Regeling vervallen per 15-11-2012

Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 14-11-2012

Intitulé

Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010

De raad van de gemeente Sittard-Geleen,

gezien het voorstel van het college van 18 mei 2010;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit

vast te stellen de volgende “Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010”

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      monument:

      • 1.

        een zaak die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarde.

      • 2.

        een terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens één of meerdere daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1.

    • b.

      beschermd (rijks)monument beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • c.

      (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht

      beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1,onder g, van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • d.

      gemeentelijk monument:

      onroerend monument, als bedoeld lid 1 onder a1, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 4 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e.

      gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

      monument als bedoeld lid 1 onder a2, waarbij sprake is van een groep van zaken en/of terreinen die van algemeen belang zijn wegens haar schoonheid, onderlinge ruimtelijke en/of structurele samenhang, dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en die overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 5 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f.

      kaart met stads- of dorpsgezichten:

      kaart, die onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenlijst, waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen stads- of dorpsgezichten zijn aangegeven;

    • g.

      gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

      monument als bedoeld lid 1 onder a, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • h.

      kaart met groen- of landschapsmonumenten:

      kaart, die onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenlijst, waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen groen- of landschapsmonumenten zijn aangegeven die meerdere kadastrale percelen of grotere gebieden omvatten;

    • i.

      gemeentelijk archeologisch monument:

      monument als bedoeld lid 1 onder a2, waarbij sprake is van een groep van zaken en/of terreinen die van algemeen belang zijn wegens haar archeologische, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en die overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 8 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • j.

      beeldbepalend pand:

      monument, als bedoeld lid 1 onder a1, waarvan het straatbeeld zowel op zichzelf als in zijn ruimtelijke context markante (bouw)historische kenmerken vertoont, dan wel een belangrijk onderdeel vormt van de historisch gegroeide structuur van zijn directe omgeving en dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 8 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

    • k.

      gemeentelijke monumentenlijst:

      de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als:

      • -

        gemeentelijk monument,

      • -

        gemeentelijk stads- of dorpgezicht,

      • -

        gemeentelijk groen- of landschapsmonument,

      • -

        gemeentelijk archeologisch monument,

      • -

        beeldbepalende pand aangewezen zaken, terreinen en gebieden zijn geregistreerd;

    • l.

      kerkelijk monument:

      onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

    • m.

      monumentencommissie:

      de door de gemeenteraad ingestelde commissie, als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, met als taak om het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid in het algemeen.

      De taken, samenstelling benoeming, ontslag en werkwijze van de commissie is verder beschreven en geregeld in de verordening “Monumentencommissie 2001”, welke op 21 november 2001 door de gemeenteraad is vastgesteld.

    • n.

      onderzoek:

      • 1.

        cultuurhistorische rapportage als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht (Mor) en

      • 2.

        een onafhankelijk en deskundig onderzoek naar:

        • -

          de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde van een (rijks)beschermd monument of een gemeentelijk monument;

          of

          • -

            de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een beeldbepalend pand of gemeentelijk stads- of dorpgezicht;

            Of

          • -

            de esthetische kwaliteiten, de tuinhistorische, natuurhistorische of landschappelijke waarden alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk groen- of landschapsmonument;

            en/of

          • -

            de mogelijke aanwezigheid van archeologische relicten in de bodem

    • o.

      cultureel erfgoed:

      wat door vorige generaties is gebouwd of gemaakt en wat nu nog bestaat en tegenwoordig monumentale of cultuurhistorische waarde heeft.

    • p.

      bevoegd gezag

      bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • q.

      vergunning

      een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • r.

      Wabo

      Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • s.

      Bor

      Besluit omgevingsrecht; van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

    • t.

      Mor

    Ministeriele regeling omgevingsrecht; Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2010, houdende nadere regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht

  • 2. Aanvragen, besluiten en andere bestuursrechtelijk gehanteerde termen en begrippen in deze verordening zijn bedoeld in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Het gebruik van het monument

  • 1. Bij de toepassing van deze verordening wordt, binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, rekening gehouden met de bestaande en mogelijke toekomstige gebruiksfuncties van monumenten, gebieden of terreinen.

  • 2. Voor zover wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, wordt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing genomen dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 1.3 De schriftelijke aanvraag

  • 1. Een schriftelijke aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor een vergunning op grond van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4 voud ingediend.

Hoofdstuk 2 Beschermde (Rijks)Monumenten

Artikel 2.1 De aanvraag voor vergunning van een beschermd (rijks)monument

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd (rijks)monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub f van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 5 van Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de bovengenoemde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 3 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 4 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1 bedraagt, 4 weken.

  • 5 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 6 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 3, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 2.2 Advies Monumentencommissie inzake een vergunning voor een beschermd (rijks)monument

  • 1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake de aanvraag om vergunning en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

Artikel 2.3 Advies Minster (RCE) en Gedeputeerde Staten inzake een vergunning voor een beschermd (rijks)monument

  • 1 In bij ministeriële regeling bepaalde gevallen legt het bevoegd gezag een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.1. voor advies voor aan Onze minister. De gevallen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen onder meer betreffen het afbreken van een beschermd monument, het reconstrueren van een beschermd monument en het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument.

  • 2 In deze gevallen zendt het bevoegd gezag onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

  • 3 Indien de aanvraag een beschermd monument betreft dat buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt, zendt het bevoegd gezag een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan Gedeputeerde Staten.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, adviseert Onze minister schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 5 In de gevallen, bedoeld in het derde lid, adviseert Gedeputeerde Staten schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 6 Bij overschrijding van de in het vierde of vijfde lid genoemde termijn wordt de Minister of Gedeputeerde Staten geacht geen overwegende bezwaren te hebben en positief te hebben geadviseerd.

Hoofdstuk 3 (Rijks)Beschermde Stads- of Dorpsgezichten

Artikel 3.1 De aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken of het uitvoeren van werkzaamheden in een (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het slopen van een bouwwerk in een (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1 lid 1sub h van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 6.2 van Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 Om aannemelijk te maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd is het noodzakelijk dat gelijktijdig met de aanvraag als bedoeld in lid 1 tevens een vergunning wordt gevraagd tot het oprichten van een nieuw bouwwerk op de plaats van het te slopen bouwwerk, tenzij het naar oordeel van de Monumentencommissie vanwege historische – ruimtelijke overwegingen niet noodzakelijk is om op de plaats van het te slopen bouwwerk een nieuw bouwwerk op te richten.

  • 3 Indien het af te breken bouwwerk naar oordeel van de Monumentencommissie cultuur- of bouwhistorische waarden bevat, kan college van burgemeester en wethouders een onderzoek (sloopdocumentatie) van de aanvrager verlangen waarin het te slopen object is gedocumenteerd. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 4 De aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden in een (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald, dient - voor zover de aanvraag betrekking heeft op bouwen - vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 5 De aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden in een (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald, dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van een werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden zijnde, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 3.1,.7.5 en/of artikel 7.6 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 6 Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke (bouw)werkzaamheden in een gemeentelijke stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn vermeld, geeft het college van burgemeester en wethouders aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 7 Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in lid 4 t/m 6 cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 8 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 7 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 9 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 10 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 11 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 12 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 9, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 3.2 Voorbereiding en de beslissing voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken of het uitvoeren van werkzaamheden in een (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald op de aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van deze verordening kan worden geweigerd indien:

    • a.

      blijkt dat geen vergunning kan worden verleend voor het in de plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk.

    • b.

      niet in voldoende mate is zekerheid bestaat dat het bouwwerk waarvoor in de plaats van het te slopen bouwwerk vergunning is verleend binnen afzienbare tijd, ook daadwerk zal worden gerealiseerd.

  • 6 Het bevoegd gezag kan aan de vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van deze verordening voorwaarden verbinden die voorkomen dat het beschermde gezicht over een langere periode wordt verstoord door sloopwerkzaamheden in relatie tot stagnatie van de bouwwerkzaamheden voor vervangende bouwwerk.

  • 7 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1 lid 4 t/m 6 van deze verordeningkan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 8 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning van de aanvraag als bedoeld artikel 3.1 lid 4 t/m 6 voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 4 Gemeentelijke Monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als gemeentelijk monument.

Artikel 4.1. De aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object aanwijzen tot beschermd gemeentelijk monument.

  • 2 Indien om aanwijzing is verzocht wordt dit gelijktijdig medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 3 Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een object tot beschermd gemeentelijk monument bepalen dat onderzoek wordt verricht.

  • 5 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders stelt op basis van het advies van de monumentencommissie een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in lid 4 zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 6 Het ontwerp besluit wordt voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college van burgemeester en wethouders binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 7 genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits de belanghebbenden daarvan binnen de in lid 7 genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college van burgemeester en wethouders Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag of het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 4.3 Voorbescherming

  • 1 Met ingang van de datum waarop de mededeling, als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 of 4.2 lid 6 aan belanghebbenden is toegezonden, tot dat het monument is geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 9.1, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 4.4 tot en met 4.6 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van een gemeentelijke monument

Artikel 4.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een beschermd gemeentelijk monument:

    • a.

      te bekladden, beschadigen of vernielen

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Het verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken of te verplaatsen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument in enig opzicht te wijzigen;

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 4.5 De aanvraag

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het afbreken, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 4.4 van deze verordening en artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 5 van Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de bovengenoemde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 3 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 4 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1 bedraagt, 4 weken.

  • 5 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 6 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 3, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 4.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake de aanvraag om het wijzigen van het beschermd monument en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.5 van deze verordening kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.5 van deze verordening voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijk Stads of Dorpsgezichten

Paragraaf 1 De aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

Artikel 5.1 De aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een gebied aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2 Indien om aanwijzing is verzocht wordt dit zo spoedig mogelijk op de gebruikelijk wijze via de plaatselijke media bekend gemaakt.

  • 3 Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht bepalen dat een onderzoek wordt verricht.

  • 5 De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 5.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders stelt op basis van het advies van de monumentencommissie een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijk wijze via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in lid 4 zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 6 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college van burgemeester en wethouders binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 7 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 7 genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits de belanghebbenden daarvan binnen de in lid 6 genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 8 Het college van burgemeester en wethouders Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag of het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 5.3 Voorbescherming

  • 1 Met ingang van de datum waarop de mededeling bedoeld in artikel 5.1 lid 2 of artikel 5.2 lid 5 is gedaan tot dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 9.1 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 5.4 tot en met 5.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3a Vaststellen bestemmingsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, hetzij per gebied, hetzij als onderdeel van een totaalplan.

  • 2 In dit bestemmingsplan wordt ter verwezenlijking van de bescherming een aanlegvergunningenstelsel of een ander instrument opgenomen, dat actieve bescherming van het aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht waarborgt.

  • 3 Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door het college van burgemeester en wethouders, gehoord de monumentencommissie, bepaald in hoeverre het vigerende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te verstoren, te beschadigen, te vernielen of te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Het is verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b en/of c van de Wabo, of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften bouwwerken in of onderdelen van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht af te breken of te verplaatsen.

  • 3 Voor zover door de gemeenteraad geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a is vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: in enig opzicht te wijzigen;

  • 4 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het derde lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 5.5 De aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht of het wijzigen van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 lid 2 van deze verordening en artikel 2.2 lid 1 sub b en/of c van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 6.2 van Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 Om aannemelijk te maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd is het noodzakelijk dat gelijktijdig met de aanvraag als bedoeld in lid 1 tevens een vergunning wordt gevraagd tot het oprichten van een nieuw bouwwerk op de plaats van het te slopen bouwwerk, tenzij het naar oordeel van de Monumentencommissie vanwege historische – ruimtelijke overwegingen niet noodzakelijk is om op de plaats van het te slopen bouwwerk een nieuw bouwwerk op te richten.

  • 3 Indien het af te breken bouwwerk naar oordeel van de Monumentencommissie cultuur- of bouwhistorische waarden bevat, kan college van burgemeester en wethouders een onderzoek (sloopdocumentatie) van de aanvrager verlangen waarin het te slopen object is gedocumenteerd. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 4 De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      Het wijzigen van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 lid 3 van deze verordening en artikel 2.2. lid 1 sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald,

      dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op bouwen, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 5 De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      het wijzigen van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 lid 3 van deze verordening en artikel 2.2. lid 1 sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald,

      dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van een werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 3.1,.7.5 en/of artikel 7.6 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 6 Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke (bouw)werkzaamheden in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn vermeld, geeft het college van burgemeester en wethouders aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 7 Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in lid 4 t/m 6 cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 8 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 7 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 9 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 10 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 11 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 12 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 9, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 5.6 Voorbereiding en beslissing op de aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht of het wijzigen van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning voor de aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan worden geweigerd indien:

    • a.

      blijkt dat geen vergunning kan worden verleend voor het in de plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk.

    • b.

      niet in voldoende mate is zekerheid bestaat dat het bouwwerk waarvoor in de plaats van het te slopen bouwwerk vergunning is verleend binnen afzienbare tijd, ook daadwerk zal worden gerealiseerd.

  • 6 De vergunning voor de aanvraag als bedoeld in artikel 5.5 lid 4 t/m 6 kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 7 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 5.5 lid 4 t/m 6 voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijk Groen- en Landschapsmonumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing tot gemeentelijk groen- of landschapsmonument.

Artikel 6.1 De aanwijzing tot gemeentelijk groen- of landschapsmonument

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een groen- of landschapselement aanwijzen tot beschermd gemeentelijk groen- of landschapsmonument .

  • 2 a. Indien om aanwijzing is verzocht en de aanwijzing betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen, wordt dit gelijktijdig medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers. b. Indien om aanwijzing is verzocht en de aanwijzing betrekking heeft op een groter gebied dat meerdere kadastrale percelen, eigenaren en andere belanghebbenden omvat, wordt dit zo spoedig mogelijk op de gebruikelijk wijze via de plaatselijke media bekend gemaakt.

  • 3 Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk groen- of landschapsmonument bepalen dat een onderzoek wordt verricht.

  • 5 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988.

Artikel 6.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders stelt op basis van het advies van de monumentencommissie een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke meidia en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in lid 4 zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 6 Indien het ontwerp-besluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen, wordt het ontwerp besluit voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college van burgemeester en wethouders binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 7 genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits de belanghebbenden daarvan binnen de in lid 7 genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college van burgemeester en wethouders Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag of het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 6.3 Voorbescherming

  • 1 Met ingang van de datum waarop de mededeling bedoeld in artikel 6.1 lid 2, artikel 6.2 lid 5 en/of artikel 6.2 lid 6 is gedaan tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 9.1, plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het groen- of landschapselement niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 6.4 tot en met 6.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.3a Vaststellen bestemmingsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, hetzij per gebied, hetzij als onderdeel van een totaalplan.

  • 2 In dit bestemmingsplan wordt ter verwezenlijking van de bescherming een aanlegvergunningenstelsel of een ander instrument opgenomen, dat actieve bescherming van het aangewezen gemeentelijke groen- en landschapsmonument waarborgt.

  • 3 Bij het besluit tot aanwijzing van gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten wordt door het college van burgemeester en wethouders, gehoord de monumentencommissie, bepaald in hoeverre het ter plekke vigerende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging van een gemeentelijk groen- of landschapsmonument

Artikel 6.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

    • a.

      te verstoren, te beschadigen of te vernielen;

    • b

      te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Voor zover door de gemeenteraad geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 6.3a is vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk groenmonument te kappen, te verplaatsen, te snoeien of in enig opzicht te wijzigen op een dusdanige wijze, dat het mogelijk wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk landschapsmonument in enig opzicht te wijzigen of grondwerkzaamheden te verrichten die het monument kunnen ontsieren of in gevaar kunnen brengen.

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 6.5 De aanvraag

  • 1 De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      Het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk groenmonument als bedoeld in artikel 6.4 lid 2 van deze verordening en artikel 2.2. lid 1 sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk groenmonument als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald,

      dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het kappen, verplaatsen, snoeien of in enig opzicht te wijzigen op een dusdanige wijze, dat het mogelijk wordt ontsierd of in gevaar gebracht, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      Het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk landschapsmonument als bedoeld in artikel 6.4 lid 2 van deze verordening en artikel 2.2. lid 1 sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk landschapsmonument als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermd bestemmingsplan is bepaald, dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op aanlegactiviteiten en/of grondwerkzaamheden, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 3.1 en 5.5 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 3 Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden aan een gemeentelijk groen of landschapsmonument als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn vermeld, geeft het college van burgemeester en wethouders aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 4 Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in lid 1 t/m 3 cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 4 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 6 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 7 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 8 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 9 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 6, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 6.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4. Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5. De vergunning voor de aanvraag als bedoeld in artikel 6.5 lid 1 t/m 3 kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.5 lid 1 t/m 3 voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 7 Gemeentelijk Archeologische Monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten

Artikel 7.1. De aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een terrein aanwijzen tot gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2 Indien om aanwijzing is verzocht wordt dit gelijktijdig medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 3 Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een object tot beschermd gemeentelijk archeologisch monument bepalen dat onderzoek wordt verricht.

  • 5 De aanwijzing kan geen archeologisch monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 7.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders stelt op basis van het advies van de monumentencommissie een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in lid 4 zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 6 Het ontwerp besluit wordt voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college van burgemeester en wethouders binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 7 genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits de belanghebbenden daarvan binnen de in lid 7 genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college van burgemeester en wethouders Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag of het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 7.3 Voorbescherming

  • 1 Met ingang van de datum waarop de mededeling, als bedoeld in artikel 7.1 lid 2 of 7.2 lid 6 aan belanghebbenden is toegezonden, totdat het gemeentelijk archeologisch monument is geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 9.1, dan wel vaststaat dat het archeologische monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 7.4 tot en met 7.6 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging van gemeentelijke archeologische monumenten

Artikel 7.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo, of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk archeologisch monument in enig opzicht te wijzigen of grondwerkzaamheden te verrichten die het archeologische monument in gevaar kunnen brengen.

    • b.

      andere activiteiten uit te voeren die het (archeologische) bodemarchief kunnen verstoren of in enig opzicht kunnen wijzigen.

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 7.5 De aanvraag om vergunning voor het wijzigen van een archeologisch monument

  • 1 De aanvraag om vergunning, voor het wijzigen van een gemeentelijk archeologisch monument, het verrichten van grondwerkzaamheden bij of aan een gemeentelijk archeologisch monument of andere activiteiten die het (archeologische) bodemarchief in enig opzicht zouden kunnen wijzigen of verstoren, als bedoeld in artikel 7.4 van deze verordening en artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 5.2 en 5.5 van Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 2 Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in lid 1 cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 2 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 4 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 5 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1 bedraagt, 4 weken.

  • 6 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 7 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 4, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 7.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag om vergunning

  • 1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake de aanvraag om het wijzigen van het beschermd monument en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.5 van deze verordening kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.5 van deze verordening voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 8 Beeldbepalende Panden

Paragraaf 1 De aanwijzing van een beeldbepalend pand

Artikel 8.1 De aanwijzing van een beeldbepalend pand

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object aanwijzen tot beeldbepalend pand.

  • 2 Indien om aanwijzing is verzocht wordt dit gelijktijdig medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 3 Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een object tot beeldbepalend pand bepalen dat onderzoek wordt verricht.

Artikel 8.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders stelt op basis van het advies van de monumentencommissie een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in lid 4 zienswijzen naar voren te brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 6 Het ontwerp besluit wordt voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college van burgemeester en wethouders binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 7 genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits de belanghebbenden daarvan binnen de in lid 7 genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college van burgemeester en wethouders Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag of het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 8.3 Voorbescherming

  • 1 Met ingang van de datum waarop de mededeling, als bedoeld in artikel 8.1 lid 2 of 8.2 lid 6 aan belanghebbenden is toegezonden, totdat het beeldbepalende pand is geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 9.1, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 8.4 tot en met 8.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.3a Vaststellen bestemmingsplan en/of welstandscriteria

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van beeldbepalende panden een bestemmingsplan vast en/of gebiedsgerichte welstandscriteria als onderdeel van de welstandsnota als bedoeld in de artikel 12 en 12a van de Woningwet vast.

  • 2 Bij het besluit tot aanwijzing van een beeldbepalend pand wordt door het college van burgemeester en wethouders, gehoord de monumentencommissie, bepaald in hoeverre het vigerende bestemmingsplan en/of de vastgestelde welstandscriteria kunnen worden aangemerkt als beschermend in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van een beelbepalend pand

Artikel 8.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een beeldbepalend pand te verstoren, te beschadigen, te vernielen of te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Het is verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo, of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften een beeldbepalend pand, als dan niet gedeeltelijk, af te breken of te verplaatsen;

  • 3 Voor zover door de gemeenteraad geen bestemmingplan en/of gebiedsgerichte welstandscriteria als bedoeld in artikel 8.3a zijn vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo een beeldbepalend pand te herstellen of in enig opzicht te wijzigen;

  • 4 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het derde lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 8.5 De aanvraag

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het afbreken van een beeldbepalend pand als bedoeld in artikel 8.4 lid 2 van deze verordening en artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 6.2 van Regeling omgevingsrecht (Mor).; Indien het beeldbepalende pand wordt verplaatst dient te aanvraag om vergunning tevens vergezeld te gaan met de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 2 van Regeling omgevingsrecht

  • 2 De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      het wijzigen beeldbepalend pand als bedoeld in artikel 8.4 lid 2 van deze verordening en artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden in een beeldbepalend pand als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een bestemmingsplan is bepaald, dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op bouwen, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor).

  • 3 Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke (bouw)werkzaamheden aan een beeldbepalend pand als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub b van de Wabo, in gevallen dat in een bestemmingsplan is bepaald, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn vermeld, geeft het college van burgemeester en wethouders aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 4 Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in lid 1 t/m 3 cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 4 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 6 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 7 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 8 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 9 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 6, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 8.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de monumentencommissie reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4. Bij overschrijding van de in het 2e lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5. De vergunning voor de aanvraag als bedoeld in artikel 8.5 lid kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.5 voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 9 De registratie, Wijziging en Intrekking

Paragraaf 1 De registratie, wijzing en intrekking van de aanwijzing

Artikel 9.1 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert

    • -

      het gemeentelijk monument,

    • -

      het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

    • -

      het gemeentelijk groen- of landschapsmonument

    • -

      het gemeentelijk archeologische monument

      Of

    • -

      het beeldbepalende pand op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de datum van de aanwijzing en een beschrijving van:

    • -

      de architectonische, bouwhistorische, wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van het beschermde gemeentelijk monument,

    • -

      de esthetische kwaliteiten, ruimtelijke (bouw)historische kenmerken alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van het beeldbepalende pand of het stads- of dorpsgezicht,

    • -

      de esthetische kwaliteiten, de natuurhistorische of landschappelijke waarden alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van het beschermde groen- of landschapsmonument of

    • -

      de archeologische en wetenschappelijke waarde van het beschermde gemeentelijk archeologische monument;

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst bevat tevens:

    • -

      de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling of,

    • -

      indien het een groter gebied betreft dat meerdere kadastrale percelen omvat, de gebiedsaanduiding, die op één kaart of meerdere kaarten, die deel uitmaken van het gemeentelijke monumentenregister, is aangegeven.

Artikel 9.2 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Op de wijzing van de aanwijzing is de aanwijsprocedure als bedoeld in artikel 4.1, 5.1, 6.1, 7.1 of 8.1 alsmede artikel 4.2, 5.2, 6.2, 7.2 of 8.2 van overeenkomstige toepassing.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft de overeenkomstige toepassing van lid 2 van dit artikel achterwege, en beslist het college van burgemeester en wethouders binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag.

    De inhoud en datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9.3 Intrekken van de aanwijzing

Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, de aanwijzing intrekken.

  • 1.

    Op de intrekking van de aanwijzing is de aanwijsprocedure als bedoeld in artikel 4.1, 5.1, 6.1, 7.1 of 8.1 alsmede artikel 4.2, 5.2, 6.2, 7.2 of 8.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 of artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat

    • -

      het gemeentelijk monument

    • -

      het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

    • -

      het gemeentelijk groen of landschapsmonument

    • -

      het gemeentelijk archeologisch monument

    • -

      het beeldbepalende pand moet worden gedocumenteerd alvorens de aanwijzing wordt ingetrokken.

  • 4.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 De registratie en intrekking van de vergunning

Artikel 9.4 Registratie van vergunningen en wijzigingen op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert de vergunning tot het wijzigen van: een gemeentelijke monument, een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een groen of landschapsmonument, een gemeentelijke archeologische monument of beeldbepalend pand op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. Na wijziging van een gemeentelijke monument, een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een groen of landschapsmonument, een gemeentelijk archeologische monument of beeldbepalend pand kan de redengevende omschrijving dienovereenkomstig worden aangepast.

Artikel 9.5 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het bevoegde gezag worden ingetrokken indien blijkt dat:

    • a.

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 4.4, 5.4, 6.4 7.4 of 8.4 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het cultureel erfgoed zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, van de vergunning gebruik wordt gemaakt;

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 10 Schadevergoeding

Artikel 10.1 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van

      • -

        een gemeentelijk monument

      • -

        een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

      • -

        een gemeentelijk groen of landschapsmonument

      • -

        een gemeentelijk archeologisch monument

      • -

        een beeldbepalend pand te verlenen als bedoeld in artikel 4.4, 5.4, 6.4, 7.4 of 8.4 van deze verordening;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in 4.4, 5.4, 6.4 of 7.4 of 8.4 van deze verordening;

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen om schadevergoeding geldt dezelfde procedure als voor planschade op basis van artikel 6.1. t/m 6.7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Hoofdstuk 11 Slot- en Overgangsbepalingen

Artikel 11.1 Strafbepaling

  • 1. Hij, die al dan niet opzettelijk handelt in strijd met artikel 4.4, 5.4, 6.4, 7.4 of 8.4 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 11.2 Opsporingsbevoegdheid

  • 1. De opsporing van de in artikel 4.4, 5.4, 6.4, 7.4 of 8.4 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 11.3 Binnentreden

  • 1 Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen (desnoods tegen de wil van de rechthebbende of gebruiker) te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening treedt in werking op de datum en het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2. De “Verordening Cultuurhistorie gemeente Sittard-Geleen 2008”, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 3 april 2008, vervalt op de datum en het tijdstip waarop lid 1 toepassing vindt.

  • 3. De gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stads- of dorpsgezichten, gemeentelijke groen- of landschapsmonumenten, gemeentelijke archeologische monumenten of beeldbepalende panden, die zijn geregistreerd op grond van de in lid 2 vervallen verordening, worden geacht te zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4. De aanvragen voor aanwijzing gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stads- of dorpsgezichten, gemeentelijke groen- of landschapsmonumenten, gemeentelijke archeologische monumenten of beeldbepalende panden die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van de in lid 2 genoemde vervallen verordening.

Artikel 11.5 Citeertitel

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad der gemeente Sittard-Geleen, gehouden op 7 juli 2010,

De Raad voornoemd,

de voorzitter
de griffier

Toelichting Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010

Noodzakelijke wijziging verordening in verband met Wabo

De huidige wijziging van de verordening houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Wabo), de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Invoeringswet Wabo), het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen: Bor) en de Regeling omgevingsrecht (hierna te noemen: Mor).

Algemeen

Bij het opstellen van deze verordening zijn de “Aanwijzingen voor de regelgeving” van het Ministerie van Justitie en de VNG-publicatie “Gemeente en regelgeving” gebruikt. De basis voor deze verordening vormt de model-verordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De methodiek van de VNG-verordening is echter voor een deel verouderd. Derhalve is in 2008 bij het opstellen van deze verordening gekozen voor een aangepaste methodiek. Desondanks is met de aanpassing van de verordening in het kader van de inwerkingtreding van de Wabo, voor een deel gebruik gemaakt van de model-verordening van de VNG.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bevoegd gezag

Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Bor worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het college van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere categorieën inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het Bor omschreven.

De Wabo regelt de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. De meest bekende daarvan zijn:

  • de bouwvergunning;

  • de aanlegvergunning;

  • de sloopvergunning;

  • de monumentenvergunning;

  • de milieuvergunning;

  • de kapvergunning.

De Wabo beoogt tegemoet te komen aan het belang van een snelle dienstverlening. Het bevorderen van de tijdige besluitvorming vormt hiervan een onderdeel.

De centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat de aanvrager vanaf een nader te bepalen moment in 2010 één omgevingsvergunning hoeft aan te vragen voor zijn project. De aanvrager geeft aan op welke activiteiten (bouw, aanleg, sloop enz.) zijn aanvraag betrekking heeft. Voor deze verordening betekent dit dat bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor monumenten in één verzoek worden aangevraagd.

De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming.

Toestemmingsstelsels

Er bestaan verschillende methoden om de toestemmingstelsels (=vergunning en ontheffing) te integreren in de omgevingsvergunning. De toestemmingstelsels die altijd toezien op plaatsgebonden activiteiten zijn volledig in de Wabo geïntegreerd; de bestaande toestemmingstelsels in de betreffende wetten of verordeningen vervallen. Het gaat om een procedurele integratie van de verschillende toestemmingstelsels. De inhoudelijke beoordeling vindt gecoördineerd plaats. Dit betekent dat de verschillende toetsingskaders niet zijn geïntegreerd. Het toetsingskader van de Wabo bestaat derhalve uit een optelling van de afzonderlijke toetsingskaders. Deze verschillende toetsingskaders wegen allen even zwaar.

De procedure

In de Wabo is onderscheid gemaakt tussen de reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Slechts op een enkel punt is voor deze beide procedures afgeweken van de reguliere- en de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van de Awb. Wanneer voor een project meerdere toestemmingen uit de Wabo nodig zijn wordt door de aanvrager één aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvrager kan er echter ook voor kiezen zijn project op te delen in deelprojecten en voor elk van die deelprojecten een afzonderlijke omgevingsvergunning aan te vragen. Het moet gaan om een onderdeel van het project dat fysiek te scheiden is van de andere onderdelen van het totale project. Ook wel de zogenaamde “onlosmakelijke verbondenheid”. Het criterium van de o n losmakelijkheid is neergelegd in artikel 2.7 Wabo. Van onlosmakelijke samenhang is sprake als de activiteiten toezien op dezelfde handeling. Het gaat dan om een activiteit die tegelijkertijd ook aangemerkt moet worden als een andere activiteit die omschreven is in de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wabo. Deze activiteiten overlappen elkaar en zijn niet te scheiden. Zij vormen een en dezelfde handeling die binnen twee of meer activiteitenomschrijvingen vallen. Vanwege de overlap in de activiteitenomschrijvingen is het in deze gevallen niet mogelijk om de handeling op te knippen in deelvergunningen. Een omgevingsvergunning voor een deelproject geeft de bevoegdheid het deelproject ook daadwerkelijk al uit te voeren. Hieraan bestaat bijvoorbeeld behoefte bij een project waarbij voor de nieuwbouw van woningen grond bouwrijp gemaakt moet worden en/of enkele oude opstallen gesloopt moeten worden wat door verschillende partijen wordt uitgevoerd. De omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken en/of het slopen van opstallen kan aangevraagd worden en de werkzaamheden kunnen na het verlenen van dit gedeelte van de omgevingsvergunning ook starten. Vervolgens kan een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden aangevraagd. Het gaat om verschillende besluiten waartegen een afzonderlijke rechtsbeschermingsprocedure open staat.

Daarnaast heeft de aanvrager de mogelijkheid om een gefaseerde omgevingsbeschikking aan te vragen. Hij bepaalt zelf welke activiteit wordt gefaseerd. De beoordeling in de eerste fase is erop gericht te onderzoeken of één van de door de aanvrager voorgenomen activiteiten, bijvoorbeeld het oprichten en inwerking hebben van een inrichting, kan worden verricht en dus een gerede kans heeft om een omgevingsvergunning te krijgen. Het betreft een volledige toetsing. Tenuitvoerlegging van een omgevingsvergunning is pas mogelijk nadat ook een omgevingsbeschikking tweede fase is verleend en een volledige vergunning is verkregen. De tweede fase omgevingsbeschikking bevat de noodzakelijke toestemmingen die niet in een eerste fase zijn vergund. Door aanvraag van een omgevingsbeschikking eerste fase kan een financieel risico voor de aanvrager worden beperkt. Hij hoeft in dit geval nog niet aan alle indieningsvereisten te voldoen. Het rechtsgevolg van een eerste fase-beschikking is dat bij de beoordeling van de gedetailleerde aanvraag voor de overige activiteiten (de tweede fase-aanvraag) niet meer getoetst wordt aan de criteria van de eerste fase. De eerste fase-beschikking kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken, indien niet binnen twee jaar nadat deze beschikking is genomen een aanvraag voor een tweede fase-beschikking is ingediend. Beide beschikkingen treden tezamen in werking. Tegen beide beschikkingen staat rechtsbescherming op grond van de Awb open.

Informatie over de omgevingsvergunning

Er is een kennisplein omgevingsvergunning: http://omgevingsvergunning.vrom.nl. hierop zijn tal van brochures over de omgevingsvergunning.

De Wabo en de verordening Cultuurhistorie

De monumentenvergunning uit de “Verordening Cultuurhistorie” integreert volledig in de omgevingsvergunning, omdat het om plaatsgebonden activiteiten gaat. Daarom is in artikel 2.2 van de Wabo bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Een extra overweging voor het volledig integreren van de monumentenvergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van de monumentenvergunning in de praktijk vaak samenliep met de verlening van de bouwvergunning of de aanlegvergunning. De “Verordening Cultuurhistorie” bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen. De Wabo ziet op vergunningen en ontheffingen en niet op nadere regels. Het college blijft hiervoor het bevoegd gezag. Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake de gemeentelijke culturele erfgoed is in de verordening bepaald. Voor het overige is bij het opstellen van deze “Verordening Cultuurhistorie” rekening gehouden met de 'Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving'. Ook in deze aangepaste verordening zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek als uitgangspunt genomen.

Systematiek verordening

In 2008 is ervoor gekozen om de verordening voor de burger toegankelijker en leesbaarder te maken. Hiervoor zijn de verwijzingen zoveel mogelijk uit de verordening gehaald. In de nieuwe verordening worden de verschillende onderwerpen per hoofdstuk behandeld. Hierdoor hoeft de lezer niet meer door de verordening te bladeren. Eveneens is in 2008 reeds aandacht besteed aan deregulering. Er is destijds gekozen om de bescherming van cultuurhistorisch erfgoed waar mogelijk te beschermen met bestaande instrumenten zoals het bestemmingsplan en welstandsbeleid. Zodra een beschermd bestemmingsplan en/of beschermde welstandscriteria was vastgesteld kon daardoor worden volstaan met een aanvraag om bouwvergunning en behoefde geen afzonderlijke monumentenvergunning meer te worden gevraagd. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project bijeengebracht in de Wabo. Vanuit de administratieve lastverlichting is het voor de burger en de gemeentelijke organisatie gemeente niet meer noodzakelijk om dergelijke bepalingen in de verordening op te nemen. Het is echter belangrijk om erfgoed beleid en ruimtelijk beleid zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en erfgoed in het ruimtelijke beleid te integreren. Om deze reden zijn de eerdere bepalingen hierover in de verordening gehandhaafd en zullen o.a. bestemmingsplannen en welstandcriteria hierop worden aangepast.

De inschakeling van de monumentencommissie blijft geregeld in de separate verordening “Monumentencommissie Sittard-Geleen 2001”. Dit houdt mede verband met de discussie over de mogelijke samenvoeging van de Monumentencommissie en de Welstandscommissie tot één commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Doordat de samenstelling van de commissie geregeld blijft in de verordening “Monumentencommissie Sittard-Geleen 2001” behoeft te zijner tijd alleen deze verordening te worden aangepast en behoeft de verordening “Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010” niet meer te worden aangepast.

Bij het opstellen van deze verordening in 2008 zijn de hoofdstukken 1, 2 en 4 alsmede 9 t/m 11 zijn grotendeels ontleend aan de VNG-verordening. Het betreft de onderdelen:

  • 3.

    de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten

  • 4.

    De aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten

  • 5.

    De bepalingen omtrent registratie, wijzing en intrekking

  • 6.

    De schadevergoedingsregeling

  • 7.

    De straf- en overgangsbepalingen

Deze hoofdstukken zijn destijds waar wenselijk aangepast aan recente ontwikkelingen en regelgeving (zoals o.a. de Gemeentewet, Algemene wet bestuursrecht en jurisprudentie). De afwijkingen ten opzichte van de VNG-verordening zijn in de artikelsgewijze toelichting van de verordening aangegeven en gemotiveerd. Daarnaast is de VNG-verordening in 2008 reeds aangevuld met een aantal onderwerpen. Het grootste deel hiervan was ook al in de verordening uit 2001 geregeld. Het betreft:

  • 1.

    De procedure voor het afbreken van bouwwerken binnen een rijksbeschermd gezicht en het wijzigen van het rijksbeschermde gezicht

  • 2.

    De aanwijzing en bescherming van gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten

  • 3.

    De aanwijzing en bescherming van gemeentelijk beschermde groen- of landschapsmonumenten.

  • 4.

    De aanwijzing gemeentelijke archeologische monumenten.

  • 5.

    De aanwijzing van beeldbepalende panden

Naast de technische aanpassing van de verordening in het kader van de inwerkingtreding van de Wabo, zijn er in de “Verordening cultuurhistorie Sittard-Geleen 2008” geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Wel hebben in de verordening enkele tekstuele aanpassingen en kleine ondergeschikte correcties plaatsgevonden

Gemeentelijk beschermde stads- dorpsgezichten:

Tot voor enkele jaren geleden beperkte de gemeentelijke monumentzorg zich tot bescherming van individuele objecten. Gemeentelijke monumenten kunnen echter niet los worden gezien van hun omgeving. Het gemeentelijke monument is vaak ingebed in een historische context of structuur welke eveneens waarde bezit. Het vorenstaande heeft ertoe geleid dat in toenemende mate aandacht wordt besteed aan de omgeving van het monument en de gebiedsgerichte monumentenzorg. Indien de cultuurhistorische waarde haar grond vindt in het totaal van een gebied en veel minder in het individuele monument of complex en het gebied met name een lokale betekenis heeft, kan de gemeente overgaan tot het aanwijzen van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. De aanwijzing is een instrument om de algehele cultuurhistorische waarde van een gebied te beschermen. Voor wat betreft de procedure is aansluiting gezocht bij de aanwijzing en registratie van individueel beschermde monumenten. De (uiteindelijke) bescherming van stads- en dorpsgezichten vindt plaats op basis van het bestemmingsplan. Zolang voor het aangewezen stads- of dorpsgezicht geen bestemmingsplan is vastgesteld, geldt op grond van de monumentenverordening een vergunningstelsel voor wijzigingen in het beschermde gezicht. Het bestemmingsplan moet de basis bieden voor het beschermen van de structuurbepalende delen van het betreffende gebied. Deze structuurbepalende delen worden benoemd in de beschrijving van het beschermd stads- of dorpsgezicht. De aanwijzing tot beschermd gezicht brengt ook een belangrijk psychologische effect met zich mee; hierdoor ontstaat zowel bij de burger als de ambtelijk organisatie het bewustzijn dat behoedzaam met het gebied moet worden omgegaan.

Gemeentelijk beschermde groen- en landschapsmonumenten:

De bescherming van groen- en landschapelementen is een betrekkelijk nieuw fenomeen. Er is echter ook landelijk steeds meer aandacht voor het cultuurlandschap en cultuurhistorisch waardevolle groenelementen.

Historisch waardevolle bomen en groenelementen zijn belangrijk voor de belevingswaarde en identiteit van de omgeving. De bescherming van historisch waardevolle bomen is geregeld in de specifieke bepalingen (kapverordening) van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De gemeentelijke kapverordening biedt echter geen bescherming aan andere natuurhistorisch en cultuurhistorisch waardevolle groenelementen, zoals hoogstamboomgaarden, houtwallen, haagbeplanting, historische terrein- en erfafscheidingen, historische erfbeplantingen en tuin- of parkaanleggen. Om ook dit cultuurhistorische erfgoed voor het nageslacht te behouden voorziet deze verordening in de mogelijkheid tot het aanwijzen van groenelementen.

De bescherming van landschapselementen is een nieuw onderdeel van de gemeentelijke monumentenzorg. Dit komt voort uit het feit dat ook landelijk steeds meer aandacht is ontstaan voor het behoud van het cultuurlandschap. Vanwege de aandacht voor het cultuurlandschap zijn veel gemeenten overgegaan tot het ontwikkelen van landschapsbeleidsplannen. In een landschapsbeleidsplan kunnen echter alleen doelstellingen worden geformuleerd met betrekking tot de instandhouding van deze waardevolle landschapselementen. Een landschapsbeleidsplan biedt echter geen juridische bescherming voor de instandhouding van deze waardevolle elementen. Deze bescherming zal uiteindelijk plaatsvinden in het bestemmingsplan. Door groen- en landschapsmonumenten op te nemen in deze verordening bestaat echter de mogelijkheid om vooruitlopende op de herziening van het bestemmingplan een voorbescherming te realiseren voor de meest waardevolle landschapselementen. Zodra het bestemmingplan onherroepelijk is, wordt de bescherming overgenomen door het bestemmingsplan en verliest het juridische instrumentarium in de monumentenverordening zijn werking. Evenals bij stads- en dorpsgezichten brengt de aanwijzing van groen- en landschapsmonumenten ook een belangrijk psychologische effect met zich mee; hierdoor ontstaat zowel bij de burger als de ambtelijk organisatie het bewustzijn dat behoedzaam met het gebied moet worden omgegaan.

Gemeentelijke archeologische monumenten

In 1992 is in Valletta het Verdrag van Valletta ('Malta') ondertekend. In dit verdrag zijn op Europees niveau afspraken over archeologie gemaakt. Met het verdrag van Valleta wordt beoogd archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem (in situ) te bewaren. Archeologische resten blijven namelijk het beste bewaard in hun oorspronkelijke context. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat ons nageslacht met toekomstig nieuwe technieken bij opgravingen meer informatie over ons verleden kan achterhalen. De afspraken van het Verdrag van Valetta worden gecodificeerd in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit betekent dat gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en bestemmingsplannen de archeologische waarden zullen moeten meewegen in de integrale belangenafweging. De gemeenteraad zal bij het opstellen van een bestemmingsplan nog meer rekening moeten houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische relicten. Ter bescherming van het archeologische bodemarchief wordt in deze verordening de mogelijkheid geboden om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. Als gemeentelijke archeologisch monument komen bekende archeologische relicten in aanmerking die weliswaar niet van nationaal belang zijn, maar wel een beeld geven van de plaatselijke ontwikkelingen, historie en geschiedenis en daarmee beschermenswaardig zijn.

Beeldbepalende panden:

Een beeldbepalend pand is een object waarvan het straatbeeld zowel op zichzelf als in zijn ruimtelijke context markante (bouw)historische kenmerken vertoont en vaak een belangrijk onderdeel vormt van de historisch gegroeide structuur. Beeldbepalende panden dragen evenals gemeentelijke monumenten bij aan de beleving en identiteit van de gebouwde omgeving. Met de bescherming van beeldbepalende panden wordt getracht om deze beleving en identiteit van de omgeving in stand te houden.

De (uiteindelijke) bescherming van beeldbepalende panden vindt plaats op basis van een bestemmingsplan en/of de welstandsnota als bedoeld in artikel 12 en 12a van de Woningwet. Zolang voor de aangewezen beeldbepalend panden nog geen bestemmingsplan en/of welstandscriteria zijn vastgesteld, geldt op grond van de monumentenverordening een vergunningstelsel voor wijzigingen van deze beeldbepalende panden. De beeldkwaliteit van de beeldbepalende panden wordt uiteindelijk verankerd in het bestemmingsplan of de welstandsnota, waarin (gebiedsgerichte) welstandcriteria voor de beoordeling van bouwplannen zijn opgenomen. De aanwijzing tot beeldbepalend pand brengt echter ook een belangrijk psychologische effect met zich mee; hierdoor ontstaat zowel bij de burger als de ambtelijk organisatie het bewustzijn dat behoedzaam met het object moet worden omgegaan.

Artikelsgewijze Toelichting Verordening Cultuurhistorie Sittard-Geleen 2010

Zie bijlage

Artikelsgewijze toelichting