kunnen fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schade toebrengen aan het monument. Noviteiten mogen derhalve niet zondermeer toegepast worden in of bij een monument. Materialen of technieken moeten hun toepasbaarheid door attest of ervaring aantonen. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument. In geval van twijfel kan een materiaal of techniek geweigerd worden.

Zorgvuldigheid tijdens uitvoering werkzaamheden

Historisch waardevolle elementen moeten tijdens restauratie- en verbouwings-werkzaamheden afdoende beschermd worden tegen beschadigingen. Indien tijdens de uitvoering van vergunde werkzaamheden historische onderdelen te voorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij de gemeente.

Toelichting

Behoud gaat voor vernieuwen

De historische bouwmaterialen, structuren, constructiewijzen en interieurdelen vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Door de aanwezigheid hiervan is de geschiedenis en ontwikkeling van het monument duidelijk afleesbaar.

Vervangen of wijzigen van de bestaande constructies, structuren, materialen, details en indien van toepassing waardevolle interieuronderdelen gaan ten koste van de authenticiteit. Deze waarde dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd, opdat de geschiedenis en ontwikkeling van het ambachtelijke bouwen alsmede het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar zijn en blijven. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid voorgoed verloren. Om deze reden moeten deze onderdelen zoveel mogelijk worden gerespecteerd en behouden.

Onderdelen of elementen mogen niet worden vervangen als herstel mogelijk is. Indien een onderdeel of element, ondanks kwaliteitsverlies, zijn functie nog vervult, is vervanging geen optie. Indien een toevoeging nodig is om een onderdeel of element naar behoren te laten functioneren, is dit te prevaleren boven een volledig nieuw onderdeel of element. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plaatsen van een hulpspant in een historische dakconstructie.

Het behoud van een monument wordt natuurlijk het beste gewaarborgd door goed onderhoud. Behoud van een gebouw en van de onderdelen van dat gebouw heeft altijd de voorkeur boven vernieuwing. Bij vernieuwing van (onderdelen van) een monument gaat er onherroepelijk historisch materiaal verloren en dat komt nooit meer terug. Dit geldt zowel bij herstel en vervanging van slecht materiaal als bij wijziging ten behoeve van functionele aanpassingen.

Bouwmateriaal essentieel

Ook wat het bouwmateriaal betreft geldt de stelregel “behoud gaat voor vernieuwing”. Het materiaal –vaak baksteen en dakpannen, maar ook voegwerk en houtwerk- maakt de leeftijd en het gebruik van het gebouw ervaarbaar. Het patina is soms essentieel, niet alleen vanwege de kleur, maar ook vanwege de beschermende laag. Patina verwijderen door zandstralen geeft op korte termijn een “fris” uiterlijk, maar leidt door het verdwijnen van de beschermlaag en verruwing van het oppervlak tot snellere verwering een aantasting.

Wordt oorspronkelijk materiaal vervangen, dan gaat authentiek en dus waardevol bouwmateriaal van het monument verloren. De structuur van nieuw materiaal wijkt altijd af, doordat de fabricage anders is dan vroeger.

Hergebruik van historisch bouwmateriaal geniet daarom de voorkeur. Is bijvoorbeeld een deel van de dakpannen bruikbaar en een deel niet, dan is het raadzaam de bruikbare pannen op het dakvlak dat het meest in het zicht ligt te verzamelen en op een ander dakvlak alleen nieuwe pannen aan te brengen. Als het niet anders kan, zal gezocht moeten worden naar een bijpassend product.

Vanzelfsprekend zijn hedendaagse materialen bij een restauratie zelden op zijn plaats. Het opnieuw voegen moet gebeuren met mortel die is afgestemd op de oorspronkelijke mortel waarmee gemetseld is. Wordt hiervan afgeweken, dan zal er onherroepelijk schade ontstaan aan het metselwerk. Als te weinig kalk en te veel cement wordt gebruikt, ontstaat een te harde voeg met het kapotvriezen van baksteen als mogelijk gevolg. Het beste is om de bestaande mortels vooraf te analyseren, waardoor precies de juiste mortel ten behoeve van herstel kan worden bepaald. Nog belangrijker is het handhaven van afmeting en vorm van de voeg. Het architectonisch uiterlijk en de eigenschappen van metselwerk kunnen geruïneerd worden door voegen te grof uit te frezen en bijvoorbeeld een oorspronkelijke voeg door een niet-passende voeg te vervangen.

Ook voor het houtwerk geldt dat plaatselijk herstel en aanpassingen van kozijnen, ramen, deuren, luiken, betimmeringen en dergelijke de voorkeur hebben.

2.2 Uitgangspunten voor herbestemming en wijziging

Uitgangspunten

Algemeen

De gemeente hecht grote waarde aan het feit dat een monument een gebruiksfunctie heeft. Het functioneel gebruik van monumenten is namelijk de beste garantie voor de instandhouding hiervan.

Indien een monument zijn functie heeft verloren zal middels herbestemming naar een nieuwe gebruiksfunctie moeten worden gezocht. Bij het zoeken naar een nieuwe bestemming is het wenselijk om een nieuwe gebruiksfunctie in het verlengde van het oorspronkelijke gebruik van het monument te kiezen. Daardoor kunnen de wijzigingen aan het monument (zoals daglichtopeningen) meestal worden beperkt, hetgeen ten goede komt aan het behoud van monumentale waarden.

Om een monument functioneel bruikbaar te maken en houden, zullen echter altijd aanpassingen van het monument noodzakelijk zijn. Aanpassingen zijn in principe geen probleem, mits daarbij de monumentale waarden worden gerespecteerd.

Bouwhistorie eerbiedigen

Bij wijziging en herbestemming moet men de historische gelaagdheid en de afleesbaarheid van het verleden in vormgeving, constructie en materiaalgebruik respecteren. Het transformatieproces, door verandering van het gebruik of functie, dat een gebouw door de tijd heen ondergaat, heeft een grote historische waarde. Een monument ontleent veelal zijn waarde aan de bouwgeschiedenis. Latere wijzigingen of toevoegingen kunnen van groot belang zijn, omdat de bouwgeschiedenis van een gebouw daaraan afleesbaar is.

Toevoegingen eigentijds en reversibel.

Toevoegingen dienen bij voorkeur tot stand te komen op, in of bij de minst kwetsbare plekken van het beschermde pand. Een eigentijds ontwerp heeft hierbij de voorkeur, waarbij moderne materialen mogelijk zijn, mits passend bij de bestaande textuur en het kleurengamma. Indien dergelijke ingrepen zorgvuldig zijn afgewogen en terughoudend worden vormgegeven, zijn deze niet per definitie uitgesloten.

Daarnaast dienen de veranderingen of toevoegingen bij voorkeur reversibel zijn. Dit wil zeggen dat deze ooit weer ongedaan gemaakt kunnen worden zonder de monumentale waarden aan te tasten.

De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument.

Structuur monument

Externe hoofdstructuren moeten gerespecteerd worden. Dit geldt voor de voor- en achtergevelrooilijnen en de herkenbaarheid van bouwvolumes, zoals achterhuizen, koetshuizen en andere bijgebouwen. Ook de interne structuur dient zoveel mogelijk intact te blijven. Indien de haalbaarheid dat vergt, mag bij herbestemming ingegrepen worden in de oorspronkelijke indeling en structuur van een pand, mits dit gebeurt met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, optimaal aansluiting gezocht wordt bij het oorspronkelijke concept en gebleken is dat dit noodzakelijk is. Een noodzakelijk geachte doorbraak moet zodanig uitgevoerd worden, dat de oorspronkelijke structuur herkenbaar blijft.

Respect voor details

De kwaliteit van een monument wordt vaak bepaald door de aanwezigheid van authentieke details. De oorspronkelijke detaillering in de vorm van voegwerk, gevelafwerking, decoraties, metselpatronen, roedeverdelingen in vensters, et cetera dient optimaal gerespecteerd te worden. Indien er sprake is van eigentijdse interventies, dient de detaillering qua maat en schaal in overeenstemming te zijn met het historische karakter van het pand.

Opheffen van verstoringen en reconstructie

Door reconstructie kan de historische gelaagdheid en afleesbaarheid van de bouwhistorie worden verstoord. In een reconstructie wordt weliswaar getracht een historisch beeld op te roepen, maar daarvoor moeten vaak historisch waardevolle onderdelen uit een latere tijdsperiode wijken. Dit is dus over het algemeen niet aan te bevelen.

Indien in het verleden gevels op een niet historisch verantwoorde zijn gewijzigd verdient het aanbeveling de beeldkwaliteit daarvan te herstellen zodra de gelegenheid zich voordoet, bijvoorbeeld bij een verbouwing. Indien het oorspronkelijke materiaal reeds volledig verloren is gegaan bestaat de mogelijkheid tot reconstructie. Over het algemeen wordt gepleit voor herstel van de historische compositie middels een eigentijds ontwerp, zodat de geschiedenis in alle eerlijkheid afleesbaar blijft en er geen falsificatie ontstaat.

Geheel of gedeeltelijke sloop

Indien in uitzonderlijke gevallen toch sprake is van een afweging tot gehele of gedeeltelijke sloop van een monument dient een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden. Dit wil zeggen dat bij de planvorming het volgende vereist is:

  • ·

    een gefundeerde onderbouwing dat behoud niet mogelijk is (technisch, ruimtelijk en financieel).

  • ·

    documentatie van de te slopen onderdelen in de vorm van een bouwhistorische rapportage met fotomateriaal en opmetingstekeningen.

Toelichting

Monumenten leven en veranderen

Een monument dat zijn functie heeft verloren zal verpauperen. Daarom is het wenselijk om voor het monument een passende nieuwe functie te vinden. Een gebouw moet kunnen worden gebruikt, niet alleen om in goede conditie te blijven, maar ook om een vitale rol in de samenleving te spelen. Daarbij zullen verantwoorde aanpassing nodig zijn om een nieuwe functie te kunnen realiseren.

Uiteraard leveren wensen in verband met een nieuwe functie een spanningsveld op met de bestaande situatie. Want een monument moet wel gebruikt kunnen worden. Tegelijkertijd heeft ieder gebouw een “maximaal opnemingsvermogen”: er is een grens aan wat het aan wijzigingen kan hebben, voordat de essentie, de monumentale waarde verloren gaat.

Nieuwe ingrepen moeten zich voegen naar het bestaande gebouw, ze moeten het monument géén geweld aandoen. Wijzigingen en toevoegingen behoren vanzelfsprekend monumentwaardig te zijn: ze moeten in de toekomst uitgebalanceerd bijdragen aan de monumentale waarde.

Het uitgangspunt van de huidige filosofie is samen te vatten onder de woorden “de geschiedenis eerbiedigen”. Dit is een richtinggevend principe bij de beoordeling van voorgenomen wijzigingen in monumenten. Bij het aanpassen van het monument aan zijn nieuwe functie wordt veelal gelet op reversibele (omkeerbare) ingrepen: kan de gewenste aanpassing weer verwijderd worden zonder al teveel schade aan het oorspronkelijke materiaal? En in geval van technische innovatie zal bij planbeoordeling ook meer acht worden geslagen op de eventuele gevolgen daarvan voor het historische materiaal.

Bouwgeschiedenis eerbiedigen

Slechts weinig monumenten zijn sinds de bouw onveranderd gebleven. De meeste gebouwen zijn in de loop der tijd wel eens aangepast. Deze aanpassingen vormen een onderdeel van de geschiedenis van het monument. Ze weerspiegelen culturele, maatschappelijke en functionele ontwikkelingen. Sommige veranderingen zijn uit architectuurhistorisch oogpunt onlogisch of in strijd met de cultuurhistorische waarde. Maar vaak moeten ze toch worden geaccepteerd als een op zichzelf interessant historisch gegeven.

Te allen tijde moet worden gewaakt voor geschiedvervalsing. Zo is het af te raden om een eenvoudig (woonhuis)monument “monumentaler” te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld door 18e eeuwse roeden in de ramen aan te brengen die in een 19e eeuws gebouw nooit gezeten hebben. Of door oneigenlijke sierlijsten, balusters of andere decoraties aan het gebouw toe te voegen. Of door glasroeden op ramen achter staldeuren te plakken. Of door ramen die in de 19e eeuw in een ouder pand zijn gezet te verwijderen en te vervangen door ramen in een oudere bouwstijl.

Reconstructie liever niet

Reconstructie verenigt zich niet met het principe van “behoud gaat voor vernieuwing”. Het bijzondere van een historisch gebouw wordt immers in hoge mate bepaald door de ouderdom van het monument, niet alleen tot uitdrukking komend in de oorspronkelijke constructiewijze en bouwstijl, maar ook in de manier waarop bouwmaterialen zijn verwerkt en verouderd.

Reconstructie, het kopiëren naar oorspronkelijk ontwerp van een deel van een gebouw of zelfs een heel bouwwerk, is een onderwerp dat per geval bekeken moet worden. Soms kan het van belang zijn een geschonden monument of een straatbeeld te completeren volgens het oorspronkelijke ontwerp. Als bijvoorbeeld bekend is hoe een verdwenen onderdeel, zoals een balkon of een topgevel, er uit gezien heeft, kan reconstructie van dat ontbrekende onderdeel wenselijk zijn. Die informatie kan verkregen worden uit bouwsporen, historische bouwtekeningen, archieffoto’s of belendende panden die volgens hetzelfde ontwerp zijn gebouwd.

Eén aspect zal bij totale reconstructie altijd aan de orde komen: is het gereconstrueerde bouwwerk monumentwaardig? Een gebouw dat “even” is weggeweest is na reconstructie geen monument meer. Uitzondering zijn die gebouwen die met gebruik van oorspronkelijk materiaal gereconstrueerd worden. Het is aan de commissie om, in samenspraak met andere specialisten, die precaire afweging te maken. Een vergelijkbare problematiek speelt bij het verplaatsen van gebouwen. Dit kan noodzakelijk zijn als de fysieke omgeving sterk wijzigt en als sloop voorkomen kan worden door verplaatsing. De overweging daarbij zal dan de toets van de stedenbouwkundige context zijn: een watermolen behoort aan het water te staan, een brugwachterhuis bij een brug!

De schaalniveaus: omgeving, gebouw, constructie en detaillering.

Bij de beoordeling van aanvragen voor een vergunning voor het wijzigen van een monument wordt gelet op de zorgvuldigheid van de ingreep op drie niveaus:

  • ·

    de inpassing van een object of complex in de landschappelijke of stedenbouwkundige omgeving.

  • ·

    het ontwerp, de constructieve opbouw, hoofdopzet en de historische karakteristieken van het bestaande object,

  • ·

    de toepassingen van materialen en bouwconstructies en de uitwerking in details

Karakter en structuur van de omgeving

Waar staat het monument? In het heuvelachtige buitengebied, in de historische binnenstad aan een haven of op een fabrieksterrein? De situering van een gebouw, de grondsoort van de ondergrond, de opbouw van het landschap eromheen: het zijn allemaal factoren die het gebouw inbedden in zijn specifieke historische context. De landschapsstructuur en omgeving hebben invloed op de manier waarop gebouwen van oudsher zijn gesitueerd. Ieder gebouw ligt in een (stedelijk) landschap met een specifieke cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis.

Voor de beoordeling van een aanvraag wordt gelet op de wijze waarop rekening is gehouden met de “logica” van de omgeving. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het openhouden van doorzichten naar de achtergelegen weilanden, de plaats van nieuwe bijgebouwen op de kavel of de materiaal- en kleurkeuze van een nieuw hekwerk.

De eigen vormlogica van het gebouw

Bij het beoordelen van bouwplannen voor een monument is het bestaande gebouw –de vorm, de indeling, de constructie, het materiaal en de detaillering- het uitgangspunt. Dat is immers het gebouw dat om weloverwogen redenen op de monumentenlijst is geplaatst.

Monumenten hebben vaak een eigen specifieke logica van de vormgeving. Meestal is de structuur van een gebouw te herleiden tot hoe de oorspronkelijke functie in een bepaalde tijd opgevat is.

Zo heeft een traditioneel stadswoonhuis “in de rij” de voorgevel aan de straatzijde, met een voordeur en vaak grote vensters. De voorgevel is de belangrijkste gevel en daar werd dan ook vanouds veel aandacht en geld aan besteed. De zijgevels en de achtergevel zijn vaak ondergeschikt. Achtergevels zijn ook minder formeel. Soms zijn daar in de loop van de tijd allerlei aan- en uitbouwen verschenen. Bij pakhuizen en andere gebouwen met een opslagfunctie zijn alle gevels vaak gesloten, afgestemd op de functie.

Boerderijen hebben weer een heel andere logica, die mede afhankelijk is van de vorm en oorspronkelijke opzet van de boerderij. Het woonhuis heeft grotere ramen, bedoeld voor daglichttoetreding, terwijl in het bedrijfsgedeelte alleen functioneel noodzakelijke openingen aanwezig zijn.

Een dergelijke “begrijpelijkheid”in de hiërarchie van gebouwen gevels is van belang, omdat de logica van het monument er in tot uiting komt. Wanneer de logica bij bouwingrepen geweld wordt aangedaan, kan een verwarrend gebouw het resultaat zijn. Juist dan moeten keuzes worden gemaakt, waarbij het gaat naar het zoeken naar de minst ingrijpende oplossing die toch tegemoet komt aan de nieuwe functie.

Bouwconstructie en details

De bouwconstructie en het dak vormen de basisstructuur van een gebouw. Ingrijpende wijzigingen in de structuur van een monument zijn ongewenst. Een eigenaar dient zich ervan bewust te zijn dat niet alles mogelijk is in een monument. Vertrekken zijn niet eenvoudigweg samen te voegen als daarmee de structuur van het gebouw, de basis van de monumentale waarde, verloren gaat. Het vaststellen van de structuur van het monument voordat de plannen worden gemaakt is daarom van essentieel belang!

Nieuwe dakdoorbrekingen zouden zo gering en klein mogelijk moeten blijven en bovendien aan de minst zichtbare kant van het monument worden toegepast. Daarin zit dan ook de uitdaging voor de architect: ramen en openingen zo te maken dat het dakvlak toch “gesloten”lijkt. Dakvensters en dakkapellen moeten worden aangebracht tussen de spanten en historische sporen van de kapconstructie, om zo min mogelijk schade aan te brengen aan de bouwconstructie. Voor gebouwen met van oudsher een woonfunctie verdient een dakkapel over het algemeen de voorkeur boven een dakraam. Voor monumenten van bedrijf en techniek voor dakramen genieten een aantal kleine dakvensters de voorkeur boven een dakkapel. De uiteindelijke keuze voor een dakraam of dakkapel hangt sterk van het monument zelf af.

Dakisolatie aan de buitenkant heeft tot gevolg dat de pannen meer naar buiten komen: aan de binnenzijde isoleren kan de oplossing zijn, afhankelijk van de monumentale waarde van de kap of van de vorm van de voor- en achtergevel. Soms kan de monumentale waarde zo hoog zijn dat isoleren geen optie is, zoals een middeleeuwse kap van een “top 100” monument.

Details zijn cruciaal. Een monument staat of valt met de uitvoering daarvan. Details zijn soms heel rijk uitgewerkt, soms heel simpel, altijd per monument verschillend. De behandeling van details dient te gebeuren volgens de oorspronkelijke afmetingen en detaillering.

Profileringen zorgen voor verfijning van bijvoorbeeld kroonlijsten, kozijnen, ramen of betimmeringen, en laten schaduwwerking en contrasten tussen licht en donker ontstaan. Als de detaillering niet op een oorspronkelijke wijze gebeurt, dan zal dat leiden tot een vergroving en verarming van het architectonische beeld.

Dat wil niet zeggen dat er geen veranderingen en vernieuwingen mogelijk zijn in verband met het gewenste comfort en de bouwtechnische eisen. Maar altijd zal de commissie het bovenstaande bij haar adviezen in acht nemen.

Ook het kleurgebruik is essentieel. Elk gebouw heeft zijn eigen kleurgeschiedenis. Er kan soms met goede argumenten worden gekozen voor een nieuwe kleur, eventueel op basis van het oorspronkelijke kleurenschema. De monumentencommissie pleit er dan wel voor de historische afwerklagen te behouden, zowel van de eerste laag als die van de latere perioden. Daarmee blijft de geschiedenis van het pand traceerbaar.

3. Onderzoek naar monumentale waarden

Uitgangspunten

Algemeen

Monumentenbehoud is er op gericht zoveel mogelijk van de historische bouwmassa van het monument en monumentale waarden te bewaren. Bij wijziging van het monument moeten de monumentale waarden worden gerespecteerd. Geen enkel monument is echter het zelfde. Ieder monument heeft zijn eigen specifieke waarden. Om te voorkomen dat monumentale waarden bij restauratie en wijzigingen aan het monument verloren gaan, is het meestal noodzakelijk om deze voorafgaande aan de verbouwingen of restauratie in beeld te brengen. Dat gebeurt door onderzoek.

Wanneer is een bouwhistorisch onderzoek nodig?

Het indienen van een onderzoek als onderlegger van de planvorming is in principe verplicht. Wanneer echter bij wijziging geen monumentale waarden in het geding zijn, zal in de meeste gevallen geen onderzoek nodig zijn.

Alle monumenten verschillen van elkaar. Daarom is het niet eenvoudig aan te geven wanneer wel of geen bouwhistorisch onderzoek nodig is. Dit is namelijk afhankelijk van de ingreep en de vraag of er monumentale waarden in geding zijn.

Dat geldt ook voor de diepgang van het onderzoek. Met name bij onduidelijke situaties zal (bouwhistorisch) onderzoek nodig zijn voorafgaand aan (of soms ook tijdens) de wijziging van een monument.

Bij ingrepen aan monumenten in een (historische) binnenstad is vaak sprake van historische bouwvolumes die uit meerdere bouwfasen bestaan en waardevolle historische constructies bevatten. Hier is altijd een onderzoek nodig, tenzij het gaat om beperkte ingrepen aan niet-monumentale onderdelen, zoals bijvoorbeeld een vernieuwde winkelpui. Indien de verbouwing bijvoorbeeld alleen betrekking heeft op de zolderverdieping, zal alleen de zolder onderzocht worden en niet de overige verdiepingen. Betreft het een geringe ingreep en zijn er geen waarden in het geding dan zal geen onderzoek nodig zijn.

Of er wel of geen onderzoek nodig is en wat de gewenste diepgang van het onderzoek is wordt aan de hand van criteria door de gemeente bepaald. Hierbij zijn de volgende vragen van belang:

  • 1.

    bevat het monument meerdere bouwfasen en zijn de monumentale waarden en/of bouwfasering en (oorspronkelijke) bouw- of constructiedelen niet in een oogopslag te herkennen? Vinden hieraan ingrepen plaats?

  • 2.

    bevat het interieur waardevolle of authentieke onderdelen? Vinden hieraan ingrepen plaats?

  • 3.

    is het monument gelegen in een oude kern dorp of stad? Staat het monument reeds aangegeven op de eerste kadastrale minuutkaart van omstreeks 1830 (zie www.watwaswaar.nl).1

  • 4.

    betreft het een bijzonder monument, met mogelijk bijzondere of zeldzame constructies of stijlelementen, zoals bijvoorbeeld vakwerk, stucplafonds, zeer oud muurwerk etc. en worden deze onderdelen door de ingreep gewijzigd?

  • 5.

    Staan de kosten van een bouwhistorisch onderzoek in verhouding tot kosten van de ingreep?

De gemeente bepaalt op basis van de vraag van de initiatiefnemer (ingreep) en aan de hand van de bovenstaande criteria of er een onderzoek nodig is en welke diepgang dit onderzoek moet hebben. Daarvoor wordt het pand meestal eerst bezocht. Daarna worden door de gemeente de uitgangspunten van het onderzoek vastgelegd. Dit gebeurt in een zogenaamd Plan van Onderzoek (PvO), zodat het voor iedereen duidelijk is wat moet worden onderzocht. Op basis van het PvO kan de initiatiefnemer bij ter zake deskundige bedrijven een offerte vragen en het onderzoek laten uitvoeren.

Voorkom verrassingen en informeer tijdig bij de gemeente of er voor uw bouwplannen een onderzoek nodig is. Bij geheel of gedeeltelijke sloop van een monument zal altijd een bouwhistorische documentatie nodig zijn.

Aan welke eisen moet het bouwhistorisch onderzoek voldoen en wie voert het uit?

In het PvO dat door de gemeente wordt verstrekt, staat in principe aangegeven wat moet worden onderzocht. Het onderzoeksrapport moet voldoen aan de “richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009”, opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Stichting Bouwhistorie Nederland, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en Rijksgebouwendienst.

Voor de uitvoering van bouwhistorisch onderzoek gaat de voorkeur uit naar een gekwalificeerde bouwhistoricus. De Bond voor Nederlandse Bouwhistorici (BNB) kent sinds kort een erkenningsregeling en een kwaliteitsregister voor deskundige en gekwalificeerde bouwhistorici. Voor zover de onderzoeker niet is ingeschreven in dit register moet hij of zij aantoonbaar voldoen aan de beroepscode van de BNB.

Daarvoor naast dient de onderzoeker onafhankelijk en objectief te zijn. Om deze reden kan het onderzoek per definitie niet door de aanvrager of diens architect worden verricht. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat het onderzoek en de waardestelling als toetsingskader wordt gebruikt. Het is daarom ook van wezenlijk belang dat het bouwhistorisch rapport en de waardestelling objectief, verifieerbaar en toetsbaar zijn.

Bij twijfel aan de kwaliteit kan de gemeente het rapport afwijzen en een nieuw onderzoek eisen. Als het rapport aan alle eisen voldoet en als het ontwerp goed is afgestemd op de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek, zal de planbeoordeling over het algemeen vlot verlopen, wat veel tijdwinst oplevert.

Wanneer moet het onderzoek worden uitgevoerd?

Uitgangspunt is dat het onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verricht, zodat het onderzoek kan dienen als leidraad voor de planvorming. Onderdeel van het onderzoek is een waardestelling van het pand en de diverse bouwkundige onderdelen. De architect kan de bouwgeschiedenis van het pand en de waardestelling vervolgens als inspiratiebron en referentiepunt gebruiken voor de verbouwingsplannen.

Indien de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek op een zorgvuldige manier in het ontwerp zijn verwerkt, zal het ontwerp waarschijnlijk niet op gespannen voet staan met de cultuurhistorische waarden en zal de planbeoordeling over het algemeen soepel verlopen. Dit kan veel tijdwinst opleveren. Ook wordt hiermee de kwaliteit van het plan verbeterd.

Toelichting

Bij de totstandkoming van monumentenlijsten staat meestal de voorgevel centraal omdat dat het best zichtbare en meest gedecoreerde onderdeel van het object is. Het interieur en bouwhistorische waarden zijn voor de aanwijzing vaak niet onderzocht. Om te voorkomen dat monumentale waarden bij wijziging of verbouwing van een monument worden aangetast is het noodzakelijk om vooraf inzicht te hebben in deze waarden.

Het laten uitvoeren van een onderzoek kan een voorwaarde zijn voor de verlening van een restauratiesubsidie of de toekenning van een vergunning tot wijziging of restauratie. In de artikel 5.4 van de Regeling Omgevingsrecht (MOR) is aangegeven welke gegevens bij de aanvraag voor het wijzigen van een monument moeten worden ingediend. Daartoe behoren ook rapporten inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie. Welk rapport moet worden ingediend is afhankelijk van het monument en de ingreep. Meestal betreft het een bouw- of cultuurhistorisch onderzoek. Indien er echter sprake is van het wijzigen van een beschermde monumentale tuin, zal een tuinhistorisch onderzoek nodig zijn. Door de kennis die uit het onderzoek voortkomt is het mogelijk betere (verbouw)plannen te maken. Ook wordt voorkomen dat door onkunde waardevolle historische structuren en onderdelen verloren gaan.

Meer informatie:

Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009


Noot
1

Op dit moment geldt de kadastrale minuutkaart (die wordt vergeleken met de huidige situatie) als indicatie voor bouwhistorische waarden. Het is echter de bedoeling om op termijn een bouwhistorische verwachtingskaart te ontwikkelen, waarop staat aangegeven welke gebouwen mogelijk nog een middeleeuwse kern bevatten.