Regeling vervallen per 01-01-2016

Bodembeheerplan 2011 emeente Sittard-Geleen

Geldend van 12-05-2011 t/m 31-12-2015

Intitulé

Bodembeheerplan 2011

Bodembeheerplan 2011

gemeente Sittard-Geleen

april 2011

DISCLAIMER

Bodemonderzoek bij private transacties

Voorliggende bodembeheerplan gaat niet in op het uitvoeren van bodemonderzoek bij private transacties. Of bij private transacties een bodemonderzoek wordt uitgevoerd dan wel of gebruik gemaakt wordt van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart is aan de betrokken partijen.

Mocht uit het bodemonderzoek bij een private transactie blijken dat de kwaliteit van dien aard is dat sprake is van een verdachte locatie dan mag, op grond van het zorgplichtbeginsel, voor deze locatie geen gebruik gemaakt worden van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

Bodemonderzoek in het publieksrechtelijke spoor

In het kader van de verlaging van de regeldruk kan op basis van onderliggende Bodembeheerplan in sommige situaties worden afgezien van bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, bij een Wro-procedure of bij het hergebruik van grond.

In plaats van een bodemonderzoek uit te moeten voeren kan gebruik gemaakt worden van de gegevens zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart is met de grootste zorgvuldigheid vastgesteld. Deze biedt echter nooit uitsluitsel over onvoorziene omstandigheden op een locatie (bijv: de aanwezigheid van puin in de bodem/onbekende dempingen/een niet geregistreerde tank).

Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren. Voordat hij deze keuze maakt zal hij zich moeten vergewissen van de voor- en nadelen en de eventuele risico’s.

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie ligt bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodemkwaliteitsdata.

Indien hij er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van de werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan onderzoek alsnog noodzakelijk is. In dergelijke gevallen is de gemeente niet aansprakelijk voor de onderzoekskosten en/of de gevolgschade.

1. Inleiding

Voor u ligt het Bodembeheerplan 2011 van de gemeente Sittard-Geleen. Hierin is aangegeven hoe binnen de gemeente omgegaan wordt met de diffuse bodemverontreiniging en welke mogelijkheden er zijn voor het toepassen/hergebruik van grond.

Verder is omschreven hoe de gemeente, binnen de diverse van toepassing zijnde kaders, invulling geeft aan de beleidsvrijheid die deze wettelijke kaders bieden. Waar nodig worden de gemaakte keuzes onderbouwd en toegelicht.

Het Bodembeheerplan 2011 biedt hiermee een eenduidig, integraal kader voor iedereen die bij het uitvoeren van bodemtaken en bij het voorbereiden van projecten te maken heeft met de aanwezige bodemkwaliteit.

1.1 Aanleiding

Bodembeheerplan uit 2004 voor de aanpak van de diffuse verontreiniging

In grote delen van de gemeente Sittard-Geleen is door diverse, vaak langdurige menselijke activiteiten de bodem in meer of mindere mate verontreinigd geraakt. Omdat deze verontreiniging zich verspreidt over een relatief groot gebied en er geen duidelijke oorzaak van de verontreiniging is aan te wijzen, wordt gesproken van een grootschalige diffuse bodemverontreiniging.

Vooral in het binnenstedelijk gebied van Sittard en Geleen en de oudere delen van de kernen Born, Buchten, Obbicht en Grevenbicht is de bodem diffuus verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. Het buitengebied, met uitzondering van het gebied tussen de Maas en het Juliana-kanaal, en de nieuwere woon- en industriegebieden zijn relatief schoner.

Om te vermijden dat de aanwezigheid van deze diffuse verontreiniging zou leiden tot vertraging en/of stagnatie bij de gewenste maatschappelijke, ruimtelijke en economische ontwikkelingen hebben de voormalige gemeenten Sittard en Geleen in 2000 al bodembeheerplannen opgesteld. Deze Bodem-beheerplannen boden een kader waarbinnen oplossingen gevonden konden worden voor de problematiek die voortvloeit uit deze grootschalige diffuse bodemverontreiniging in het binnenstedelijk gebied van de gemeenten.

Bij de herindeling in 2001 zijn de drie afzonderlijke gemeenten Sittard, Geleen en Born samengevoegd tot de nieuwe gemeente Sittard-Geleen. Dat is aanleiding geweest om in 2004 de Bodem-beheerplannen van de voormalige gemeenten samen te voegen tot één Overkoepelend Bodem-beheerplan dat voor de gehele gemeente Sittard-Geleen van toepassing is.

In dit Overkoepelend Bodembeheerplan 2004 is aangegeven welk bodemkwaliteitsbeleid er geldt in de gemeente Sittard-Geleen. Op deze manier vormde het Overkoepelend Bodembeheerplan het toetsingskader voor de bodemkwaliteit bij de voorbereiding en de uitvoering van nieuwe activiteiten.

Daarnaast is in dit Overkoepelend Bodembeheerplan 2004 vastgelegd welke mogelijkheden er zijn om licht verontreinigde grond binnen het grondgebied als bodem te hergebruiken. Het Overkoepelend Bodembeheerplan 2004 is hiermee een afwegingskader voor het omgaan met verontreinigde grond. Het geeft terugsaneerwaarden, risiconormen, een hergebruikskader en een toetsingskader bij de beoordeling van bouwaanvragen en bestemmingsplannen.

Actualisatie van het Overkoepelend Bodembeheerplan en van de bodemkwaliteitskaart uit 2004 is nodig.

Het Overkoepelend Bodembeheerplan uit 2004 is de afgelopen jaren (overwegend) met succes gebruikt bij het beoordelen van de bodemkwaliteit en het (waar nodig) aanpakken van de bodem-verontreiniging binnen de gemeente Sittard-Geleen.

De afgelopen jaren is een aantal wijzigingen doorgevoerd aan de landelijke wet- en regelgeving inzake het aanpakken van de bodemverontreiniging en het hergebruik van grond.

Hierdoor sluit het Overkoepelend Bodembeheerplan niet meer voldoende aan bij de landelijke regelgeving, en dreigt er opnieuw een situatie te ontstaan waarbij onduidelijkheid over het omgaan met diffuse bodemverontreiniging, leidt tot stagnatie van gewenste ontwikkelingen.

Daarnaast is actualisatie nodig, omdat het vanuit de praktijk wenselijk is om op onderdelen een aantal verbeteringen/aanpassingen door te voeren in het Overkoepelend Bodembeheerplan 2004.

Tenslotte is actualisatie van het Overkoepelend Bodembeheerplan 2004 nodig om gebruik te kunnen maken van de informatie uit de in 2010 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Actualisatie van deze kaart was wenselijk omdat er de laatste jaren vele nieuwe gegevens over de bodemkwaliteit binnen Sittard-Geleen bekend zijn geworden, en actualisatie zich binnen afzienbare tijd toch zou aandienen, omdat de (wettelijk vastgelegde) geldigheidsduur van de kaart in 2013 (einde termijn overgangsrecht Besluit bodemkwaliteit) verstrijkt.

1.2 Bodembeheerplan 2011

Doelstelling van het bodembeheerplan 2011

Voorliggend Bodembeheerplan 2011 heeft als doel vast te leggen hoe, binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is voor het beoordelen van de bodemkwaliteit, invulling gegeven wordt aan de toetsing van bodemaspecten op de terreinen waar dat een rol speelt, t.w. grondverzet/hergebruik, bodemsanering, bouwen en ruimtelijke ontwikkeling. Dit staat bekend onder de benaming meersporenbeleid. Dit meersporenbeleid ligt aan de basis van een duurzame aanpak van de in de gemeente aanwezige diffuse bodemverontreiniging.

Hierbij is gebruik gemaakt van de informatie uit de in 2010 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart.

Vaststelling van het Bodembeheerplan 2011 (incl. de bodemkwaliteitskaart).

Ter voorbereiding van de vaststelling van dit Bodembeheerplan met bijbehorend rapport “bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen, d.d. 6 juli 2010”, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.

Burgemeester en wethouders hebben dit Bodembeheerplan met evengenoemd bijbehorend rapport op ………………….vastgesteld.

Vervolgens is dit Bodembeheerplan met bijbehorend rapport op …………………van kracht geworden.

Dit Bodembeheerplan is de opvolger van het Overkoepelende Bodembeheerplan van april 2004 en van de nota “Inwerkingtreding Besluit bodemkwaliteit en overgangsrecht Overkoepelend Bodem-beheerplan” van maart 2009. Tegelijk met de vaststelling van dit Bodembeheerplan 2011, worden het Overkoepelende Bodembeheerplan uit 2004 en de nota “Inwerkingtreding Besluit bodemkwaliteit en overgangsrecht Overkoepelend Bodembeheerplan” ingetrokken.

Samen met het Bodembeheerplan 2011 wordt ook de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De informatie uit deze kaart biedt enerzijds informatie voor de keuzes uit het Bodembeheer-plan en wordt anderzijds gebruikt bij het uitvoeren van het meersporenbeleid.

Geldigheidsduur.

De geldigheidsduur van dit nieuwe Bodembeheerplan is 10 jaar. De bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart, waar het Bodembeheerplan op is gebaseerd, dienen daarentegen elke 5 jaar te worden geactualiseerd op grond van nieuwe, tegen die tijd beschikbare bodemdata.

Bij het actualiseren van de bodemkwaliteitskaart en/of bodemfunctieklassenkaart, dient te worden beoordeeld in hoeverre het eventueel in de zones wijzigen van de bodemkwaliteit (verbetering dan wel verslechtering) een tussentijdse aanpassing (en het opnieuw vaststellen) van het Bodembeheerplan noodzakelijk maakt. Ook in het geval van relevante wijzigingen in de wet- en regelgeving moet worden nagegaan of het noodzakelijk is om het Bodembeheerplan te actualiseren.

Ten aanzien van de geldigheidsduur van de bodemkwaliteitskaart moet nog het volgende worden opgemerkt. De bodemkwaliteitskaart bevat van een aantal "nieuwe stoffen" nog te weinig gegevens. Het betreft stoffen die pas vanaf 1 juli 2008 onderdeel uitmaken van het wettelijk verplichte onderzoekspakket (het zgn. stoffenpakket).

Binnen het Besluit bodemkwaliteit geldt een overgangsregeling waarbij de gemeenten de mogelijkheid hebben om, tot uiterlijk 1 juli 2013, gebruik te maken van een dergelijke "onvolledige" bodemkwaliteitskaart. Vanaf 1 juli 2013 zal de kaart echter ook de informatie over de nieuwe stoffen moeten bevatten.

Dat betekent dat de kaart in haar huidige vorm slechts bruikbaar is tot 1 juli 2013. Daarna kan de kaart alleen nog gebruikt worden indien er een actualisatie plaatsvindt waarbij ook de nieuwe stoffen worden meegenomen. Mogelijk zal hiertoe nog aanvullend bodemonderzoek nodig zijn.

1.3 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op het bodembeleid en de toepassing daarvan voor wat betreft het omgaan met diffuse bodemverontreiniging.

Hoofdstuk 2:

afbakening en beschrijving van het toepassingsgebied van dit Bodembeheerplan.

Hoofdstuk 3:

beschrijving van de relevante wijzigingen die de voorbije jaren zijn doorgevoerd aan de wet- en regelgeving, die relevant (kunnen) zijn bij het beoordelen van de bodemkwaliteit en bij het omgaan met de diffuus verontreinigde grond.

Hoofdstuk 4:

keuze tussen het generieke kader of een gebiedsspecifiek kader voor de aanpak van de diffuse bodemverontreiniging in Sittard-Geleen.

Hoofdstuk 5:

gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel binnen de gemeente.

Hoofdstuk 6:

werkwijze bij hergebruik van grond binnen de gemeente Sittard-Geleen.

Hoofdstuk 7:

werkwijze bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij omgevingsvergunningen.

Hoofdstuk 8:

werkwijze bij saneringen Wet bodembescherming.

Hoofdstuk 9:

specifieke gebieden.

Hoofdstuk 10:

zorgplicht.

Hoofdstuk 11:

toezicht en handhaving.

2. Afbakening/toepassingsgebied

2.1 Inhoudelijke begrenzing van het Bodembeheerplan.

Bodembeheerplan geldt voor alle regelingen waarvoor de gemeente bevoegd gezag is bij het beoordelen van de bodemkwaliteit.

Vanuit diverse wettelijke kaders kan/moet de bodemkwaliteit beoordeeld worden. Dit Bodembeheerplan is van toepassing voor alle kaders waar de gemeente bevoegd gezag is. Dat zijn:

  • ·

    de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO);

  • ·

    de Wet ruimtelijke ordening;

  • ·

    het Besluit bodemkwaliteit (binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is krachtens het Besluit bodemkwaliteit).

Naast deze kaders kan ook de Wet bodembescherming aanleiding zijn voor het beoordelen van de bodemkwaliteit en voor het opleggen van eisen voor de te realiseren bodemkwaliteit. Wat betreft de toepassing van de Wet bodembescherming is de gemeente echter geen bevoegd gezag (dat is de provincie), zodat dit Bodembeheerplan slechts zeer beperkt ingaat (in kan gaan) op de bodemkwaliteitseisen die vanuit de Wet bodembescherming gesteld worden. De nadruk ligt hierbij op de manier hoe afstemming gezocht wordt tussen de Wet bodembescherming enerzijds en de overige kaders anderzijds. Voor een uitgebreide beschrijving van de eisen vanuit de Wet bodembescherming wordt verwezen naar het provinciale Beleidskader Bodem 2010.

Alleen voor diffuse verontreiniging, niet voor puntbronnen.

Het Bodembeheerplan geeft een toetsingskader voor het omgaan met de diffuus verontreinigde grond binnen de gemeente Sittard-Geleen. Het is niet van toepassing op de manier hoe met eventuele puntbronverontreinigingen wordt omgegaan. Puntbronnen onderscheiden zich van de diffuse verontreiniging door het feit dat puntbronnen wel een duidelijke oorzaak kennen en beperkt zijn tot een relatief klein gebied.

Dit Bodembeheerplan gaat over zgn. historische verontreinigingen (ontstaan vóór 1987), en gaat dan ook niet in op de aanpak van nieuwe verontreinigingen (d.w.z. ontstaan in of na 1987). Daarvoor zijn er vanuit de WABO (nulsituatie-onderzoek als uitgangspunt) en vanuit de zorgplicht van de Wet bodembescherming (herstel van de bodemkwaliteit is het uitgangspunt) voldoende kaders beschikbaar om deze nieuwe verontreinigingen aan te pakken.

Alleen voor grond, niet voor grondwater.

Het Bodembeheerplan gaat niet in op het (verontreinigde) grondwater binnen de gemeente.

In het kader van het Overkoepelend Bodembeheerplan 2004 is reeds een uitloogonderzoek uitgevoerd om de eventuele verspreidingsrisico’s van de gebiedseigen diffuse verontreiniging te bepalen. Uit dit uitloogonderzoek is toen gebleken dat de aanwezigheid van grond met een gebiedseigen kwaliteit niet zal leiden tot een meer dan marginale bodembelasting van de onderliggende bodemlaag en dus ook niet tot een beïnvloeding van het grondwater. Dat geldt nog steeds, zodat ook nu nog geen aanvullende eisen nodig zijn om de verspreiding van de diffuse bodemverontreiniging tegen te gaan.

Overigens is met de generieke kaders van het Besluit bodemkwaliteit reeds voldoende gegarandeerd dat de toepassingen van de verontreinigde grond niet zullen leiden tot een meer dan marginale beïnvloeding van het onderliggende grondwater.

2.2 Geografische begrenzing van het Bodembeheerplan.

De gemeente is binnen het gehele grondgebied bevoegd gezag voor de Wet ruimtelijke ordening en is (behoudens een aantal bedrijven waar de provincie bevoegd gezag is, zoals bedrijven op Chemelot en NedCar) ook overal bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het Bodembeheerplan is van toepassing voor alle situaties waarbij de gemeente vanuit de Wet ruimtelijke ordening of vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de bodemkwaliteit moet beoordelen.

Voor wat betreft het onderdeel hergebruik van grond en baggerspecie binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente in delen van het grondgebied géén bevoegd gezag. Het gaat dan om:

  • ·

    het grondgebied van bedrijven waar de provincie bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is;

  • ·

    de waterbodemgebieden:

    • o

      de gebieden waar Rijkswaterstaat bevoegd gezag is, t.w. :de Maas (binnen het waterbergend winterbed) en het Julianakanaal (incl. de havens). Voor een overzicht van dit gebied wordt verwezen naar de kaarten op www.helpdeskwater.nl;

    • o

      de gebieden waar het Waterschap Roer en Overmaas bevoegd gezag is, t.w.: de beken en de oevers van de primaire en de secundaire watergangen. Deze gebieden zullen, op grond van de Waterwet, voor 2012 vastgelegd worden op de legger van het Waterschap.

Het Bodembeheerplan ziet niet op het hergebruik van grond of baggerspecie in deze gebieden.

In deze gebieden is de provincie (bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) dan wel de waterkwaliteitsbeheerder (voor de waterbodem) Rijkswaterstaat of Waterschap Roer en Overmaas verantwoordelijk voor het beoordelen en zo nodig het aanpakken van de bodemverontreiniging.

Het beleid in het kader van het Besluit bodemkwaliteit van die instanties, blijft hier verder buiten beschouwing.

Daarnaast is de gemeente ook geen bevoegd gezag voor het hergebruik van ernstig verontreinigde grond (het zogenaamde herschikken) indien dit hergebruik plaatsvindt binnen de kaders van de Wet bodembescherming. De gemeente is wél bevoegd gezag indien binnen een saneringslocatie licht verontreinigde grond wordt toegepast.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bevoegdheden binnen de gemeente Sittard-Geleen.

Gemeente

Provincie

Rijkswaterstaat

Waterschap Roer en Overmaas

Besluit Bodemkwaliteit

In de droge landbodem

Binnen bedrijven waar de provincie bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is

Maas, incl. winterbed en Julianakanaal (incl. havens)

Primaire en secundaire wateren, conform legger

Wet bodembescherming

n.v.t.

De gehele gemeente, met uitzondering van de gebieden waar RWS en het Waterschap bevoegd zijn vanuit de Waterwet

Wet bodembescherming is hier niet meer van toepassing. Beoordeling en aanpak van de bodem is geïntegreerd in de Waterwet.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Gehele grondgebied, m.u.v. de inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is

Inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is (zoals bedrijven op Chemelot of Nedcar)

n.v.t.

n.v.t.

Wet ruimtelijke ordening

Gehele grondgebied van de gemeente

n.v.t. (behoudens een inpassingsplan)

n.v.t.

n.v.t.

3. Relevante wijzigingen in wet en regelgeving.

3.1 Algemeen

De voorbije jaren zijn verschillende wijzigingen doorgevoerd in de wet- en regelgeving die relevant (kunnen) zijn bij het beoordelen van de bodemkwaliteit en bij het omgaan met diffuus verontreinigde grond. De belangrijkste zijn:

  • ·

    het Besluit bodemkwaliteit geeft een nieuw kader voor het hergebruik van grond;

  • ·

    de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening uit 2008 geeft de gemeenten meer bevoegdheden en vrijheden om keuzes te maken bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen;

  • ·

    het Besluit uniforme saneringen (BUS) en de Regeling uniforme saneringen (RUS) uit 2006 leggen een koppeling tussen de saneringsdoelstelling voor immobiele verontreinigingen en de hergebruikseisen uit het Besluit bodemkwaliteit;

  • ·

    de Circulaire bodemsanering 2009 geeft invulling aan een aantal aspecten van de bodem-sanering en legt een koppeling tussen de bij bodemsaneringen te hanteren terugsaneer-waarden en de bodemkwaliteitseisen uit het Besluit bodemkwaliteit;

  • ·

    de provincie Limburg heeft haar beleid voor de aanpak van diffuse bodemverontreinigingen, Actief Bodembeheer Limburg (ABL), per 1 juli 2008 ingetrokken, met uitzondering van de situaties waarin gemeenten, krachtens het overgangsrecht uit het Besluit bodemkwaliteit, nog het Bouwstoffenbesluit mogen hanteren (tot uiterlijk 1 juli 2013).

  • ·

    de Beleidsgroep Bodembeheer Limburg heeft (op 21 oktober 2009) een nieuwe invulling van het meersporenbeleid opgesteld. Dat is beschreven in de notitie “Doorontwikkeling meer-sporenbeleid aanpak bodemverontreiniging in Limburg”. Dit nieuwe meersporenbeleid is ook verankerd in het provinciale Beleidskader Bodem 2010 dat Gedeputeerde Staten op 28 september 2010 hebben vastgesteld.

3.2 Nadere toelichting op het Besluit bodemkwaliteit.

Korte schets van de vroegere regelgeving rondom het hergebruik van grond en baggerspecie.

Vanaf medio jaren ’90 tot 1 juli 2008 was het hergebruik van grond en baggerspecie geregeld in de rijksregeling die bekend staat onder de naam “Bouwstoffenbesluit”.

Ter bescherming van de bodemkwaliteit en oppervlaktewaterkwaliteit waren in dat Bouwstoffenbesluit regels opgenomen voor de toepassing van bouwstoffen. Grond en baggerspecie werden in het Bouwstoffenbesluit aangemerkt als (niet-vormgegeven) bouwstoffen.

Omdat bij de toepassing van de regels van het Bouwstoffenbesluit bleek dat die regels de mogelijk-heden voor hergebruik van grond en baggerspecie afkomstig uit gebieden met een lichte diffuse bodemverontreiniging, in veel gevallen onnodig beperkten, heeft het rijk in 1999 de “Vrijstellings-regeling grondverzet” vastgesteld. Die regeling gaf, onder voorwaarden (d.w.z.: de gemeente moest een bodemkwaliteitskaart en een Bodembeheerplan hebben vastgesteld), vrijstelling van een aantal regels van het Bouwstoffenbesluit met als doel het hergebruik van licht verontreinigde grond en baggerspecie als bodem mogelijk te maken en de daarbij te volgen procedure te vergemakkelijken.

Korte schets van de huidige regelgeving rondom het hergebruik van grond en baggerspecie.

In de praktijk werd bovenstaande regelgeving rondom het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie als versnipperd, complex, onduidelijk, star en slecht handhaafbaar ervaren.

Daarom heeft het rijk de regels herzien en in één eenduidig kader ondergebracht: het Besluit bodemkwaliteit. Dit Besluit is (wat betreft het voor de gemeente belangrijke aspect van “hergebruik van grond”) sedert 1 juli 2008 van kracht, en vervangt het Bouwstoffenbesluit.

Het Besluit bodemkwaliteit in zijn geheel bestaat uit de volgende onderdelen:

  • ·

    De kwaliteit van de uitvoering (kortweg “Kwalibo”): dit gaat over een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van bodemwerkzaamheden en de borging daarvan, en richt zich vooral op adviesbureaus, laboratoria, aannemers, grondbanken, grondreinigingsbedrijven en producenten van bouwstoffen.

  • ·

    Bouwstoffen: hier wordt gesteld, dat bouwstoffen die aan generieke kwaliteitseisen van het Besluit voldoen, mogen worden toegepast zonder nadere eisen aan de wijze van toepassing. En dat bouwstoffen die niet aan de generieke kwaliteitseisen voldoen, (tot bepaalde grenzen) met isolerende voorzieningen mogen worden toegepast.

  • ·

    Grond en baggerspecie: wat betreft hergebruik van grond en baggerspecie, zijn in het Besluit bodemkwaliteit de volgende algemene uitgangspunten opgenomen:

    • o

      de kwaliteit van de her te gebruiken grond en baggerspecie, moet geschikt zijn voor de functie (landbouw/natuur, wonen of industrie) van het gebied waarbinnen de grond of baggerspecie wordt toegepast;

    • o

      de kwaliteit van de her te gebruiken grond en baggerspecie, mag niet slechter zijn dan de kwaliteit van de bodem van het gebied/de locatie waarbinnen de grond of bagger-specie wordt toegepast.

Twee nog vermeldenswaardige aandachtspunten bij het onderdeel “grond en baggerspecie” uit het Besluit bodemkwaliteit zijn:

  • ·

    Met bodemverontreiniging wordt in het Besluit bedoeld diffuse bodemverontreiniging. Daaronder wordt verstaan: een verontreiniging van de bodem, die in een lange reeks van jaren en in een vrij groot gebied is veroorzaakt door vele verschillende, veelal niet specifiek aan te wijzen bronnen.

    De andere vorm van bodemverontreiniging, de zgn. puntverontreiniging, valt onder de reikwijdte van het saneringsbeleid, zoals vastgelegd in de Wet bodembescherming.

  • ·

    Wat betreft de te hanteren regelgeving voor het hergebruik van grond en baggerspecie, geeft Het Besluit de gemeenten de keuze uit twee mogelijkheden:

    • o

      Gebruikmaking van het algemene, landelijke beleid voor het hergebruik van grond en baggerspecie: het zgn. generieke beleid.

    • o

      Voor de verkrijging van noodzakelijk c.q. gewenst lokaal maatwerk voor het hergebruik van grond en baggerspecie, de vaststelling van zgn. gebiedsspecifiek beleid. Namelijk, indien de ernst van de situatie rondom diffuse bodemverontreiniging binnen (een deel van) het grondgebied van de gemeente daar aanleiding toe geeft, kan het gemeentebestuur, binnen bepaalde in het Besluit gestelde randvoorwaarden en grenzen, voor een eigen hergebruikbeleid kiezen.

3.3 Nadere toelichting op het meersporenbeleid.

Meersporenbeleid reeds jarenlang uitgangspunt van het gemeentelijke bodembeleid.

Bij het beleid voor de sporen hergebruik, sanering, bouwen en ruimtelijke planvorming (het zgn. meersporen beleid) wordt gestreefd naar een bodembeleid waarbij de eisen die gesteld worden aan de bodemkwaliteit onafhankelijk zijn van de wet- en regelgeving die aanleiding zijn om de bodem-kwaliteit te beoordelen.

Daarom wordt bij al deze sporen, zoveel als mogelijk is binnen de wet- en regelgeving, één uniform ambitieniveau en eenzelfde bodemkwaliteitsdoelstelling nagestreefd. Een dergelijk beleid is helder en eenduidig voor de burgers en bedrijven in Sittard-Geleen.

De afgelopen jaren heeft de gemeente dit meersporenbeleid gehanteerd als uitgangspunt voor het bodembeleid. Het overkoepelend bodembeheerplan Sittard-Geleen uit 2004, dat al jarenlang het kader vormt voor het omgaan met diffuse verontreiniging binnen de gemeente, geeft dan ook invulling aan dit meersporenbeeld.

Limburgse meersporenbeleid geactualiseerd.

Het voorbije jaar is in de Beleidsgroep Bodembeheer Limburg (BBL) gewerkt aan een doorontwik-keling van het meersporenbeleid voor de aanpak van de bodemverontreiniging in Limburg. Bij deze doorontwikkeling is (o.a.) rekening gehouden met de ervaringen die de afgelopen jaren in de Limburgse gemeenten (waaronder Sittard-Geleen) zijn opgedaan.

Deze nieuwe invulling van het meersporenbeleid is verankerd in het provinciale Beleidskader Bodem 2010.

Binnen Sittard-Geleen wordt aangesloten bij dit nieuwe provinciale meersporenbeleid.

Op de volgende pagina wordt dit meersporenbeleid schematisch weergegeven.

In de volgende hoofdstukken zal dit beleid, waar nodig, nader toegelicht worden.

afbeelding binnen de regeling

Figuur: Schematische weergave van het meersporenbeleid.

* Opm.1: voor een toelichting bij de bepaling van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt verwezen naar de van kracht zijnde circulaire bodemsanering en het provinciale beleidskader bodem.

Reikwijdte van het meersporenbeleid.

Dit meersporenbeleid vormt het toetsingskader voor de aanpak van bodemverontreinigingen die zijn ontstaan vóór 1 januari 1987, de zogenaamde historische verontreinigingen. Op verontreinigingen die zijn ontstaan vanaf die datum is het zorgplichtbeginsel van toepassing (zie ook hoofdstuk 10 en het provinciale Beleidskader Bodem 2010).

Beoordelingen op grond van het meersporenbeleid vinden plaats bij nieuwe ontwikkelingen (dynamische situaties). Op bodemverontreinigingen bij bestaande situaties (statische situaties) is het meersporenbeleid niet van toepassing. Voor deze situaties is in de Wet bodembescherming bepaald dat sanerende maatregelen moeten worden genomen indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan is vastgesteld dat een spoedige sanering noodzakelijk is. Voor een beschrijving van de wijze waarop bepaald wordt of een spoedige sanering noodzakelijk is, wordt verwezen naar het provinciale Beleidskader Bodem 2010 waarin uitgebreid wordt ingegaan op dit specifieke Wet bodembescherming aspect.

3.4 Meersporenbeleid alleen voor landbodems, niet voor waterbodems.

Binnen het meersporenbeleid geldt dat er sanering nodig is indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor waterbodems is, met de inwerkingtreding van de Waterwet in 2009, de gevalsbenadering volledig vervallen.

Voor waterbodems geldt als uitgangspunt dat de waterbodem gezien wordt als een integraal onderdeel van het watersysteem. Sanering van de waterbodem is alleen nodig indien de waterbodem-kwaliteit een ongewenste invloed heeft op het bereiken van de gewenste kwaliteit van het gehele watersysteem.

In dat opzicht is het ook logisch dat de waterbeheerder volledig verantwoordelijk is voor het beoordelen en het (zo nodig) aanpakken van de waterbodems. Beoordeling vindt hierbij niet langer louter op basis van aangetroffen gehalten plaats, maar vindt primair plaats door na te gaan of en in welke mate de waterbodemkwaliteit een invloed heeft/kan hebben op het functioneren van het watersysteem.

Voor de gemeente Sittard-Geleen houdt dat in, dat bij besluiten die het watersysteem raken, maar waar de gemeente het bevoegd gezag is (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening), per situatie de bodemproblematiek zal worden afgestemd met het bevoegd gezag krachtens de Waterwet.

Alleen op deze manier kan bereikt worden dat de eisen die de gemeente stelt aansluiten op de wensen/eisen die de waterbeheerder heeft ten aanzien van het watersysteem.

4. Keuze voor het generieke beleid in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

4.1 Besluit bodemkwaliteit biedt twee mogelijke kaders: generiek en gebiedsspecifiek.

Het Besluit bodemkwaliteit, dat voor het onderdeel hergebruik van grond en bagger sinds 1 juli 2008 van kracht is, geeft daarvoor een geheel nieuw kader: het (landelijke) generieke kader.

Dit kader is zodanig opgesteld dat naar verwachting het merendeel van de gemeenten hiermee voldoende mogelijkheden heeft om grond en bagger te hergebruiken/toe te passen.

Er zijn echter ook gebieden in Nederland waar dit generieke kader, gezien de verontreinigingsituatie, te weinig mogelijkheden biedt voor een adequaat bodembeheer. Om te vermijden dat hierdoor in deze gebieden een ongewenste stagnatie bij het hergebruik ontstaat, biedt het Besluit bodemkwaliteit de mogelijkheid om (binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden) op lokaal niveau, gebiedsspecifieke normen vast te leggen. Dergelijke gebiedsspecifieke normen (zgn. lokale maximale waarden) gelden dan op lokaal niveau als toetsingskader voor het hergebruik van grond en/of baggerspecie.

Vanuit het meersporenbeleid (dat als uitgangspunt van het bodembeleid geldt) zullen deze lokale maximale waarden dan ook een plaats moeten krijgen bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij bouwen.

In verband met het opstellen van dit Bodembeheerplan voor Sittard-Geleen, is nagegaan of er – gegeven de bodemkwaliteit binnen de gemeente – gebieden zijn waar het generieke kader geen of onvoldoende hergebruikmogelijkheden voor grond en bagger biedt en waar dus een gebiedsspecifiek hergebruikbeleid nodig c.q. wenselijk is.

Hiervoor is gebruik gemaakt van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart die in 2010 is opgesteld en die de bodemkwaliteit binnen Sittard-Geleen beschrijft.

4.2 Een nieuwe gemeentelijke bodemkwaliteitskaart voor het maken van de keuze generiek of gebiedsspecifiek.

Bij de vaststelling van het Overkoepelende Bodembeheerplan in 2004, hebben burgemeester en wethouders ook een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Die kaart is toen opgesteld overeenkomstig de richtlijn voor bodemkwaliteitskaarten uit de destijds geldende Vrijstellingregeling Grondverzet.

In het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit kan de gemeente ervoor kiezen om opnieuw een, aan de nieuwe landelijke richtlijnen (Richtlijn bodemkwaliteitskaarten 2007) aangepaste, bodemkwaliteitskaart vast te stellen.

Omdat Sittard-Geleen reeds beschikt over een bodemkwaliteitskaart, en verder zo’n bodemkwaliteitskaart een geschikt instrument is om te gebruiken bij (bodemgerelateerde) werkzaamheden rondom grondverzet, bodemsanering, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, activiteit bouwen, en bovendien zo’n kaart een besparing oplevert op de kosten van bodemonderzoeken (minder aparte bodemonderzoeken nodig), is ervoor gekozen om de bodemkwaliteitskaart te actualiseren.

Daarbij is uitgegaan van de nieuwe richtlijnen voor bodemkwaliteitskaarten zoals opgenomen in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten uit 2007 van de Minister van VROM.

Deze bodemkwaliteitskaart, bestaande uit 2 kwaliteitskaarten, 2 ontgravingkaarten en 2 toepassingskaarten, is opgenomen in de bijlagen 7A t/m 7F in het bij dit bodembeheerplan behorende rapport: “bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen” d.d. 6 juli 2010.

Uit deze kaarten blijkt dat de bodemkwaliteit voor een groot gedeelte van het grondgebied van onze gemeente voldoet aan de kwaliteit AW 2000 (schone grond), en voor (gedeeltes van) enkele woonkernen voldoet aan de maximale waarde “wonen” (MWW). (D.w.z.: grond die niet meer helemaal schoon is, maar wel geschikt is voor de functie “wonen”).

4.3 Generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit biedt voldoende mogelijkheden.

Uit de uitgevoerde analyses naar de bodemkwaliteit (op basis van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart) is gebleken dat het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit voldoende mogelijkheden biedt voor een adequaat bodembeheer in de gemeente Sittard-Geleen. Redenen hiervoor zijn:

  • ·

    In alle deelgebieden van de gemeente is de bodemkwaliteit gelijk aan of beter dan de functiegerichte bodemkwaliteitseisen uit het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit voldoet in de regel aan de eisen die vanuit het generieke kader gesteld worden. Er zijn binnen het generieke kader dan ook voldoende mogelijkheden voor het hergebruik van grond. Dit wordt ook geïllustreerd in de grondstromenmatrix die in tabel 9 van het rapport “bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen” d.d. 6 juli 2010 is opgenomen (zie bijlage 1).

  • ·

    Het merendeel van de grond die bij gemeentelijke projecten vrijkomt, wordt (eventueel via een grondbank) binnen Sittard-Geleen toegepast in nuttige bodemtoepassingen (bijvoorbeeld geluidwallen). Hiervoor biedt het generieke kader ruim voldoende mogelijkheden.

Gelet op deze redenen, is gekozen voor toepassing van het generieke beleid voor Sittard-Geleen.

4.4 Bodemfunctieklassenkaart nodig binnen het generieke kader.

De keuze voor het generieke kader brengt (op grond van artikel 55 van het Besluit bodemkwaliteit) met zich mee, dat de gemeente, i.c. burgemeester en wethouders, een bodemfunctieklassenkaart moeten vaststellen.

Deze kaart is een vertaling op hoofdlijnen van de bestemmingsplannen c.q. het grondgebruik in de verschillende gebieden (zones) binnen Sittard-Geleen, en is nodig om te kunnen beoordelen of de toe te passen grond in een bepaald gebied kan worden hergebruikt, rekening houdend met de functieklasse van de bodem in dat betreffende gebied.

De bodemfunctieklassenkaart is opgenomen als bijlage 2 in het bij dit Bodembeheerplan behorende rapport: “bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen” d.d. 6 juli 2010.

5. Gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel binnen Sittard-Geleen.

5.1 Achtergronden.

In het verleden is binnen het grondgebied van Sittard-Geleen reeds een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Dat is gebeurd ten behoeve van bodemsaneringen, hergebruik van grond of ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanprocedures of bouwvergunningen).

Een inventarisatie van de uitgevoerde onderzoeken leert dat er op de onverdachte locaties (locaties waar geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden) in het verleden meer dan 2500 analyses zijn uitgevoerd ter bepaling van de bodemkwaliteit. Dit grote aantal analyses maakt dat er een zeer betrouwbare voorspelling gedaan kan worden over de bodemkwaliteit binnen de gemeente.

Omdat de gemeente er naar streeft om zo weinig mogelijk regels op te leggen is er voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheden die de landelijke regelgeving biedt om, uitgaande van de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, een voorspelling te doen over de bodemkwaliteit. Concreet houdt dat in, dat de gemeente Sittard-Geleen, waar mogelijk en verantwoord, gebruik zal maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij hergebruik van grond.

Bij gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel hoeft in een groot aantal gevallen geen afzonderlijk bodemonderzoek meer plaatsvinden om de kwaliteit van de toe te passen grond te bepalen, maar kan de kwaliteit van de betreffende bodem afgeleid worden uit de bodemkwaliteitskaart.

Bijkomende gunstige effecten van zo’n aanpak zijn, dat de kosten voor het uitvoeren van bodemonderzoeken zoveel mogelijk worden beperkt, en voorts de voorbereiding en uitvoering van projecten en werken, voor wat betreft behandeling van het aspect bodem, eenvoudiger wordt en sneller kan verlopen.

5.2 Betrouwbaarheid van de bodemkwaliteitskaart.

Vanzelfsprekend is het gebruik van een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel alleen toegestaan in die gebieden waar een voldoende betrouwbare voorspelling gedaan kan worden over de te verwachten bodemkwaliteit.

Daarom is bij het opstellen van de nieuwe bodemkwaliteitskaart (verderop in dit Bodembeheerplan meer over deze kaart), ook ingegaan op de bruikbaarheid/betrouwbaarheid van de kaart.

Nadat de verschillende (wettelijk voorgeschreven) stappen ten behoeve van het opstellen van de bodemkwaliteitskaart waren uitgevoerd, kon voor nagenoeg het gehele grondgebied van Sittard-Geleen worden vastgesteld, dat – op de onverdachte locaties – de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen uit het meersporenbeleid. De bodemkwaliteit voldoet ofwel aan de achtergrondwaarde (AW 2000 geheten) ofwel (binnen kleinere of grotere gedeelten van bebouwde kommen) aan de “maximale waarde wonen” (de MWW).

Slechts bij een tweetal onverdachte gebieden binnen Sittard-Geleen (gebied rondom Grevenbicht en een gedeelte van de noordzijde en westzijde van Buchten) zijn onvoldoende gegevens over de ondergrond (0,5 m. tot 3,5 m. onder maaiveld) beschikbaar, en kan de kaart op dat punt niet als bewijsmiddel gebruikt worden. Met betrekking tot de gronden uit deze twee gebieden zal altijd een bodemonderzoek nodig zijn ter bepaling van de bodemkwaliteit.

Ook voor toepassing van grond in een grootschalige bodemtoepassing (een volume van minimaal 5.000 m3en een toepassingshoogte van minimaal 2 m.) kan de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel gebruikt worden.

5.3 Grondstromenmatrix.

In het bij dit Bodembeheerplan behorende rapport “bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen” d.d. 6 juli 2010, is een grondstromenmatrix opgenomen (zie tabel 9 in dat rapport).

Deze grondstromenmatrix geeft aan welke mogelijkheden er zijn om, op basis van de bodemkwaliteitskaart en op basis van de bodemfuncties in de verschillende deelgebieden, gronden toe te passen binnen het grondgebied van Sittard-Geleen.

5.4 Bodemkwaliteitskaart niet bruikbaar als bewijsmiddel bij verdachte locaties.

Achtergrond.

De bodemkwaliteitskaart doet alleen een uitspraak over de bodemkwaliteit van de onverdachte locaties binnen de gemeente Sittard-Geleen.

Voor de verdachte locaties binnen de gemeente Sittard-Geleen geeft de bodemkwaliteitskaart geen informatie. Voor de verdachte locaties is de bodemkwaliteitskaart dan ook niet bruikbaar als bewijsmiddel maar dient altijd een bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de kwaliteit op de locatie (of een deel van de locatie) te bepalen.

Deze beperking tot onverdachte locaties geldt zowel voor wat betreft de kwaliteit van de vrijkomende grond als voor wat betreft de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Historisch onderzoek om na te gaan of een ingreep plaatsvindt binnen een onverdachte locatie.

Voorafgaand aan het toepassen van grond of aan het initiëren van een ruimtelijke ontwikkeling, moet de initiatiefnemer middels een historisch onderzoek nagaan of er op de betreffende locatie sprake is van een verdachte locatie of van een reeds aangetoonde puntbron.

Bij het uitvoeren van het historisch onderzoek moet rekening gehouden worden met de stappen die beschreven zijn in het toetsschema dat als bijlage 3 bij dit bodembeheerplan is gevoegd.

Indien er geen aanwijzingen zijn dat de bodem op de locatie mogelijk deel uitmaakt van een geval van ernstige bodemverontreiniging, mag de initiatiefnemer direct gebruik maken van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart.

Indien er wel aanwijzingen zijn dat de bodem op de locatie verdacht is of beïnvloed is door een puntbron, moet de initiatiefnemer een bodemonderzoek laten uitvoeren voorafgaand aan het voorgenomen hergebruik en/of de ruimtelijke ontwikkeling. Alleen als vervolgens hieruit blijkt dat er toch geen aanwijzingen zijn voor een puntbron maar dat de bodem overeenkomt met de in het gebied aanwezige diffuse verontreiniging, mag de initiatiefnemer gebruik maken van de informatie uit de bodemkwaliteitskaart.

Asbest

De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de aanwezigheid of de afwezigheid van asbest in de bodem. Dat houdt in dat bij verdachte locaties ook aandacht besteed moet worden aan deze stof. Hoe dit gebeurt is beschreven in het schema in bijlage 3.

5.5 Partijkeuring als hoger bewijsmiddel.

Partijkeuring is altijd mogelijk om toepasbaarheid te bepalen, naast of in aanvulling op de bodemkwaliteitskaart.

Uit de grondstromenmatrix blijkt dat een aantal grondstromen niet zijn toegestaan op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Zo is het bijvoorbeeld niet toegestaan om grond uit het deelgebied “wonen” (MWW; maximale waarde wonen) toe te passen in “het buitengebied” (AW 2000; schone grond).

Dit betekent echter niet dat deze toepassing absoluut is uitgesloten. Het betekent alleen dat de bodemkwaliteitskaart onvoldoende zekerheid biedt dat de grond uit het deelgebied “wonen” voldoet aan de eisen die in “het buitengebied” gelden.

Indien een initiatiefnemer grond uit het deelgebied “wonen” wil toepassen in “het buitengebied”, kan hij altijd een partijkeuring uit laten voeren en op basis van het resultaat van deze partijkeuring nagaan wat de herbruikbaarheid is van de grond. Als sprake is van een partijkeuring dan is sprake van een specifieker en daarmee hoger bewijsmiddel dan de bodemkwaliteitskaart. De resultaten van de partijkeuring gaan als bewijsmiddel dan boven de bodemkwaliteitskaart.

5.6 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij grootschalige bodemtoepassingen.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in alle gebieden de gemiddelde waarde (beduidend) lager is dan de maximale waarde klasse industrie (MWI). Bovendien is in alle gebieden de gemiddelde waarde (beduidend) lager dan de voor grootschalige bodemtoepassingen geldende emissietoetswaarden uit het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

Dat maakt dat er op basis van de bodemkwaliteitskaart voor alle gebieden voldoende zekerheid is dat de grond voldoet aan de eisen die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan grootschalige bodemtoepassingen.

De gemeente kiest er dan ook voor om de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel te hanteren bij toepassing van de grond uit Sittard-Geleen in een grootschalige bodemtoepassing.

Vanzelfsprekend geldt dit alleen voor grond die afkomstig is uit niet-verdachte locaties. Voor grond uit verdachte locaties moet ook bij hergebruik in een grootschalige bodemtoepassing een bodemonderzoek/partijkeuring uitgevoerd worden en kan geen gebruik gemaakt worden van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

5.7 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor grond afkomstig van buiten de gemeente Sittard-Geleen.

Het Besluit bodemkwaliteit biedt in beginsel ook mogelijkheden om grond afkomstig uit andere gemeenten op basis van de bodemkwaliteitskaart van die andere gemeente, binnen Sittard-Geleen te hergebruiken.

Vooralsnog zal hiervan geen gebruik gemaakt worden. De naburige gemeenten beschikken namelijk nog niet over een bodemkwaliteitskaart die voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit en zullen ook voor 2011 niet over dergelijke kaart beschikken. Hierdoor is er formeel geen uitwisseling op basis van een bodemkwaliteitskaart mogelijk.

De komende jaren zal de gemeente Sittard-Geleen nagaan of het, op basis van de grondstromen, wenselijk is om op termijn toch ook grond vanuit andere gemeenten toe te passen op basis van een bodemkwaliteitskaart van die betreffende gemeenten. In voorkomend geval zal dan in overleg met die gemeenten nagegaan worden of en hoe hier invulling aan gegeven kan worden.

Dit houdt in dat grond uit andere gemeenten alleen kan worden toegepast binnen Sittard-Geleen indien de kwaliteit is bepaald middels een partijkeuring en indien hieruit blijkt dat de grond aan de gestelde eisen uit het generieke toetsingskader voldoet.

5.8 Bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel bij wegbermen.

De bodemkwaliteitskaart wordt niet representatief geacht voor de bermen van de rijkswegen, de provinciale wegen en de bovenregionale wegen en ook niet voor de spoorbermen c.q. de spoorzone. Dit betekent dat de bodemkwaliteitskaart (ontgravingkaart en toepassingskaart) niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt voor de kwaliteitsklasse van de grond die ter plaatse van deze bermen vrijkomt. Deze locaties (d.w.z. wegen- en spoorwegeninfrastructuur) zijn in bijlage 2 van de bodemkwaliteitskaart weergegeven.

De milieuhygiënische kwaliteit van de uit bermen vrijkomende grond, waarvan men voornemens is om deze elders opnieuw toe te passen, dient derhalve altijd met een onderzoek te worden aangetoond.

Opgemerkt wordt nog dat het Besluit bodemkwaliteit ook mogelijkheden biedt voor het hergebruik van vrijkomende grond op of nabij de plaats van herkomst. Deze toepassing is uitgezonderd van een aantal regels van het Besluit bodemkwaliteit. In de praktijk zal hier regelmatig gebruik van gemaakt kunnen worden bij ingrepen in de (spoor)wegbermen.

In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op het grondverzet bij deze wegen en spoorwegen.

5.9 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (Wro) en bij omgevingsvergunningen (Wabo).

Algemeen.

Vanuit een oogpunt van consistentie en om de regeldruk zo laag mogelijk te houden, kiest de gemeente er voor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen).

Het is namelijk niet logisch om de bodemkwaliteitskaart wél te aanvaarden bij hergebruik (waarbij in de regel grondverzet plaatsvindt), en niét bij ruimtelijke ontwikkelingen (waar er minder vaak grondverzet plaatsvindt).

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in alle gebieden de gemiddelde waarde beduidend lager is dan de interventiewaarde en dat de P95 (beduidend) lager is dan de maximale waarde industrie, zodat er voldoende zekerheid is dat er binnen het gemeentelijke gebied geen sanerende maatregelen nodig zullen zijn (zie hoofdstuk 3, meersporenbeleid). Daarom is er voor gekozen om de bodemkwaliteitskaart in het gehele grondgebied van Sittard-Geleen te aanvaarden als bewijsmiddel bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen.

Hierbij moet wel worden benadrukt dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland niet verdacht mag zijn en niet mag zijn beïnvloed door een puntbron. Indien er aanwijzingen zijn dat er wel een beïnvloeding heeft plaatsgevonden, mag de bodemkwaliteitskaart niet zondermeer als bewijsmiddel gebruikt worden, maar moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Altijd bodemonderzoek bij de functie moestuin.

De gebruiksfunctie moestuin wijkt af van de functie wonen omdat in moestuinen een hogere gewasconsumptie wordt verwacht: gemiddelde (50%) of hoge (100%) consumptie voor kleine respectievelijk grote moestuinen ten opzichte van beperkte (10%) gewasconsumptie bij gewone particuliere tuinen. Om deze reden is in de landelijke regelgeving een bijzondere plaats toebedeeld aan deze functie:

  • ·

    op grond van de Circulaire bodemsanering 2009 kan in moestuinen ook bij gehalten lager dan de interventiewaarde sprake zijn van onaanvaardbare risico's en dus van een geval van ernstige bodemverontreiniging;

  • ·

    in het Besluit bodemkwaliteit is de functie moestuin niet ingedeeld bij de bodemfunctieklasse wonen, maar ondergebracht bij de niet-ingedeelde bodemfuncties (de gebruiksvormen moestuinen/volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een bodemfunctieklasse).

Dit betekent dat wat betreft de bodemkwaliteit op locaties met een gemiddelde of hoge gewasconsumptie, strengere eisen gelden.

Juist omwille van deze strengere eisen zijn wij van mening dat de bodemkwaliteitskaart hier niet voldoende zekerheid biedt. Daarom is bij ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en/of bouwvergunningen) op deze locaties altijd een bodemonderzoek nodig om de bodemkwaliteit te kunnen toetsen aan de eisen uit dit Bodembeheerplan.

6. Uitwerking meersporenbeleid, onderdeel hergebruik.

6.1 Generieke toetsingskader bij hergebruik.

Zoals reeds eerder aangegeven geldt in Sittard-Geleen het generieke toetsingskader uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat houdt in dat er geen bijzondere regels gelden voor het hergebruik van grond en baggerspecie binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is krachtens het Besluit bodemkwaliteit.

Het generieke kader is uitgebreid beschreven in diverse landelijke documenten.

Voor meer informatie over het hergebruik van grond binnen het generieke kader, wordt dan ook in eerste aanleg verwezen naar deze documenten. Op deze manier kan binnen de gemeente namelijk altijd gebruik gemaakt worden van de meest recente gegevens en handreikingen.

Wel worden in navolgende paragrafen een aantal aspecten waar in het verleden in de praktijk een knelpunt werd ervaren, nader toegelicht. Dit om een uniforme en eenduidige werkwijze te kunnen bereiken.

6.2 Tijdelijke opslag.

Voor de tijdelijke opslag van grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit, is in de meeste gevallen niet langer een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, (voorheen milieuvergunning) nodig. Tijdelijk opslag is wel meldingplichtig op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

Bij kortdurende opslag (korter dan 6 maanden) wordt niet getoetst aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem. Maar bij wat langdurigere opslag (langer dan 6 maanden) gebeurt die toets wel.

Bij een tijdelijke opslag langer dan 3 jaren, is deze opslag wél omgevingsvergunningplichtig, onderdeel milieu. Dit is ook het geval wanneer de kwaliteit van de tijdelijk opgeslagen grond niet voldoet of wanneer nog geen eindbestemming van de grond bekend is.

Een en ander is samengevat in onderstaand schema.

Vorm van tijdelijke opslag

Maximale duur van de opslag

Kwaliteitseisen

Meldingplicht

Kortdurende opslag

6 maanden

----

Ja

Tijdelijke opslag op landbodem

3 jaar

Kwaliteitsklasse van de grond moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem

Ja, met de duur van de opslag en de eindbestemming (opm. 1)

Tijdelijke opslag op waterbodem

10 jaar

Kwaliteitsklasse van de grond moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem

Ja

opslag van baggerspecie op aangrenzend perceel (weilanddepot)

3 jaar

Alleen baggerspecie die voldoet aan de generieke norm voor verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen

Ja

Opslag bij tijdelijke uitname

Looptijd van de werkzaamheden

----

Nee

Opm. 1: het melden van de eindbestemming moet binnen 6 maanden plaatsvinden. Men heeft dus 6 maanden om een bestemming te zoeken.

6.3 Grondverzet bij kabels en leidingen.

Algemeen

Binnen het Besluit bodemkwaliteit is het tijdelijk verplaatsen of uit een toepassing wegnemen van grond toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

Formeel betekent dit dat de vrijgekomen grond in dezelfde laag moet worden teruggebracht. Ook de afstand ten opzichte van bijvoorbeeld het grondwater moet voor en na de tijdelijke uitname vergelijkbaar zijn. Reden hiervoor is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond over het algemeen slechter is dan die van de ondergrond. Door het niet gescheiden houden van beide lagen, worden verschillende kwaliteitsklassen gemengd.

Uitzonderingssituatie.

Het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk echter moeilijk realiseerbaar. Vooral bij werkzaamheden aan kabels, leidingen en riolering. De grond die bij dit soort werkzaamheden wordt ontgraven, wordt namelijk vaak in één depot geplaatst. Daarbij wordt over het algemeen geen onderscheid gemaakt in grond afkomstig uit de bovengrond of uit de ondergrond, met als consequentie dat de grond geroerd in de sleuf wordt teruggebracht.

Gezien de ervaringen uit de praktijk, maar ook om de werkbaarheid te vergroten, is binnen Sittard/Geleen besloten om bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels, leidingen en riolering, het gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond niet strikt te handhaven. Dit betekent dat in de bodemlaag vanaf maaiveld tot 3 m. beneden maaiveld, de boven- en ondergrond geroerd mag worden teruggeplaatst.

Wel moet er voor gezorgd worden dat bij het terugplaatsen van het uitgenomen materiaal de grond en het funderingsmateriaal (stoll, korrelmix, zand enz.) niet met elkaar vermengd worden.

In onderstaande figuur is één en ander schematisch weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Overwegingen.

Consequentie van deze werkwijze is dat de bodem ter plaatse van leidingtracés geroerd raakt met als mogelijk gevolg het opmengen van verschillende kwaliteitsklassen.

Hieruit blijkt dat een verslechtering kan optreden van de bodemkwaliteit in de ondergrond. Dit wordt echter geaccepteerd omdat sprake is van verwaarloosbare risico's. Daarnaast wordt opgemerkt dat naar verwachting de grond ter plaatse van deze tracés in het verleden al vermengd is geraakt bij de aanleg van de kabels, leidingen en riolering, dan wel dat de kabelgoten destijds mogelijk zijn aangevuld met schone grond.

6.4 Grondverzet bij wegen en spoorwegen, incl. de bermen.

Spoorwegen en grote wegen (incl. bermen) zijn uitgesloten in de bodemkwaliteitskaart.

Bij wegen, spoorwegen en de bermen hiervan kan de bodemkwaliteit beïnvloed zijn. Beïnvloeding kan hierbij op verschillende manieren plaatsgevonden hebben: calamiteiten, depositie van kleine asfaltdelen, afspoeling van de vangrails e.d.

Bekend is dat alleen bij relatief grote/drukke wegen de bodem relevant beïnvloed kan zijn.

Daarom is in de bodemkwaliteitskaart aangegeven dat de grote wegen (rijkswegen, provinciale wegen en regionale wegen) uitgesloten zijn van de bodemkwaliteitskaart (zie bijlage 2 van de bodemkwaliteitskaart).

Concreet houdt dat in, dat de bodemkwaliteitskaart geen uitspraak doet over de te verwachten kwaliteit van de vrijkomende grond (ontgravingkaart is niet bruikbaar) én dat de bodemkwaliteitskaart geen uitspraak doet over de kwaliteit van de huidige bodem (toepassingskaart).

Dit geldt voor de spoorwegen, de uitgesloten wegen én de bermen van deze wegen. Voor de begrenzing van deze bermen wordt verwezen naar par. 2.5.3 van de bodemkwaliteitskaart.

Voor de overige wegen is de bodemkwaliteitskaart wel bruikbaar als bewijsmiddel. Dat betekent dat de bodemkwaliteitskaart informatie biedt over de kwaliteit van de vrijkomende grond (ontgravingkaart), en dat de bodemkwaliteitskaart informatie biedt over de kwaliteit van de huidige bodem (toepassingskaart).

Werkwijze indien grond wordt aangevoerd voor het ophogen van de bermen.

Het ophogen van de bermen is gebonden aan het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit.

Dit betekent dat de toe te passen grond van gelijke of beter kwaliteit moet zijn dan de ontvangende bodem én dat de aangevoerde bodemkwaliteit moet voldoen aan de functiegerichte eis.

Omdat aan de (spoor)wegen de functie industrie is toegekend houdt dat laatste in ieder geval in, dat de toe te passen grond moet voldoen aan de maximale waarde industrie.

Omdat de bodemkwaliteitskaart geen uitspraak doet over de kwaliteit van de (spoor)wegen (incl. de bermen) moet een bodemonderzoek uitgevoerd worden om de kwaliteit van de huidige bodem te bepalen. Hiervoor kan een verkennend onderzoek uitgevoerd worden (conform de eisen uit de Regeling bodemkwaliteit). Hierbij kan wel maatwerk nodig zijn voor wat betreft het onderzoekstraject. Bekend is namelijk dat de verontreiniging in (spoor)wegbermen zich kan beperken tot de laag vanaf maaiveld tot 0,2 m. beneden maaiveld. Bij het onderzoek zal dan ook altijd sprake zijn van maatwerk.

De bevindingen van dit verkennend onderzoek zijn dan bepalend voor de eisen die gesteld worden aan de toe te passen grond. Indien de ontvangende bodem schoon is, mag alleen schone grond worden toegepast. Indien de ontvangende bodem de functieklasse wonen of industrie heeft, mag ook grond met functieklasse wonen resp. industrie worden toegepast.

Ten aanzien van dit punt moet wel nog het volgende opgemerkt worden:

  • ·

    indien op voorhand vaststaat dat er schone grond toegepast zal worden, hoeft de kwaliteit van de ontvangende bodem niet bepaald te worden; schone grond is immers altijd toepasbaar;

  • ·

    de kwaliteit van de grond die toegepast wordt moet bepaald zijn conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent o.a. dat grond afkomstig uit onverdachte gebieden in Sittard-Geleen, op grond van de bodemkwaliteitskaart, gebruikt kan worden voor het ophogen van de bermen (mits uiteraard aan de eisen wordt voldaan);

  • ·

    indien de weg(berm) als een grootschalige bodemtoepassing gezien wordt, geldt geen eis ten aanzien van de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wel moet dan voldaan worden aan de eisen voor een grootschalige bodemtoepassing.

Werkwijze indien grond wordt afgevoerd van de wegen.

Voor de verdachte wegen geldt de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel. Dus kan grond die hier vrijkomt alleen maar elders worden toegepast, indien de kwaliteit ervan middels een onderzoek wordt bepaald.

Opgemerkt wordt nog dat bij wegonderhoud vaak sprake is van het tijdelijk uitnemen van de grond en/of van het hergebruik op of nabij de plaats van herkomst. In beide gevallen (tijdelijke uitname en hergebruik op of nabij de plaats van herkomst), hoeft er in beginsel geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Wel wordt benadrukt dat er altijd rekening moet worden gehouden met het zorgplichtbeginsel.

7. Uitwerking meersporenbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen.

7.1 Bodemkwaliteitsdoelstellingen bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen.

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven sluit de gemeente Sittard-Geleen, voor wat betreft de bodemkwaliteitseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij omgevingsvergunningen, activiteit bouwen, aan bij de eisen die vanuit het nieuwe meersporenbeleid gehanteerd worden. Deze eisen komen overeen met de eisen die vanuit de Wet bodembescherming gelden.

Concreet houdt dat in, dat op een locatie alleen sanerende maatregelen getroffen moeten worden in het kader van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, of bij een ruimtelijke procedure, indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland.

In hoofdstuk 8 wordt aangegeven welke bodemkwaliteit gerealiseerd moet worden indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en er dus sanerende maatregelen nodig zijn.

7.2 Toetsing bodemkwaliteit als de bodemkwaliteitskaart niet bruikbaar is als bewijsmiddel in het ruimtelijke spoor en bij omgevingsvergunningen, activiteit bouwen.

Algemeen.

Indien de bodem mogelijk is beïnvloed door een puntbron, kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden als bewijsmiddel.

In dat geval dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden, conform de NEN-5740 (incl. vooronderzoek). Dit bodemonderzoek is dan nodig om op locatieniveau na te gaan of de geplande ontwikkeling wel of niet kan plaatsvinden.

Hiertoe geldt de volgende toetsingsmethode voor de resultaten van het verkennend onderzoek:

  • ·

    indien op de locatie de gehalten lager zijn dan de tussenwaarde (de helft van de som van de AW2000 en de interventiewaarde) kan (in aansluiting op de onderzoekssystematiek uit de Wet bodembescherming) met voldoende zekerheid gesteld worden dat er op de betreffende locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat de bodemkwaliteit dus voldoet aan de in hoofdstuk 3 genoemde bodemkwaliteitsdoelstellingen uit het meersporenbeleid;

  • ·

    indien op de locatie de gehalten voor één of meerdere stoffen hoger zijn dan de tussenwaarde moet een nader onderzoek uitgevoerd worden;

  • ·

    indien uit het nader onderzoek blijkt dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, wordt niet voldaan aan de bodemkwaliteitsdoelstelling. De omgevingsvergunning, activiteit bouwen, kan pas verleend worden c.q. het bestemmingsplan kan pas gewijzigd worden na het opstellen van een saneringsplan dat betreffende procedure van de Wet bodembescherming doorloopt. Het doorlopen van deze procedure is nodig omdat er op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de regel zal de sanering plaatsvinden samen met de geplande ontwikkelingen (veelal de bouwactiviteiten) op de locatie.

Specifieke aanpak op een locatie met de functie moestuin.

Voor moestuinen kan de bodemkwaliteitskaart nooit als bewijsmiddel gebruikt worden. Reden hiervoor is dat bij moestuinen strengere eisen gelden.

Hiervoor zal altijd een bodemonderzoek moeten uitgevoerd worden. Toetsing van de resultaten moet worden uitgevoerd conform de regels uit de van kracht zijnde Circulaire bodemsanering 2009. Deze Circulaire geeft namelijk aan hoe bepaald moet worden of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en geeft hierbij ook specifieke toetsingskaders voor moestuinen.

7.3 Welke bodemkwaliteit moet gerealiseerd worden indien er een saneringsnoodzaak is?

Uitgangspunt van het bodembeleid is dat sanering moet leiden tot een voldoende duurzame bodemkwaliteit. Concreet houdt dat in, dat in Sittard-Geleen, daar waar een sanering nodig is om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken of om de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, te kunnen verlenen, na sanering de bodemkwaliteit moet voldoen aan de generieke maximale waarden voor de bodemfunctie die hoort bij het geplande gebruik.

Deze keuze sluit aan bij de eisen uit het saneringsspoor (zie hoofdstuk 8) en bij de functie-eisen uit het hergebruikspoor (zie hoofdstuk 6). Hiermee wordt dus ook op het punt van saneringsresultaat invulling gegeven aan het meersporenbeleid.

Opgemerkt wordt dat voor waterbodems geen functieafhankelijke waarden gelden. Voor waterbodems geldt binnen het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit een indeling in klasse A of klasse B.

Indien in waterbodems sanerende maatregelen nodig zijn vanuit de Wet ruimtelijke ordening of vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zal na sanering de kwaliteit op de betreffende locatie overeen moeten komen met de omgevingskwaliteit, uitgedrukt in klasse A of B.

Opgemerkt wordt wel nog dat sanerende maatregelen vanuit de Wet ruimtelijke ordening of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in de waterbodem pas nodig zijn, indien er sprake is van een saneringsplicht vanuit de Waterwet. Dat is het geval indien de verontreinigde waterbodem een belemmering vormt voor het adequaat functioneren van het watersysteem.

Indien er sprake is van een saneringsnoodzaak, geldt dat na de sanering de bodemkwaliteit in beginsel op de gehele locatie voldoet aan de doelstelling, dit om een robuuste situatie na sanering te kunnen bereiken.

8. Wellicht ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de sanering gericht moet zijn op de leeflaag, een en ander conform de landelijke saneringsaanpak.

8.1 Werkwijze bij saneringen ingevolge de Wet bodembescherming.

Saneringsdoelstelling bij saneringen Wet bodembescherming.

Saneringsdoelstelling Wet bodembescherming: aansluiten bij het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit.

Voor wat betreft de saneringsdoelstelling bij saneringen wordt onverkort aangesloten bij de functiewaarden uit het generieke kader:

  • ·

    voor locaties waar sprake is van een bodemgebruikfunctie industrie, geldt de maximale waarde industrie (MWI) als saneringsdoelstelling;

  • ·

    voor locaties waar sprake is van een bodemgebruikfunctie wonen, geldt de maximale waarde wonen (MWW) als saneringsdoelstelling;

  • ·

    voor de overige locaties geldt de AW2000 (schone grond) als saneringsdoelstelling.

Deze aanpak sluit aan bij het normenstelsel uit de Regeling Uniforme Saneringen (RUS) en geldt voor alle saneringen van immobiele verontreinigingen binnen Sittard-Geleen, ontstaan vóór 1 januari 1987: de zgn. historische gevallen.

Bepaling saneringsdoelstelling op basis van bestemming(en)/gebruiksfunctie(s) voor reguliere Wet bodembeschermingsaneringen van gevallen van verontreiniging van vóór 1987.

De bodemfunctieklassenkaart is een hulpmiddel in het generieke kader om partijen grond die niet voldoen aan de AW2000 (maar wel aan de MWW en/of MWI) te kunnen hergebruiken.

De bodemfunctieklassenkaart doet een uitspraak over de gewenste kwaliteit voor toe te passen grond in een bepaald gebied. De bodemfunctieklassenkaart geeft geen inzicht in de daadwerkelijke functie van een locatie of een gebied. Zo kan het voorkomen dat in een gebied met de bodemfunctieklasse wonen (kleinschalige) bedrijfslocaties aanwezig zijn.

De norm van het hergebruikspoor hoeft hierbij niet overeen te stemmen met de saneringsdoelstelling. De saneringsdoelstelling dient namelijk te worden afgestemd op de meest gevoelige bodemfunctie, die binnen de betreffende bestemmingsregeling mogelijk is.

Als de bestemming bijvoorbeeld “bedrijfsdoeleinden” is en de bestemmingsplanvoorschriften geven aan dat “gronden binnen de bestemming “bedrijfsdoeleinden” zijn bestemd voor bijvoorbeeld “bedrijfsdoeleinden mét woningbouw”, dan geldt als uitgangspunt voor de sanering de bodemkwaliteit die noodzakelijk is voor de meest gevoelige functie, in dit geval de functie “wonen”.

Indien er na sanering sprake is van een gemengd gebruik, kunnen de saneringsdoelstellingen op die betreffende gebruiken worden afgestemd. Bij het saneren van een toekomstige parkeerplaats met groenstroken, kan dus bijvoorbeeld ter plaatse van de parkeerplaats worden volstaan met het aanbrengen van een isolatielaag (= minimale doelstelling voor de locatie), terwijl ter plaatse van de groenstroken een intensievere sanering (leeflaag van geschikte kwaliteit) dient te worden uitgevoerd.

Uitzondering bij bodemsaneringen ingevolge het Besluit Uniforme Saneringen (BUS-saneringen) van gevallen van verontreiniging van vóór 1987.

Ten aanzien van dit punt moet wel worden opgemerkt dat de op het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) gebaseerde Regeling Uniforme Saneringen (RUS), vooralsnog alleen de mogelijkheid biedt om aan te sluiten bij de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaart. Dat betekent dat bij de zgn. BUS-saneringen (= eenvoudige, standaard saneringen) de functie (en dus de saneringsdoelstelling) niet bepaald kan worden op basis van de bestemmingsregeling (meest gevoelige bodemfunctie uit het bestemmingsplan), maar dat hier de functie (en dus de saneringsdoelstelling) afgeleid moet worden uit de bodemfunctieklassenkaart.

Gevolg hiervan is bijvoorbeeld dat in geval van een BUS-sanering bij een bedrijfswoning op een industrieterrein, de maximale waarde “industrie”(MWI) als terugsaneerwaarde geldt en niet de maximale waarde “wonen” (MWW).

Hierbij wordt opgemerkt dat indien de Regeling Uniforme Saneringen (RUS) aangepast wordt, binnen Sittard-Geleen (vanzelfsprekend) aangesloten zal worden op deze aanpassing.

Herstelplicht is uitgangspunt bij sanering van bodemverontreinigingen ontstaan vanaf 1987.

Voor bodemverontreinigingen ontstaan vanaf 1 januari 1987, de zgn. nieuwe gevallen, geldt het beginsel van de zorgplicht als bedoeld in art. 13 van de Wet bodembescherming, en moeten de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan worden beperkt en zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt. Dit betekent dat bij de sanering van de zgn. nieuwe gevallen, het verwijderen van alle toegevoegde verontreiniging (de herstelplicht) uitgangspunt is. Daarbij vormt de oorspronkelijke bodemkwaliteit de ondergrens van de saneringsdoelstelling. Deze oorspronkelijke bodemkwaliteit kan worden bepaald aan de hand van bodemonderzoeksgegevens van de betreffende locatie of eventueel aan de hand van informatie van die locatie vanuit de bodemkwaliteitskaart.

8.2 Bodemkwaliteitskaart geen direct hulpmiddel bij saneringen op grond van de Wet bodembescherming.

Algemeen

De bodemkwaliteitskaart is geen direct hulpmiddel bij bodemsaneringen ingevolge de Wet bodembescherming.

Of op een locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal veelal blijken uit onderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van de 3 andere sporen (hergebruik ingevolge het Besluit bodemkwaliteit, bouwen ingevolge de omgevingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en opstellen bestemmingsregeling ingevolge de Wet ruimtelijke ordening). Wel geeft de kaart met o.m. verdachte locaties (bijlage 10 van het rapport bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Sittard-Geleen van juli 2010) een indicatie over waar, op basis van het historische gebruik, mogelijk sterke bodemverontreinigingen zijn te verwachten.

Op verdachte locaties, waar mogelijk sprake is van een puntverontreiniging, is de bodemkwaliteitskaart niet bruikbaar als bewijsmiddel, maar dient altijd een bodemonderzoek (verkennend onderzoek, eventueel gevolgd door een nader onderzoek) plaats te vinden. Indien blijkt dat er op de locatie sprake is van een te saneren geval van ernstige bodemverontreiniging, zal dit nader onderzoek de basis vormen voor het saneringsplan.

Indien de sanering bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag, is het aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming om te beoordelen of de bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor de grond die in deze leeflaag moet worden toegepast.

Betrokkenheid van de gemeente.

Het aanbrengen van een leeflaag bij een sanering is, op grond van art. 35.c van het Besluit bodemkwaliteit, een toepassing die valt onder het regime van het Besluit bodemkwaliteit.

Dat betekent dat de uitvoerende partij het toepassen van grond zal moeten melden bij de gemeente.

9. Specifieke gebieden.

Oppervlaktewater.

De functiekaart heeft geen betekenis bij het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van partijen grond of baggerspecie. Aan een oppervlaktewaterlichaam kan namelijk geen functieklasse worden toegekend. Bovendien is voor dergelijke toepassingen niet de gemeente maar de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of het Waterschap Roer en Overmaas) bevoegd gezag.

Chemelot-locatie.

Het terrein van Chemelot heeft in de bodemfunctieklassenkaart de klasse “industrie” toegekend gekregen. Deze locatie maakt onderdeel uit van één groot geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor een raamsaneringsplan geldt. In het verder bepalen van de bodemkwaliteit binnen Sittard-Geleen is dit gebied/deze zone dan ook buiten beschouwing gelaten.

Voormalige stortplaatsen.

In het buitengebied van de gemeente zijn een aantal voormalige stortplaatsen aanwezig. Vanwege hun ligging is aan deze stortplaatsen de bodemfunctie landbouw/natuur toegekend. Uitgaande van het generieke kader betekent dit dat ter plaatse alleen schone grond (AW 2000-grond) mag worden toegepast.

Grondwaterbeschermingsgebied.

De toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein Holtum-Noord ligt binnen het freatisch grondwaterbeschermingsgebied behorende bij het waterwingebied Roosteren.

Op de bodemfunctieklassenkaart is aan dit gebied de bodemfunctie “industrie” toegekend. Maar volgens de bodemkwaliteitskaart heeft deze bodem de kwaliteit AW 2000 (schone grond).

Toepassing van het generieke kader betekent dat ter plaatse alleen schone grond mag worden toegepast. Door deze eis zijn ook de belangen van de bescherming van het grondwater in voldoende mate gewaarborgd, en wordt ook voldaan aan de hierop betrekking hebbende bepaling van de provinciale Omgevingsverordening.

10. Zorgplicht.

Voorbeelden waarbij sprake is van zorgplicht.

Indien bij graafwerken geconstateerd wordt dat er onverwacht toch sprake is/kan zijn van een verdachte locatie, geldt – conform art. 7 van het Besluit bodemkwaliteit én art. 13 Wet bodembescherming – onverkort het zorgplichtbeginsel.

Dat betekent in ieder geval dat de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel gebruikt mag worden.

De uitvoerende partij heeft dan de plicht om alsnog de kwaliteit van de grond in beeld te brengen en te toetsen aan de eisen die gelden vanuit het generieke kader.

Voor de onderzoeksprotocollen die dan gelden wordt verwezen naar het Besluit bodemkwaliteit (bij hergebruik van grond) en naar de Wet ruimtelijke ordening (bij bestemmingsplanprocedures).

De uitkomsten van het onderzoek worden dan getoetst aan de bodemkwaliteitseisen binnen Sittard-Geleen. Alleen als aan deze eisen wordt voldaan, kan de initiatiefnemer verder gaan met de voorgenomen activiteiten.

Het is niet mogelijk een volledige opsomming te geven van situaties waarbij voorafgaand een bodemonderzoek nodig is om te kunnen bepalen of hergebruik van de grond mogelijk is. Voorbeelden van situaties waarbij een onderzoek vereist is, zijn:

  • ·

    bij het ontgraven (anders dan voor tijdelijke uitname) van de grond in het bebouwde gebied wordt meer dan 20 % puin aangetroffen;

  • ·

    bij het ontgraven(anders dan voor tijdelijke uitname) van de grond in het buitengebied wordt meer dan 5 % puin aangetroffen;

  • ·

    bij het ontgraven van de grond wordt asbest of asbestverdacht materiaal aangetroffen;

  • ·

    er worden onverwachte tanks aangetroffen;

  • ·

    bij zintuiglijke waarnemingen die duiden op mogelijke bodemverontreiniging. Denk bijvoorbeeld aan verkleuringen van de grond, een oliefilm of brandsporen in de grond;

  • ·

    er is een onderzoek beschikbaar (bijvoorbeeld in het kader van een private transactie) waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van een verdachte locatie;

  • ·

    situaties waar anderszins vermoed wordt dat er sprake kan zijn van een gebiedsvreemde verontreiniging.

Meldingsplicht voor bijzondere situaties.

Voor locaties waar, op grond van de zorgplicht een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient, voorafgaand aan de ontgraving, een melding te worden gedaan bij team Fysieke Handhaving van de gemeente Sittard-Geleen, vooropgesteld dat in betreffend geval de gemeente en niet de provincie bevoegd gezag is.

Hiermee wordt het bevoegd gezag geïnformeerd en kan gecontroleerd worden of er aanvullende onderzoeken en/of maatregelen nodig of gewenst zijn.

Deze melding moet vergezeld gaan van het uitgevoerde bodemonderzoek. De resultaten van dit onderzoek bepalen mede wat er moet/kan gebeuren met de betreffende grond.

11. Toezicht en handhaving.

Om te kunnen controleren of het hergebruik van grond binnen de gemeente Sittard-Geleen plaatsvindt volgens de regels van het Besluit bodemkwaliteit, is een adequate vorm van toezicht en handhaving nodig. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de handhaving van het Besluit bodemkwaliteit binnen de gemeente.

11.1 Adequate handhaving vereist kwaliteit en kwantiteit.

Om te kunnen komen tot een adequaat niveau van handhaving moet er bij het handhavingproces niet alleen sprake zijn van kwalitatief goede handhaving maar moet er ook voldoende controle en toezicht zijn. Alleen als zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het handhavingproces voldoende is, kan gesproken worden van een adequate handhaving.

In een separaat gemeentelijk Handhavingprogramma Besluit bodemkwaliteit, wordt nader ingegaan op de manier waarop en de mate waarin in Sittard-Geleen sprake is van een adequaat handhavingsniveau.

11.2 Handhaving-Uitvoerings-Methode Besluit bodem-kwaliteit als uitgangspunt voor het handhavingproces.

Eind 2007 is, in samenwerking met verschillende overheidspartijen, het initiatief genomen om de Handhaving-Uitvoerings-Methode Besluit bodemkwaliteit (HUM-Bbk) te ontwikkelen. De HUM-Bbk

is in de loop van 2009 door de Minister van VROM vastgesteld.

Binnen de gemeente Sittard-Geleen wordt aangesloten bij de werkwijze als beschreven in deze

HUM-Bbk.

Er zijn binnen de gemeente geen redenen om een andere invulling te geven aan het handhavingsproces.

11.3 Samenwerken met andere bevoegde instanties.

Omdat het grondverzet regelmatig gemeentegrensoverschrijdend is, kan een adequate handhaving in een aantal gevallen alleen plaatsvinden door samen te werken met anderen bevoegde instanties.

Ook voor de ketenhandhaving (in de keten van productie tot uiteindelijke toepassing van een bouwstof, grond of baggerspecie kan ofwel de VROM-Inspectie ofwel de gemeente bevoegd zijn) is deze samenwerking onontbeerlijk.

Hiertoe vindt er regelmatig overleg plaats met alle bevoegde instanties in de provincie Limburg, waarbij informatie wordt uitgewisseld en de eventueel noodzakelijke werkafspraken worden gemaakt.

Daarnaast worden er periodiek controles uitgevoerd samen met de politie, de VROM-Inspectie en andere gemeenten.

In een separaat gemeentelijk Handhavingprogramma Besluit bodemkwaliteit, is nader ingegaan op de samenwerking met andere bevoegde instanties.

Bijlage 1: Referentielijst

Ref. 1

:

Bodemkwaliteitskaart gemeente Sittard-Geleen, Haskoning juli 2010, rapportnummer 9V3023

Ref. 2

:

Overkoepelend bodembeheerplan 2004 gemeente Sittard-Geleen.

Ref. 3

:

Collegebesluit maart 2009 inwerkingtreding Besluit bodemkwaliteit en overgangsrecht Overkoepelende Bodembeheerplan.

Ref.4

:

Beleidskader bodem, provincie Limburg, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 28 september 2010.

Bijlage 2: Afkortingenlijst

ABL

:

Actief Bodembeheer Limburg

ABM

:

Actief Bodembeheer Maas

AW2000

:

Landelijke Achtergrondwaarde (voorheen Streefwaarde)

Bbk

:

Besluit bodemkwaliteit

BBL

:

Beleidsgroep Bodembeheer Limburg

BKK

:

Bodemkwaliteitskaart

BUS

:

Besluit uniforme saneringen

B&W

:

Burgemeester en wethouders

GS

:

Gedeputeerde Staten

HUM Bbk

:

Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit

KRW

:

Kaderrichtlijn Water

Kwalibo

:

Kwaliteitsborging in het bodembeheer

LMW

:

Lokale maximale waarde

MWI

:

Maximale waarde bodemfunctieklasse industrie

MWW

:

Maximale waarde bodemfunctieklasse wonen

NEN

:

NEderlandse Norm

PAK

:

Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen

PMV

:

Provinciale Milieuverordening

RUS

:

Regeling uniforme saneringen

VROM

:

(ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

Wabo

:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

:

Wet bodembescherming

Wm

:

Wet milieubeheer

Wro

:

Wet op de ruimtelijke ordening

Ww

:

Woningwet

Bijlage 3: Toetsingsschema en toetsingsformulier (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, zie volgende pagina’s.

TOETS (VERMOEDELIJK) GEVAL VAN ERNSTIGE BODEMVERONTREINIGING

Deze toets is een hulpmiddel om te bepalen in welke gevallen geen sprake kan zijn van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, waardoor de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan gelden binnen het gemeentelijk bodembeleid van Sittard-Geleen.

Het toetsschema en het toetsformulier staan op de volgende 3 pagina’s.

Hierbij zij opgemerkt dat de bodemkwaliteitsdata en afgeleide kaarten/bestanden die gebruikt worden in deze toets een indicatie geven van de kwaliteit van de bodem. Echter een garantie voor de kwaliteit van de bodem of de kwaliteit van een bepaalde partij vrijkomende grond, kan niet worden geboden. Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren.

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie ligt bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodem-kwaliteitsdata.

Indien de initiatiefnemer er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van de werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan onderzoek alsnog noodzakelijk is (zie randvoorwaarden Bodembeheerplan 2011).

In dergelijke gevallen is de gemeente niet aansprakelijk voor de onderzoekskosten en/of de gevolgschade.

afbeelding binnen de regeling

N.B.: Voor vervolg van het schema, zie de volgende pagina.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting:

In het stroomdiagram wordt een overzicht gegeven van belangrijke potentieel verontreinigde activiteiten die mogelijk geleid kunnen hebben tot een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De beoordeling of een activiteit mogelijk heeft geleid tot een geval van ernstige bodemverontreiniging is arbitrair en ligt uiteindelijk ter beslissing bij een ervaren bodemmedewerker van de gemeente. Een mogelijk hulpmiddel is bijlage A uit de NEN5725. Bij enige twijfel wordt geadviseerd om een bodemonderzoek uit te voeren.

TOETSFORMULIER (VERMOEDELIJK) GEVAL VAN ERNSTIGE BODEMVERONTREINIGING

Algemene gegevens initiatiefnemer

Naam:

Adres:

Plaats:

Locatie waar toets betrekking op heeft

Adres:

Plaats:

Kadastrale gegevens:

  • -

    Gemeente:

  • -

    Sectie:

  • -

    Nummer(s):

In welk kader wordt toets uitgevoerd

  • 0

    grondverzet:

    • 0

      ontgraven grond ……. m³

    • 0

      toepassen grond ……..m³

  • 0

    omgevingsvergunning

  • 0

    bestemmingsplan (Wro)

Resultaat toets

  • 0

    geen (verder) bodemonderzoek noodzakelijk, volstaan kan worden met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, saneringsonderzoek en/of saneringsplan uitvoeren

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, uitvoeren volledig bodemonderzoek conform NEN5725 (vooronderzoek) en NEN5740 inclusief onderzoek conform NEN5707/5897 (asbest)

  • 0

    (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, uitvoeren nader bodemonderzoek conform protocol Nader bodemonderzoek deel 1 of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging)

Beoordeeld door

naam:

datum:

paraaf:

DISCLAIMER

Bodemonderzoek in het publiekrechtelijke spoor.

In het kader van de verlaging van de regeldruk kan op basis van onderliggend Bodembeheerplan 2011 in sommige situaties worden afgezien van bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, bij een Wro-procedure of bij het hergebruik van grond. In plaats van een bodemonderzoek uit te moeten voeren kan gebruik gemaakt worden van de gegevens zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart is met de grootste zorgvuldigheid vastgesteld. Deze biedt echter nooit uitsluitsel over onvoorziene omstandigheden op een locatie (bijv.: de aanwezigheid van puin in de bodem/onbekende dempingen/ een niet geregistreerde tank).

Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren. Voordat hij deze keuze maakt zal hij zich moeten vergewissen van de voor- en nadelen en de eventuele risico’s.

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie ligt bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodemkwaliteitsdata.

Indien hij er voor kiest om gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart kan het zijn dat tijdens de realisatie van de werkzaamheden zaken worden aangetroffen op basis waarvan onderzoek alsnog noodzakelijk is. In dergelijke gevallen is de gemeente niet aansprakelijk voor de onderzoekskosten en/of eventuele gevolgschade.