Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters 2015

Geldend van 21-01-2015 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,

gelet op artikel 27 en 28 van de Participatiewet;

BESLUIT:

vast te stellen: de Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters 2015

Artikel 1: Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaand onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    de wet: de Participatiewet

  • c.

    woonkosten: huur of eigenaarslasten van een door belanghebbende bewoonde woning

  • d.

    schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2 Verlaging in verband met woonsituatie

De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de Participatiewetwet bedraagt:

a)20% van de gehuwdennorm ex artikel 21 onder b van de wet

voor de belanghebbende van 21 jaar en ouder die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden;

b)18% van de gehuwdennorm ex artikel 21 onder b van de wet

voor de belanghebbende van 21 jaar en ouder die geen woning bewoont .

Artikel 3 Verlaging schoolverlater

  • 1. De norm ex artikel 21 van de wet voor de alleenstaande schoolverlater wordt gedurende de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 28 van de wet verlaagd naar het bij het gevolgd onderwijs of de gevolgde beroepsopleiding behorend bedrag voor de kosten van levensonderhoud bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 2. De norm ex artikel 22a van de wet voor de alleenstaande schoolverlater wordt gedurende de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 28 van de wet niet hoger vastgesteld dan het bij het gevolgd onderwijs of de gevolgde beroepsopleiding behorend bedrag voor de kosten van levensonderhoud bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de daarin vastgestelde norm voor een schoolverlater die aanspraak had op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten verlaagd respectievelijk gemaximeerd tot het bedrag ex artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 voor de kosten van levensonderhoud voor een studerende in het beroepsonderwijs.

Artikel 4 Anticumulatie

Een verlaging ex artikel 3 vindt niet plaats als toepassing wordt gegeven aan een verlaging ex artikel 2.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters.

Toelichting:

Artikel 2

Het college heeft krachtens artikel 27 van de wet de bevoegdheid om de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 lager vast te stellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

De regelgeving over de hoogte van de bijstand in deze situaties was onder de WWB neergelegd in de door de raad vastgestelde Toeslagenverordening WWB.

In artikel 2 is bij deze regelgeving aangesloten. Het toepassingsbereik is daarmee beperkt tot de in artikel 21 genoemde belanghebbenden van 21 jaar of ouder.

In onderdeel a is een verlaging opgenomen voor de situatie waarin aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 van de wet de bijstand lager vast te stellen.

In artikel 1 is het begrip “woonkosten” nader omschreven. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, is volgens constante jurisprudentie voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging te voorkomen. Als in een bepaald geval geen huur- of hypotheeklasten verschuldigd zijn, is dat echter niet in alle gevallen zonder meer voldoende reden voor de verlaging, omdat er ook andere jegens een derde verschuldigde woonlasten kunnen zijn ( zie b.v.ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5850). Artikel 18 lid 1 van de wet biedt – evenals onder de Toeslagenverordening WWB - voldoende ruimte om in dergelijke situaties de hoogte van de bijstand adequaat te kunnen vaststellen.

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond vastgesteld op 18 procent van de gehuwdennorm. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Een dakloze wordt echter wel geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. Overigens is toepassing van een dergelijke verlaging beperkt tot personen die een in de gemeentelijke basisregistratie personen opgenomen briefadres hebben.

Artikel 3

Op grond van artikel 28 van de wet is het college bevoegd voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Onder de Wet werk en bijstand werd van deze mogelijkheid gebruik gemaakt via de door de raad vastgestelde Toeslagenverordening WWB. Deze verordening is onder de Participatiewet niet langer van toepassing. Het behoort thans tot de autonome bevoegdheid van het college om regels vast te stellen over een verlaging van de uitkering voor schoolverlaters.

In artikel 3 wordt een verlaging uitsluitend toegepast op alleenstaanden van 21 jaar of ouder en worden alleenstaande ouders en gehuwden hiervan uitgezonderd. Het beleid onder de Toeslagenverordening WWB wordt hiermee voortgezet.

De verlaging houdt in dat de algemene bijstand voor deze schoolverlater gedurende zes maanden niet hoger zal zijn dan het bedrag voor levensonderhoud in de studiefinanciering behorend bij het gevolgd onderwijs of de gevolgde opleiding.

De schoolverlater die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en om die reden aanspraak heeft op een kostendelersnorm ex artikel 22a van de Participatiewet die lager is dan bedrag voor de kosten van levensonderhoud bedoeld in artikel 3,.18 van de Wet studiefinanciering 2000 kan uiteraard geen aanspraak maken op het hogere bedrag. Voor die situaties is de schoolverlatersuitkering in het tweede lid dan ook gemaximeerd.

Het derde lid strekt er toe dat ook de schoolverlater die onderwijs volgde waarvoor geen aanspraak bestond op studiefinanciering, maar op een veel lagere tegemoetkoming in onderwijsbijdrage en schoolkosten, niet genoodzaakt wordt een beroep op zijn ouders te doen en een acceptabel bedrag voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten zal ontvangen.

Artikel 4

In een situatie waarin de schoolverlater een lagere uitkering zal ontvangen omdat hij geen woning bewoont of voor hem geen woonkosten verschuldigd zijn is deze uitkering al lager dan het bedrag voor levensonderhoud tijdens de studiefinanciering. Een verdere verlaging zou dan niet het beoogde effect hebben. In artikel 4 wordt deze cumulatie van verlagingen voorkomen.