Bodembeheerplan 2016-2020 gemeente Sittard-Geleen

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Bodembeheerplan 2016-2020 gemeente Sittard-Geleen

1 Inleiding

Voor u ligt het Bodembeheerplan 2016-2020 van de gemeente Sittard-Geleen. Hierin is aangegeven hoe binnen de gemeente omgegaan wordt met de diffuse bodemverontreiniging en welke mogelijkheden er zijn voor het toepassen/hergebruik van grond.

Verder is omschreven hoe de gemeente, binnen de diverse van toepassing zijnde kaders, invulling geeft aan de beleidsvrijheid die deze wettelijke kaders bieden. Waar nodig worden de gemaakte keuzes onderbouwd en toegelicht. Ook geeft dit Bodembeheerplan 2016-2020 aan hoe de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart 2016 gebruikt kan worden als wettelijk bewijsmiddel.

Het Bodembeheerplan 2016-2020 biedt hiermee een eenduidig, integraal kader voor iedereen die bij het uitvoeren van bodemtaken en bij het voorbereiden van projecten te maken heeft met de aanwezige bodemkwaliteit.

1.1 Aanleiding

Bodembeheerplan 2011 voor de aanpak van de diffuse verontreiniging

In grote delen van de gemeente Sittard-Geleen is door diverse, vaak langdurige menselijke activiteiten de bodem in meer of mindere mate verontreinigd geraakt. Omdat deze verontreinigingen zich in een relatief groot gebied bevinden en er geen duidelijke oorzaak (bron en/of veroorzaker) van de verontreinigingen is aan te wijzen, wordt gesproken van een grootschalige diffuse bodemverontreiniging.

Vooral in het binnenstedelijk gebied van Sittard en Geleen en de kernen Obbicht en Grevenbicht is de bodem diffuus verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De nieuwere woonwijken en industrieterreinen zijn, net als het buitengebied van de gemeente, relatief schoner.

Om te voorkomen dat de aanwezigheid van deze diffuse verontreiniging zou leiden tot vertraging en/of stagnatie bij de gewenste maatschappelijke, ruimtelijke en economische ontwikkelingen heeft de gemeente Sittard-Geleen in 2011 een bodembeheerplan met onderliggende bodemkwaliteitskaart opgesteld [Ref. 1]. Hierin werden oplossingen beschreven voor de problematiek die voortvloeit uit de grootschalige diffuse bodemverontreiniging in het binnenstedelijk gebied van de gemeente.

Actualisatie van het Bodembeheerplan uit 2011 is nodig.

Actualisatie van het Bodembeheerplan uit 2011 is nodig omdat de geldigheidsduur van de huidige bodemkwaliteitskaart met ingang van 2016 komt te vervallen. Om te vermijden dat er vanaf 2016 geen adequaat toetsingskader meer beschikbaar is, is een nieuwe bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan nodig.

1.2 Uitgangspunten bij het opstellen van het Bodembeheerplan 2016-2020

Bij het opstellen van het Bodembeheerplan 2016-2020 zijn de volgende algemene uitgangspunten aangehouden:

  • ·

    zo weinig mogelijk regels. In het Coalitieakkoord van de gemeente (30 april 2014) is de ombuigingsmaatregel “anders en minder beleid maken” opgenomen. In dat verband is het logisch dat er bij het opstellen van het Bodembeheerplan 2016-2020 naar gestreefd is om zo weinig mogelijk nieuwe regels op te leggen. Nieuwe regels zijn alleen nodig indien de algemeen geldende landelijke kaders inzake bodem niet voldoende mogelijkheden bieden om, voor de specifieke situatie in Sittard-Geleen, oplossingen te vinden;

  • ·

    vereenvoudigen van de aanpak van de bodemverontreiniging. Om de maatschappelijke, economische en ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren wordt er naar gestreefd om, middels het Bodembeheerplan 2016-2020, de aanpak van de bodemverontreiniging zo veel mogelijk te vereenvoudigen. Essentieel onderdeel hierbij is het maximaal gebruik van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Deze vereenvoudiging leidt tevens tot een groter gebruiksgemak voor de bedrijven, burgers, bestuurders, adviesbureaus en ambtenaren die vanuit verschillende invalshoeken te maken kunnen krijgen met bodemverontreiniging;

  • ·

    gebruik maken van de ervaringen van de voorbije jaren. De voorbije jaren is binnen de gemeente ervaring opgedaan met het overkoepelend Bodembeheerplan 2004 en het Bodembeheerplan 2011. Deze ervaringen zijn bij het opstellen van het Bodembeheerplan 2016-2020 geïnventariseerd. Hieruit is gebleken dat het Bodembeheerplan 2011 in de praktijk regelmatig is toegepast en dat de daarin beschreven werkwijze / beleidsregels in de praktijk toepasbaar waren. Aanpassing op deze punten is derhalve niet nodig.

1.3 Bodembeheerplan 2016-2020

Doelstelling van het Bodembeheerplan 2016-2020

Voorliggend Bodembeheerplan 2016-2020 heeft als doel vast te leggen hoe, binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is voor het beoordelen van de bodemkwaliteit, invulling gegeven wordt aan de toetsing van bodemaspecten op de werkvelden waar dat een rol speelt. Deze werkvelden zijn: grondverzet/hergebruik, bodemsanering, bouwen en ruimtelijke ontwikkeling. Dit staat bekend onder de benaming meersporenbeleid. Dit meersporenbeleid ligt aan de basis van een duurzame en efficiënte aanpak van de in de gemeente aanwezige diffuse bodemverontreiniging.

Meersporenbeleid reeds jarenlang uitgangspunt van het gemeentelijke bodembeleid

Bij het beleid voor de sporen hergebruik, sanering, bouwen en ruimtelijke planvorming (het zgn. meersporen beleid) wordt gestreefd naar een bodembeleid waarbij de eisen die gesteld worden aan de bodemkwaliteit onafhankelijk zijn van de wet- en regelgeving die aanleiding zijn om de bodem-kwaliteit te beoordelen.

Daarom wordt bij al deze sporen, zoveel als mogelijk is binnen de wet- en regelgeving, één uniform ambitieniveau en eenzelfde bodemkwaliteitsdoelstelling nagestreefd. Een dergelijk beleid is helder en eenduidig voor de burgers en bedrijven in Sittard-Geleen.

De afgelopen jaren heeft de gemeente dit meersporenbeleid gehanteerd als uitgangspunt voor het bodembeleid. Ook binnen de provincie Limburg wordt het meersporenbeleid gevoerd en is verankerd

in het vigerende provinciale Beleidskader Bodem.

Op de volgende pagina wordt dit meersporenbeleid schematisch weergegeven.

In de volgende hoofdstukken zal dit beleid, waar nodig, nader toegelicht worden.

afbeelding binnen de regeling

Figuur: Schematische weergave van het meersporenbeleid.

* Opm.1: voor een toelichting bij de bepaling van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt verwezen naar de van kracht zijnde circulaire bodemsanering en het provinciale beleidskader bodem.

Reikwijdte van het meersporenbeleid

Dit meersporenbeleid vormt het toetsingskader voor de aanpak van bodemverontreinigingen die zijn ontstaan vóór 1 januari 1987, de zogenaamde historische verontreinigingen. Op verontreinigingen die zijn ontstaan vanaf die datum is het zorgplichtbeginsel van toepassing (zie ook hoofdstuk 4 en het provinciale Beleidskader Bodem).

Beoordelingen op grond van het meersporenbeleid vinden plaats bij nieuwe ontwikkelingen (dynamische situaties, zoals grondverzet en/of bestemmingswijzigingen). Op locaties waar geen ontwikkelingen plaatsvinden (statische situaties) is het meersporenbeleid niet van toepassing. Voor deze situaties is in de Wet bodembescherming bepaald dat sanerende maatregelen moeten worden genomen indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan is vastgesteld dat een spoedige sanering noodzakelijk is. Voor een beschrijving van de wijze waarop bepaald wordt of een spoedige sanering noodzakelijk is, wordt verwezen naar het provinciale Beleidskader Bodem waarin uitgebreid wordt ingegaan op dit specifieke Wet bodembescherming aspect.

Meersporenbeleid alleen voor landbodems, niet voor waterbodems.

Binnen het meersporenbeleid geldt dat er sanering nodig is indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor waterbodems is, met de inwerkingtreding van de Waterwet in 2009, de gevalsbenadering volledig vervallen.

Voor waterbodems geldt als uitgangspunt dat de waterbodem gezien wordt als een integraal onderdeel van het watersysteem. Sanering van de waterbodem is alleen nodig indien de waterbodem-kwaliteit een ongewenste invloed heeft op het bereiken van de gewenste kwaliteit van het gehele watersysteem.

In dat opzicht is het ook logisch dat de waterbeheerder volledig verantwoordelijk is voor het beoordelen en het (zo nodig) aanpakken van de waterbodems. Beoordeling vindt hierbij niet langer louter op basis van aangetroffen gehalten plaats, maar vindt primair plaats door na te gaan of en in welke mate de waterbodemkwaliteit een invloed heeft/kan hebben op het functioneren van het watersysteem.

Voor de gemeente Sittard-Geleen houdt dat in, dat bij besluiten die het watersysteem raken, maar waar de gemeente het bevoegd gezag is (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening), per situatie de bodemproblematiek zal worden afgestemd met het bevoegd gezag krachtens de Waterwet.

Alleen op deze manier kan bereikt worden dat de eisen die de gemeente stelt aansluiten op de wensen/eisen die de waterbeheerder heeft ten aanzien van het watersysteem.

Vaststelling van het Bodembeheerplan 2016-2020

Ter voorbereiding van de vaststelling van het Bodembeheerplan 2016-2020 is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. In deze procedure is tevens de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart vastgesteld [Ref. 2].

Dit Bodembeheerplan 2016-2020 is de opvolger van het Bodembeheerplan 2011 van de gemeente Sittard-Geleen. Tegelijk met de vaststelling van het Bodembeheerplan 2016-2020 wordt het Bodembeheerplan 2011 met bijbehorende bodemkwaliteitskaart ingetrokken.

Geldigheidsduur.

De geldigheidsduur van het Bodembeheerplan 2016-2020 is 10 jaar. De bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart, waar het Bodembeheerplan op is gebaseerd, dienen daarentegen elke 5 jaar te worden geactualiseerd op grond van nieuwe, tegen die tijd beschikbare bodemdata.

Bij het actualiseren van de bodemkwaliteitskaart en/of bodemfunctieklassenkaart, zal worden beoordeeld in hoeverre de informatie uit de dan geactualiseerde bodemkwaliteitskaart een tussentijdse aanpassing (en het opnieuw vaststellen) van het Bodembeheerplan 2016-2020 noodzakelijk maakt. Ook in het geval van relevante wijzigingen in de wet- en regelgeving zal worden nagegaan of het noodzakelijk is om het Bodembeheerplan te actualiseren.

2 Afbakening/toepassingsgebied

2.1 Inhoudelijke begrenzing van het Bodembeheerplan

Voorliggend Bodembeheerplan geldt voor alle kaders waarvoor de gemeente bevoegd gezag is bij het beoordelen van de bodemkwaliteit.

Het wettelijke kader voor een bodemkwaliteitskaart is gelegen in het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Hierin is het primaire doel van de bodemkwaliteitskaart beschreven, zijnde: “het facilitairen van grondverzet/hergebruik van (secundaire) grondstromen”. Vanuit de wens van een eenduidige beoordelingssystematiek, om de regeldruk zo laag mogelijk te houden en om aan te sluiten bij de werkwijze die al jaren gevolgd wordt in Limburg, kiest de gemeente Sittard-Geleen er voor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke initiatieven (ruimtelijke ordening en/of bouwen). Het is namelijk niet logisch om de bodemkwaliteitskaart wel te aanvaarden bij hergebruik (waarbij in de regel grondverzet plaatsvindt) en niet bij ruimtelijke initiatieven (waar er minder vaak grondverzet plaatsvindt).

Deze keuze is legitiem omdat uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de diffuse verontreinigingen beduidend lager zijn dan de interventiewaarde, zodat er op grond van het meersporenbeleid [Ref. 1 en 3] bij ruimtelijke initiatieven geen aanleiding is tot het voorschrijven van sanerende maatregelen.

Op grond van bovenstaande is het voorliggend Bodembeheerplan van toepassing op alle kaders waar de gemeente bevoegd gezag is. Dit zijn:

  • ·

    de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor de deelactiviteiten bouwen en planologie;

  • ·

    de Wet ruimtelijke ordening;

  • ·

    het Besluit bodemkwaliteit (binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is krachtens het Besluit bodemkwaliteit, zie paragraaf 2.2).

Verontreinigingen waarvoor het Bodembeheerplan van toepassing is

Het Bodembeheerplan 2016-2020 richt zich op verontreinigingen die zijn beschreven in de bodemkwaliteitskaart en waarop geen ander publieksrechtelijk spoor van toepassing is. Dit betreffen diffuse bodemverontreinigingen die niet aan een duidelijke bron zijn te relateren. Dat houdt in dat het bodembeheerplan niet van toepassing is bij de volgende situatie:

  • ·

    verontreinigingen ontstaan op of na 1 januari 1987. Deze worden aangepakt binnen de kaders van de zorgplicht (op grond van de Wabo of de Wbb).

Voor de aanpak van verontreinigingen die betrekking hebben op de Wet bodembescherming (Wbb) wordt verwezen naar het Beleidskader Bodem van de provincie Limburg [Ref. 3] en naar hoofdstuk 7.

Alleen voor grond, niet voor grondwater.

Het Bodembeheerplan doet geen uitspraak over de kwaliteit van het grondwater binnen de gemeente.

Met de generieke kaders van het Besluit bodemkwaliteit is immers voldoende gegarandeerd dat het toepassen van de verontreinigde grond (en dus ook de aanwezigheid van deze grond) niet zal leiden tot een meer dan marginale beïnvloeding van het onderliggende grondwater.

Uit een eerder binnen de gemeente uitgevoerd uitloogonderzoek is toen gebleken dat de aanwezigheid van grond met een gebiedseigenkwaliteit niet zal leiden tot een meer dan marginale bodembelasting van de onderliggende bodemlaag en dus ook niet tot een beïnvloeding van het grondwater. Dat geldt nog steeds, zodat ook nu nog geen aanvullende eisen nodig zijn om de verspreiding van de diffuse bodemverontreiniging tegen te gaan.

Wel is bekend dat in delen van de gemeente Sittard-Geleen het grondwater ernstig verontreinigd is geraakt door puntbronnen (bijvoorbeeld voormalige wasserijen). Voor deze puntbronnen geldt ook regime van de Wet bodembescherming en is de provincie Limburg het bevoegde gezag.

2.2 Geografische begrenzing van het Bodembeheerplan

In zijn algemeenheid is de gemeente binnen het gehele grondgebied bevoegd gezag in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit, de Wabo en de Wro. Er is echter een aantal uitzonderingen. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de diverse bevoegde instanties binnen de gemeente grenzen van Sittard-Geleen.

Overzicht bevoegdheden

Gemeente

Provincie

Rijkswaterstaat

Waterschap Roer en Overmaas

Besluit Bodemkwaliteit

In/op de droge landbodem

Binnen bedrijven waar de provincie bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is1)

Maas, incl. winterbed en Julianakanaal (incl. havens)

Primaire en secundaire wateren2)

Wet bodembescherming

n.v.t.

De gehele gemeente, uitgezonderd van de gebieden waar RWS en het Waterschap bevoegd zijn vanuit de Waterwet

Wet bodembescherming is hier niet meer van toepassing. Beoordeling en aanpak van de bodem is geïntegreerd in de Waterwet

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Gehele grondgebied, m.u.v. de inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is1)

Inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is1)

n.v.t.

n.v.t.

Wet ruimtelijke ordening

Gehele grondgebied van de gemeente

n.v.t. (behoudens een inpassingsplan)

n.v.t.

n.v.t.

1) Ten tijde van het opstellen van voorliggend Bodembeheerplan is de Provincie Limburg bevoegd gezag voor de volgende inrichtingen:

• Bedrijventerrein Chemelot/Sabic (alle bedrijven);

• Eijkenboom & Florack BV (handhaving);

• VDL Nedcar BV;

• Milieupark Borrekuil (handhaving);

• Euregio Recycling BV;

• Menten BV (handhaving);

• Grensmaas (Koeweide/Trierveld);

• Attero Zuid BV (handhaving);

• Friesland Campina Cheese & Butter BV;

• Enerco BV (handhaving);

• Sica recycling BV;

• Gebroeders Janssen recycling BV (handhaving);

• Reym BV;

• Scheuten Precision (handhaving);

• BES exploitatie BV;

• Gobus BV (handhaving);

• Overslagbedrijf Haven Born BV;

• Stevol BV (handhaving);

• Peters Papierhandel Sittard BV (handhaving);

• Langen Int. Transporten BV (handhaving);

• Zelissen Autodemontage VOF; (handhaving);

• VSL Born BV (handhaving).

2) De ligging van de primaire en secundaire wateren is weergegeven op kaartmateriaal (leggers) die zijn te raadplegen op de website van Waterschap Roer en Overmaas.

Specifieke gebieden.

Oppervlaktewater

De bodemfunctieklassenkaart heeft geen betekenis bij het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van partijen grond of baggerspecie. Aan een oppervlaktewaterlichaam kan namelijk geen functieklasse worden toegekend. Bovendien is voor dergelijke toepassingen niet de gemeente maar de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of het Waterschap Roer en Overmaas) bevoegd gezag.

Chemelot-locatie

Het terrein van Chemelot heeft in de bodemfunctieklassenkaart de klasse “industrie” toegekend gekregen. Deze locatie maakt onderdeel uit van één groot geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor een raamsaneringsplan geldt. In het verder bepalen van de bodemkwaliteit binnen Sittard-Geleen is dit gebied/deze zone dan ook buiten beschouwing gelaten.

3 Continueren van het generieke beleidskader

Op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Sittard-Geleen de mogelijkheid om te kiezen tussen een algemeen generiek kader en een gebiedsspecifiek kader.

In het generieke kader zijn voor landbodems Generieke Maximale Waarden vastgesteld als grenzen voor de kwaliteit die hoort bij de functie van de bodem. Voor de meeste gemeenten in Nederland levert dit generieke kader voldoende ruimte om een duurzaam en efficiënt bodembeheer mogelijk te maken.

Er zijn echter gebieden in Nederland waar het generieke kader, gezien de verontreinigingssituatie, te weinig mogelijkheden biedt voor een duurzaam en efficiënt bodembeheer. Om te vermijden dat hierdoor in deze gebieden een stagnatie bij het hergebruik ontstaat, biedt het Besluit bodemkwaliteit de mogelijkheid om (binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden) op lokaal niveau, gebiedsspecifieke normen vast te leggen. Dergelijke gebiedsspecifieke normen (zgn. lokale maximale waarden) gelden dan op lokaal niveau als toetsingskader voor het hergebruik van grond en/of baggerspecie.

In 2011 heeft de gemeente Sittard-Geleen een bodemkwaliteitskaart (Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassekaart gemeente Sittard-Geleen, Royal Haskoning, 6 juli 2010) voor het grondgebied en bijbehorend Bodembeheerplan 2011 [Ref. 1] vastgesteld. Op basis van de bodemkwaliteit binnen de gemeente is toen geconcludeerd dat het generieke kader voldoende mogelijkheden biedt voor een adequaat bodembeheer in de gemeente Sittard-Geleen.

In 2015 is een nieuwe bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op basis van de nieuwe bodemkwaliteitskaart is nagegaan of er – gegeven de bodemkwaliteit – gebieden zijn waar het generieke kader een adequaat bodembeheer mogelijk beperkt. Hierbij is geconcludeerd dat, voor het gehele grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, het generieke beleid voldoende mogelijkheden biedt voor een adequaat bodembeheer, omdat:

  • ·

    in alle deelgebieden van de gemeente is de bodemkwaliteit gelijk aan of beter dan de functiegerichte bodemkwaliteitseisen uit het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit voldoet in de regel aan de eisen die vanuit het generieke kader gesteld worden. Er zijn binnen het generieke kader dan ook voldoende mogelijkheden voor het hergebruik van grond. Dit wordt ook geïllustreerd in de grondstromenmatrix van de van bodemkwaliteitskaart;

  • ·

    het merendeel van de grond die bij gemeentelijke projecten vrijkomt, wordt (eventueel via een grondbank) binnen Sittard-Geleen toegepast in nuttige bodemtoepassingen (bijvoorbeeld geluidswallen). Hiervoor biedt het generieke kader ruim voldoende mogelijkheden;

  • ·

    de voorbije jaren is in Sittard-Geleen gewerkt volgens het generieke beleid (zie Bodembeheerplan 2011, Ref. 1). De ervaringen die hiermee zijn opgedaan leren dat dit generieke kader ruim voldoende mogelijkheden biedt voor een adequaat bodembeheer.

Een andere reden om te kiezen voor het gebiedsspecifieke kader kan voortkomen uit de wens om de bodemkwaliteitskaart van andere (omliggende)gemeenten als bewijsmiddel te hanteren. Om dat juridisch mogelijk te maken dient dan de gemeenteraad een beheergebied aan te wijzen dat twee of meerdere gemeenten bevat. Aangezien:

  • ·

    deze vraag (het accepteren van een bodemkwaliteitskaart van een andere gemeente als bewijsmiddel) in de praktijk slechts sporadisch voorkomt;

  • ·

    indien grond van eigenaar wisselt vaak al op andere (privaatrechtelijke en/of contractuele) gronden een partijkeuring wordt uitgevoerd;

  • ·

    de afstand tussen herkomst en toepassing van de grond het vaak financieel niet aantrekkelijk maakt om grond uit andere gemeenten toe te passen, is er (vanuit de uitvoeringspraktijk) geen aanleiding om hiervoor een gebiedsspecifiek beleid vast te stellen.

Op basis van bovenstaande motivering is beleidsmatig gekozen om het generieke beleid binnen de gemeente Sittard-Geleen te continueren.

4 Gebruik van de BKK als bewijsmiddel binnen Sittard-Geleen

4.1 Uitgangspunt: zo veel mogelijk gebruik maken van de BKK als bewijsmiddel

In het verleden zijn binnen het grondgebied van Sittard-Geleen reeds een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Een inventarisatie van deze onderzoeken leert dat er op de zogenaamde onverdachte locaties in het verleden meer dan 2500 analyses zijn uitgevoerd ter bepaling van de bodemkwaliteit. Dit grote aantal analyses maakt dat er met de bodemkwaliteitskaart een zeer betrouwbare voorspelling gedaan kan worden over de bodemkwaliteit binnen de gemeente.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt verder dat in alle gebieden de gemiddelde waarde beduidend lager is dan de interventiewaarde en dat de P95 (beduidend) lager is dan de maximale waarde industrie, zodat er voldoende zekerheid is dat er binnen het gemeentelijke gebied voor de diffuse verontreiniging geen sanerende maatregelen nodig zullen zijn (zie hoofdstuk 1.3, meersporenbeleid).

Vanuit het streven om zo weinig mogelijk regels op te leggen is er dan ook voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheden die de landelijke regelgeving biedt om, uitgaande van de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, een voorspelling te doen over de bodemkwaliteit. Concreet houdt dat in dat de gemeente Sittard-Geleen zo veel als mogelijk gebruik zal maken van de bodemkwaliteitskaarten als bewijsmiddel.

In de volgende paragrafen wordt een nadere toelichting gegeven van de mogelijkheden en de randvoorwaarden voor het toepassen van de BKK als bewijsmiddel.

4.2 Mogelijkheden en randvoorwaarden voor het gebruik van de BKK als bewijsmiddel

4.2.1 De bodemkwaliteitskaart is niet van toepassing op alle locaties

Achtergrond

De bodemkwaliteitskaart geeft alleen een indicatie van de bodemkwaliteit op onverdachte locaties die zijn gelegen in een gezoneerd gedeelte van de bodemkwaliteitskaart.

Voor de verdachte locaties binnen de gemeente Sittard-Geleen geeft de bodemkwaliteitskaart geen informatie. Voor de verdachte locaties is de bodemkwaliteitskaart dan ook niet bruikbaar als bewijsmiddel maar dient altijd een (bodem)onderzoek te worden uitgevoerd om de kwaliteit op de locatie (of een deel van de locatie) te bepalen.

Deze beperking tot onverdachte locaties geldt zowel voor wat betreft de kwaliteit van de vrijkomende grond als voor wat betreft de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Historisch onderzoek om na te gaan of een ingreep plaatsvindt binnen een onverdachte locatie.

Voorafgaand aan het toepassen van grond of aan het initiëren van een ruimtelijke ontwikkeling, moet de initiatiefnemer middels een historisch onderzoek nagaan of er op de betreffende locatie sprake is van een verdachte locatie of van een reeds aangetoonde puntbron.

Bij het uitvoeren van het historisch onderzoek moet rekening gehouden worden met de stappen die beschreven zijn in het toetsschema dat als bijlage 3 bij dit bodembeheerplan is gevoegd.

Indien er geen aanwijzingen zijn dat de bodem op de locatie mogelijk deel uitmaakt van een geval van ernstige bodemverontreiniging, mag de initiatiefnemer direct gebruik maken van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart.

Indien er wel aanwijzingen zijn dat de bodem op de locatie verdacht is of beïnvloed is door een puntbron, moet de initiatiefnemer een (bodem)onderzoek laten uitvoeren voorafgaand aan het voorgenomen hergebruik en/of de ruimtelijke ontwikkeling. Alleen als vervolgens hieruit blijkt dat er toch geen aanwijzingen zijn voor een puntbron maar dat de bodem overeenkomt met de in het gebied aanwezige diffuse verontreiniging, mag de initiatiefnemer gebruik maken van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart kan slechts als bewijsmiddel worden gehanteerd indien:

  • 1.

    De locatie is gelegen in een gezoneerd gedeelte van de bodemkwaliteitskaart, en;

  • 2.

    Uit historisch onderzoek, toets uit bijlage 3, blijkt dat er geen gegevens bekend zijn die kunnen duiden op een mogelijke (additionele) verontreiniging op de locatie (met andere woorden, er is geen sprake van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging) en;

  • 3.

    De eigenaar / initiatiefnemer op andere gronden geen redenen heeft om te veronderstellen dat de bodem ter plaatse additioneel is verontreinigd.

Indien de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel mag worden gehanteerd dient door (of in opdracht van) de initiatiefnemer onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem.

Het soort onderzoek en detailniveau dient hierbij te worden afgestemd op het voorgenomen initiatief.

Wellicht ten overvloede wordt vermeld dat de bodemonderzoeken moeten voldoen aan de op dat moment geldende normen en wet- en regelgeving.

4.2.2 Bodemkwaliteitskaart ook als bewijsmiddel bij grootschalige bodemtoepassingen.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in alle gezoneerde gebieden de gemiddelde waarde (beduidend) lager is dan de maximale waarde industrie (MWI). Bovendien is in alle gebieden de gemiddelde waarde (beduidend) lager dan de voor grootschalige bodemtoepassingen geldende emissietoetswaarden uit het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

Dat maakt dat er op basis van de bodemkwaliteitskaart voor alle gebieden voldoende zekerheid is dat de grond die in deze gebieden vrijkomt voldoet aan de eisen die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan grootschalige bodemtoepassingen.

De gemeente kiest er dan ook voor om de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel te hanteren bij toepassing van de grond in een grootschalige bodemtoepassing.

Vanzelfsprekend geldt dit alleen voor grond die afkomstig is uit niet-verdachte locaties die zijn gelegen in een gezoneerd gebied. Voor grond uit verdachte locaties moet ook bij hergebruik in een grootschalige bodemtoepassing een bodemonderzoek/partijkeuring uitgevoerd worden en kan geen gebruik gemaakt worden van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

4.2.3 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij BRL9335.

BRL 9335 gecertificeerde bedrijven mogen grond op bulken van kleine partijen tot een partij van 2000 ton om uiteindelijk een partijkeuring te kunnen uitvoeren. In het kader van de acceptatie dient mede aan de hand van historische informatie de fysische en chemische samenstelling van de desbetreffende partij inzichtelijk te zijn gemaakt. In artikel 6.3.2. van de BRL 9335-1, versie 3.4 van 5 september 2014 is een opsomming gegeven van documenten die kunnen dienen als historische informatie van een betreffende partij, o.a. ook een (geldige) bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart wordt dan gebruikt om een pre indicatie van de bodemkwaliteit van een aangeboden partij te verkrijgen.

Vanzelfsprekend geldt dit alleen voor grond die afkomstig is uit niet-verdachte locaties die zijn gelegen in een gezoneerd gebied. De toets (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging is hierbij het hulpmiddel om te bepalen of de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden gebruikt.

4.2.4 Zorgplicht blijft natuurlijk gelden

Indien bij graafwerken geconstateerd wordt dat er onverwacht toch sprake is/kan zijn van een verdachte locatie geldt – conform het Bbk – nog steeds het zorgplichtbeginsel.

In dat geval kan de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel gebruikt worden. De uitvoerende partij heeft dan de plicht om alsnog de kwaliteit van de grond in beeld te brengen en te toetsen aan de eisen die gelden vanuit het generieke kader. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van het Bodembeheerplan.

4.2.5 Specifiek locatieonderzoek als hoger bewijsmiddel.

De bodemkwaliteitskaart geeft een indicatie van de bodemkwaliteit van een bepaald gebied. Indien op een locatie sprake is van een partijkeuring dan treedt deze herkeuring (altijd) in de plaats van de gegevens van de bodemkwaliteitskaart. Uiteraard dient voor het ontgraven en elders toepassen van de grond het onderzoek te voldoen aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit bodemkwaliteit. Mocht van een locatie een regulier bodemonderzoek aanwezig zijn, zoals een verkennend- of nulsituatie onderzoek, dan wordt dit meegenomen bij de toetsing of sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging (zie bijlage 3).

4.2.6 Asbest

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de bodemkwaliteitskaart geen uitspraak doet over de verwachte asbestconcentraties in de bodem. Asbest neemt een bijzondere positie in. Immers in tegenstelling tot andere stoffen is een bodembelasting met asbest vaak niet te relateren aan bepaalde bedrijfsmatige activiteiten, maar veel meer aan de gebruikte bouwstoffen in een woning / gebouw dan wel aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in ophooglagen en/of erfverhardingen.

Om te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving alsmede om eventuele stagnatie tijdens een ontwikkeling te voorkomen adviseren we de initiatiefnemer met klem om tijdig informatie in te winnen of een locatie asbestverdacht is. Hiervoor wordt naar de geldende asbestprotocollen verwezen.

4.2.7 Bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel bij wegbermen

De bodemkwaliteitskaart wordt niet representatief geacht voor de bermen van de rijkswegen, de provinciale wegen en de bovenregionale wegen en ook niet voor de spoorbermen c.q. de spoorzone. Dit betekent dat de bodemkwaliteitskaart (ontgravingkaart en toepassingskaart) niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt voor de kwaliteitsklasse van de grond die ter plaatse van deze bermen vrijkomt. Deze locaties (d.w.z. wegen- en spoorwegeninfrastructuur) zijn in bijlage 4 van de bodemkwaliteitskaart weergegeven.

De milieuhygiënische kwaliteit van de uit bermen vrijkomende grond, waarvan men voornemens is om deze elders opnieuw toe te passen, dient derhalve altijd met een onderzoek te worden aangetoond.

Opgemerkt wordt nog dat het Besluit bodemkwaliteit ook mogelijkheden biedt voor het hergebruik van vrijkomende grond op of nabij de plaats van herkomst. Deze toepassing is uitgezonderd van een aantal regels van het Besluit bodemkwaliteit. In de praktijk zal hier regelmatig gebruik van gemaakt kunnen worden bij ingrepen in de (spoor)wegbermen.

In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het grondverzet bij deze wegen en spoorwegen.

4.2.8 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (Wro) en bij omgevingsvergunning (WABO)

Algemeen.

Vanuit een oogpunt van consistentie en om de regeldruk zo laag mogelijk te houden, kiest de gemeente vanuit het 4-sporenbeleid er voor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen).

Het is namelijk niet logisch om de bodemkwaliteitskaart wél te aanvaarden bij hergebruik (waarbij in de regel grondverzet plaatsvindt), en niét bij ruimtelijke ontwikkelingen (waar er minder vaak grondverzet plaatsvindt).

Daarom is er voor gekozen om de bodemkwaliteitskaart in het gehele grondgebied van Sittard-Geleen te aanvaarden als bewijsmiddel bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen.

Hierbij moet wel worden benadrukt dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland niet verdacht mag zijn en niet mag zijn beïnvloed door een puntbron.

Indien er aanwijzingen zijn dat er wel een beïnvloeding heeft plaatsgevonden, mag de bodemkwaliteitskaart niet zondermeer als bewijsmiddel gebruikt worden, maar moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Een voorbeeld hiervan kan zijn de mogelijke aanwezigheid van stoffen in de bodem, niet behorende tot het standaard stoffenpakket, de zogenaamde exoten.

4.3 Puin in de bodem

Hergebruik

De diffuse bodemverontreiniging wordt met name in de oude stedelijke gebieden van Sittard en Geleen gekenmerkt door de aanwezigheid van puin.

Om binnen de kaders van het Bbk dergelijke puinhoudende grond buiten de te ontgraven locatie toe te kunnen passen geldt dat de hoeveelheid bodemvreemde bijmengingen niet hoger mag zijn dan 20%. Voor toepassing binnen de te ontgraven locatie kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden voor verplaatsen binnen een locatie (tijdelijke uitname). Aangaande de (on)mogelijkheden hiervoor geldt dat per project maatwerk geleverd zal moeten worden.

De aanwezigheid van puin in de bodem kan een aanwijzing zijn dat de grond asbestverdacht is.

Of puin daadwerkelijk asbestverdacht is, is onder andere afhankelijk van het type puin dat aanwezig is en het historisch gebruik van de locatie (bijvoorbeeld op welk moment het puin is geproduceerd dan wel in de bodem terechtgekomen).

De NEN 5707 geeft de ruimte om te motiveren of de aanwezigheid van puin aanleiding is om een locatie of partij als asbestverdacht te beoordelen en of er aanleiding is om een asbestonderzoek uit te voeren. Dit kan op basis van een vooronderzoek conform NEN 5725 en NEN 5707.

Vooral bij ongebroken metselpuin is de kans groot dat deze is verontreinigd met asbestcement plaatmateriaal. Ook in betonpuin (met name funderingspuin) komt incidenteel asbestcement voor. In puin van asfalt, klinkers, straatstenen of dakpannen zit in de regel geen asbesthoudend materiaal.

5 Uitwerking meersporenbeleid, onderdeel hergebruik

5.1 Grondstromenmatrix

In onderstaande tabel is een grondstromenmatrix opgenomen, afkomstig van de BKK.

Deze grondstromenmatrix geeft aan welke mogelijkheden er zijn om, op basis van de bodem-kwaliteitskaart en op basis van de bodemfuncties in de verschillende deelgebieden, gronden duurzaam en efficiënt her te gebruiken binnen het grondgebied van Sittard-Geleen.

Deze grondstromenmatrix houdt reeds rekening met de dubbel toetsing die binnen het generieke kader van het Bbk geldt voor het toepassen van grond: de kwaliteit van de toe te passen grond moet gelijk of beter zijn dan de kwaliteit van de ontvangende bodem én de kwaliteit van de toe te passen grond mag geen belemmering vormen voor het gewenste gebruik van de locatie.

afbeelding binnen de regeling

02_grondstoffenmatrix.jpg

5.2 Grondverzet bij kabels en leidingen.

Algemeen

Binnen het Besluit bodemkwaliteit is het tijdelijk verplaatsen of uit een toepassing wegnemen van grond toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

Formeel betekent dit dat de vrijgekomen grond in dezelfde laag moet worden teruggebracht. Ook de afstand ten opzichte van bijvoorbeeld het grondwater moet voor en na de tijdelijke uitname vergelijkbaar zijn. Reden hiervoor is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond over het algemeen slechter is dan die van de ondergrond. Door het niet gescheiden houden van beide lagen, worden verschillende kwaliteitsklassen gemengd.

Uitzonderingssituatie.

Het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk echter moeilijk realiseerbaar. Vooral bij werkzaamheden aan kabels, leidingen en riolering. Omdat het in de praktijk niet werkbaar is om alle verschillende grondlagen separaat te ontgraven wordt bij dit soort werkzaamheden de grond vaak in één depot geplaatst. Daarbij wordt over het algemeen geen onderscheid gemaakt in grond afkomstig uit de bovengrond of uit de ondergrond, met als consequentie dat de grond geroerd in de sleuf wordt teruggebracht.

Gezien de ervaringen uit de praktijk, maar ook om de werkbaarheid te vergroten, is besloten om bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels, leidingen en riolering, het gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond niet strikt te handhaven. Dit betekent dat in de bodemlaag vanaf maaiveld tot 3 m. beneden maaiveld, de boven- en ondergrond geroerd mag worden teruggeplaatst.

Wel moet er voor gezorgd worden dat bij het ontgraven en terugplaatsen van het uitgenomen materiaal de grond en het funderingsmateriaal (stol, korrelmix, zand enz.) niet met elkaar vermengd worden.

In onderstaande figuur is één en ander schematisch weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Overwegingen.

Consequentie van deze werkwijze is dat de bodem ter plaatse van leidingtracés geroerd raakt met als mogelijk gevolg het opmengen van verschillende kwaliteitsklassen.

Hieruit blijkt dat een verslechtering kan optreden van de bodemkwaliteit in de ondergrond. Dit risico is gering omdat de grond ter plaatse van deze tracés in het verleden waarschijnlijk al vermengd is geraakt bij de aanleg van de kabels, leidingen en riolering, dan wel dat de kabelgoten destijds mogelijk zijn aangevuld met schone grond.

Kanttekening m.b.t. grondverzet bij ernstig verontreinigde locaties

Bij grondverzet in een ernstig verontreinigde locatie geldt dat hierbij rekening gehouden moet worden met de eisen die de Wbb stelt aan het grondverzet en aan het tijdelijk uitnemen van ernstig verontreinigde grond.

In de praktijk zal dat inhouden dat binnen een ernstig verontreinigde locatie bovenstaande beschrijving van het grondverzet niet of slechts beperkt toegestaan zal zijn.

5.3 Grondverzet bij wegen en spoorwegen, inclusief de bermen

Spoorwegen en grote wegen (incl. bermen) zijn uitgesloten in de bodemkwaliteitskaart.

Bekend is dat de bodemkwaliteit van grote wegen (rijkswegen, provinciale wegen en regionale wegen) en van spoorwegen (allen inclusief de bijbehorende bermen) kan afwijken van de kwaliteit van de zone waarin deze zijn gelegen. Deze afwijkende kwaliteit kan verschillende oorzaken hebben zoals: calamiteiten, depositie/afspoeling van asfaltdeeltjes, uitlaatgassen en/of (banden)slijtage e.d.. De (grote- en spoor)wegen waarop dit betrekking heeft zijn in de bodemfunctieklassenkaart weergegeven als bodemfunctieklasse industrie.

De bodemkwaliteitskaart doet voor deze wegen en bermen een onvoldoende betrouwbare uitspraak over de bodemkwaliteit van deze grond en mag dan ook niet gebruikt worden als bewijsmiddel. Voor de overige (kleinere) wegen is de bodemkwaliteitskaart (rekening houdende met het zorgplichtartikel) wel bruikbaar als bewijsmiddel.

Werkwijze indien grond wordt aangevoerd voor het ophogen van de bermen.

Het ophogen van de bermen is gebonden aan het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit.

Dit betekent dat de toe te passen grond van gelijke of beter kwaliteit moet zijn dan de ontvangende bodem én dat de aangevoerde bodemkwaliteit moet voldoen aan de functiegerichte eis.

Omdat aan deze (spoor)wegen de functie industrie is toegekend houdt dat laatste in ieder geval in, dat de toe te passen grond moet voldoen aan de maximale waarde industrie.

Omdat de bodemkwaliteitskaart geen uitspraak doet over de kwaliteit van de (spoor)wegen (incl. de bermen) moet een bodemonderzoek uitgevoerd worden om de kwaliteit van de huidige bodem te bepalen. Hiervoor kan een verkennend onderzoek uitgevoerd worden (conform de eisen uit de Regeling bodemkwaliteit). Hierbij kan wel maatwerk nodig zijn voor wat betreft het onderzoekstraject. Bekend is namelijk dat de verontreiniging in (spoor)wegbermen zich kan beperken tot de laag vanaf maaiveld tot 0,2 m. beneden maaiveld. Bij het onderzoek zal dan ook altijd sprake zijn van maatwerk.

De bevindingen van dit verkennend onderzoek zijn dan bepalend voor de eisen die gesteld worden aan de toe te passen grond. Indien de ontvangende bodem schoon is, mag alleen schone grond worden toegepast. Indien de ontvangende bodem de functieklasse wonen of industrie heeft, mag ook grond met functieklasse wonen resp. industrie worden toegepast.

Ten aanzien van dit punt moet wel nog het volgende opgemerkt worden:

  • ·

    indien op voorhand vaststaat dat er schone grond toegepast zal worden, hoeft de kwaliteit van de ontvangende bodem niet bepaald te worden; schone grond is immers altijd toepasbaar;

  • ·

    de kwaliteit van de grond die toegepast wordt moet bepaald zijn conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent o.a. dat grond afkomstig uit onverdachte gebieden in Sittard-Geleen, op grond van de bodemkwaliteitskaart, gebruikt kan worden voor het ophogen van de bermen (mits uiteraard aan de eisen wordt voldaan);

  • ·

    indien de weg(berm) als een grootschalige bodemtoepassing gezien wordt, geldt geen eis ten aanzien van de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wel moet dan voldaan worden aan de eisen voor een grootschalige bodemtoepassing;

  • ·

    dat het Besluit bodemkwaliteit ook mogelijkheden biedt voor het hergebruik van vrijkomende grond op of nabij de plaats van herkomst en/of van tijdelijke uitname. Deze toepassing is uitgezonderd van een aantal regels van het Besluit bodemkwaliteit. In de praktijk zal hier regelmatig gebruik van gemaakt kunnen worden bij ingrepen in de (spoor)wegbermen.

Werkwijze indien grond wordt afgevoerd van de wegen.

Voor de voorgaand gespecificeerde (spoor)wegen en bijbehorende bermen geldt de ontgravingskaart nooit als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de te ontgraven en elders toe te passen grond. Dus kan grond die hier vrijkomt alleen maar elders worden toegepast, indien de kwaliteit ervan middels een onderzoek wordt bepaald.

Begrenzing van de bermen

Voor de begrenzing van de bermen die onderdeel uitmaken van grote wegen (rijkswegen, provinciale wegen en regionale wegen) en van spoorwegen en die de functie industrie zijn toegekend wordt verwezen naar de figuren op de volgende pagina. Deze figuren zijn afkomstig uit een brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (kenmerk RWS/DVS-2009/2932, d.d. 19 november 2009).

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

5.4 Specifieke eisen mogelijk in grondwaterbeschermingsgebieden

In grondwaterwingebieden en -beschermingsgebieden kunnen specifieke eisen gelden ten aanzien van het hergebruik van grond. Deze hebben als doel de grondwaterkwaliteit te beschermen.

De eisen zijn vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening, te raadplegen op de website van de provincie, www.limburg.nl.

Omdat deze Omgevingsverordening jaarlijks wordt geactualiseerd, wordt in dit bodembeheerplan geen opsomming gegeven van de eisen die hierin vastgelegd zijn. De initiatiefnemer zal, voorafgaand aan het toepassen de van toepassing zijnde eisen moeten raadplegen.

6 Uitwerking meersporenbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen

6.1 Bodemkwaliteitsdoelstellingen bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen

Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven sluit de gemeente Sittard-Geleen, voor wat betreft de bodemkwaliteitseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij omgevingsvergunningen, activiteit bouwen, aan bij de eisen die vanuit het meersporenbeleid gehanteerd worden.

Concreet houdt dat in:

  • ·

    Indien op een locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen geen sanerende maatregelen getroffen hoeven te worden;

  • ·

    Indien er op een locatie wel sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging kunnen sanerende maatregelen wél nodig zijn. Maatregelen zijn nodig indien er sprake is van onaanvaardbare risico’s of indien de verontreiniging wordt geroerd. Voor meer informatie over de voorwaarden en kaders van de bodemsanering wordt verwezen naar het provinciale Beleidskader Bodem van de provincie Limburg [Ref. 3] en naar de Circulaire bodemsanering.

6.2 Toetsing bodemkwaliteit als de bodemkwaliteitskaart niet bruikbaar is als bewijsmiddel in het ruimtelijke spoor en bij omgevingsvergunningen, activiteit bouwen.

Algemeen

Indien de bodem mogelijk is beïnvloed door een puntbron, kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden als bewijsmiddel.

In dat geval dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden, conform de NEN-5740 (incl. vooronderzoek). Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, - deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707. Dit bodemonderzoek is dan nodig om op locatieniveau na te gaan of de geplande ontwikkeling wel of niet kan plaatsvinden.

Hiertoe geldt de volgende toetsingsmethode voor de resultaten van het verkennend onderzoek:

  • ·

    indien op de locatie de gehalten lager zijn dan de tussenwaarde (de helft van de som van de AW2000 en de interventiewaarde) kan (in aansluiting op de onderzoekssystematiek uit de Wet bodembescherming) met voldoende zekerheid gesteld worden dat er op de betreffende locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat de bodemkwaliteit dus voldoet aan de in hoofdstuk 1 genoemde bodemkwaliteitsdoelstellingen uit het meersporenbeleid;

  • ·

    indien op de locatie de gehalten voor één of meerdere stoffen hoger zijn dan de tussenwaarde moet een nader onderzoek uitgevoerd worden;

  • ·

    indien uit het nader onderzoek blijkt dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, wordt niet voldaan aan de bodemkwaliteitsdoelstelling.

    • -

      De omgevingsvergunning, activiteit bouwen, kan verleend worden maar treedt pas in werking totdat maatregelen zijn genomen dat de bodem niet zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers (uitgestelde inwerkingtreding (artikel 6.2c lid 1 Wabo).

    • -

      Het bestemmingsplan kan pas gewijzigd worden na het opstellen van een saneringsplan dat de betreffende procedure van de Wet bodembescherming doorloopt. Het doorlopen van deze procedure is nodig omdat er op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de regel zal de sanering plaatsvinden samen met de geplande ontwikkelingen (veelal de bouwactiviteiten) op de locatie.

afbeelding binnen de regeling

7 Werkwijze bij saneringen ingevolge de Wet bodembescherming.

7.1 Saneringsdoelstelling bij de Wet bodembescherming

Saneringsdoelstelling Wet bodembescherming: aansluiten bij het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit.

Voor wat betreft de saneringsdoelstelling bij saneringen wordt onverkort aangesloten bij de functiewaarden uit het generieke kader:

  • ·

    voor locaties waar sprake is van een bodemgebruiksfunctie industrie, geldt de maximale waarde industrie (MWI) als saneringsdoelstelling;

  • ·

    voor locaties waar sprake is van een bodemgebruiksfunctie wonen, geldt de maximale waarde wonen (MWW) als saneringsdoelstelling;

  • ·

    voor de overige locaties geldt de AW2000 (schone grond) als saneringsdoelstelling.

Deze aanpak sluit aan bij het normenstelsel uit de Regeling Uniforme Saneringen (RUS) en geldt voor alle saneringen van immobiele verontreinigingen binnen Sittard-Geleen, ontstaan vóór 1 januari 1987: de zgn. historische gevallen.

Bepaling saneringsdoelstelling op basis van bestemming(en)/gebruiksfunctie(s) voor reguliere Wet bodembeschermingsaneringen van gevallen van verontreiniging van vóór 1987.

De bodemfunctieklassenkaart is een hulpmiddel in het generieke kader om partijen grond die niet voldoen aan de AW2000 (maar wel aan de MWW en/of MWI) te kunnen hergebruiken.

De bodemfunctieklassenkaart doet een uitspraak over de gewenste kwaliteit voor toe te passen grond in een bepaald gebied. De bodemfunctieklassenkaart geeft geen inzicht in de daadwerkelijke functie van een locatie of een gebied. Zo kan het voorkomen dat in een gebied met de bodemfunctieklasse wonen (kleinschalige) bedrijfslocaties aanwezig zijn.

De norm van het hergebruikspoor hoeft hierbij niet overeen te stemmen met de saneringsdoelstelling. De saneringsdoelstelling dient namelijk te worden afgestemd op de meest gevoelige bodemfunctie, die binnen de betreffende bestemmingsregeling mogelijk is.

Als de bestemming bijvoorbeeld “bedrijfsdoeleinden” is en de bestemmingsplanvoorschriften geven aan dat “gronden binnen de bestemming “bedrijfsdoeleinden” zijn bestemd voor bijvoorbeeld “bedrijfsdoeleinden mét woningbouw”, dan geldt als uitgangspunt voor de sanering de bodemkwaliteit die noodzakelijk is voor de meest gevoelige functie, in dit geval de functie “wonen”.

Indien er na sanering sprake is van een gemengd gebruik, kunnen de saneringsdoelstellingen op die betreffende gebruiken worden afgestemd. Bij het saneren van een toekomstige parkeerplaats met groenstroken, kan dus bijvoorbeeld ter plaatse van de parkeerplaats worden volstaan met het aanbrengen van een isolatielaag (= minimale doelstelling voor de locatie), terwijl ter plaatse van de groenstroken een intensievere sanering (leeflaag van geschikte kwaliteit) dient te worden uitgevoerd.

Uitzondering bij bodemsaneringen ingevolge het Besluit Uniforme Saneringen (BUS-saneringen) van gevallen van verontreiniging van vóór 1987.

Ten aanzien van dit punt moet wel worden opgemerkt dat de op het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) gebaseerde Regeling Uniforme Saneringen (RUS), vooralsnog alleen de mogelijkheid biedt om aan te sluiten bij de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaart. Dat betekent dat bij de zgn. BUS-saneringen (= eenvoudige, standaard saneringen) de functie (en dus de saneringsdoelstelling) niet bepaald kan worden op basis van de bestemmingsregeling (meest gevoelige bodemfunctie uit het bestemmingsplan), maar dat hier de functie (en dus de saneringsdoelstelling) afgeleid moet worden uit de bodemfunctieklassenkaart.

Gevolg hiervan is bijvoorbeeld dat in geval van een BUS-sanering bij een bedrijfswoning op een industrieterrein, de maximale waarde “industrie”(MWI) als terugsaneerwaarde geldt en niet de maximale waarde “wonen” (MWW).

Hierbij wordt opgemerkt dat indien de Regeling Uniforme Saneringen (RUS) aangepast wordt, binnen Sittard-Geleen (vanzelfsprekend) aangesloten zal worden op deze aanpassing.

Herstelplicht is uitgangspunt bij sanering van bodemverontreinigingen ontstaan vanaf 1987.

Voor bodemverontreinigingen ontstaan vanaf 1 januari 1987, de zgn. nieuwe gevallen, geldt het beginsel van de zorgplicht als bedoeld in art. 13 van de Wet bodembescherming, en moeten de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan worden beperkt en zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt. Dit betekent dat bij de sanering van de zgn. nieuwe gevallen, het verwijderen van alle toegevoegde verontreiniging (de herstelplicht) uitgangspunt is. Daarbij vormt de oorspronkelijke bodemkwaliteit de ondergrens van de saneringsdoelstelling. Deze oorspronkelijke bodemkwaliteit kan worden bepaald aan de hand van bodemonderzoeksgegevens van de betreffende locatie of eventueel aan de hand van informatie van die locatie vanuit de bodemkwaliteitskaart.

7.2 Bodemkwaliteitskaart geen direct hulpmiddel bij saneringen op grond van de Wet bodembescherming.

Algemeen

De bodemkwaliteitskaart is geen direct hulpmiddel bij bodemsaneringen ingevolge de Wet bodembescherming.

Of op een locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal veelal blijken uit onderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van de 3 andere sporen (hergebruik ingevolge het Besluit bodemkwaliteit, bouwen ingevolge de omgevingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en opstellen bestemmingsregeling ingevolge de Wet ruimtelijke ordening). Op verdachte locaties, waar mogelijk sprake is van een puntverontreiniging, is de bodemkwaliteitskaart niet bruikbaar als bewijsmiddel, maar dient altijd een bodemonderzoek (verkennend onderzoek, eventueel gevolgd door een nader onderzoek) plaats te vinden. Indien blijkt dat er op de locatie sprake is van een te saneren geval van ernstige bodemverontreiniging, zal dit nader onderzoek de basis vormen voor het saneringsplan.

Indien de sanering bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag, is het aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming om te beoordelen of de bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor de grond die in deze leeflaag moet worden toegepast.

Betrokkenheid van de gemeente.

Het aanbrengen van een leeflaag bij een sanering is, op grond van art. 35.c van het Besluit bodemkwaliteit, een toepassing die valt onder het regime van het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat de uitvoerende partij het toepassen van grond zal moeten melden bij de gemeente.

8 Zorgplicht.

Voorbeelden waarbij sprake is van zorgplicht.

Indien bij graafwerken geconstateerd wordt dat er onverwacht toch sprake is/kan zijn van een verdachte locatie, geldt – conform art. 7 van het Besluit bodemkwaliteit én/of art. 13 Wet bodem-bescherming – onverkort het zorgplichtbeginsel.

Dat betekent in ieder geval dat de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel gebruikt mag worden.

De uitvoerende partij heeft dan de plicht om alsnog de kwaliteit van de grond in beeld te brengen en te toetsen aan de eisen die gelden vanuit het generieke kader.

Voor de onderzoeksprotocollen die dan gelden wordt verwezen naar het Besluit bodemkwaliteit (bij hergebruik van grond) en naar de Wet ruimtelijke ordening (bij bestemmingsplanprocedures).

De uitkomsten van het onderzoek worden dan getoetst aan de bodemkwaliteitseisen. Alleen als aan deze eisen wordt voldaan, kan de initiatiefnemer verder gaan met de voorgenomen activiteiten.

Het is niet mogelijk een volledige opsomming te geven van situaties waarbij voorafgaand een bodemonderzoek nodig is om te kunnen bepalen of hergebruik van de grond mogelijk is. Voorbeelden van situaties waarbij een onderzoek vereist is, zijn:

  • ·

    bij het ontgraven (anders dan voor tijdelijke uitname) van de grond wordt meer dan 20 % puin aangetroffen;

  • ·

    bij het ontgraven van de grond wordt asbest of asbestverdacht materiaal aangetroffen;

  • ·

    er worden (onverwachte) tanks aangetroffen;

  • ·

    bij zintuiglijke waarnemingen die duiden op mogelijke bodemverontreiniging. Denk bijvoorbeeld aan verkleuringen van de grond, een oliefilm of brandsporen in de grond;

  • ·

    er is een onderzoek beschikbaar (bijvoorbeeld in het kader van een private transactie) waaruit blijkt dat er sprake is van een verdachte locatie;

  • ·

    situaties waar anderszins vermoed wordt dat er sprake kan zijn van een gebiedsvreemde verontreiniging.

Meldingsplicht voor bijzondere situaties.

Voor locaties waar op grond van de zorgplicht een bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat er sprake is van een niet diffuse verontreiniging, dient voorafgaand aan de ontgraving of bouwactiviteit een melding te worden gedaan bij het team Handhaving van de gemeente Sittard-Geleen. Vooropgesteld dat in betreffende geval de gemeente en niet de provincie bevoegd gezag is.

Hiermee wordt het bevoegd gezag geïnformeerd en kan gecontroleerd worden of er aanvullende onderzoeken en/of maatregelen nodig of gewenst zijn.

Deze melding moet vergezeld gaan van het uitgevoerde bodemonderzoek. De resultaten van dit onderzoek bepalen mede wat er moet/kan gebeuren met de betreffende grond.

De werkzaamheden kunnen pas hervat worden als hiervoor toestemming is gegeven door het bevoegd gezag.

9 Toezicht en handhaving.

In het Bodembeheerplan 2016-2020 worden geen separate eisen opgenomen m.b.t. het toezicht en de handhaving. Binnen de gemeentelijke processen en procedures is dit aspect adequaat geregeld.

De handhaving en toezicht van o.a. het Besluit bodemkwaliteit is ondergebracht bij de RUD Zuid-Limburg.

Bijlage 1: Referentielijst

Ref. 1

:

Bodembeheerplan 2011, vastgesteld door B&W van de gemeente Sittard-Geleen op 26 april 2011 en definitief van kracht geworden op 12 mei 2011

Ref. 2

:

Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen, ArtifexTerra - FWGA, 7 september 2015, status definitief

Ref. 3

:

Beleidskader Bodem 2010 van de provincie Limburg (actualisatie 2013)

Bijlage 2: Afkortingenlijst

AW2000

:

Landelijke Achtergrondwaarde (voorheen Streefwaarde)

Bbk

:

Besluit bodemkwaliteit

BBL

:

Beleidsgroep Bodembeheer Limburg

BKK

:

Bodemkwaliteitskaart

BUS

:

Besluit uniforme saneringen

B&W

:

Burgemeester en wethouders

HUM Bbk

:

Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit

KRW

:

Kaderrichtlijn Water

Kwalibo

:

Kwaliteitsborging in het bodembeheer

LMW

:

Lokale maximale waarde

MWI

:

Maximale waarde bodemfunctieklasse industrie

MWW

:

Maximale waarde bodemfunctieklasse wonen

NBB

:

Nota Bodembeheer

NEN

:

Nederlandse Norm

VROM

:

(ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

Wabo

:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

:

Wet bodembescherming

Wm

:

Wet milieubeheer

Wro

:

Wet op de ruimtelijke ordening

Ww

:

Woningwet

Bijlage 3: Toetsingsschema en toetsingsformulier (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging

TOETS (VERMOEDELIJK) GEVAL VAN ERNSTIGE BODEMVERONTREINIGING

Deze toets is een hulpmiddel om te bepalen in welke gevallen geen sprake kan zijn van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, waardoor de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan gelden binnen het gemeentelijk bodembeleid van Sittard-Geleen.

Het toetsschema en het toetsformulier staan op de volgende 3 pagina’s.

Hierbij zij opgemerkt dat de bodemkwaliteitsdata en afgeleide kaarten/bestanden die gebruikt worden in deze toets een indicatie geven van de kwaliteit van de bodem. Echter een garantie voor de kwaliteit van de bodem of de kwaliteit van een bepaalde partij vrijkomende grond, kan niet worden geboden. Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren.

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie ligt bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodem-kwaliteitsdata.

Indien de initiatiefnemer er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van de werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan onderzoek alsnog noodzakelijk is (zie randvoorwaarden Bodembeheerplan 2016-2020). In dergelijke gevallen is de gemeente niet aansprakelijk voor de onderzoekskosten en/of de gevolgschade.

Op dit moment vindt er een herziening plaats van de NEN5725. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het uitvoeren van het vooronderzoek naar de kwaliteit van de bodem, voorafgaand aan het feitelijke veld- en laboratoriumonderzoek. De huidige NEN5725 is ongeschikt om als toets te gebruiken in ons bodembeheerplan. De verwachting is dat de NEN5725 wordt aangepast naar een “light versie”, waarin mede op verzoek van de arbeidsinspectie het aspect asbest wordt meegenomen. Afhankelijk van het eindresultaat van deze nieuwe NEN5725 zal bezien worden of deze norm de vervanger wordt van de huidige toets zoals beschreven in bijlage 3. Mocht dit het geval zijn dan zal geen nieuwe vaststellingsprocedure doorlopen worden en treedt de nieuw NEN5725 inwerking in plaats van de huidige toets conform bijlage 3. Mocht u in de toekomst gebruik willen maken van het toetsingsschema in dit Bodembeheerplan 2016-2020 adviseren wij u om vooraf contact op te nemen met de gemeente Sittard-Geleen.

afbeelding binnen de regeling

N.B.: Voor vervolg van het schema, zie de volgende pagina.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting:

In het stroomdiagram wordt een overzicht gegeven van belangrijke potentieel verontreinigde activiteiten die mogelijk geleid kunnen hebben tot een geval van ernstige bodemverontreiniging. De beoordeling of een activiteit mogelijk heeft geleid tot een geval van ernstige bodemverontreiniging is arbitrair en ligt uiteindelijk ter beslissing bij een ervaren bodemmedewerker van de gemeente. Een mogelijk hulpmiddel is bijlage A uit de NEN5725. Bij enige twijfel wordt geadviseerd om een bodemonderzoek uit te voeren.

TOETSFORMULIER (VERMOEDELIJK) GEVAL VAN ERNSTIGE BODEMVERONTREINIGING

Algemene gegevens initiatiefnemer

Naam:

Adres:

Plaats:

Locatie waar toets betrekking op heeft

Adres:

Plaats:

Kadastrale gegevens

  • -

    Gemeente:

  • -

    Sectie:

  • -

    Nummer(s):

In welk kader is toets uitgevoerd

0 grondverzet

0ontgraven grond ……. m³

  • 0

    toepassen grond ……..m³

  • 0

    omgevingsvergunning

  • 0

    bestemmingsplan (Wro)

Resultaat toets

  • 0

    geen (verder) bodemonderzoek noodzakelijk, volstaan kan worden met bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, saneringsonderzoek en/of saneringsplan uitvoeren

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, uitvoeren volledig bodemonderzoek conform NEN5725 (vooronderzoek) en NEN5740 inclusief onderzoek conform NEN5707/5897 (asbest)

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, uitvoeren nader bodemonderzoek conform protocol Nader bodemonderzoek deel 1 of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging)

Beoordeeld door

naam:

datum:

paraaf:

Bijlage Bodemkwaliteitskaart Sittard Geleen 2015-2020

Bodemkwaliteitskaart Sittard Geleen 2015-2020.pdf

DISCLAIMER

Bodemonderzoek in het publieksrechtelijke spoor

In het kader van de verlaging van de regeldruk kan op basis van onderliggend bodembeheerplan in sommige situaties worden afgezien van bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, bij een Wro-procedure of bij het hergebruik van grond. In plaats van een bodemonderzoek uit te moeten voeren kan gebruik gemaakt worden van de gegevens zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart is met de grootste zorgvuldigheid vastgesteld. Deze biedt echter nooit uitsluitsel over onvoorziene omstandigheden op een locatie (bijvoorbeeld de aanwezigheid van puin in de bodem / onbekende dempingen / een niet geregistreerde tank).

Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren. Voordat hij deze keuze maakt zal hij zich moeten vergewissen van de voor- en nadelen en de eventuele risico’s.

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie ligt bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodemkwaliteitsdata.

Indien hij er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van de werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan onderzoek alsnog noodzakelijk is . In dergelijke gevallen is de gemeente niet aansprakelijk voor de onderzoekskosten en/of de gevolg schade.