Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ

Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;

gelet op:

de artikelen 17 en 18a van de WWB

de artikelen 13 lid 1 en 20a van de IOAW

de artikelen 13 lid 1 en 20a van de IOAZ

het artikel 2a Boetebesluit sociale zekerheidswetten

overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de in bovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot het opleggen van de bestuurlijke boete;

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • d.

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13 lid 1 van de IOAW en artikel 13 lid 1 IOAZ;

  • e.

    basisboetebedrag: bedrag vastgelegd in artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten

  • f.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen.

Artikel 2. Gebruik van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete zoals bedoeld in artikel 18a van de WWB, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ.

Artikel 3. Geen verwijtbaarheid

Bij het ontbreken van verwijtbaarheid bij de schending van de inlichtingenplicht legt het college geen boete op.

Artikel 4. Schriftelijke waarschuwing

Het college ziet bij schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing op grond van artikel 18a lid 3 WWB, artikel 20a lid 4 IOAW en artikel 20a lid 4 IOAZ, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 5. Opleggen boete na schriftelijke waarschuwing

Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven wegens schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag en wederom sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag volgt het opleggen van het basisboetebedrag.

Artikel 6. Het bepalen van de mate van verwijtbaarheid

De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

Het college acht in ieder geval verminderde verwijtbaarheid aanwezig als:

  • a.

    de belanghebbende in onvoorziene en ongewenste omstandigheden verkeert, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt. Te denken valt aan een onvoorziene korte periode van crisissituatie in een gezin zoals plotselinge opname in een ziekenhuis van één van de gezinsleden;

  • b.

    de belanghebbende in een zodanige geestelijke toestand verkeert dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen. Denk hierbij aan de situatie dat iemand tijdelijk administratief onbekwaam is in verband met zijn geestelijke vermogen;

  • c.

    de belanghebbende inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig zijn of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, alsnog uit eigen beweging de juiste informatie verstrekt voordat het college de overtreding constateert. Tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht;

  • d.

    er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd, wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Het basisboetebedrag wordt, bij verminderde verwijtbaarheid, met 50% verlaagd. Dit geldt zowel voor het basisboetedrag van de eerste boete als voor het basisboetebedrag van een recidiveboete.

Artikel 7. Dringende redenen

Het college ziet af van het opleggen van een boete bij dringende redenen.

Artikel 8. Pseudoverrekening

Bij een verzoek om toepassing van artikel 60a WWB verrekent het college conform de artikelen 2, 3 en 4 gesteld in de “Verordening bestuurlijke boete bij recidive”.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2013 en wordt aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ”.

Toelichting

Algemeen

In het Handhavingsprogramma 2011-2014 is uitgewerkt om fraude met uitkeringen harder aan te pakken. Handhaving omvat een breed scala aan instrumenten die moeten voorkomen dat burgers onterecht een uitkering ontvangen, met als sluitstuk het opleggen van een sanctie bij overtreding van de regels. Per 1 januari 2013 is de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet heeft als uitgangspunten solidariteit, preventie, fraude mag niet lonen en straffen is geen doel op zich.

Door deze wetswijziging is de gemeente verplicht om bij schending inlichtingenplicht elk bedrag aan teveel verstrekte bijstand terug te vorderen. Ook wordt de bestuurlijke boete bij schending van de inlichtingenplicht herintroduceert. Als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zonder dat teveel aan bijstand is uitbetaald, de zogenoemde nulfraude, kan het college kiezen tussen een waarschuwing en een boete. De boete bedraagt 100% van het benadelingsbedrag en bij recidive 150% van het benadelingsbedrag.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4

Het geven van een waarschuwing in plaats van het opleggen van een boete is een bevoegdheid van het college. Er moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan:

  • -

    er is sprake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht jegens het college zodat een boete zou kunnen worden opgelegd en

  • -

    de boetewaardige gedraging heeft niet geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en

  • -

    de boetewaardige gedraging vindt niet plaats binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Een waarschuwing telt niet mee voor de eventuele recidive. Hiervan is enkel sprake als binnen de recidivetermijn voor de tweede keer een boete is opgelegd voor een schending van de inlichtingenplicht waarbij sprake is van een benadelingsbedrag.

Artikel 5

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6

Deze opsomming is niet limitatief, maar is ontleend aan artikel 2a lid Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Volgens de toelichting op dit Boetebesluit kunnen omstandigheden die opkomen in de uitvoeringspraktijk en de rechtspraak de bevoegdheid geven om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.

Artikel 7

Bij dringende redenen gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Indien door het opleggen van een boete voor belanghebbende of zijn gezin onaanvaardbare consequenties zouden optreden, kan worden afgezien van het opleggen van een bestuurlijke boete. Uit het woord dringend blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Dat het belanghebbende of zijn gezin door de bestuurlijke boete aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van een bestuurlijke boete volstrekt onvermijdelijk is.

Artikel 8.

Indien degene die verplicht is een bestuurlijke boete te betalen bijstand ontvangt van gemeente A terwijl de (recidive)boete is opgelegd door gemeente B, gemeente A op verzoek van gemeente B de boete aan gemeente B betaalt uit de bijstand van de belanghebbende. Dit wordt ook wel pseudoverrekening genoemd. Een machtiging van de belanghebbende is hierbij niet nodig. Artikel 60b lid 2 WWB geeft vervolgens aan dat gemeente A de bevoegdheid heeft op verzoek van belanghebbende bij verrekening van de recidiveboete de beslagvrije voet toe te passen.

Artikel 9.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.