Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent de bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart 2021-2025 met bijbehorende Nota bodembeheer 2021

Geldend van 02-12-2023 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent de bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart 2021-2025 met bijbehorende Nota bodembeheer 2021

[Vanwege de omvang van de tabellen in bijlage 10a, 10b en 10c en de technische beperkingen zijn deze bijlagen toegevoegd als externe pdf en te downloaden aan de linkerkant van deze pagina]

Voorstel / openbare besluitenlijst

  • 1.

    De bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart 2021-2025 vaststellen.

  • 2.

    De Nota bodembeheer 2021 gemeente Sittard-Geleen vaststellen.

  • 3.

    Het besluit van 24 november 2015 (vaststellen “Bodembeheerplan 2016-2020 gemeente Sittard-Geleen met bijbehorende bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart”) intrekken.

  • 4.

    Het besluit tot vaststelling van de nieuwe kaarten en nota en het intrekken van het oude besluit bekend maken.

1 Inleiding

De gemeente Sittard-Geleen heeft in kader van haar bodembeleid de onderhavige bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart opgesteld. Deze rapportage vervangt de eerdere bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart (Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen 2016-2020, d.d. 7 september 2015, verder: oude bodemkwaliteitskaart).

De onderhavige rapportage beschrijft de werkwijze bij de technisch-inhoudelijke totstandkoming van de kaarten en de resultaten met betrekking tot de bodemkwaliteit in de gemeente Sittard-Geleen. De bodemkwaliteitskaart is geldig voor een periode van 5 jaar en betreft de periode van het jaar 2021 t/m 2025. Ten opzichte van de oude bodemkwaliteitskaart is de representatieve diffuse bodemkwaliteit, naast de stoffen van het NEN-5740 standaardpakket (oud en nieuw), ook voor de stof PFAS bepaald. Tevens is inzicht gegeven in het voorkomen van asbest in de bodem.

1.1 Aanleiding

Met het op- en vaststellen van de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart geeft de gemeente uitvoering aan het Besluit bodemkwaliteit (art. 47 en 55) en legt daarmee de basis voor het grondstromenbeleid dat is vormgegeven in de nota bodembeheer van de gemeente Sittard-Geleen.

De bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart 2016-2020 expireert op 1 januari 2021. De gemeente Sittard-Geleen wil haar beleid ten aanzien van hergebruik en toepassing van grondstromen voortzetten en heeft derhalve de nieuwe onderhavige kaarten laten opstellen die geldig zijn voor de periode van het jaar 2021 t/m 2025.

In 2019 is, vanuit met name het spoor van grondverzet, de vraag ontstaan naar inzicht in de aanwezigheid van PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) in de bodem. Vanuit nieuwe inzichten op landelijk niveau is bekend geworden dat PFAS in de bodem diffuus kan voorkomen. De gemeente Sittard-Geleen wenst inzicht in de diffuse bodemkwaliteit ten aanzien van PFAS te verkrijgen.

Naast inzicht in de diffuse bodemkwaliteit aan de hand van het NEN-5740 standaardpakket (verder: NEN-pakket) en PFAS heeft de gemeente ook behoefte aan inzicht in het voorkomen van asbest in de bodem. In veel bodemonderzoeken van de afgelopen jaren is onderzoek gedaan naar asbest, waardoor veel data van asbest aanwezig is en dat daarmee de diffuse bodemkwaliteit kan worden afgeleid.

1.2 Doel

Het doel van de werkzaamheden, uitgevoerd en beschreven in de onderhavige rapportage, is om een nieuwe actuele bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart op te stellen. De onderhavige bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de geldende regelgeving zoals opgenomen in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten d.d. 3 september 2007 met bijbehorend Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2013, 1 januari 2014, 1 januari 2016 en 1 januari 2019 (al deze stukken in totaal verder te noemen als: de richtlijn).

De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse bodemkwaliteit weer die als input wordt gebruikt voor het opstellen van de nota bodembeheer. De nota bodembeheer geeft de uitwerking aan het bodembeheer en het grondstromenbeleid van de gemeente Sittard-Geleen. Dit betreft het bodembeheer in het kader van bestemmingsplannen, planontwikkeling, bouwplannen, het grondstromenbeleid voor toepassen van grond en het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond in het kader van de Regeling en Besluit bodemkwaliteit.

In het kader van de onderhavige bodemkwaliteitskaart worden o.a. de volgende producten opgesteld:

  • bodemfunctieklassenkaart. Deze kaart geeft de indeling van de gemeente naar het bodemgebruik, onderverdeeld in de bodemfunctieklassen landbouw/natuur, wonen en industrie en gebieden die niet zijn ingedeeld;

  • ontgravings-/bodemkwaliteitskaart. Deze kaart geeft de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de te ontgraven grond op basis van de gemiddelde kwaliteit per zone;

  • toepassingskaart. Deze kaart geeft aan de hand van de toepassingseis (combinatie van de kwaliteit in een zone en de functieklasse) aan, aan welke eisen de toe te passen grond moet voldoen;

  • grondstromenmatrix. Deze matrix geeft op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van vrijkomende grond aan in welke gebieden de vrijkomende grond kan worden toegepast en waar niet.

Als in deze rapportage wordt gesproken over ’de bodemkwaliteitskaart’ dan wordt de bodemkwaliteitskaart in combinatie met de hierboven genoemde kaarten bedoeld.

1.3 Verantwoordelijkheid voor het gebruik van de kaart

De bodemkwaliteitskaart is met de grootste zorgvuldigheid vastgesteld maar biedt echter nooit uitsluitsel over onvoorziene omstandigheden op een locatie (bijv. de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen in de bodem/onbekende dempingen/een niet geregistreerde tank e.d.). Het is nadrukkelijk de keuze van een initiatiefnemer of de initiatiefnemer gebruik maakt van de kaart. Voordat de gebruiker deze keuze maakt zal hij zich moeten vergewissen van de voor- en nadelen en de eventuele risico’s. De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond ligt bij de eigenaar van de locatie waar grond wordt toegepast. De gemeente en/of Artifex Terra is niet aansprakelijk voor schade of gevolgschade die voortkomt uit onzekerheden in de bodemkwaliteitsdata. Indien een gebruiker er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan verder onderzoek alsnog noodzakelijk is.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zijn uitgangspunten bij de totstandkoming van de kaart uitgewerkt. Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten. In hoofdstuk 4 zijn de procedurele aspecten aangeven.

In bijlage 9 is een begrippenlijst en een overzicht met meest gebruikte afkortingen opgenomen.

2. Totstandkoming bodemkwaliteitskaart

In dit hoofdstuk is de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart uiteengezet. De kaart is opgesteld conform de richtlijn.

2.1 Uitgangspunten en werkwijze

De richtlijn voor het opstellen van de kaart kent acht stappen die doorlopen worden. Naast deze verplichte stappen zijn ook andere werkzaamheden nodig. Onderstaand zijn de stappen van de richtlijn, aangevuld en aangepast met alle werkzaamheden, weergeven. In schema 1 (volgende pagina) zijn daarbij ook de gerealiseerde producten opgenomen.

STAP 1: evaluatie voorgaande bodemkwaliteitskaart. Hierbij wordt teruggekeken naar de totstandkoming van de voorgaande kaart en ervaringen bij het gebruik van de kaart in de afgelopen periode. Van belang is na te gaan of herziening van de kaart nodig door verandering in gemaakte keuzes, ambities, zone-indeling e.d. Tevens wordt nagegaan of veranderingen in het beheergebied zijn (bijvoorbeeld in bodemtype en –opbouw, belasting door historische ontwikkelingen, ligging waterwegen, actuele bestemmingen en grenzen, ruimtelijke ontwikkelingen e.d.). Het verzamelen en bekijken van de benodigde informatie nodig om te komen tot de zone-indeling en evaluatie daarvan, heeft plaatsgevonden conform de NEN 5725 aanleiding E.

STAP 2: het verkrijgen van actuele gegevens van chemische analyses vanuit milieuhygiënische bodemonderzoeken en deze geschikt maken voor verwerking in de kaart. Hiertoe is een actuele dump vanuit het bodeminformatiesysteem (BIS) van de gemeente aangereikt.

STAP 3: het bepalen van de voorlopige homogene deelgebieden. Dit vindt plaats aan de hand van de afspraken uit stap 1 en de resultaten van de milieuhygiënische actuele bodemkwaliteit. Deze voorlopige indeling in deelgebieden vormt de basis voor de volgende stappen.

STAP 4: opstellen bodemfunctieklassenkaart. Aan de hand van de oude bodemfunctieklassenkaart wordt met de door de gemeente aangegeven plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen, een nieuwe kaart vervaardigd.

STAP 5: controle en bewerking van de data om te komen tot een opgeschoonde representatieve dataset. Uit de verkregen actuele dump van de dataset wordt de data verwijderd zoals onderzoeken van verdachte locaties, data door verkeerde invoer e.d. Indien mogelijk worden fouten in data hersteld. Aan de hand van de opgeschoonde en representatieve dataset worden de statische parameters van stoffen en de statistiek gecontroleerd. Tevens blijkt of er voldoende waarnemingen conform de richtlijn beschikbaar zijn. Bij onvoldoende waarnemingen is het bepalen of aanvullende waarnemingen middels het uitvoeren van bodemonderzoek nodig zijn (stap 6). Ook zal worden nagegaan of de in stap 3 bepaalde indeling in deelgebieden juist is. De resultaten van stap 5 worden besproken met de gemeente.

STAP 6: bij een tekort aan waarnemingen in deelgebieden en/of subdeelgebieden ten opzichte van de eisen uit de richtlijn, kunnen middels aanvullend bodemonderzoek extra chemische analyses worden verzameld.

STAP 7: alle resultaten van voorgenoemde stappen in samenhang interpreteren en op basis daarvan de deelgebieden vaststellen tot definitieve bodemkwaliteitszones. De resultaten worden besproken met de gemeente.

STAP 8: rapportage van de bodemkwaliteitskaart met daarin de verantwoording van de totstandkoming van de kaart met alle uitgevoerde werkzaamheden, tabellen met zones, aantallen waarnemingen, berekende parameters, grondstromenmatrix, kaarten zoals de bodemfunctieklassenkaart, de bodemkwaliteits-/ontgravings- en toepassingskaart.

Na het definitief worden van de kaart wordt overgegaan tot het bestuurlijk vaststellen.

Schema 1. Stappenplan

afbeelding binnen de regeling

In navolgende hoofdstukken worden de werkzaamheden en de daarbij gebruikte uitgangspunten en conclusies verantwoord en uitgewerkt. Opgemerkt wordt dat de resultaten zijn verkregen in een iteratief proces met overlegmomenten, het maken van keuzes en ’go/no-go’ momenten en het zetten van vervolgstappen waarbij werkzaamheden vaak meerdere malen worden herhaald en verder verfijnd om te komen tot de eindproducten. De onderhavige rapportage beschrijft de uitgevoerde werkzaamheden op hoofdlijnen. Voor de beschrijving van alle uitgevoerde werkzaamheden en informatie die daaruit is verkregen, wordt verwezen naar het logboek (zie par. 2.2).

2.2 Logboek

Het logboek betreft een separate rapportage en beschrijft uitvoerig de wijze waarop de bodemkwaliteitskaart tot stand is gekomen. Het beschrijft de (beleidsmatige en) statistische keuzes die ten grondslag liggen aan de kaart. Het logboek heeft tot doel om de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart en de keuzes die daarbij zijn gemaakt inzichtelijk te maken, zodat het proces (later) verifieer en reproduceerbaar is.

Het logboek dient als naslagwerk voor de gemeentelijke organisatie en voor een eventueel geïnteresseerde derden.

2.3 Stap 1: Evaluatie oude kaart

In 2016 heeft de gemeente Sittard-Geleen een bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart opgesteld en vastgesteld. Met het op- en vaststellen hiervan geeft de gemeente uitvoering aan het Besluit bodemkwaliteit en legt daarmee de basis voor het grondstromenbeleid dat is vormgegeven in het nota bodembeheer van de gemeente Sittard-Geleen.

Tijdens een startoverleg met de gemeente is nagegaan hoe de uitvoering van het huidige bodembeheer met behulp van bovenstaande instrumenten, met name de bodemkwaliteitskaart, de afgelopen jaren is verlopen, waar knelpunten zijn ontstaan en waar verbeteringen kunnen worden aangebracht.

Over het algemeen kan worden gesteld dat er geen knelpunten zijn bij de gemeente over het gebruik van de bodemkwaliteitskaart 2016-2020. Er is gebleken dat de bepaalde diffuse bodemkwaliteit overeenkomt met de werkelijkheid die wordt aangetoond in bodemonderzoeken die in afgelopen jaren beschikbaar zijn gekomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er hebben geen veranderingen in het beheergebied plaatsgevonden (bijvoorbeeld in bodemtype en –opbouw, belasting door historische en nieuwe ontwikkelingen, ligging waterwegen, actuele bestemmingen en grenzen, ruimtelijke ontwikkelingen e.d.). De verzamelde gegevens, zoals die zijn gebruikt voor totstandkoming van de kaart 2016-2020 en voorgaande kaarten zijn representatief voor de huidige situatie. De gegevens over de milieuhygiënische belasting van het beheergebied zijn verzameld conform aanleiding E van de NEN 5725, zoals voorgeschreven in de richtlijn (zie ook het logboek). Ook de gekozen zone-indeling blijkt werkbaar en logisch. Wel is aangegeven dat ten aanzien van de bodemfunctieklassenkaart er een kleine uitbreiding van de functie industrie moet plaatsvinden in verband met een voorziene uitbreiding van industrie.

PFAS en asbest

In de afgelopen jaren is veel aandacht gekomen voor het mogelijk diffuus voorkomen van PFAS (poly- en perfluoralkylverbindingen) in de bodem. In de onderhavige bodemkwaliteitskaart is de diffuse bodemkwaliteit voor PFAS bepaald.

In de afgelopen jaren is er ook veel (extra) aandacht gekomen voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Veel bodemonderzoek is uitgevoerd naar het voorkomen asbest vanwege de aanwezigheid van puin in de bodem. De onderhavige bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in het diffuus voorkomen van asbest in de bodem.

Inzicht in PFAS en asbest betreffen uitbreidingen ten opzichte van de oude bodemkwaliteitskaart. In onderstaande paragrafen wordt steeds specifiek toegelicht hoe de bodemkwaliteitskaart ten aanzien van PFAS en asbest tot stand is gekomen.

Trierveld

In de oude bodemkwaliteitskaart zijn bodemkwaliteitsgegevens van het gebied Trierveld gebruikt. Deze gegevens zijn aangereikt door Rijkswaterstaat vanuit het project Grensmaas. In dit gebied hebben de afgelopen jaren grootschalige graafwerkzaamheden plaatsgevonden waarmee wordt aangenomen dat de bodemkwaliteitsgegevens niet langer als representatief kunnen worden beschouwd voor de bodemkwaliteit ter plaatse. Derhalve zijn de gegevens niet gebruikt in de onderhavige bodemkwaliteitskaart.

2.4 Stap 2: Verzamelen gegevens

De tweede stap is het verzamelen en ontsluiten van (digitale) gegevens. Deze zijn aangeleverd door de gemeente Sittard-Geleen. De beschikbare data is gecontroleerd op relevantie, volledigheid en geschiktheid voor gebruik in GIS (Geografisch Informatie Systeem). De volgende digitale bestanden zijn geschikt bevonden en gebruikt voor de bepaling van de bodemkwaliteitskaart:

  • data aan de hand van onderzoeksrapporten (via het programma Squit, dump van 17 februari 2020);

  • extra data met betrekking tot PFAS aan de hand van het onderzoek Bodemonderzoek PFAS en GenX, provincie Limburg, kenmerk MA190015.021.R01.V1.0, 20 mei 2020;

  • indeling in deelgebieden uit de bodemkwaliteitskaart 2016-2020;

  • grootschalige Basis Kaart Nederland (GBKN);

  • gemeentegrens;

  • (spoor)wegen binnen de gemeente Sittard-Geleen;

  • watergangen (bevoegd gezag Rijkswaterstaat en waterschap Limburg);

  • begrenzing van het gebied waarvoor Rijkswaterstaat bevoegd gezag is.

2.5 Stap 3: Indeling in deelgebieden

Homogene deelgebieden zijn gebieden binnen de gemeente waar op basis van een aantal kenmerken van dat gebied een gelijke diffuse bodemkwaliteit wordt verwacht, aan de hand van:

  • de bodemopbouw;

  • de gebruikshistorie;

  • de ontwikkeling van wijken of gebieden;

  • de (geo)morfologie (verschillende landschapsvormende processen);

  • het huidige bodemgebruik.

De indeling van het beheergebied in homogene deelgebieden is uitgevoerd bij het opstellen van de vorige versie van de bodemkwaliteitskaarten. Deze dateert deels van voor de gemeentelijke herindeling en omvat de individuele bodemkwaliteitskaarten van de voormalige gemeente Sittard (CSO, mei 2000), voormalige gemeente Geleen (CSO, november 2000) en voormalige gemeente Born (de Straat, maart 2004). Vervolgens is (in 2010) een nieuwe indeling conform de richtlijn samengesteld door Royal Haskoning in samenwerking met de gemeente en gebruikt in de bodemkwaliteitskaart 2016-2020. De indeling in deelgebieden van de oude bodemkwaliteitskaarten en op basis van de kenmerken verkregen uit het vooronderzoek (zie stap 1) zijn voor onderhavige kaart als uitgangspunt gehanteerd .

2.5.1 Beheergebied

Voor het vaststellen van de grenzen van het beheergebied zijn de gemeentegrenzen als basis gebruikt zoals aangereikt door de gemeente Sittard-Geleen. Het beheergebied is weergegeven in onderstaande figuur 1, alsmede weergegeven in bijlage 1a.

Figuur 1: Beheergebied

afbeelding binnen de regeling

2.5.2 De bodemopbouw

Om inzicht te krijgen in de bodemopbouw zijn digitale gegevens opgevraagd bij Alterra te Wageningen. Dit heeft geresulteerd in een kaart van de bodemopbouw. Deze kaart is opgenomen in bijlage 1c. Ter plaatse van de bebouwde kom is de bodemopbouw niet aangegeven, omdat de oorspronkelijke bodemopbouw door bebouwing en bewoning grotendeels is vergraven.

De bodemkwaliteit in het beheergebied wordt als volgt beschreven: in het zuiden van de voormalige gemeente Born overheerst het bodemtype leem. Ten noordoosten van de kern Born overheerst het bodemtype klei op (grof) zand. Ten westen van het Julianakanaal is er een grotere variatie in bodemtypen. Het overheersende bodemtype is klei op (grof) zand. Daarnaast komen voor: zavel met homogeen profiel (direct langs de Maas), lichte klei met homogeen profiel (verder landinwaarts), paar plekken met grof zand, zwak lemig fijn zand op grof zand, stuifzand (direct langs de Maas) en klei op zand (paar plekken).

De bodem binnen voormalige gemeente Sittard bestaat hoofdzakelijk uit radebrikgronden opgebouwd uit zandige of siltige leem. Daarnaast worden plaatselijk andere bodemtypen aangetroffen. Ter plaatse van het dorp Guttecoven wordt een kuilbrikgrond en een ooivaaggrond opgebouwd uit zandige leem aangetroffen. Ter hoogte van Limbricht is de bodem plaatselijk opgebouwd uit leek-/woudeerdgronden ontwikkeld in siltige leem en uit ooivaaggronden ontwikkeld in siltige leem. In het zuiden, ter hoogte van de Geleenbeek, is de bodem opgebouwd uit een kalkloze poldervaaggrond ontwikkeld in lichte zavel. In het oosten worden meerdere bodemtypen aangetroffen. Zoals onder meer ooivaaggronden ontwikkeld in siltige leem, bergbrikgronden ontwikkeld in siltige leem en lössleemhellinggronden.

Binnen de voormalige gemeente Geleen komen voornamelijk radebrikgronden voor, in het noordwesten opgebouwd uit siltige leem en in het overige gebied uit zandige leem. In het zuidoosten van de gemeente, rond het stroomgebied van de Geleenbeek, bestaat de bodem uit kalkloze poldervaaggrond, opgebouwd uit lichte zavel. Zeer plaatselijk, in het noordelijk deel van de Graetheide, komen vorstvaaggronden en ooivaaggronden voor, opgebouwd uit respectievelijk lemig fijn zand en zandige leem.

De bodemopbouw is conform de richtlijn bodemkwaliteitskaarten meegenomen in de uiteindelijke indeling van de deelgebieden.

2.5.3 Gebruikshistorie

In de richtlijn wordt een aantal belangrijke aandachtspunten bij de gebruikshistorie benoemd. Voor de gemeente Sittard-Geleen komen deze als volgt tot uitdrukking:

  • (potentiële) bronnen van diffuse en lokale bodembelasting;

De bodemkwaliteit van de gemeente Sittard-Geleen wordt net als in vele andere Limburgse gemeenten gekenmerkt door het verspreid voorkomen van diffuse verontreinigingen. Deze heeft verschillende oorzaken, waaronder langdurige opeenstapeling van klein – en grootschalige bedrijfsactiviteiten, afzetting van verontreinigd slib bij overstroming van rivieren en atmosferische depositie door industriële activiteiten.

  • historisch bodemgebruik;

Het buitengebied in de gemeente is vanaf het ontstaan van de eerste nederzettingen voornamelijk als agrarisch gebied in gebruik geweest. De oorsprong van de oude steden Sittard en Geleen stamt uit de Middeleeuwen. Binnen de oude stadskern werden ambachten uitgeoefend en in Sittard zijn ook vestingwerken aangelegd.

Het bebouwd gebied is tot circa 1910 niet intensief gebruikt. Het gebied werd gekenmerkt door enkele kleinschalige bedrijfsactiviteiten en een lage bevolkingsomvang. Door de opkomst van grote industrieën en de havens aan het Julianakanaal is het bebouwd gebied sinds circa 1910 sterk uitgebreid door woningbouw en aanleg van grootschalige industrie. Woningbouw vond in eerste instantie plaats door uitbreiding op voormalige agrarische gebieden en aansluitend door opvulling en inbreiding in de gebieden tussen de oude dorpskernen.

  • dempingen, stortingen en ophogingen;

De gebieden grenzend aan de Maas, de Roode beek en de Geleenbeek zijn in de loop van de tijd regelmatig overstroomd, waarbij verontreinigd slib is afgezet op de landbodem. In de kerkdorpen rondom Born is grond uit uiterwaarden van de Maas gebruikt om gebieden op te hogen. Plaatselijk komen binnen de gemeente ophogingen voor met mijnsteen. Er is geen sprake van grootschalige ophooglagen met mijnsteen.

  • (industriële) ontwikkelingen;

Tot de 20e eeuw was de nijverheid in de regio beperkt: in Sittard en Geleen waren vooral graanmolens, bierbrouwerijen, koper- en blikslagers en leerlooierijen actief. Born was vooral gericht op de landbouw en had een belangrijke marktfunctie voor de omgeving. Het merendeel van de beroepsbevolking was actief in de landbouw.

De komst van de kolenmijnen betekende het begin van de grootschalige industrie in de regio. Hoewel niet in elke plaats een kolenmijn werd gevestigd, werden de aanverwante industrieën zoals cokes-fabrieken en stikstofbindingsbedrijven wel in meerdere plaatsen opgericht.

In 1915 werd in Geleen begonnen met werkzaamheden aan de Staatsmijn Maurits, die in 1926 officieel geopend werd. De mijn zou uitgroeien tot de grootste van Europa. Dit leidde tot een explosieve bevolkingsgroei tussen 1920 en 1950. De groei in omvang van de beroepsbevolking én de aanleg van het Julianakanaal in 1935 maakte de regio ook interessant voor vestiging van andere industrieën. De aanleg van het Julianakanaal leidde ertoe dat Born zich heeft ontwikkeld tot een belangrijk handels- en transportknooppunt.

De nieuwe industrieën waren deels gekoppeld aan activiteiten rond de kolenmijnen zoals het voormalig DSM (huidige Chemelot), maar ook andere industrieën hebben zich gevestigd, zoals de tricotage-industrie, de Philips fabriek in Sittard en de DAF fabriek in Born. Een deel van deze grote industrieën bevindt zich nog steeds binnen de gemeente. Daarnaast zijn een aantal bedrijventerreinen ontwikkeld waar gevarieerde bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd.

  • uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen;

De gegevens uit het bodeminformatiesysteem geven aan waar bodemonderzoek en –saneringen zijn uitgevoerd. Er zijn binnen de gemeente een groot aantal kleine bodemsaneringen uitgevoerd. Daarnaast is een aantal grote (voormalige) industrieterreinen gesaneerd, waaronder: Geerweg in Sittard, Middengebied tussen Sittard en Geleen en Themaatweg en Doorneweg in Born.

  • verschillen in teelt en daarbij toegepaste bestrijdingsmiddelen;

Er zijn geen grote verschillen in type landbouw en bijbehorend gebruik van bestrijdingsmiddelen binnen de gemeente Sittard-Geleen aanwezig.

De gebruikshistorie is conform de richtlijn meegenomen in de uiteindelijke indeling van de deelgebieden.

2.5.4 Ontwikkeling van wijken en gebieden

De industriële ontwikkeling heeft een sterke invloed gehad op de ontwikkeling van wijken en gebieden in Sittard-Geleen. Tot het begin van de 20e eeuw was de bebouwing geconcentreerd in een aantal kernen (Born, Sittard en Geleen) en kerkdorpen. Met de opkomst van de kolenmijnen en de overige industrie zijn aangrenzend aan de kernen van Born, Sittard en Geleen nieuwe woonwijken gerealiseerd in meerdere fasen. De oude kerkdorpen in het midden van de gemeente zijn min of meer intact gebleven en hebben slechts zeer beperkte uitbreiding van de bebouwde kom gerealiseerd. De uitbreiding van woonwijken in Sittard en Geleen heeft geleid tot het aan elkaar groeien van het bebouwd gebied tussen deze twee kernen. Dit deel van de gemeente is het meest verstedelijkt.

De ontwikkeling van wijken en gebieden is conform de richtlijn meegenomen in de indeling van de deelgebieden.

2.5.5 Geomorfologie

In de ondergrond van gemeente Sittard-Geleen bevinden zich een aantal geologische breuken: ondermeer de Heerlerheidebreuk, de Benzenraderbreuk, de Neerbeekbreuk, de Feldbiss en de Geleenbreuk. Deze breuken bepalen mede de geohydrologische opbouw van het gebied.

De Feldbiss loopt van noordwest (ter hoogte van Limbricht) door de oude binnenstad van Sittard tot zuidoost (tussen de wijken Kollenberg en Vrangendael). De geohydrologische opbouw ten zuiden van de Feldbiss begint ter plaatse van Sittard met een 3 tot 10 meter dikke deklaag bestaande uit leem. Hieronder bevindt zich het eerste watervoerende pakket. Dit bestaat uit Pleistocene grove zandhoudende grinden die zijn afgezet door de Maas en de Geleenbeek. Dit pakket wordt aan de onderkant begrensd door een scheidende laag van uiterst fijne, deels slibhoudende zanden die behoren tot de Formaties van Heksenberg en Breda.

Ten noorden van de Feldbiss varieert de uit löss bestaande deklaag uit de Formatie van Twente in dikte. Onder deze deklaag start het eerste watervoerend pakket bestaande uit grove zanden en grinden uit de Formatie van Veghel. Bij Born ligt deze Formatie aan de oppervlakte. Het pakket wordt aan de onderkant afgesloten door de Kiezeloölietformatie.

De Heerlerheidebreuk loopt van noordwest (ter hoogte van de wijk Lindenheuvel) naar zuidoost (nabij Daniken).Ten zuiden van de Heerlerheidebreuk wordt het watervoerend pakket gevormd door de kalksteenformaties van Gulpen, Maastricht en Houthem die bestaan uit harde en zachte, fijn- tot grofkorrelige kalksteenlagen. Aan de onderzijde wordt dit pakket begrensd door een slecht doorlatende basis van een complex pakket van doorgaans fijne glauconiethoudende zand, siltige zandsteen en kleien. Aan de bovenzijde wordt het pakket afgesloten door kleilagen en fijne zanden van de Oligocene Formaties van Rupel en Tongeren.

Ten noorden van de Heerlerheidebreuk komt het Miocene watervoerende pakket voor, dat bestaat uit fijne tot matig grove zanden en enkele bruinkoollagen, behorende tot de Formatie van Heksenberg. De ondoorlatende basis van het pakket wordt gevormd door kleilagen en fijne zanden van de Oligocene Formatie van Rupel. Aan de bovenzijde wordt het watervoerend pakket afgesloten met plaatselijke löss afzettingen die deel uitmaken van de Formatie van Twente.

De geomorfologie in de omgeving van Born wordt vooral beïnvloed door de aanwezigheid van de Maas. In het noordoosten ligt de Formatie van Singraven en dekzand behorend tot de Formatie van Twente aan het oppervlak. Deze Holocene formatie omvat beekafzettingen op de hogere, pleistocene zandgronden. De beekdalen zijn al in het Saalien ontstaan toen veel meer erosie optrad.

Ten westen van het Julianakanaal liggen rivierafzettingen uit het Holoceen (Betuwe Formatie) aan de oppervlakte. Deze bestaan uit stroomgordelafzettingen met lokaal grind. In het zuiden van Born ligt de Formatie van Veghel aan de oppervlakte. Het dekzand in de omgeving van Born ligt op Pleistocene rivierterrassen en is afgezet gedurende de stadialen in het Weichselien.

De (geo)morfologie is conform de richtlijn meegenomen in de uiteindelijke indeling van de homogene deelgebieden.

2.5.6 Huidig bodemgebruik

De gemeente is sinds de Tweede Wereldoorlog sterk verstedelijkt. Het merendeel van het oppervlak van Sittard-Geleen is bebouwd. De oorspronkelijke woonkernen worden omringd door nieuwere woongebieden. De meeste industrieterreinen liggen aan de randen van de bebouwde kom. Het buitengebied wordt nog steeds gebruikt voor agrarische doeleinden, maar heeft tevens recreatieve- en natuurfuncties.

Het huidige bodemgebruik is conform de richtlijn meegenomen in de uiteindelijke indeling van de deelgebieden

2.5.7 Voorlopige indeling homogene deelgebieden

Voor de indeling in deelgebieden zijn de onderscheidende eigenschappen zoals gebruikshistorie, huidig gebruik, ontwikkeling van gebieden, bodemopbouw, geomorfologie e.d. van de oude kaart geïnventariseerd en vertaald in (deels) nieuwe gebieden met homogene deelgebieden. De indeling in deelgebieden van de oude bodemkwaliteitskaarten en op basis van de kenmerken verkregen uit het zijn voor onderhavige kaart als uitgangspunt gehanteerd.

In tabel 1 zijn de deelgebieden aangegeven.

Tabel 1 Deelgebieden 1

 

Naam

Betreft

1.

Wonen Oud

Centrum Sittard, Centrum Geleen-Lindenheuvel, Grevenbicht/Schipperskerk en Obbicht

2.

Wonen Nieuw

Sittard/Munstergeleen, Born, Holtum, Buchten, Geleen Zuid/De Kluis

3.

Industrie

Bedrijventerrein Krawinkel, Bedrijventerrein Bergerweg / Bedrijvenstad (Sittard), Bedrijventerrein Noord (Sittard), Nedcar Born, Haven (Buchten / Holtum), Bedrijventerrein Borrekuil (Geleen)

4.

Buitengebied

Landbouw- en natuurgebieden en kleine kernen

De verticale begrenzing voor de bodemkwaliteitskaart is op basis van de oude kaarten vastgesteld op:

  • bovengrond 0 – 0,5 m -mv;

  • ondergrond 0,5 – 3,5 m -mv.

Bij het opstellen van de oude bodemkwaliteitskaart is uitvoerig onderzocht of er verschil in bodemkwaliteit op verschillende diepten is vast te stellen. Hieruit is aangetoond dat de diffuse bodemverontreiniging in de gemeente grotendeels is beperkt tot de bovengrond (de laag van 0 – 0,5 m -mv).

De lagen in de ondergrond zijn niet te onderscheiden op grond van kwaliteit. De bodemopbouw is over het algemeen vergelijkbaar binnen de vastgestelde zones. De gemeente heeft daarom gekozen om één traject voor de ondergrond te benoemen (de laag van 0,5 – 3,5 m -mv). Er zijn voldoende waarnemingen binnen dit traject om een goede beoordeling van bodemopbouw en bodemkwaliteit te kunnen maken.

Een aantal gebieden is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Voorbeelden zijn de gebieden waar Rijkswaterstaat of waterschap Limburg het bevoegd gezag is, gebieden met bodemverontreiniging als gevolg van puntbronnen e.d. In navolgende paragrafen komen de uitgesloten gebieden nader aan de orde.

PFAS

De indeling in deelgebieden voor wat betreft PFAS verschilt van die van de reguliere stoffen waarop de indeling zoals weergeven in voorgaande subparagrafen is gebaseerd. Voor reguliere verontreinigende stoffen is de indeling in deelgebieden (zonering) vooral bepaald door het gebruik (wonen, industrie etc.) en de bebouwingsgeschiedenis (<1900, nieuwbouw, etc.). Dit betekent dat in een historisch centrum of op een ouder bedrijfsterrein een slechtere bodemkwaliteit wordt verwacht dan in een nieuwe woonwijk of het buitengebied. Omdat nog weinig bekend is van het diffuse verspreidingspatroon van PFAS kan bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart voor PFAS niet zondermeer de zonering voor ‘reguliere’ verontreinigingen worden gevolgd (zie voor meer informatie: Analyse van een handelingsperspectief voor bodembeheer- Een handelingskader voor het omgaan met PFAS, Expertisecentrum PFAS, kenmerk DDT219-1/18-008.251D, 1 juni 2018).

Om toch te komen tot een indeling wordt gekeken naar de mate van belasting op de omgeving. Deze belasting is overwegend de belasting door atmosferische depositie. De indeling voor reguliere stoffen aan de hand van het gebruik en bebouwingsgeschiedenis, is derhalve voor PFAS niet opportuun. Tevens wordt daarbij opgemerkt dat de productie en gebruik van producten met PFAS pas vanaf omstreeks het einde van de jaren ’60 heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de indeling in deelgebieden is er voor gekozen (zoals dat voor de meeste bodemkwaliteitskaarten gebeurd) het beheergebied niet onder te verdelen in deelgebieden maar uit te gaan van het gehele beheergebied als één zone. Aan de hand van de statistische kentallen wordt bepaald of deze indeling conform de richtlijn voldoende betrouwbaar is (zie par. 2.9).

Asbest

Voor wat betreft de zone-indeling ten aanzien van het voorkomen van asbest, is de zone-indeling van de reguliere stoffen aangehouden. Ondanks dat asbest relatief recent ten opzichte van de reguliere stoffen werd gebruikt (asbest werd pas vanaf medio de vorige eeuw veelvuldig toegepast) wordt aangenomen dat er relaties zijn met het bodemgebruik en de bebouwingsgeschiedenis (zie ook paragraaf 2.7.3. Daarmee beschouwen wij het voorkomen van asbest niet anders dan de reguliere stoffen. In voorliggende bodemkwaliteitskaart zijn de gemiddelde gehalten asbest voor boven- en ondergrond bepaald per zone (wonen oud, wonen nieuw, industrie en buitengebied). Aan de hand van de statistische kentallen wordt bepaald of deze indeling conform de richtlijn voldoende betrouwbaar is (zie par. 2.9).

Opgemerkt wordt dat voor veel zones in de ondergrond (te) weinig geschikte gegevens van asbest beschikbaar zijn voor bepaling van de representatieve gemiddelde waarde (zie ook paragraaf 2.8.1).

2.6 Stap 4: Opstellen bodemfunctieklassenkaart

De bodemfunctieklassenkaart speelt een rol bij het, volgens het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit, op landbodem toepassen van partijen grond. Eén van de uitgangspunten van dit generieke kader is namelijk dat de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond geschikt moet zijn voor het gebruik van de ontvangende bodem (bodemfunctieklasse).

Iedere gemeente is verplicht om voor haar beheergebied een bodemfunctieklassenkaart vast te stellen. Dit is als zodanig beschreven in artikel 55 van het Besluit bodemkwaliteit. In artikel 4.7.1 en 4.9.2 van de Regeling bodemkwaliteit, en de bij het laatstgenoemde artikel behorende bijlage J, zijn de eisen opgenomen waar de bodemfunctieklassenkaart aan moet voldoen.

De bodemfunctieklassenkaart is een weergave van het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de landbodem. Bij het toekennen van een bodemfunctieklasse wordt onderscheid gemaakt in:

  • gebieden met de bodemfunctieklasse wonen;

  • gebieden met de bodemfunctieklasse industrie;

  • overige gebieden met de bodemfunctieklasse landbouw/natuur.

2.6.1 Toekennen bodemfuncties

De basis voor het toekennen van bodemfunctieklassen is de bestemming dan wel het gebruik van een gebied. Er zijn echter gebieden waarvoor meerdere bodemfunctieklassen kunnen opgaan. Voorbeelden hiervan zijn industrieterreinen met (bedrijfs)woningen, woonwijken waarbinnen enkele bedrijven zijn gelegen e.d. Voor dit soort gebieden zijn de volgende bodemfunctieklassen gekozen waarbij de mate van blootstelling aan de mens en ecologie de basis is, bijvoorbeeld bij:

  • industrieterreinen met (bedrijfs)woningen: bodemfunctieklasse industrie;

  • binnen woonwijken gelegen bedrijfsterreinen: bodemfunctieklasse wonen;

  • sportvelden in een woonwijk: bodemfunctieklasse wonen;

  • sportvelden gelegen aan de rand van de gemeente: bodemfunctieklasse landbouw/natuur.

De bodemfunctieklassen wonen, industrie en landbouw/natuur de zijn globaal op de bodemfunctiekaart aangegeven en dus niet op perceelsniveau zoals vaak het geval is bij een bestemmingsplan. Dit betekent voor bijvoorbeeld de kleinere dorpskernen dat de woonpercelen zijn opgegaan in het buitengebied (overig). Voor percelen die deel uitmaken van lintbebouwing is op de kaart zoveel mogelijk wel de bodemfunctieklasse wonen aangegeven.

Door het op deze wijze invulling geven aan de bodemfunctiekaart wordt voorkomen dat de kaart versnipperd en onoverzichtelijk wordt. Het gevolg is echter wel dat het daadwerkelijke bodemgebruik op een bepaald perceel kan afwijken van de bodemfunctieklasse die op de kaart is aangegeven.

In bijlage 4 is de bodemfunctieklassenkaart opgenomen.

2.6.4 Wegen en wegbermen

Op 30 juni 2009 (kenmerk RWS/DVS-2009/1569) heeft de gemeente een brief van Rijkswaterstaat, SBNS en Prorail ontvangen met het verzoek om op de gemeentelijke bodemfunctiekaarten aan de wegconstructie van rijkswegen (inclusief bermen) en aan de bodem onder spoorwegen en in de spoorbermen (in zijn geheel genoemd de spoorzone) de bodemfunctieklasse industrie toe te kennen. Op 30 juli 2009 heeft de gemeente bovengenoemde partijen schriftelijk laten weten het verzoek redelijk te achten en rekening te zullen houden bij het opstellen van de bodemfunctieklassenkaart. Een vergelijkbaar verzoek heeft de gemeente van de provincie Limburg op 12 oktober 2009 ontvangen voor de provinciale wegen (inclusief wegbermen).

Mede op basis van bovenstaande heeft de gemeente besloten om aan de autosnelwegen, regionale wegen, (gemeentelijke)hoofdwegen en spoorwegen inclusief de bermen, de functieklasse industrie toe te kennen. De wegen zijn weergeven op de bodemfunctieklassenkaart, zie bijlage 4. De overige wegen (inclusief de wegbermen) zijn, vanwege het overzichtelijk houden van de kaart, opgegaan in de bodemfunctieklasse van het omliggende gebied.

Voor de begrenzing van de bermen die onderdeel uitmaken van autosnelwegen, regionale wegen, (gemeentelijke) hoofdwegen en spoorwegen waarbij de bodemfunctiekwaliteit industrie zijn toegekend wordt verwezen naar figuur 2. Deze figuren zijn afkomstig uit een brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, (kenmerk RWS/DVS-2009/2932, d.d. 19 november 2009).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2: begrenzing hoofdwegen (bron: brief Ministerie van VenW, kenmerk RWS/DVS-2009/2932, d.d. 19 november 2009)

2.6.3 Waterlopen en oppervlaktewater

De bestaande waterlopen en oppervlaktewater betreffende de Maas (het gebied waar Rijkswaterstaat de bevoegdheid volgens de waterregeling van de Waterwet heeft toebedeeld gekregen) en de (relatief grotere) watergangen en waterpartijen zijn uitgesloten van de bodemfunctieklassenkaart. Deze uitgezonderde gebieden betreffen tevens de naast de watergangen en waterpartijen gelegen schouwpaden (indien aanwezig).

Het is, gezien de schaalgrootte van de kaart, niet mogelijk om alle delen van het beheergebied van Rijkswaterstaat en het waterschap (Legger) volledig in detail op een kaart weer te geven. Bij de uitvoering van projecten (toepassen in en nabij water) verdient het bij twijfel aanbeveling in overleg met betreffende bevoegde gezag de ligging van de grenzen na te gaan.

Aan een oppervlaktewaterlichaam kan geen functieklasse worden toegekend. Voorgenoemde gebieden hebben geen betekenis bij het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van partijen grond of baggerspecie, zoals omschreven in artikel 1.1 van de Waterwet. Bovendien is voor dergelijke toepassingen niet de gemeente maar in veel gevallen de waterbeheerder het bevoegd gezag.

2.6.4 Overige bijzondere gebieden

Naast uitgezonderde wegen en waterlichamen noodzaakt nog een aantal specifieke gebieden tot het nemen van beleidsmatige keuzes. Deze gebieden zijn:

  • Chemelot-locatie. Het terrein van Chemelot heeft in de bodemfunctieklassenkaart de functieklasse Industrie toegekend gekregen vanwege het industriële karakter. Deze locatie maakt onderdeel uit van één groot geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor een raamsaneringsplan is beschikt. In het verder bepalen van de bodemkwaliteit (zie paragraaf 2.7.3) is deze locatie (alsook andere op bodemverontreiniging verdachte locaties) buiten beschouwing gelaten.

  • Voormalige stortplaatsen. In het buitengebied van de gemeente is een aantal voormalige stortplaatsen aanwezig. Mogelijk is sprake van een beperkte mate van blootstelling maar vanwege de ligging in het buitengebied is aan deze stortplaatsen de functie landbouw/natuur toegekend. Uitgaande van het generieke kader betekent dit dat ter plaatse alleen schone grond mag worden toegepast. In het verder bepalen van de bodemkwaliteit (zie paragraaf 2.7.3) zijn deze locaties (alsook andere op bodemverontreiniging verdachte locaties) buiten beschouwing gelaten.

2.6.5 Tussentijdse functiewijzigingen

Bij het opstellen van de bodemfunctieklassenkaart is, voor zover als mogelijk, rekening gehouden met de ruimtelijke ontwikkelingen die de komende periode plaatsvinden (bijvoorbeeld in bedrijventerrein Noord (Sittard)). Desondanks is het mogelijk dat de functie van een locatie wijzigt als gevolg van een bestemmingsplanwijziging in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bij iedere wijziging van een bestemmingsplan moeten aanpassen van de functieklassenkaart, en zo nodig andere beleidsdocumenten, vergt een onevenredige grote/zware inspanning. Daarom wordt door de gemeente uiterlijk om de vijf jaar de functieklassenkaart aangepast en opnieuw vastgesteld.

2.7 Stap 5: Bewerken dataset

2.7.1 Algemeen

Na de fase van vaststelling van de indeling in homogene deelgebieden wordt met behulp van bodemdata (chemische analyses) de bodemkwaliteitskaart opgesteld. Dit vindt plaats conform de richtlijn.

Voor de benodigde gegevens is gebruik gemaakt van onderzoeksgegevens (verder te noemen als de dataset) uit het gemeentelijk bodeminformatiesysteem (BIS). Daartoe is de dataset verkregen op 17 februari 2020 en de aanvullende gegevens aan de hand van het Bodemonderzoek PFAS en GenX provincie Limburg, kenmerk MA190015.021.R01.V1.0, 20 mei 2020.

Met de bodemgegevens uit de dataset zijn de stappen van de richtlijn doorlopen. Daartoe worden de gegevens uit de dataset geverifieerd en ontdaan van data die om verschillende redenen niet gebruikt kunnen of mogen worden. Deze acties resulteren in een opgeschoonde, gecontroleerde en betrouwbare dataset. De lijst van onderzoeken (rapporten) die gebruikt zijn, is weergeven in bijlage 10a. De afgevallen rapporten zijn weergegeven in bijlage 10b en 10c. De onderbouwing hiervan wordt in navolgende paragrafen gegeven.

Met de opgeschoonde dataset zijn de verdere berekeningen, om te komen tot de bodemkwaliteit per zone, uitgevoerd. Uit de statistiek van de bodemkwaliteit (heterogeniteit, ruimtelijke verdeling en variabiliteit) wordt nagegaan of de bepaalde bodemkwaliteit per zone betrouwbaar is. Na vaststelling van de zones en de resultaten per zone worden de gegevens getoetst aan de toetsingswaarden van grondverzet (Besluit en Regeling bodemkwaliteit), het tijdelijk handelingskader PFAS en de Wet bodembescherming (Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013) .

Bovenstaande werkzaamheden zijn toegelicht in onderstaande subparagrafen.

2.7.2 Bodemlagen

De bodemkwaliteitskaart heeft uitsluitend betrekking op grond, niet op grondwater of waterbodem. De bodemkwaliteitskaart is voor twee trajecten opgesteld:

  • 0,0-0,5 meter beneden het maaiveld (bovengrond);

  • 0,5-3,5 meter beneden het maaiveld (ondergrond).

De richtlijn schrijft voor dat er een kaart wordt opgesteld van de laag van 0,0 – 0,5 m -mv. De bodemkwaliteit van diepere bodem kan aanvullend in kaart worden gebracht. Hierbij geldt als onderscheidende eis dat de verdeling in dieptetraject wordt gebaseerd op de bodemopbouw. Bij het opstellen van de oude bodemkwaliteitskaarten is uitvoerig onderzocht of er een verschil in bodemkwaliteit op verschillende diepte is vast te stellen. De lagen in de ondergrond zijn niet te onderscheiden op grond van kwaliteit. De bodemopbouw is over het algemeen vergelijkbaar binnen de vastgestelde zones. De gemeente heeft daarom gekozen om één traject voor de ondergrond te benoemen (de laag van 0,5 – 3,5 m -mv).

2.7.3 Verdachte locaties

Gegevens van locaties/plaatsen die verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging als gevolg van puntbronnen alsmede voor locaties waarin reeds bodemverontreiniging door puntbronnen is aangetoond zijn uit de dataset verwijderd. De bodemkwaliteitskaart geldt immers niet voor locaties/plaatsen met bodemverontreiniging door puntbronnen. Het betreffen locaties met puntbronnen, zoals bijvoorbeeld (voormalige) bedrijfslocaties met bodembedreigende activiteiten (bijvoorbeeld door morsingen, lekkages, brandplaatsen), locaties met transportleidingen, dempingen, dumpingen, sloopwerkzaamheden of plaatsen waardoor de bodem verontreinigd raakt door uit-/afspoeling van materialen en/of slijtage. Voor meer informatie over en een volledig overzicht van verdachte activiteiten die kunnen leiden tot bodemverontreiniging is bijlage A van de NEN 5725 een goed hulpmiddel.

Naast vele kleine locaties met bodemverontreiniging door puntbronnen zijn in het beheergebied de volgende grotere locaties onderscheiden:

  • Chemelot. Het betreft gebieden waar bodemverontreinigingen aanwezig zijn als gevolg van puntbronnen en kunnen niet worden beschouwd als diffuse bodemverontreiniging. Op voorgenoemde locaties is een beschikking op basis van de Wet bodembescherming van kracht. De locaties zijn aangeven op de kaarten van bijlagen 2a, 6 en 7;

  • (Spoor)wegen. De bodemkwaliteit onder en naast grotere wegen, spoorwegen en in de bermen zal naar verwachting afwijken van de diffuse bodemkwaliteit in het beheergebied. Beïnvloeding van de bodemkwaliteit kan hierbij op verschillende manieren hebben plaatsgevonden: calamiteiten, depositie van kleine asfaltdelen en puinresten, afspoeling van de vangrails e.d. Bekend is dat alleen bij relatief grote/drukke wegen de bodem relevant negatief beïnvloed kan zijn. Kleinere, niet specifiek aangegeven wegen en de bermen daarvan, maken wel onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart;

  • Voormalige stortplaatsen. Locaties van stortplaatsen worden beschouwd als verdachte locaties ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging. Op deze locaties heeft het storten van afval plaatsgevonden dat kan leiden tot bodemverontreiniging. De locaties van de stortplaatsen zijn opgenomen in de lijst met afgevallen rapporten (zie bijlage 10b).

Zoals aangeven in paragraaf 2.5.3 geldt de kaart tevens niet voor waterlichamen.

De bodemkwaliteitskaart heeft betrekking op gebieden met diffuse bodembelasting. Dit betreft een gelijkmatige belasting van de bodem over een groter gebied en waar geen duidelijk verontreinigingskern (puntbron) is aan te wijzen. Voorbeelden zijn atmosferische depositie en (stedelijke) ophogingen.

Voor de uitgesloten gebieden geldt ten aanzien van bodembeheer en grondverzet algemene landelijke regelgeving (Wet bodembescherming, Waterwet en Besluit en Regeling bodemkwaliteit).

2.7.4 Gebruikte onderzoeken – type

De milieuhygiënische bodemonderzoeken die geschikt zijn voor de bodemkwaliteitskaart betreffen verkennende, oriënterende en nulsituatie-onderzoeken op onverdachte locaties. Dit zijn locaties waaruit informatie over de historie, het gebruik, de ligging en/of eerdere bodemkwaliteitsgegevens geen directe bodemverontreiniging als gevolg van een puntbron valt te verwachten. De bodemkwaliteitskaart moet een betrouwbare en representatieve weergave zijn van de actuele (diffuse) bodemkwaliteit. Derhalve zijn onderzoeken op verdachte locaties, nader onderzoeken, sanerings- en VOS (voormalige stortplaatsen)-onderzoeken, evaluatierapporten en monitoringrapportages niet gebruikt en zijn deze uit de dataset verwijderd. Tevens zijn partijkeuringen van depots uit de dataset verwijderd. Partijkeuringen hebben betrekking op partijen grond (en bouwstoffen) die over het algemeen niet meer in de originele hoedanigheid van de bodem aanwezig zijn, dan wel inmiddels al uit het beheergebied verwijderd kunnen zijn. Ook zijn de onderzoeken waarbij in het BIS in het veld ‘verdacht’ een ‘ja’ is ingevuld alsmede de bodemonderzoeken met onderstaande ‘aanleiding’ niet betrokken in de dataset voor berekening van de bodemkwaliteit:

  • actie tankslag;

  • BOOT;

  • BSB-actie;

  • Calamiteit;

  • SUBAT;

  • Vermoeden of melding verontreiniging;

  • Voorgaand onderzoek. 

In principe zouden meer bruikbare gegevens in de dataset kunnen worden opgenomen, maar vanwege praktische overwegingen zijn deze niet uit de dataset vrijgemaakt. Zo zijn er bodemonderzoeken op verdachte locaties die ook onverdachte gegevens kunnen bevatten. Een verdenking kan bijvoorbeeld maar voor een deel van een onderzochte locatie gelden en zijn de gegevens van het overige deel van de locatie niet verdacht. De dataset is wel gescreend op voorgenoemde situaties. Vanuit de screening zijn echter geen aanvullende gegevens verkregen die alsnog konden worden toegevoegd aan de dataset.

PFAS

Voor wat betreft het voorkomen van PFAS en het onderscheiden van puntbronnen/verdachte locaties is specifiek onderzoek verricht door de provincie Limburg (Bodemonderzoek PFAS en GenX provincie Limburg, kenmerk MA190015.021.R01.V1.0, 20 mei 2020). In de gemeente Sittard-Geleen zijn er 97 locaties onderscheiden waar vanuit bedrijfsmatige processen (zoals bij bedrijven in de chemische grondstoffenindustrie, galvano-industrie, textielindustrie e.d.) PFAS in de bodem kan worden aangetroffen. Ten behoeve van de onderhavige bodemkwaliteitskaart is de informatie uit voorgenoemd onderzoek gebruikt om gebieden/locaties die mogelijk meer dan diffuus belast zijn met PFAS (de puntbonnen) te kunnen onderscheiden en te kunnen uitsluiten van de kaart. Met andere woorden: er zijn voor bepaling van de diffuse bodemkwaliteit door PFAS in de gemeente Sittard-Geleen in de onderhavige kaart geen waarnemingen gebruikt ter plaatse van op PFAS verdachte locaties.

Asbest

Het onderscheiden van onderzoeken waar chemische analyses op asbest zijn gedaan die representatief zijn voor bepaling van de diffuse bodemkwaliteit, is aan de hand van gegevens uit dataset niet mogelijk gebleken. In de dataset zijn wel diverse bodemonderzoeken, waar onderzoek is uitgevoerd op het voorkomen van asbest, aanwezig en die als onverdacht zijn getypeerd. Om de bodemonderzoekgegevens van deze onverdachte locaties betrouwbaar te kunnen gebruiken is een goed inzicht in de aard en de mate van puin in de bodem noodzakelijk. Dit inzicht ontbreekt.

De aard van bijmengingen met puin (het type puin en de ouderdom) in de bodem leidt tot verschillen in de verwachting van de mate van voorkomen van asbest. Er zijn bestaan verschillende typen puin, zoals metselpuin, betonpuin, puin van asfalt, klinkers en/of straatstenen en historisch puin. Vooral bij ongedefinieerd gemengd bouw- en sloopafval is de kans groot dat dit asbestcementplaatmateriaal bevat (stukjes golfplaat, vlakke plaat, daklei, buis e.d.). Ook in betonpuin (vooral funderingspuin) komt incidenteel asbestcement voor in de vorm van asbestcementbuizen, verloren bekisting en stelplaatjes. In de overige soorten puin (puin van asfalt, asfalt, bakstenen, dakpannen, cement, klinkers en/of straatstenen, trottoirbanden en historisch puin) zit in de regel geen asbesthoudend materiaal en de aanwezigheid daarvan maakt een locatie niet verdacht. Indien het (puin)granulaat duidelijk visueel herkenbaar is als eenduidig materiaal en voldoende kan worden onderbouwd dat dit materiaal niet vermengd kan zijn met asbesthoudend materiaal, is de (deel)locatie niet verdacht. Voor meer informatie zie bijlage A.4 van de NEN5725 en het rapport TNO Statistische analyse van de relatie puin in de bodem en de aanwezigheid van asbest, 15 augustus 2018 (TNO 2018 R10825).

Naast de aard is ook de ouderdom van belang. Op basis van de leeftijd van het bouw- en sloopafval of recyclinggranulaat is het mogelijk om de verdachtheid nader vast te stellen (zie tabel A.1 van bijlage A.4 van de NEN5725). Zo is bij puin dat zijn oorsprong heeft in de periode van voor 1945 of na 1993, de kans op het aantreffen van asbest gering en bij puin dat zijn oorsprong heeft in periode daartussen, wordt de kans als groot gezien.

Naast het type en ouderdom is ook de mate waarin puin wordt aangetroffen bepalend. Bij sterke mate van bijmengingen is de kans op asbest groter dan bij enkel sporen van puin in de bodem.

Specifieke informatie over het type, ouderdom en de mate van bijmenging met puin is als zodanig niet uit de gegevens in dataset te verkrijgen. Deze specifieke informatie is niet in het bodeminformatiesysteem ingevoerd. Gezien het ontbreken van de informatie is het kunnen bepalen welke bodemonderzoekgegevens geschikt zijn en daarmee een betrouwbare diffuse bodemkwaliteit kan worden bepaald, niet mogelijk. Daartoe zou de informatie uit de bodemonderzoeken met asbest nader bekeken moeten worden. In de onderhavige bodemkwaliteitskaart zijn de gemiddelde bodemkwaliteit en de statistische parameters van asbest bepaald met behulp van de onderzoeken die in de dataset als onverdacht zijn aangemerkt. De bepaalde resultaten zijn echter slechts ter indicatie en zijn niet bruikbaar als bewijsmiddel in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

2.7.5 Gebruikte onderzoeken - jaartal

Waarnemingen uit bodemonderzoeken met een start- of einddatum na 1 januari 1991 zijn gebruikt om de bodemkwaliteit te berekenen en om zo optimaal mogelijk gebruik te maken van beschikbare gegevens. Gegevens uit oudere bodemonderzoeken van voor 1 januari 1991 worden, gezien de destijds gebruikte onderzoeksmethoden en het ontbreken van duidelijke onderzoeksstrategieën, als ongeschikt beschouwd. Data van onderzoeken van voor 1991 (13 rapporten) alsmede data van onderzoeken waarbij geen datum bekend is (1 rapport) zijn uit de dataset verwijderd.

Door gebruik te maken van een zo groot mogelijke hoeveelheid geschikte data wordt de betrouwbaarheid vergroot. In de richtlijn is aangegeven dat gegevens ouder dan vijf jaar alleen gebruikt mogen worden nadat door een toetsing blijkt dat de gegevens nog van toepassing zijn (bijvoorbeeld via de vergelijking met recentere meetwaarden). In de oude bodemkwaliteitskaart is een toetsing uitgevoerd waarbij gemiddelde data uit onderzoeken ouder dan 5 jaar zijn vergeleken met gemiddelde gehalten van onderzoeken jonger dan 5 jaar. Over de wijze van vergelijken is overstemming bereikt met Bodem+. Uit de toetsing blijkt dat de gegevens jonger dan 5 jaar resulteren in dezelfde kwaliteitsklasse als de oudere gegevens. Derhalve is ervoor kozen om in de dataset voor het berekenen van de bodemkwaliteit alle geschikte bodemonderzoeken op te nemen vanaf 1991.

2.7.6 Gebruikte onderzoeken – stoffen

De stoffen die gebruikt zijn voor de bodemkwaliteitskaart bestaan uit de parameters van het standaard NEN-5740-pakket (grond) zoals dat geldt vanaf 1 juli 2008 alsmede het oude NEN-5740-pakket (van voor 1 juli 2008). Deze pakketten bevatten de volgende chemische analyses:

  • NEN-5740-pakket vanaf 1 juli 2008 : metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10 VROM), polychloorbifenylen (PCB som 7) en minerale olie (GC);

  • NEN-5740-pakket voor 1 juli 2008 : metalen (arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10 VROM), EOX en minerale olie (GC).

Arseen en chroom

Arseen en chroom komen sinds 1 juli 2008 niet meer voor in het standaard analysepakket. In dataset zijn echter (nog) voldoende waarnemingen aanwezig. Arseen en chroom zijn in de onderhavige bodemkwaliteitskaart opgenomen, maar deze stoffen zullen in het bodembeleid en bij hergebruik maar van beperkte waarde zijn.

Ten aanzien van arseen wordt nog opgemerkt dat arseen in Limburg en andere delen van Nederland, in van nature verhoogde gehalten in de bodem kan voorkomen. Ook in de gemeente Sittard-Geleen kan dit het geval zijn. Deze verhoogde gehalten zijn het gevolg van (natuurlijke) geochemische reacties waardoor aanrijking is ontstaan in het bodemprofiel. Voor de beoordeling en aanpak van van nature verhoogde gehalten aan arseen wordt in de gemeente Sittard-Geleen het Beleidskader bodem van de provincie Limburg (actualisatie 2016) gevolgd. Vanuit dit beleid zijn aan de hand van de Handreiking arseen (SKB, 2003) toetsingswaarden vastgesteld voor de functies Wonen met (moes)tuin, natuur en openbaar groen en landbouw. Na toetsing van de gemiddelde gehalten aan de achtergrondwaarden blijkt dat er vrijwel geen overschrijdingen te zijn van voorgenoemde toetswaarden. Ook is de spreiding van de gemeten waarden (zie ook par. 2.9.2) niet dusdanig dat er sprake is van een ruimtelijke clustering. De van nature voorkomende verhoogde arseengehalten hebben dan ook niet geleid tot een aanpassing van de gebiedsindeling. Op basis van deze voorgenoemde redenen is er geen aanleiding specifiek beleid op te stellen voor arseen in de bodemkwaliteitskaart

EOX

EOX, een parameter die niet meer in het standaard analysepakket voorkomt, is niet meegenomen bij het opstellen van de kaart. Ten eerste heeft deze parameter een triggerfunctie en moet bij een verhoogd gehalte in principe aanvullend onderzoek zijn uitgevoerd. Ten tweede maakt de somparameter PCB(7), die voorheen via de parameter EOX moest worden ontdekt, wel deel uit van het (nieuwe) standaardpakket en is in de kaart opgenomen. Voor de parameter EOX is de onderhavige bodemkwaliteitskaart derhalve niet van toepassing.

PCB’s, barium, kobalt en molybdeen

In Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016 van de richtlijn is voor de stoffen PCB’s, barium, kobalt en molybdeen de mogelijkheid van een afwijkend regiem ten aanzien van het minimaal aantal waarnemingen opgenomen. Er hoeft niet voldaan te worden aan het minimale aantal van 20 waarnemingen per deelgebied (zone) en 3 waarnemingen per subdeelgebied (snipper). Voor barium geldt dat geen eisen worden gesteld aan het aantal waarnemingen, voor PCB’s, kobalt en molybdeen geldt dat er een minimaal aantal van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het gehele beheergebied nodig is.

In de onderhavige kaart zijn barium, kobalt en molybdeen meegenomen in de dataset en zijn de waarnemingen getoetst aan de toetswaarden en zijn de statistische parameters bepaald om na te gaan of hiermee een representatief en acceptabel resultaat kan worden verkregen. Uit de resultaten van de berekeningen, zie paragraaf 2.9.2, blijkt dat de stoffen PCB’s, kobalt en molybdeen, aan de hand van het wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016, verantwoord kunnen worden gebruikt in de kaart.

Barium is niet getoetst omdat de toetswaarden (achtergrondwaarde, kwaliteitsklassen wonen en industrie) ontbreken. De normen voor barium zijn tijdelijk buiten werking gesteld. Voor barium is wel een interventiewaarde vastgesteld die kan worden toegepast als verhoogde bariumgehalten het gevolg zijn van een antropogene bron.

Er zijn geen aanwijzingen dat het standaard analysepakket (standaard NEN-5740-pakket grond) in het beheergebied van de gemeente Sittard-Geleen moet worden aangevuld met andere (kritische) parameters.

PFAS

Zoals aangeven in paragraaf 2.5.7 is de afgelopen jaren bekend geworden dat PFAS in verhoogde gehalten in de bodem kan voorkomen en een reden om PFAS op te nemen in de bodemkwaliteitskaart. Voor het omgaan met PFAS bij vrijkomen en toepassen en bepaling van (voorlopige) achtergrondwaarden is een tijdelijk handelingskader opgesteld (Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie, geactualiseerde versie 2 juli 2020).

 

PFAS is een verzamelnaam van poly- en pergefluoreerde koolwaterstoffen. De meeste bekende PFAS verbindingen zijn PFOA, PFOS en GenX, maar er bestaan vele andere gefluoreerde koolwaterstofverbindingen die vallen onder de stofgroep PFAS. PFAS is sinds de jaren ’60 van vorige eeuw in Nederland veelvuldig gebruikt in industriële toepassingen als blusschuim, coatings (o.a. Teflon), verf, kleding en cosmetica. PFAS hebben de eigenschappen persistent (hittebestendig), mobiel en nauwelijks biologisch afbreekbaar te zijn.

Voor PFAS geldt, zoals dat ook geldt voor PCB’s, kobalt en molybdeen (zie eerder), de mogelijkheid van een afwijkend regime ten aanzien van het minimaal aantal waarnemingen. Er hoeft niet voldaan te worden aan het minimale aantal van 20 waarnemingen per deelgebied (zone) en 3 waarnemingen per subdeelgebied (snipper). Er geldt dat er een minimaal aantal van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het gehele beheergebied nodig is.

Asbest

Zoals in paragraaf 2.7.4 is aangeven wordt voor asbest de gemiddelde bodemkwaliteit en de statische paramaters per deelgebied bepaald, maar mogen deze slechts ter indicatie worden gebruikt en kunnen niet worden gebruikt als onderdeel van een bewijsmiddel in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

2.7.7 Niet ingetekende locaties, contouren en boringen

Voor het opstellen van de kaart zijn alleen waarnemingen bruikbaar die zijn ingetekend in het BIS. Met andere woorden de ruimtelijke coördinaten van een onderzoek en boringen moeten bekend zijn. Alleen in dat geval is het namelijk mogelijk om de data te koppelen aan bodemkwaliteitszones. Vanuit de controle van dataset is een aantal onderzoeken aangetroffen waarbij de locatie, contour en/of boringen niet zijn ingetekend. Veel van deze onderzoeken zijn bruikbaar gemaakt door deze alsnog te koppelen op basis van het hetgeen van de locatie nog was te achterhalen. Voor de geografische plaatsbepaling (X,Y-coördinaten) is gebruik gemaakt van de bij het (meng)monster behorende gemiddelde coördinaat van de betreffende boorpunten of (bij het ontbreken van ingetekende boorpunten) van de centroïde van de locatie- of rapportcontour.

Een aantal onderzoeken, waarbij op geen enkele wijze de ligging van de locatie of boorpunten was te achterhalen, is afgevallen en uit de dataset verwijderd.

2.7.8 Boven- en ondergrond

Uit analyse van de dataset is duidelijk geworden dat in een aantal onderzoeken de dieptetrajecten abusievelijk (duidelijk) onjuist zijn ingevoerd (bijvoorbeeld kommafouten). Voor zover mogelijk is het juiste dieptetraject achterhaald en zijn door handmatige aanpassingen de betreffende waarnemingen alsnog gekoppeld aan de betreffende bodemlaag.

Voor de boven- en ondergrond zijn naar analogie van de oude bodemkwaliteitskaart de volgende lagen onderscheiden:

  • bovengrond: laag van 0 – 0,5 m –mv;

  • ondergrond: laag van 0,5 tot 3,5 m –mv.

Waarnemingen van bodemtrajecten gemiddeld dieper dan 3,5 m zijn uit de dataset verwijderd omdat verwacht wordt dat deze waarnemingen geen representatief gehalte van de (diffuse) bodemkwaliteit van de ondergrond opleveren.

Aan de hand van de gemiddelde diepte is bepaald aan welk dieptetraject de waarneming kan worden toegekend. In de dataset komen meetwaarden voor met een traject van bijvoorbeeld 0,1‐0,6 m –mv. Met de gemiddelde diepte van (in dit voorbeeld) 0,35 m –mv is deze waarneming ingedeeld in de bovengrond.

2.7.9 Onderzoek door erkende instantie

Vanaf de invoering van de KWALIBO-regeling (uitvoeringsregeling in de Regeling bodemkwaliteit) op 1 juli 2007, is in veel gevallen een erkenning van personen en bureaus bij de uitvoering van bodemonderzoek noodzakelijk. Daarbij worden de chemische analyses conform AS3000 gedaan. In de richtlijn is gesteld dat alleen de bodemonderzoeken voor de bodemkwaliteitskaart mogen worden gebruikt die zijn uitgevoerd door erkende instanties. De onderzoeken in de dataset vanaf juli 2007 zijn allen volgens de KWALIBO-regeling uitgevoerd. De gebruikte dataset bevat ook onderzoeken die niet volgens KWALIBO zijn uitgevoerd, van voor juli 2007. Deze waarnemingen worden wel als representatief beschouwd, gezien de analyse die is gedaan door de dataset van voor 2008 te vergelijken met die daarna (zie paragraaf 2.7.5). Daarin zijn geen significante verschillen op te merken. Wij achten een zo groot mogelijk te gebruiken dataset (data vanaf 1991) van groter belang dan te kiezen voor een dataset met alleen de data van na juli 2007.

2.7.10 Waarden beneden de detectielimiet

In de dataset komen analyseresultaten voor die een dermate lage waarde hebben dat deze door laboratoria niet aantoonbaar bepaald kunnen worden. Deze resultaten hebben een waarde kleiner dan de rapportagegrens/detectielimiet. Voor het omgaan met deze resultaten voor de kaart, is aangesloten bij regels die gesteld worden in Wijziging Regeling bodemkwaliteit en de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013. Vanuit voorgenoemde regelgeving wordt ervan uitgegaan dat wanneer het gehalte van een parameter beneden de detectiegrens ligt, er voor de betreffende parameter van kan worden uitgegaan dat wordt voldaan aan de achtergrondwaarde. Om aan de betreffende parameter een waarde toe te kennen, zodat de parameter bruikbaar is voor de verdere berekeningen van de gemiddelden en diverse percentielwaarden, wordt de waarde vastgesteld door de detectiegrens te vermenigvuldigen met 0,7. Deze rekenmethode heeft op de gehele dataset plaatsgevonden.

2.7.11 Somparameters

De wijze waarop individuele waarden van de somparameters PAK’s en PCB’s moeten worden opgeteld is in de richtlijn niet vastgelegd. Voor somparameters PAK’s en PCB’s is uitgegaan van het gehalte van de somparameters zoals die in het BIS zijn ingevuld. Individuele componenten van PAK’s en PCB’s zijn niet bekend.

2.7.12 Mengmonsters

De dataset bevat zowel individuele monsters als mengmonsters. Bij de statistische berekeningen zijn de mengmonsters en individuele monsters gelijk behandeld. Hierdoor wegen de mengmonsters in de dataset net zo zwaar als de individuele monsters, ongeacht de hoeveelheid deelmonsters van waaruit het mengmonster is samengesteld. De landelijke Werkgroep Achtergrondgehalten heeft onderzocht en vastgesteld dat er geen bezwaren zijn tegen het gebruik van zowel punt‐ als mengmonsters in de dataset.

2.7.13Organische stof en lutum

Voor correctie van de gemeten gehalten voor toetsing aan de waarden van de Regeling bodemkwaliteit en Circulaire bodemsanering is het lutum- en/of organische stofgehalte bepalend. De dataset is gecontroleerd of de waarden van organische stof en lutum zijn ingevoerd. Daar waar geen organische stof en/of lutumgehalten van een monster bekend zijn in het BIS, wordt het bepaalde gemiddelde van betreffende deelzone gehanteerd.

2.7.14 Extremenanalyse (uitbijters)

Uit de dataset zijn de waarnemingen verwijderd die gekwalificeerd zijn als extremen, ook wel uitbijters genoemd. Dit zijn waarnemingen die niet behoren tot de diffuse bodemkwaliteit van het beheergebied en gerelateerd zijn aan bijvoorbeeld een lokale puntbron of het gevolg zijn van een fout in het bodemonderzoek, een fout bij de invoer van gegevens of fouten door calibratieproblemen of elektrische storingen in het laboratorium. Voorkomen moet worden dat extremen in de dataset worden meegenomen, aangezien hun aanwezigheid de hoogte van met name de hogere percentielwaarden (zoals P90 en P95) sterk kan beïnvloeden.

De beoordeling van extremen heeft plaatsgevonden op basis van lokale kennis en expert judgement. Hiermee is bepaald of een bepaalde waarneming of locatie een mogelijke puntbron (door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen of verdachte activiteiten) betreft of dat een extreme waarneming een meetfout is. De verwijdering van uitbijters mag conform de richtlijn, in tegenstelling tot voorheen, niet meer enkel met een statistische berekende uitbijtergrens.

Voor asbest is geen uitbijtergrens bepaald omdat de gemiddelde waarde en statistische parameters slechts als indicatie kunnen worden gebruikt. Voor wat betreft PFAS bleek, gezien de data, het niet nodig een uitbijtergrens te stellen. Alle gemeten gehalten zijn gebruikt voor berekening van de gemiddelde waarden en statistische parameters.

De betreffende waarnemingen die als uitbijter zijn aangemerkt, zijn uit de dataset verwijderd. De gehanteerde uitbijtersgrens is per stof en per deelgebied opgenomen in bijlage 5a. De analyseresultaten die boven de uitbijtergrens zijn gelegen en uit de dataset zijn verwijderd. De afgevallen analyseresultaten zijn ook verwerkt in de kaarten van bijlage 3c t/m 3f.

2.8 Stap 6: Verzamelen aanvullende waarnemingen

Voor de stoffen van het standaardpakket geldt op basis van de richtlijn dat binnen homogene deelgebieden er minimaal 20 representatieve waarnemingen beschikbaar moeten zijn. Daarnaast geldt dat per subdeelgebied (snipper) er minimaal 3 representatieve waarnemingen beschikbaar moeten zijn. Voor PCB’s, barium, kobalt, molybdeen en PFAS geldt een verruiming van voorgenoemde norm (zie paragraaf 2.7.6).

2.8.1 Controle aantal waarnemingen

Het aantal bruikbare waarnemingen voor de deelgebieden 1. Wonen oud, 2. Wonen nieuw, 3. Industrie en 4. Buitengebied, bedraagt voor boven- en ondergrond meer dan 20. Alle subdeelgebieden voldoen voor de boven- en ondergrond aan het minimale aantal van 3 waarnemingen. Deze minimale aantallen gelden tevens voor de PCB’s, barium, kobalt, molybdeen en PFAS ondanks dat daarvoor een verlicht mag worden toepast.

Het verzamelen van extra waarnemingen, middels het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek, is hiermee niet noodzakelijk en heeft derhalve niet plaatsgevonden.

Asbest

Ten aanzien van het aantal bruikbare waarnemingen van asbest wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ondergrond in alle deelgebieden een te gering aantal waarnemingen aanwezig is (minder dan 20 per deelgebied en/of minder dan 3 per subdeelgebied/snipper). Opgemerkt wordt dat ten aanzien van asbest, de gemiddelde gehalten en alle statistische parameters van alle deelgebieden van het gehele beheergebied slechts ter indicatie mogen worden gebruikt (zie paragraaf 2.5.7). Extra verzamelen van data, middels het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek, is voor wat betreft asbest niet opportuun. Het uitvoeren van een nadere bestudering van de bodemonderzoeken ten aanzien van het voorkomen van puin als eerste stap ligt meer voor de hand (zoals eerder aangegeven). Vanuit de NEN 5725 en 5740 is het in onderzoeken voorgeschreven dat inzicht moet worden gegeven in de aard en mate van bijmengingen zoals puin.

2.9 Vervolg stap 5 en stap 7: Verdere analyse en berekeningen met de dataset

Na controle van het aantal minimaal benodigde waarnemingen (van stap 6, zie paragraaf 2.7) is verder gegaan met analyse van de dataset. Per deelgebied zijn de (statistische) kentallen bepaald (zie ook bijlage 5a) zoals in de richtlijn voorgeschreven. Dit betreffen:

  • het gemiddelde gehalte;

  • de percentielwaarden (P5, P25, P50, P75, P80, P85, P90, P95);

  • de minimale en maximale waarde;

  • de emissietoetswaarde;

  • de standaarddeviatie, variatiecoëfficiënt, mate van heterogeniteit en uitbijtergrens.

2.9.1 Samenvoegen van deelgebieden

In het proces om te komen tot het vaststellen van de definitieve indeling in deelgebieden is nagegaan of het verantwoord is om deelgebieden samen te voegen. Hierbij is de kennis van landgebruik, ontstaanshistorie en andere lokale gegevens ingezet en is een samengevoegd deelgebied getoetst aan de criteria van heterogeniteit, ruimtelijke verdeling en variabiliteit (zie paragraaf 2.9.2) . Het betreft een iteratief proces van samenvoegen en weer opdelen.

De zone-indeling zoals die bepaald en gemaakt in de oude bodemkwaliteitskaart wordt onveranderd voortgezet. Uit de praktijk met het werken met de oude kaart blijkt de indeling in deelgebieden goed te functioneren en is nog steeds actueel ten opzichte van de huidige situatie ten aanzien van het bodemgebruik in relatie tot de bodemkwaliteit (zie ook par. 2.9.3).

2.9.2 Heterogeniteit, ruimtelijke verdeling en variabiliteit

Voor de controle op de indeling in de deelgebieden (zoals bepaald in voorgaande paragraaf) is getoetst of de deelgebieden op basis van heterogeniteit, variabiliteit en ruimtelijke verdeling correct zijn. Daarmee wordt de betrouwbaarheid van de bodemkwaliteitskaart aangetoond. De berekende kentallen zijn opgenomen in bijlage 5a.

Ook voor asbest is de heterogeniteit, variabiliteit en ruimtelijke verdeling bepaald. Opgemerkt wordt dat ondanks mogelijk betrouwbare waarden van voorgenomen parameters, asbest slechts ter indicatie kan worden gebruikt (zie paragraaf 2.7.3).

Heterogeniteit

Is binnen een deelgebied sprake van heterogeniteit (= mate van spreiding in de gemeten gehalten ten opzichte van de normwaarden) zonder dat daar een aanleiding en verklaring voor is, dan kunnen de berekende kentallen een vertekend beeld geven van de bodemkwaliteit. In dat geval zou ten onrechte gebruik van de bodemkwaliteitskaart worden gemaakt als bewijsmiddel. Om na te kunnen gaan hoe de heterogeniteit moet worden gewaardeerd, is gebruik gemaakt van een berekening die is beschreven in het document Grondverzet met bodemkwaliteitskaarten van TNO/Deltares (opgesteld in opdracht van Bodem+). Hierdoor is de heterogeniteit bepaald door het verschil tussen de twee percentielwaarden, P5 en P95, te delen door de referentiewaarde (kwaliteitswaarde industrie minus de achtergrondwaarde). De uitkomst van deze vergelijking levert een factor op die per stof per deelgebied per dieptetraject de mate van heterogeniteit weergeeft:

  • bij waarden kleiner dan 0,2 is sprake van weinig heterogeniteit;

  • bij waarden tussen 0,2 en 0,5 is er is sprake van beperkte heterogeniteit;

  • bij waarden tussen 0,5 en 0,7 is er sprake van heterogeniteit;

  • bij waarden groter dan 0,7 is er sprake van sterke heterogeniteit.

Uit de resultaten van de deze toetsing (zie het overzicht in bijlage 5a) blijkt dat er sprake is van over het algemeen weinig heterogeniteit en geen sprake van sterke heterogeniteit.

Bovenstaande heterogeniteit is nader bekeken. Daaruit is opgemaakt dat gezien de mate en verspreiding in de deelgebieden in combinatie met mate en verspreiding van de overige stoffen, er geen bijzondere resultaten naar voren zijn gekomen. Daarmee is voor ons vast komen te staan dat de bepaling van de deelgebieden niet aangepast moet worden en daarmee correct is.

Standaarddeviatie

De standaarddeviatie wordt gebruikt om de spreiding, de mate waarin de waarden onderling verschillen, van een groep meetwaarden aan te geven. Deze waarde is daarom beoordeeld om een uitspraak te doen over de betrouwbaarheid van de kengetallen van een specifieke stof per deelgebied.

De standaarddeviatie per stof varieert weinig tussen de deelgebieden. In het algemeen is de standaarddeviatie van de stoffen in de bovengrond hoger dan in de ondergrond.

Variantie/Variabiliteit/Variatiecoëfficiënt

Per deelgebied is getoetst of er sprake is van een ruimtelijke structuur in de gehalten of variabiliteit. Is een ruimtelijke structuur in gehalte of variabiliteit aanwezig, dan moet het betreffende deel van het deelgebied als een zelfstandig deelgebied worden afgescheiden. Dit leidt dan tot een lagere variabiliteit voor het totale onderzochte deelgebied.

Een hoge ruimtelijke variabiliteit wordt bijvoorbeeld gevonden als alle waarnemingen met relatief hoge gehalten in één hoek van een deelgebied worden aangetoond. Horizontaal gezien wordt op basis van de van heterogeniteit echter geen grote mate van variabiliteit verwacht. Wel kan sprake zijn van verticale variabiliteit in de ondergrond. De ondergrond is ingedeeld in de bodemlaag vanaf 0,5 tot 3,5 m -mv.

Wij hanteren, op basis van onze ervaringen met ruimtelijk analyses, de grenzen tot nader onderzoek van ruimtelijke clustering wanneer voor zware metalen en minerale olie een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 en PAK een variatiecoëfficiënt hoger dan 2 is aangetroffen. Er is slecht incidenteel en marginaal sprake van overschrijding van voorgenoemde grenzen (PCB in de bovengrond van Wonen oud). Gesteld kan worden dat hiermee is aangetoond geen sprake is van ruimtelijke clustering.

Voor wat betreft asbest blijkt dat de variatiecoëfficiënt op veel plaatsen zeer hoog is. Hiermee is mogelijk sprake van een ruimtelijke clustering. Om redenen (zie paragraaf 2.7.3) is ten aanzien van asbest reeds bepaald dat deze slechts ter indicatie mogen worden gebruikt.

Voor een aantal PFAS blijkt een relatief hoge variatiecoëfficiënt. Het blijkt dat de hoge variatiecoëfficiënten worden veroorzaakt door enkele hoge waarden. Uit nadere analyse blijkt dat er echter geen sprake van een ruimtelijke clustering van hoge waarden.

Ruimtelijke verdeling

Een deelgebied dient een evenwichtige verdeling van waarnemingen te hebben. Vanuit de richtlijn wordt uitgegaan van een gestratificeerd aselecte verdeling van waarnemingen. Daarbij wordt het deelgebied systematisch ingedeeld in 30 (globaal) even grote vakken (strata). In principe zou nu in elk vak een waarneming moeten liggen. Vanuit de praktijk is bekend dat voorgaande vaak niet het geval is waardoor in de richtlijn is opgenomen dat een minder streng criterium kan worden gehanteerd: ten minste in de helft van de vakken moet een waarneming beschikbaar zijn. Daarnaast geldt voor de subdeelgebieden (een ruimtelijk onafhankelijk deel) dat daarin ten minste 3 waarnemingen beschikbaar moeten zijn.

Het beheergebied en de gebruikte data is getoetst aan het criterium van de ruimtelijke verdeling van de richtlijn. Hieruit blijkt dat voor het beheergebied geldt dat aan de regels van de richtlijn is voldaan. Gezien dit resultaat is de bepaling van het beheergebied op basis van de ruimtelijk verdeling correct en is het verzamelen van aanvullende waarnemingen door aanvullend onderzoek niet nodig.

Voor wat betreft asbest in de ondergrond ontbreekt het aan voldoende waarnemingen en is er daarmee ook onvoldoende ruimtelijke verdeling. Om redenen genoemd in paragraaf 2.7.3 wordt vooralsnog geen verder onderzoek naar asbest gedaan en zijn de berekende gemiddelden en statistische parameters ter indicatie.

2.9.3 Controle gebiedsindeling

De resultaten van de berekening van de bodemkwaliteit en de ruimtelijke verdeling van de waarnemingen geven geen aanleiding tot herziening van de begrenzing van de homogene deelgebieden en daarmee zijn de definitieve bodemkwaliteitszones vastgesteld.

2.9.4 Vaststellen en karakteriseren bodemkwaliteitszones

Aan de hand van de controle op de indeling van het beheergebied (zie bovenstaande paragrafen) blijkt dat de indeling correct is. Op basis daarvan heeft vaststelling in bodemkwaliteitszones door toetsing aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit (bijlage B, tabel 1) en de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013 (tabel 1) plaatsgevonden. De gemiddelde gehalten van de bodemkwaliteitszones zijn hierbij gebruikt.

In het generieke kader geldt dat bodemkwaliteitszones kunnen vallen in de bodemkwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen of industrie. Hiervoor is een toetsingsmethodiek van toepassing. Deze methodiek is onder meer afhankelijk van het aantal gemeten stoffen waar een aantal overschrijdingen zijn toegestaan. Bij meting van de stoffen van standaardpakket NEN 5740 (zowel het ’oude’ als ’nieuwe pakket’) geldt dat er maximaal 2 overschrijdingen zijn toegestaan.

Rekening houden met overschrijdingen voor wat betreft PFAS is niet toegestaan. De toetsing van PFAS vindt plaats op basis van het Tijdelijke handelingskader PFAS (2 juli 2020). Het handelingskader heeft nog een tijdelijk karakter en de toetswaarden(-normen) als zodanig zijn nog niet opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Overigens wordt opgemerkt dat rekening houden met overschrijdingen voor PFAS in de onderhavige kaart niet nodig was. Nergens overschrijdt PFAS de achtergrondwaarde.

Toetsingsmethodiek

De kwaliteit van de grond (toepassingskaart én ontgravingskaart) voldoet aan de klasse landbouw/natuur indien alle concentraties van de stoffen voldoen aan de achtergrondwaarden (zie bijlage B van het Besluit bodemkwaliteit). Bij overschrijding van de achtergrondwaarden geldt in de onderhavige situatie dat alsnog de klasse achtergrondwaarden wordt toegekend indien:

  • het aantal overschrijdingen is beperkt tot 2;

  • dat de overschrijding niet hoger is dan maximaal 2x de achtergrondwaarde.

De kwaliteit van de grond (ontgravingskaart) voldoet aan de klasse wonen indien alle concentraties van de stoffen voldoen aan de maximale waarden voor kwaliteitsklasse wonen. Bij overschrijding van de maximale waarden geldt dat alsnog de klasse wonen wordt toegekend indien:

  • het aantal overschrijdingen is beperkt tot 2;

  • dat de overschrijding niet hoger is dan maximaal de som van de achtergrondwaarde en de maximale waarde voor klasse wonen.

Bovenstaande toegestane overschrijdingen bij klasse wonen gelden niet voor de ontvangende bodem (toepassingskaart). Alle gemiddelde gehalten van alle stoffen van de ontvangende bodem moeten voldoen aan de klasse wonen.

De kwaliteit van de grond toepassingskaart én ontgravingskaart) voldoet aan de klasse industrie indien alle concentraties van de stoffen voldoen aan de maximale waarden voor kwaliteitsklasse industrie.

Mogelijk ten overvloede merken wij op dat de bodemkwaliteitsklasse een uitspraak doet over de uitkomende bodem (ontgravingskaart). Bij de toetsing van toe te passen grond leidt elke overschrijding van de maximale waarde wonen reeds tot indeling in de hogere klasse (toepassingskaart). Daarmee is tevens het verschil verklaard tussen de toepassingskaart (waarbij overschrijdingen niet zijn toegestaan) en de ontgravingskaart (waar dat wel mag).

In tabel 2 (zie ook bijlage 5) is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse de homogene deelgebieden van gemeente Sittard-Geleen zijn ingedeeld.

Tabel 2 Indeling deelgebieden in bodemkwaliteitsklassen

Deelgebieden/Zones

Kwaliteitsklasse bovengrond

Kwaliteitsklasse ondergrond

NEN pakket oud en nieuw

Wonen oud

Wonen

landbouw/natuur

Wonen nieuw

landbouw/natuur

landbouw/natuur

Industrie

landbouw/natuur

landbouw/natuur

Buitengebied

landbouw/natuur

landbouw/natuur

PFAS

Gehele beheergebied

landbouw/natuur

landbouw/natuur

2.9.5 Emissietoetswaarden

Voor toepassing van grond in grootschalige bodemtoepassingen conform het Besluit bodemkwaliteit, waarbij de bodemkwaliteitsklasse Industrie niet mag worden overschreden, geldt geen toetsing aan de ontvangende bodem maar toetsing aan de emissietoetswaarden. De emissietoetswaarden zijn opgesteld ter voorkoming dat ontoelaatbare uitloging naar de bodem en het grondwater vanuit de grootschalige bodemtoepassing plaatsvindt. Als de toe te passen grond, beoogd voor toepassing in een grootschalige toepassing, voldoet aan de emissietoetswaarden wordt aangenomen dat daarmee de Maximale Emissietoetswaarden niet worden overschreden.

Ter indicatie of de berekende gemiddelde bodemkwaliteit van de stoffen per deelgebied voldoet aan de emissietoetswaarden is toetsing daaraan opgenomen in bijlage 5a. Hieruit blijkt dat geen van de gemiddelde gehalten in geen van de deelgebieden de emissietoetswaarden overschrijden.

2.9.6 Controle saneringscriterium

In de richtlijn is aangegeven dat voor elke bodemkwaliteitszone met een P95 boven de interventiewaarde een controle op het saneringscriterium nodig is, als de kaart als bewijsmiddel gebruikt gaat worden. In Sittard-Geleen wordt in geen van de bodemkwaliteitszones een overschrijding van de P95 boven de interventiewaarde aangetroffen, hetgeen inhoudt dat geen controle op het saneringscriterium behoeft plaats te vinden. Derhalve is ook het uitvoeren van de risicotoolbox (RTB) niet aan de orde.

3 De bodemkwaliteitskaart

3.1 Achtergronden en betrouwbaarheid

Vanuit de werkwijze voor bepaling van de actuele representatieve milieuhygiënische bodemkwaliteit in boven- en ondergrond van gemeente Sittard-Geleen (zie hoofdstuk 2) blijkt dat bodem in grote delen niet verontreinigd is (voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur) en plaatselijk licht verontreinigd is (voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse wonen). De onderhavige kaart geeft hetzelfde eindoordeel als de oude kaart (kaart 2016-2020 ) en is ook qua gemiddelde gehalten van de individuele stoffen goed vergelijkbaar.

PFAS

Voor wat betreft het voorkomen van PFAS in de bodem blijkt uit de resultaten dat voor het gehele beheergebied de bodemkwaliteit van boven- en ondergrond, op basis van het Tijdelijk handelingskader (2 juli 2020), voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur. Daarmee is de diffuus in de bodem voorkomende PFAS in het beheergebied van de gemeente Sittard-Geleen geen beperkende factor en speelt geen rol van betekenis bij grondverzet.

Asbest

Uit de resultaten (zie hoofdstuk 2) blijkt dat geen representatieve uitspraak kan worden gedaan over de mate van diffuus voorkomen van asbest in boven- en ondergrond. De onderhavige bodemkwaliteitskaart is daarmee niet bruikbaar als bewijsmiddel in het kader van het Besluit bodemkwaliteit bij grondverzet ten aanzien van de parameter asbest. De berekende gemiddelde gehalten aan asbest en de statische kentallen, zijn slechts als indicatie bruikbaar.

De bepaling van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden aan de hand van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte locaties. Met de bepaalde bodemkwaliteit in de vorm van de bodemkwaliteitskaart en combinatie met de bodemfunctieklassenkaart, beoogt de gemeente Sittard-Geleen, waar mogelijk en verantwoord, gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij locatieontwikkelingen en hergebruik van grond. Bij gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel hoeft in een groot aantal gevallen geen afzonderlijk verkennend bodemonderzoek of partijkeuring meer plaats te vinden en kan de kwaliteit van de toe te passen grond worden bepaald met de bodemkwaliteitskaart (wel altijd voorafgegaan door een beperkt vooronderzoek, zie nota bodembeheer). Bijkomende gunstige effecten van deze aanpak zijn, dat de kosten voor het uitvoeren van verkennende bodemonderzoeken en partijkeuringen zoveel mogelijk worden beperkt, de voorbereiding en uitvoering van projecten en werken, voor wat betreft behandeling van het aspect bodem, eenvoudiger wordt en sneller kunnen verlopen en aanbieden van grond bij grondbanken wordt vergemakkelijkt.

Vanzelfsprekend is het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel alleen toegestaan in die gebieden en parameters waarvoor de kaart geldt. In het nota bodembeheer is een volledig overzicht opgenomen voor welke terreindelen en situaties de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel wel of niet op toeziet.

3.2 Inhoud van de kaart

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit de volgende hoofdkaarten:

  • kaarten met uitgesloten locaties, gebieden, onderzoeken en onderzoeksresultaten;

  • de bodemfunctieklassenkaart;

  • de ontgravingskaart;

  • de toepassingskaart.

Op de ontgravingskaart wordt de kwaliteit weergegeven van de vrijkomende grond (bodemkwaliteitsklasse). Op een toepassingskaart wordt weergegeven aan welke toepassingseis de toe te passen grond moet voldoen. Voor deze toepassingseis wordt gekeken naar zowel de bodemfunctieklasse als de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem (dubbele toetsing). Bij deze dubbele toets geldt dat de toepassingseis wordt bepaald door de strengste norm van de twee. In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdkaarten. Voor de onderhavige bodemkwaliteitskaart (ontgravings- en toepassingskaart) is uitgegaan van het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit.

3.3 Uitgesloten gebieden

In de bodemkwaliteitskaart zijn locaties en gebieden uitgesloten. In algemeenheid geldt dat de volgende locaties zijn uitgesloten:

  • locaties die verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Dit zijn locaties die op basis van een vooronderzoek, zie nota bodembeheer, als verdacht worden aangemerkt;

  • Chemelot-locatie;

  • voormalige stortplaatsen;

  • de rijks-, provinciale, grote gemeentelijk en spoorwegen met bijbehorende bermen;

  • gebieden waar de gemeente Sittard-Geleen geen bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit: beheergebied van Rijkswaterstaat en beheergebied van waterschap Limburg.

3.4 Bodemfunctieklassenkaart

De bodemfunctieklassenkaart is een weergave van het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de landbodem in de gemeente Sittard-Geleen. Bij het toekennen van een functieklasse wordt onderscheid gemaakt in:

  • gebieden met de bodemfunctieklasse wonen;

  • gebieden met de bodemfunctieklasse Industrie;

  • overige gebieden (deze gebieden zijn niet ingedeeld in een functieklasse en vallen daardoor automatisch in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur).

De totstandkoming van de functieklassenkaart voor gemeente Sittard-Geleen is beschreven in paragraaf 2.6. De kaart is bijgevoegd in bijlage 4.

3.5 Ontgravingskaart

De ontgravingskaart geeft de bodemkwaliteitsklasse weer (zie tabellen 2, 3 en 4) van de grond die vrijkomt uit een zone (te ontgraven grond). Hiermee wordt getoetst aan de normen die gelden indien vrijkomende grond, binnen het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart, wordt hergebruikt.

De ontgravingskaarten zijn opgenomen in bijlagen 6a en 6b.

3.6 Toepassingskaart

De toepassingskaart geeft de bodemkwaliteitsklasse van de toepassing weer (zie tabellen 2, 3 en 4). Naast de toepassingskwaliteit wordt met de bodemfunctieklassenkaart een toepassingskaart gemaakt door deze beide kaarten als het ware ‘over elkaar heen te leggen’. Samengevat zijn de toepassingseisen bepaald op basis van de combinatie van:

  • indeling op grond van de bodemkwaliteitsklasse;

  • indeling op grond van de bodemfunctieklasse.

De strengste van deze twee bepaalt de uiteindelijke eis/toepassingsmogelijkheid (de zogenaamde dubbele toets). In tabellen 3 en 4 is het gemiddelde gehalte per stof weergegeven voor respectievelijk de bovengrond en de ondergrond. Tevens is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse de zone wordt ingedeeld op basis van deze gehalten én welke functieklasse is toegekend. De resulterende toepassingseis is in de onderste regel van de tabellen weergegeven.

De toepassingskaarten zijn opgenomen in bijlagen 7a en 7b.

Tabel 3 Gemiddelde gehalten bovengrond (0-0,5 m -mv) en bepaling toepassingseis per deelgebied

afbeelding binnen de regeling

Tabel 4 Gemiddelde gehalten ondergrond (0,5 – 3,5 m -mv) en bepaling toepassingseis per deelgebied

afbeelding binnen de regeling

3.7 Grondstromenmatrix

Met behulp van de resultaten uit tabellen 3 en 4 zijn in navolgende tabel 5 (de grondstromenmatrix) de grondverzetmogelijkheden binnen en tussen de deelgebieden weergegeven.

Tabel 5: grondstromenmatrix

afbeelding binnen de regeling

De procedures en werkwijze met betrekking tot de uitvoering, melding, bewijsmiddelen en handhaving in deze gebieden zijn niet in onderhavige rapportage opgenomen. Deze zijn opgenomen in het nota bodembeheer van de gemeente Sittard-Geleen.

3.8 Bijzondere omstandigheden

De bodemkwaliteitskaart doet alleen een uitspraak over de bodemkwaliteit van de onverdachte locaties binnen de gezoneerde gebieden in gemeente Sittard-Geleen. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van verdachte locaties (bijvoorbeeld locaties met veel bodemvreemde bijmengingen, bedrijfslocaties met bodembedreigende activiteiten, stortplaatsen e.d.), verontreinigde locaties of gesaneerde locaties. Op deze locaties verwacht men een afwijkende (betere of juist slechtere) bodemkwaliteit ten opzichte van de omgeving. Op terreinen die ooit een leeflaag van schone grond hebben gekregen, of op gesaneerde locaties mag men bijvoorbeeld een betere kwaliteit verwachten. Een slechtere kwaliteit valt te verwachten op terreinen die (wellicht) door een puntbron verontreinigd zijn en op terreinen met dempingen, stortplaatsen en ophooglagen. Voor de verdachte locaties en uitgezonderde gebieden is de bodemkwaliteitskaart dan ook niet bruikbaar als bewijsmiddel maar dient er verkennend (en evt. nader) bodemonderzoek en/of partijkeuringen te worden uitgevoerd om de kwaliteit op de verdachte locaties (of een deel van de locatie) of uitgezonderd gebied te bepalen. Deze beperking voor verdachte locaties en uitgezonderde gebieden geldt zowel voor wat betreft de kwaliteit van de vrijkomende grond als voor wat betreft de kwaliteit van de ontvangende bodem. De nota bodembeheer gaat in op de manier hoe nagegaan moet worden of er sprake is van een verdachte dan wel onverdachte locatie.

Voor specifieke gebieden kan aanvullend beleid gelden waarin strengere regels zijn opgenomen voor grondverzet. Dit geldt bijvoorbeeld voor gebieden uit de Provinciale Milieu Verordening (bijvoorbeeld grondwaterbeschermingsgebieden). In het nota bodembeheer van de gemeente Sittard-Geleen is toegelicht hoe in deze gebieden moet worden getoetst bij grondverzet en welke bewijsmiddelen kunnen worden gebruikt.

Indien de gemeente nieuwe onderzoeksgegevens verkrijgt worden deze verwerkt in het gemeentelijke bodeminformatiesysteem. Bij de volgende actualisatie van de bodemkwaliteitskaart worden deze gegevens gebruikt voor het berekenen van kentallen en het vervaardigen van nieuwe kaarten.

4 Procedurele aspecten

Met de resultaten van hoofdstuk 3 is de bodemkwaliteit voor de boven- en ondergrond bepaald. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de tabellen 3 en 4 en in bijlage 5 en visueel op de kaarten van bijlagen 6 en 7.

4.1 Vaststelling

De bodemkwaliteitskaart, inclusief de beschrijving van het tot stand komen daarvan, moet bij besluit van het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld zodat van de richtlijn en Regeling en Besluit bodemkwaliteit gebruik kan worden gemaakt.

De vaststelling vindt plaats bij besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat in de Nota bodembeheer 2021 uitgegaan wordt van het generieke beleid (zie Besluit bodemkwaliteit) is het vaststellen van de Nota bodembeheer, alsmede de bodemfunctieklassen- en bodemkwaliteitskaart, een bevoegdheid van het college. Het onder het generieke beleid vaststellen van een bodemfunctieklassenkaart en bodemkwaliteitskaart dient te worden gezien als een algemeen verbindend voorschrift. Nadat het college de bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart heeft vastgesteld gelden deze (vanaf de 8e dag na bekendmaking) voor het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen.

4.2 Houdbaarheid

Nieuwe onderzoeksgegevens kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Daartoe dient de actualiteit van de bodemkwaliteitskaart, en de eventuele noodzaak tot herziening hiervan, met enige regelmaat te worden getoetst. De bodemkwaliteitskaart moet in ieder geval elke 5 jaar opnieuw worden vastgesteld. Voor het opstellen van een nieuwe kaart moeten alle stappen voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart opnieuw worden doorlopen.

Bijlage 1a Kaart beheergebied

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 1b: Kaart topografie

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 1c: Kaart Bodemopbouw

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2: Kaart met indeling in homogene deelgebieden

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3a: Kaart met gebruikte en afgevallen rapporten NEN pakket oud en nieuw (bovengrond)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3b: Kaart met gebruikte en afgevallen rapporten NEN pakket oud en nieuw (ondergrond

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3c: Kaart met gebruikte waarnemingen op boorpuntniveau PFAS (bovengrond)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3d: Kaart met gebruikte en afgevallen waarnemingen op boorpuntniveau PFAS (ondergrond)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3e: Kaart met gebruikte en afgevallen waarnemingen op boorpuntniveau asbest (bovengrond)e:

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3f: Kaart met gebruikte en afgevallen waarnemingen en op boorpuntniveau asbest (ondergrond)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4: Bodemfunctieklassenkaart

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5a: Statistiek per zone en uitleg statistiek

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Begrippenlijst en uitleg 

Begrip

Uitleg

Aantal

Aantal waarnemingen per zone

P5

5-Percentielwaarde* (5 % van de data kleiner en 95% groter dan de waarde)

P25

25-Percentielwaarde*

P50

50-Percentielwaarde*

P75

75-Percentielwaarde*

P80

80-Percentielwaarde*

P85

85-Percentielwaarde*

P90

90-Percentielwaarde*

P95

95-Percentielwaarde*

Min

Laagst gemeten gehalte*

Max

Hoogste gemeten gehalte*

Gemiddelde

Gemiddeld gemeten gehalte*

*

De waarden zijn de gecorrigeerde waarden op basis van organische stof en lutum conform artikel 4.2.1. van de Regeling bodemkwaliteit (voor PFAS conform instructie van het Tijdelijk handelingskader van 2 juli 2020 en voor asbest vindt geen correctie plaats)

Standaarddeviatie

Maat voor de spreiding van een variabele in een reeks

Variatiecoëfficiënt

Maat voor ruimtelijke clustering

Heterogeniteit

Maat voor de betrouwbaarheid van de berekende diffuse bodemkwaliteit

Uitbijtergrens

Grens waarboven waarnemingen als uitbijter worden beschouwd

Variantie

Maat voor de spreiding van een reeks waarden, dat wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen. Hoe groter de variantie, hoe meer de afzonderlijke waarden onderling verschillen, en dus ook hoe meer de waarden van het "gemiddelde" afwijken

Mediaan

Middelste waarde in een reeks getallen die gerangschikt zijn naar grootte

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarden voor standaard bodem, bijlage B Besluit bodemkwaliteit (tabel 1)

2*achtergrondwaarde

2x de achtergrondwaarde

Wonen

Bodemfunctie/bodemkwaliteitsklasse wonen, bijlage B Besluit bodemkwaliteit (tabel 1)

Achtergrondwaarde + Wonen

Achtergrondwaarde en bodemfunctie/bodemkwaliteitsklasse wonen bij elkaar opgeteld

Industrie

Bodemfunctie/bodemkwaliteitsklasse industrie, bijlage B Besluit bodemkwaliteit (tabel 1)

Interventiewaarde

Generieke waarden die aangeven dat bij overschrijding sprake is van potentiële ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier, Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013, tabel 1

Emissietoetswaarde

Toetsingsnorm voor de emissie bij grootschalige toepassingen op of in de bodem, bijlage B Besluit bodemkwaliteit (tabel 1)

Toetsing

Resultaat van toetsing voor indeling in kwaliteitsklassen, Regeling bodemkwaliteit, artikel 4.2.2.

Toetsing emissiewaarde

Toetsing gemiddelde bodemkwaliteit aan de "Emissie Toetswaarde" t.b.v. het toestaan van grootschalige bodemtoepassingen

nb

Niet bekend

nvt

Niet van toepassing

Bijlage 5b: Grondstromenmatrix

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6a: Ontgravingskaart bovengrond

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6b: Ontgravingskaart ondergrond

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 7a: Toepassingskaart bovengrond

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 7b: Toepassingskaart ondergrond

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 8: Begrenzing bevoegd gezag oppervlaktewateren

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 9: Begrippenlijst en afkortingen

Achtergrondwaarden: in de regeling bodemkwaliteit vastgestelde gehalten aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen.

Baggerspecie: materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.

Beheergebied: gebied waarbinnen de opgestelde bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassekaart geldend is.

Bijzondere omstandigheden: Voor een binnen een bodemkwaliteitszone liggend gebied geldt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, als er voor dat gebied een afwijkende verwachtingswaarde geldt ten opzichte van de verwachtingswaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone. Te denken valt aan verdachte locaties, locaties waar sanering heeft plaatsgevonden, e.d. Ook beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld voor de ecologie, archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie vallen onder de bijzondere omstandigheden.

Bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelenen en organismen.

Bodemfuncties: gebruik van de bodem, niet zijnde de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, zoals dat is vastgesteld in rapportage van de bodemkwaliteitskaart.

Bodemfunctieklassenkaart: een kaart met één of meer kaarteenheden, ook wel gebieden of zones genoemd die elk gekenmerkt worden door een uniforme bodemopbouw en een specifieke gebruikshistorie. De kaart geeft inzicht in deze kenmerken en in de daarmee samenhangende fysische en chemische kwaliteit van de bodem.

Bodemfunctieklassen: in de regeling bodemkwaliteit vastgestelde indeling van bodemfuncties in de categorieën zoals bedoeld in artikel 55, eerste lid Bbk.

Bovengrond: de grond op een diepte van 0-0,5 m-mv.

Bodemkwaliteitskaart: een kaart waarop de verschillende bodemfuncties zijn aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen wonen, industrie en overig bodemgebruik. Onder het laatstgenoemde gebruik vallen landbouw en natuur.

Bodemkwaliteit: de milieuhygiënische bodemkwaliteit in een bepaald gebied. Deze wordt gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden).

Bodemkwaliteitsklasse: In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:

  • Achtergrondwaarde

  • Wonen

  • Industrie

Bodemkwaliteitszone: deel van een beheergebied waarvoor geldt dat er sprake is van een zelfde gebiedseigen bodemkwaliteit. Een bodemkwaliteitszone is in drie richtingen begrensd (dus ook diepte).

Bodemverontreiniging: de nadelige beïnvloeding van de kwaliteit van de bodem als gevolg van menselijke activiteiten, waarbij op directe of indirecte wijze stoffen op of in de bodem zijn gebracht of geraakt.

Bouwstof: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie, dat is bestemd om te worden toegepast.

BRL: beoordelingsrichtlijn, zijnde een door het college van deskundigen bindend verklaard document dat wordt gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten.

Certificaat: verklaring waarmee een door Onze Minister erkende certificeringsinstelling kenbaar maakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde persoon voldoet aan het voor de certificering geldende normdocument.

Concentratie: de hoeveelheid stof per gewichts-of volume eenheid van het medium waarin de stof aanwezig is. Ook wel aangeduid met ‘gehalte’.

Deelgebied: deel van een beheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de voor het beheergebied geldende onderscheidende kenmerken. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is er voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is.

Detectiegrens: de ondergrens van het meetbereik bij een chemische analyse.

Diffuse verontreinigingen: historische gegroeide achtergrondgehalten. Deze zijn door diverse oorzaken ontstaan. Ten opzichte van de achtergrondwaarde verhoogde concentratie binnen een gebied waarvoor geldt dat er geen sprake is van een of meerdere puntbronnen.

Emissietoetswaarden: toetswaarden van de Regeling bodemkwaliteit bij grootschalige bodemtoepassing (GBT) op de landbodem waaronder geldt dat de uitloging verwaarloosbaar geacht.

Erkende kwaliteitsverklaring: schriftelijke verklaring die is afgegeven door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning, waarin wordt verklaard dat de bijbehorende partij die afkomstig is van een persoon of instelling die is erkend voor het produceren op basis van een nationale BRL, voldoet aan de bij of krachtens Bbk gestelde eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, mits toegepast op de in de verklaring aangegeven wijze.

Erkenning: beschikking van Onze Ministers waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden.

Ernstige bodemverontreiniging: grond waarvan gehalten voor een of meer stoffen de interventiewaarden voor bodemkwaliteit overschrijden.

Ernstig geval van bodemverontreiniging: geval van bodemverontreiniging waarbij 25 m3 van de bodem of 100 m3 grondwater is verontreinigd met stoffen in een gemiddelde concentratie die hoger is dan de interventiewaarde.

Fabrikant-eigenverklaring: schriftelijke verklaring, afgegeven door de producent van een bouwstof, grond of baggerspecie, waarin deze verklaart dat de bijbehorende partij voldoet aan de bij of krachtens het Bbk gestelde eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit. Uit de verklaring blijkt op welke wijze is vastgesteld dat de partij voldoet aan de bij of krachtens het Bbk gestelde eisen.

Gebiedseigen bodemkwaliteit: de voor een deelgebied kenmerkende bodemkwaliteit, die is ontstaan als gevolg van achtergrondverontreiniging.

Gezoneerd gebied: gebied dat is weergegeven als een bodemkwaliteitszone op een bodemkwaliteitskaart en waarvan de bodemkwaliteit is vastgesteld.

Grond: vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie. Ook verontreinigde grond die is gereinigd wordt als grond beschouwd. Grond die is vermengd met een beperkte hoeveel bodemvreemd materiaal (<20 %) wordt als grond gedefinieerd.

Grondstroom: de fysieke hoeveelheid grond die verplaatst wordt tussen het moment dat deze vrijkomt en zijn eindbestemming.

Grondstromenmatrix: matrix waarin de mogelijkheden voor grondverzet tussen verschillende zones zijn uitgewerkt en waarin is aangegeven welke voorwaarden gelden bij grondverzet van de ene zone naar de andere zone of bij grondverzet binnen een zone.

Grondverzet: het verzetten of verplaatsen van grond door graven.

Grondwerk: een grondwerk is een werk waarbij als bouwstof uitsluitend grond wordt gebruikt. Indien de grond in het grondwerk geschikt is voor het beoogde bodemgebruik en een vergelijkbare kwaliteit heeft als de ontvangende bodem kan het grondwerk bodem worden en vervalt de verwijderingsplicht. Voorbeelden van werken die bodem worden, zijn: aanvullingen, ophogingen, slootdempingen alsmede egaliseringen in het kader van bijvoorbeeld landinrichting en natuurontwikkeling.

Grootschalige bodemtoepassingen: binnen het Besluit en Regeling bodemkwaliteit is het toetsingskader voor het toepassen van grond in grootschalige toepassingen opgenomen. Er hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit en de functie van de ontvangende bodem. Wel moet de toe te passen grond voldoen aan de emissietoetswaarden om te voorkomen dat ontoelaatbare uitloging naar de onderliggende bodem en het grondwater plaatsvindt. Grootschalige toepassingen hebben een minimaal volume van 5.000 m3 en een minimale toepassingshoogte van 2 meter. Voor (spoor)wegen geldt een minimale toepassingshoogte van 0,5 meter. Een grootschalige toepassing moet worden afgedekt met een leeflaag van tenminste 0,5 meter dikte. Hiervan zijn grootschalige toepassingen in bermen van (spoor)wegen uitgezonderd. De leeflaag moet geschikt zijn voor de functie en passen bij de daadwerkelijke bodemkwaliteit van de omliggende bodem.

Hergebruik: (hernieuwde) toepassing van grond; als bodem of als bouwstof in werken zodanig dat deze weer onderdeel gaat uitmaken van de bodem.

Heterogeniteit: de mate waarin gehalten binnen de diffuse bodemverontreiniging over een bodemkwaliteitszone zijn verdeeld. De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index:

  • Index < 0,2 : weinig heterogeniteit

  • 0,2 < Index < 0,5 : beperkte heterogeniteit

  • 0,5 < Index < 0,7 : er is sprake van heterogeniteit

  • Index > 0,7 : sterke heterogeniteit

Homogeen gebied: gebied dat qua historie, bodemopbouw en bodemgebruik overeenkomstig is. In de praktijk wordt een homogeen gebied zodanig begrensd dat de variatie binnen het gebied kleiner is dan de variatie tussen de gebieden.

IBC-bouwstof: bouwstof die vanwege de mate van emissie alleen met isolatie-, beheer-, en controlemaatregelen mag worden toegepast.

Interventiewaarden: in Circulaire bodemsanering vastgestelde generieke waarden die aangeven dat bij overschrijding sprake is van potentiële ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, als bedoeld in artikel 36 Wbb.

Isolatie, beheer- en controlemaatregelen: maatregelen waardoor bij toepassing van een bouwstof nagenoeg geen contact optreedt van die bouwstof met hemelwater en grondwater.

Kwaliteitsklasse: in het Besluit en Regeling bodemkwaliteit vastgestelde indeling in categorieën van de kwaliteit van de bodem, grond of baggerspecie.

Kritische parameter: Een parameter waarvoor geldt dat de gehalten binnen (een deel van) het beheergebied zodanig hoog en/of variabel zijn in vergelijking tot de andere stoffen, dat de betreffende stof bepalend kan zijn voor de bodemkwaliteit in (het betreffende deel van) het beheergebied. Elke parameter waarvoor geldt of wordt verwacht dat de 95-percentielwaarde de voor die parameter geldende tussenwaarde overschrijdt moet in ieder geval als kritische parameter worden aangemerkt.

Landbouwbedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet.

Lutum: gewichtspercentage minerale bestanddelen met een diameter kleiner dan 2 µm, betrokken op het totale drooggewicht van grond.

Milieuhygiënische verklaring:

  • a.

    voor bouwstoffen, grond of baggerspecie: partijkeuring, fabrikant-eigenverklaring of erkende kwaliteitsverklaring, en

  • b.

    voor grond, baggerspecie of de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast: verklaring omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van een specifieke partij of de bodem, die is afgegeven op basis van een kaart als bedoeld in artikel 47, onder a , of 57, tweede lid Bbk of een bij regeling van Onze Ministers aangewezen normdocument of onderzoeksprotocollen.

NEN: Nederlandse Norm, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut.

Normdocument: een voor een werkzaamheid op grond van artikel 25 Bbk aangewezen beoordelingsrichtlijn, protocol of andere richtlijn, code, aanbeveling of norm die of dat eisen bevat ter bevordering van de kwaliteit van werkzaamheden of de uitvoering daarvan.

Niet gezoneerd deelgebied: een deelgebied waarvoor voldoende waarnemingen zijn om te voldoen aan de eisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten of wanneer bewust wordt gekozen om een gebied niet op te nemen in de bodemkwaliteitskaart. (zie ook: Uitgesloten gebied).

Ondergrond: de grond op een laagdiepte dieper dan 0,5 m-mv.

Onverdachte locatie: locatie waar geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Opslaan: het tijdelijk opslaan van grond in of buiten een inrichting, vooruitlopend op verwerking of gebruik.

Ontgravingskaart: de ontgravingskaart geeft de milieuhygiënische chemische kwaliteit van (eventueel) te ontgraven grond. Als ontgravingskaart is opgesteld volgens de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is de kaart de gebruiken als erkend bewijsmiddel in het kader van het Besluit en Regeling bodemkwaliteit De beoordeling van de bodemkwaliteit is gebaseerd op de gemiddelde gehalten van een zone getoetst aan de toetsingswaarden uit de Regeling bodemkwaliteit.

Parameter: chemische stof of een fysische eigenschap.

Partij: identificeerbare hoeveelheid bouwstof, grond of baggerspecie van vergelijkbare milieuhygiënische kwaliteit, die is bedoeld om als geheel te worden verhandeld of toegepast.

Partijkeuring: schriftelijke verklaring op basis van een eenmalig onderzoek, dat wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, en waarin wordt vermeld of een partij onder het regime van het besluit kan worden toegepast en hoe dit is vastgesteld.

Percentiel/percentielwaarde: waarde waar beneden een bepaald percentage van de waarnemingen gelegen is. Bijvoorbeeld 90-percentiel: 90% van de waarnemingen ligt beneden deze waarde.

Samenstellings- en immissiewaarden: samenstellingswaarden: de concentraties organische- en anorganische parameters die zich in een materiaal bevinden. Immissiewaarden: in het Besluit bodemkwaliteit min of meer synoniem voor uitloging: de uittredende hoeveelheid verontreinigende stoffen uit een materiaal.

Schone grond: grond waarvan de gehalten van verontreinigende stoffen de achtergrondwaarden van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit (achtergrondwaarde) niet overschrijden met in achtneming van aanvullende de toetsregels uit de Regeling bodemkwaliteit.

Standaardbodem: bodem met 25% lutum en 10% organische stof.

Stand-still beginsel: milieubeleid gericht op het niet laten verslechteren van de milieukwaliteit.

Sterk verontreinigde grond: Grond die bij toetsing aan de Circulaire bodemsanering de interventiewaarde overschrijdt.

Toepassen van grond: het aanbrengen, verspreiden of tijdelijk opslaan van grond als bedoeld in artikel 35 Bbk, het houden van de aangebrachte of tijdelijk opgeslagen grond in die toepassing, alsmede het laten verrichten daarvan.

Toepassingskaart: de toepassingskaart geeft toepassingseis per zone waaraan de toe te passen grond aan moet voldoen. Bij de toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem

Uitbijters: waarnemingen in het gegevensbestand die niet voldoen aan het patroon dat door de andere waarnemingen is gevestigd. De verhoogde gehalten zijn het gevolg van duidelijk aantoonbare menselijke activiteiten: puntverontreinigingen, verdachte locaties, typfouten tijdens invoer, fouten in het laboratorium e.d.

Uitgesloten/Uitgezonderd gebied: uitgesloten gebieden op beleidsmatige gronden niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (puntverontreiniging, te weinig waarnemingen e.d.). Voorbeelden van beleidsmatig uitgesloten gebieden zijn o.a. gebieden waar de gemeente niet het bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit is, zoals gebieden die die in het beheer zijn van Rijkswaterstaat of waterschap.

Variabiliteit: mate waarin de gehalten binnen een bodemkwaliteitszone varieert.

Variatiecoëfficiënt: maat voor de spreiding in gehalten (standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde).

Verdachte locatie: Locatie waar bodembedreigende activiteit(en) plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.

Vormgegeven bouwstof: bouwstof met een volume per kleinste eenheid van ten minste 50 cm3, die onder normale omstandigheden een duurzame vormvastheid heeft.

Vooronderzoek: onderzoek volgens NEN 5725 waarin de verwachting ten aanzien van de bodemkwaliteit op historische en actuele gegevens wordt gemaakt o.a. door raadpleging van het bodeminformatiesysteem (BIS), historisch kaartmateriaal, terreininspectie.

Werk: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof, uitgezonderd het verondiepen of het dempen van een oppervlaktewaterlichaam en het ophogen van de bodem ten behoeve van woonwijken en industrieterreinen. Kenmerk van een werk is dat een werk geen deel uitmaakt van de bodem en dat, zodra het werk zijn functie verliest, de bouwstoffen waaruit het werk bestaat, worden verwijderd.

AFKORTINGEN

AP04 Accreditatie programma 04, monstername (AP04; van Raad voor accreditatie)

Awb Algemene wet bestuursrecht

BIS Bodem Informatie Systeem

BKK bodemkwaliteitskaart

Bbk Besluit bodemkwaliteit

BW Burgemeester en Wethouders

NEN Nederlandse eindnorm

OO oriënterend onderzoek

SO saneringsonderzoek

SP saneringsplan

Wbb Wet bodembescherming

Bijlage 10a: Gebruikte rapporten (boven- en ondergrond)

Bijlage 10b: Afgevallen rapporten met reden

Bijlage 10c: Afgevallen rapporten/waarnemingen PFAS

Nota Bodembeheer 2021gemeente Sittard-Geleen

[vervallen]


Noot
1

zie bijlage 2 voor ligging op kaart