Regeling vervallen per 13-09-2011

Handhavingsprotocol kwaliteit kinderopvang gemeente Sittard-Geleen

Geldend van 04-12-2008 t/m 12-09-2011

Intitulé

Handhavingsprotocol kwaliteit kinderopvang gemeente Sittard-Geleen

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Op grond van de Wet Kinderopvang is het college verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van gastouderbureaus en kindercentra. Het college moet er voor zorgen dat de wet en regelgeving op het terrein van de kinderopvang worden nageleefd. Om te voorkomen dat er voor elke overtreding een intensief sanctioneringstraject moet worden gestart en om alle betrokkenen duidelijkheid te verstrekken op welke wijze wordt gehandhaafd bij overtredingen, is dit handhavingsbeleid opgesteld.

1.2 Wet- en regelgeving

Voor wat betreft de kwaliteit van de kinderopvang en gastouderbureaus is de volgende wet- en regelgeving van belang.

  • ·

    Wet Kinderopvang

    Hierin staan een aantal concrete en globale eisen waar gemeenten, houders en ouders in het kader van kinderopvang aan dienen te voldoen.

  • ·

    Regeling Wet kinderopvang

  • ·

    Beleidsregels kwaliteit kinderopvang

  • ·

    Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang

Daarnaast moet een kindercentrum of gastouderbureau ook rekening houden met vigerende wet- en regelgeving:

·Overige wet- en regelgeving : Arbowet, Warenwet, Bouwbesluit, Bouwverordening, Vergunning brandweer, CAO-kinderopvang, besluit veiligheid van attractie- en speeltoestellen.

1.3. Wijze van toezicht

In de wet is bepaald dat de GGD de kwaliteitsbewaking uitvoert. Deze taak heeft de minister nader uitgewerkt in de beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang.

Het College heeft medewerkers van de GGD als toezichthouder aangewezen. Deze aanwijzing geeft de toezichthouder op grond van artikel 5.2 van de Awb bepaalde bevoegdheden, waaronder het betreden van kindercentra en gastouderbureaus met of zonder toestemming, het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

De toezichthouder van de GGD controleert bij melding, daarna jaarlijks en incidenteel of de kindercentra en gastouderbureaus voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Deze stelt hiervoor een inspectierapport op. Zie bijlage 1 voor de procedure inspecties toezichthouders. Als het kindercentrum niet of in onvoldoende mate voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen moet het College overgaan tot handhaving.

2. Handhaving

Het College is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kindercentra en gastouderbureaus. Wanneer de GGD een overtreding constateert, moet het college ervoor zorgen dat de kwaliteitseisen weer nageleefd worden.

2.1. Afwegingsmodel

De gemeenten in Zuid-Limburg hanteren het afwegingsmodel handhaving kinderopvang, zie bijlage 2, bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. In het model zijn de algemene geldende regels opgenomen die de gemeenten hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.

Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. De individuele gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.

De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.

De eerste (juridische) stap is in vrijwel alle gevallen een aanwijzing. Als de GGD een bevel heeft gegeven, dan kan dit worden beschouwd als fase 1 en kan de gemeente onmiddellijk over gaan tot het opleggen van andere sancties, zonder nog eerst een aanwijzing te hoeven geven, dus gelijk naar fase 2. De GGD geeft alleen een bevel in spoedeisende situaties en is dus niet van belang bij lage of gemiddelde prioritering.

De zwaarte van de prioritering komt tot uiting in de hersteltermijn van de aanwijzing. Deze hersteltermijn wordt aangegeven in een bandbreedte. Na een hersteltermijn moet opnieuw worden gecontroleerd, hiervoor worden afspraken gemaakt met de GGD.

In bijlage 3 worden de sancties en procedures nader toegelicht.

2.2. Niet-gemelde kinderopvang

Houders van kindercentra en gastouderbureaus die zich niet bij de gemeente hebben gemeld voor registratie plegen in principe een economisch delict in de zin van de wet Economische delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder. Krijgt de gemeente echter een signaal dat in haar gemeente kinderopvang of gastouderopvang plaatsvindt zonder dat de houder in het register is opgenomen, dan geeft de gemeente de GGD opdracht een zogenaamde voorselectie te doen. De GGD zal dan onderzoeken of er sprake is van kinderopvang of gastouderopvang in de zin van artikel 1, eerste lid van de Wet Kinderopvang. Weigert de houder mee te werken aan het onderzoek en bestaat een vermoeden dat opvang in de zin van de Wet Kinderopvang plaatsvindt, kan aangifte gedaan worden bij de politie.

2.3. Verantwoording

De inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op gemeenten. Het College moet jaarlijks, op een door de minister te bepalen tijdstip, verantwoording over toezicht en handhaving afleggen aan de inspectie en de gemeenteraad.

Bijlagen

  • 1.

    Procedure inspecties toezichthouder

  • 2.

    Afwegingsmodel

  • 3.

    Toelichting en procedures sanctiemiddelen

Bijlage 1 Procedure inspecties toezichthouder

Op grond van melding

  • 1.

    Ontvangst melding (artikel 45, eerste lid Wet Kinderopvang)

  • 2.

    Controleren of er sprake is van kinderopvang (artikel 4 beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang).

  • 3.

    Binnen acht weken na melding inspecteren (regeling Wet Kinderopvang)

  • 4.

    Gemeente per brief positief adviseren indien er geen overtreding wordt geconstateerd.

  • 5.

    Opstellen ontwerprapport indien er wel een overtreding is geconstateerd.

  • 6.

    Verzenden ontwerprapport aan houder binnen zes weken na inspectie (artikel 7, eerste lid, beleidsregels werkwijze toezichthouder.

  • 7.

    Overleg houder en toezichthouder binnen twee weken na ontvangst (artikel 7, tweede lid, beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 8.

    Indien er geen overeenstemming is, heeft de houder twee weken de gelegenheid tot het inbrengen van zijn zienswijze (artikel 7, derde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 9.

    Bij overeenstemming wordt het rapport binnen twee weken vastgesteld (artikel 7, vierde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 10.

    Onverwijld verzenden aan houder (artikel 63, vierde lid wet kinderopvang) en college van B&W

  • 11.

    Indien er geen overeenstemming is tussen houder en toezichthouder en/of als er een sanctiemiddel ingezet moet worden, stelt het college het rapport vast.

  • 12.

    Openbaarmaking door toezichthouder uiterlijk drie weken na vaststelling (artikel 63, vijfde lid wet kinderopvang)

Jaarlijkse inspectie of binnen drie maanden na exploitatieneming

  • 1.

    Jaarlijkse controle op naleving kwaliteitseisen of binnen drie maanden na in exploitatieneming (artikel vijf beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 2.

    Opstellen ontwerp rapport

  • 3.

    Verzenden ontwerprapport aan houder binnen zes weken na controle, artikel 7, eerste lid beleidsregels werkwijze toezichthouder en artikel 63, eerste lid wet kinderopvang

  • 4.

    Overleg houder en toezichthouder binnen twee weken na ontvangst, artikel 7, tweede lid, beleidsregels werkwijze toezichthouder en artikel 63, derde lid wet kinderopvang.

  • 5.

    Indien er geen overeenstemming is, heeft de houder twee weken de gelegenheid tot het inbrengen van zijn zienswijze (artikel 7, derde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 6.

    Bij overeenstemming wordt het rapport binnen twee weken vastgesteld (artikel 7, vierde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 7.

    Onverwijld verzenden aan houder (artikel 63, vierde lid wet kinderopvang) en college van B&W

  • 8.

    Indien er geen overeenstemming is tussen houder en toezichthouder en/of als er een sanctiemiddel ingezet moet worden, stelt het college het rapport vast.

  • 9.

    Openbaarmaking uiterlijk drie weken na vaststelling (artikel 63, vijfde lid wet kinderopvang)

Incidenteel onderzoek

  • 1.

    Onderzoek

  • 2.

    Opstellen ontwerprapport

  • 3.

    Verzenden ontwerprapport aan houder binnen zes weken na controle, artikel 7, eerste lid beleidsregels werkwijze toezichthouder en artikel 63, eerste lid wet kinderopvang

  • 4.

    Overleg houder en toezichthouder binnen twee weken na ontvangst, artikel 7, tweede lid, beleidsregels werkwijze toezichthouder

  • 5.

    Indien er geen overeenstemming is, heeft de houder twee weken de gelegenheid tot het inbrengen van zijn zienswijze (artikel 7, derde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 6.

    Bij overeenstemming wordt het rapport binnen twee weken vastgesteld (artikel 7, vierde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 7.

    Onverwijld verzenden aan houder (artikel 63, vierde lid wet kinderopvang) en college van B&W

  • 8.

    Indien er geen overeenstemming is tussen houder en toezichthouder en/of als er een sanctiemiddel ingezet moet worden, stelt het college het rapport vast.

  • 9.

    Openbaarmaking uiterlijk drie weken na vaststelling (artikel 63, vijfde lid wet kinderopvang)

Nader onderzoek (herinspectie)

  • 1.

    Controle herstel overtreding na verstrijken van hersteltermijn

  • 2.

    Opstellen ontwerprapport

  • 3.

    Verzenden ontwerprapport aan houder binnen zes weken na controle, artikel 7, eerste lid beleidsregels werkwijze toezichthouder en artikel 63, eerste lid wet kinderopvang

  • 4.

    Overleg houder en toezichthouder binnen twee weken na ontvangst, artikel 7, tweede lid, beleidsregels werkwijze toezichthouder

  • 5.

    Indien er geen overeenstemming is, heeft de houder twee weken de gelegenheid tot het inbrengen van zijn zienswijze (artikel 7, derde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 6.

    Bij overeenstemming wordt het rapport binnen twee weken vastgesteld (artikel 7, vierde lid beleidsregels werkwijze toezichthouder)

  • 7.

    Onverwijld verzenden aan houder (artikel 63, vierde lid wet kinderopvang) en college van B&W

  • 8.

    Indien er geen overeenstemming is tussen houder en toezichthouder en/of als er een sanctiemiddel ingezet moet worden, stelt het college het rapport vast.

  • 9.

    Openbaarmaking uiterlijk drie weken na vaststelling (artikel 63, vijfde lid wet kinderopvang)

Bijlage 2 AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang

  • 1.

    Buitenschoolse opvang (BSO)

  • 2.

    Dagopvang

  • 3.

    Gastouderopvang (GOO)

N.B.

Prioritering

Hersteltermijn

Boete

Hoog

7 – 14 dagen

€ 4.000 - € 10.000

Gemiddeld

6 – 18 weken

€ 2.000 - € 5.000

Laag

5 – 7 maanden

€ 0 - € 2.500

1. Afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang

De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor buitenschoolse opvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 1.

    ouders

  • 2.

    personeel

  • 3.

    veiligheid en gezondheid

  • 4.

    accommodatie en inrichting

  • 5.

    groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

  • 6.

    pedagogisch beleid en praktijk

  • 7.

    klachten

[modellen als pdf invoegen]

Bijlage 3 Toelichting en procedures sanctiemiddelen

1. Aanwijzing

Grond

:

het niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet Kinderopvang.

Wettelijke basis

:

artikel 65, eerste lid Wet Kinderopvang. Een aanwijzing is een beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegheid

:

college

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

Procedure aanwijzing

  • 1.

    Op grond van artikel 4:8 is het college verplicht om de houder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze bekend te maken alvorens de definitieve aanwijzing te versturen. De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen (artikel 4:9 Awb). In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). In dergelijke gevallen ligt het echter voor de hand om een bevel te geven in plaats van een aanwijzing.

  • 2.

    In de beschikking tot aanwijzing wordt vermeld:

    • a.

      de wettelijke basis waarop de aanwijzing berust (artikel 65 in combinatie met het overtreden voorschrift)

    • b.

      een beschrijving van de geconstateerde overtredingen, op welke punten niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorschriften

    • c.

      een beschrijving van de te nemen maatregelen in verband met de geconstateerde overtreding

    • d.

      de termijn waarbinnen de maatregelen genomen moet zijn, eventuele aankondiging van een herinspectie. De termijn moet in verhouding staan tot de geconstateerde overtreding.

    • e.

      de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld

    • f.

      de mogelijkheid van bezwaar en beroep

    • g.

      de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom (op basis van artikel 125 gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (op basis van artikel 72, eerste lid Wet Kinderopvang)

  • 3.

    Als de overtreding binnen de gestelde termijn niet is verholpen, moet een nieuwe procedure gestart worden. Het college kan kiezen uit : bestuursdwang, dwangsom, bestuurlijke boete, strafrechtelijk ingrijpen, stopzetting exploitatie en verwijdering uit het register.

2. Bevel

Grond

:

indien de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Een aanwijzing kan in een dergelijke situatie niet worden afgewacht.

Wettelijke basis

:

artikel 65, derde lid Wet kinderopvang. Een bevel is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Vorm

:

schriftelijk besluit.

Geldigheidsduur

:

zeven dagen

Bevoegd

:

toezichthouder GGD, verlenging door het college

Object

:

kindercentrum

Procedure bevel

  • 1.

    De toezichthouder GGD is verplicht om de houder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze bekend te maken, alvorens het definitieve bevel te geven (artikel 4:8 Awb). De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen (artikel 4:9 Awb). In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). In het geval van een bevel kan dit voorkomen, maar gelet op de zwaarte van een dergelijk middel zal getracht moeten worden de zienswijze van de houder te vernemen. Dat kan via een telefoongesprek met de houder of door de houder ter plaatse zijn visie te vragen. Van deze visie moeten notities gemaakt worden die in het latere bevel verwerkt worden. Hetzelfde geldt voor de verlenging van de termijn.

    De toezichthouder geeft een redelijke termijn voor het uitvoeren van het bevel. Gelet op de aard van de bevoegdheid kan dit variëren van enkele uren tot enkele dagen. Nakoming moet redelijkerwijs mogelijk zijn.

  • 2.

    In het bevel beschrijft de toezichthouder:

    • a.

      de wettelijke basis waarop het bevel berust (artikel 65, derde lid in combinatie met het overtreden voorschrift);

    • b.

      de geconstateerde overtredingen, op welke punten niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorschriften;

    • c.

      de maatregelen die genomen moeten worden in verband met de geconstateerde overtredingen;

    • d.

      de termijn waarbinnen de maatregelen genomen moeten zijn en hoe dit vervolgens wordt gecontroleerd;

    • e.

      de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

    • f.

      de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

    • g.

      de waarschuwing dat het bevel kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom (op basis van artikel 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (op basis van artikel 72, eerste lid W)

  • 3.

    Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Na deze zeven dagen kan het college het bevel verlengen conform de procedure verlenging bevel. De verlenging geldt zo lang als noodzakelijk. De toezichthouder adviseert het college over de verlenging en geeft daarbij aan waarom het bevel verlengd moet worden.

3. Verbod exploitatie voort te zetten

Grond

:

zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van

bestuursdwang (praktisch) niet mogelijk is.

Wettelijke basis

:

artikel 66, eerste lid Wet kinderopvang. Het geven van een verbod tot exploitatie is een beschikking in de zin van de Awb.

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegd

:

het college

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

Procedure

  • 1.

    De toezichthouder geeft een redelijke termijn voor ingaan van een exploitatieverbod.

    Houd rekening met het informeren van ouders en het afsluiten van de zaak zelf. Indien de houder geen gehoor geeft, kan het exploitatieverbod worden gehandhaafd met behulp van bestuursdwang, de zaak kan dichtgezet worden, of met behulp van een dwangsom. Het niet nakomen van het verbod kan tevens leiden tot het opleggen van een bestuurlijke boete in de zin van artikel 72, eerste lid en onder a van de Wet kinderopvang.

  • 2.

    In het exploitatieverbod beschrijft het college:

    • a.

      de wettelijke basis waarop het verbod berust (artikel 66, eerste lid en de constatering met uitleg dat bestuursdwang niet mogelijk is);

    • b.

      de gegeven en niet opgevolgde aanwijzingen en bevelen;

    • c.

      de mogelijkheden voor de houder om het exploitatieverbod te laten opheffen;

    • d.

      de termijn waarbinnen de exploitatie gestaakt moet zijn;

    • e.

      de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

    • f.

      de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

    • g.

      de waarschuwing dat het verbod kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom (op basis van artikel 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (op basis van artikel 72, eerste lid Wet kinderopvang).

4. Verbod om in exploitatie te gaan

Grond

:

niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de Wet kinderopvang

Wettelijke basis

:

artikel 66, tweede lid Wet kinderopvang

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegd

:

het college

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

Procedure

  • 1.

    In het exploitatieverbod beschrijft het college:

    • a.

      de wettelijke basis waarop het verbod berust (artikel 66, tweede lid);

    • b.

      de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

    • c.

      de geconstateerde tekortkomingen op welke punten niet wordt voldaan aan de voorschriften;

    • d.

      de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

    • e.

      de waarschuwing dat het verbod kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom (op basis van artikel 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (op basis van artikel 72, eerste lid Wet kinderopvang).

  • 2.

    De houder uit het register schrappen of afspraken maken over een verbetertraject en over de termijn waarbinnen zo’n traject moet plaatsvinden.

5. Verwijdering uit het register

Grond

:

indien op basis van een onderzoek – als bedoeld in artikel 62 van de Wet kinderopvang – is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de wet gegeven voorschriften

Wettelijke basis

:

artikel 46 Wet kinderopvang en artikel 9, tweede lid Regeling Wet kinderopvang

Vorm

:

schriftelijk besluit; extra verplichting in de regeling om publicatie in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad

Bevoegd

:

het college, op basis van rapport van de toezichthouder

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

Procedure

  • 1.

    Op grond van artikel 4:8 Awb moet de houder in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze bekend te maken voordat de registratie wordt verwijderd. De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen, artikel 4:9 Awb. In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). Gelet op de impact van een dergelijke beslissing ligt het voor de hand dit besluit zeer zorgvuldig voor te bereiden. Verwijdering op termijn is ook mogelijk.

  • 2.

    In het besluit vermeldt het college:

    • a.

      de wettelijke basis waarop het besluit berust (artikel 46 Wet kinderopvang en artikel 9, tweede lid Regeling Wet kinderopvang);

    • b.

      de termijn waarop verwijdering plaatsvindt;

    • c.

      de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

6. Bestuursdwang

Wettelijke basis

:

artikel 125 Gemeentewet

Grond

:

het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing als bedoeld in artikel 65 van de Wet kinderopvang

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegd

:

het college

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

7. Dwangsom

Wettelijke basis

:

artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:32, eerste lid van de Awb

Grond

:

het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing als bedoeld in artikel 65 van de Wet kinderopvang

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegd

:

het college

Object

:

kindercentrum of gastouderbureau

8. Bestuurlijke boete houder

Wettelijke basis

:

artikel 72 Wet kinderopvang

Grond

:

het niet nakomen van een verplichting als bedoeld bij of krachtens hoofdstuk 3, een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 65 van de Wet of artikel 5:20 van de Awb dan wel bij handelen in strijd met het verbod van artikel 66

Vorm

:

schriftelijk besluit

Bevoegd

:

het college

Object

:

houder van een kindercentrum of gastouderbureau

Bijzonder

:

geen mandaat voor opleggen boete mogelijk aan de opsteller rapport. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de persoon verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert.

Procedure

In de Wet kinderopvang wordt het college of de toezichthouder de keuze gelaten rapport op te maken van de overtreding in artikel 77, eerste lid. Uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en vooruitlopend op een wetswijziging in de Awb verdient het de voorkeur altijd een rapport op te

maken.

In het rapport van de overtreding vermeldt het college of de toezichthouder in ieder geval:

  • a.

    naam van de overtreder;

  • b.

    overtreding;

  • c.

    het overtreden voorschrift;

  • d.

    aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding heeft plaatsgevonden;

  • e.

    feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

  • f.

    verklaring van de overtreder, indien een verklaring is afgelegd.

In het besluit vermeldt het college in ieder geval:

  • a.

    de naam van de overtreder;

  • b.

    de te betalen geldsom;

  • c.

    de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het wettelijke voorschrift.

Toelichting procedure bestuurlijke boete houder

Voordat het college een boete kan opleggen, moet een aantal vragen worden beantwoord.

Vraag

Artikel

Ja?

1.

Is de overtreder overleden?

73,1

geen boete toegestaan

2.

Heeft de overtreding plaatsgevonden zonder dat er sprake is van verwijtbaarheid?

72,2

geen boete toegestaan

3.

Is de overtreding opzettelijk of roekeloos gebeurd en heeft het direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg?

72,3

geen boete toegestaan

4.

Is voor dezelfde gedraging al eerder een bestuurlijke boete opgelegd of kennisgeving gedaan?

74

geen boete toegestaan

5.

Is strafvervolging ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting begonnen wegens dezelfde gedraging?

75,1a

geen boete toegestaan

6.

Is het recht op strafvervolging vervallen op grond van voldoening aan de voorwaarden die zijn gesteld door de officier (artikel 74 en 74c WvSr)?

75,1b

geen boete toegestaan

7.

Is het een strafbaar feit?

Heeft het OM na voorlegging meegedeeld af te zien van

strafvervolging?

Heeft het OM niet binnen 13 weken na voorlegging gereageerd?

75,2

voorlegging aan OM, tenzij anders met OM is afgesproken

boete toegestaan

boete toegestaan

8.

Heeft de gedraging langer dan vijf jaar geleden, rekening houdend met

eventuele opschorting, plaatsgevonden?

76

geen boete toegestaan

9. Strafrechtelijke mogelijkheden

Grond

:

valsheid in geschrifte, opgave van onware gegevens en schending van de verplichting om gegevens te verstrekken, en twee specifieke overtredingen betreffende het openbaar gezag en bepaalde misdrijven tegen het openbaar gezag

Wettelijke basis

:

artikelen 225 tot en met 227b, 447c en 447d van hetWetboek van Strafrecht, en de artikelen 179 tot en met 182 en artikel 184 van hetWetboek van Strafrecht, voor zover de feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door de bijzondere opsporingsambtenaren zelf

Bevoegd

:

OM en politie, opsporingsambtenaren

Object

:

houder en ouder

Aandachtspunt

:

overgang tussen toezicht en opsporing