Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening houdende regels betreffende de verdeling van woonruimte gemeente Sliedrecht 2005

Geldend van 01-10-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening houdende regels betreffende de verdeling van woonruimte gemeente Sliedrecht 2005

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

HOOFDSTUK 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Vergunningplichtige woonruimten

Artikel 2.1.2 Afperking vergunningplicht

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vereiste huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.3 Verlenen van de huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.4 Vruchteloze aanbieding

Artikel 2.2.5 Intrekken van de huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.6 Niet verlenen van de huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.7 Afwijkingsbevoegdheid

Paragraaf 2.3 Voorrang bij woningtoewijzing

Artikel 2.3.1 Voorrangsverklaring

Artikel 2.3.2 Toegang tot de voorrangsregeling

Artikel 2.3.3 Aanvragen van een voorrangsverklaring

Artikel 2.3.4 Inhoud van de voorrangsverklaring

Artikel 2.3.5 Uitvoering

Artikel 2.3.6 Bemiddeling

Artikel 2.3.7 Wijziging, intrekking, vervallen voorrangsverklaring

Paragraaf 2.4 Overeenkomst en klachtenregeling

Artikel 2.4.1 Overeenkomst

HOOFDSTUK 3 Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Strafbepaling

Artikel 3.2 Handhaving

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Artikel 3.4 Overleg bij wijziging

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotbepalingen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub b van de wet bepaalde;

  • d.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub j van de wet bepaalde;

  • e.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde;

  • f.

    aftoppingsgrens: de grens als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de Wet op de huurtoeslag;

  • g.

    regio: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik- Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;

  • h.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame

    gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • i.

    inkomen: het rekeninkomen zoals bedoeld in artikel 1, onder i van de Wet op de huurtoeslag;

  • j.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • k.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

  • l.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • m.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • n.

    voorrangsverklaring: verklaring op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte;

  • o.

    huisvestingsprofiel: de omschrijving van het type huisvesting dat voor een woningzoekende met een voorrangsverklaring van toepassing is;

  • p.

    dienstwoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een

    functie bij een instelling of bedrijf;

  • q.

    ambtswoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een ambt.

HOOFDSTUK 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Vergunningplichtige woonruimten

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op voor verhuur vrijkomende woonruimten in beheer of in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet met een huurprijs beneden de huurprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Afperking vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten.

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vereiste huisvestingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • 3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing voor woonruimte van een eigenaar met wie het college van Burgemeester en Wethouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.4.1, lid 1 heeft gesloten.

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier. Op of bij het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken hij moet overleggen.

Artikel 2.2.3 Verlenen van de huisvestingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning indien:

    • a.

      de aanvrager van de vergunning 18 jaar of ouder is, en;

    • b.

      de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezit, of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of beschikt over een geldige verblijfstitel, en;

    • c.

      het inkomen van het huishouden in redelijke verhouding staat tot de huur van de woonruimte, in de zin dat bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor een woonruimte met een rekenhuur meester en wethouders gebruikmaken van de meest recente inkomensgegevens van de woningzoekende.

  • 2. Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een dienstwoning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte door de bevoegde instelling of het bevoegde bedrijf in verband met zijn functie bij die instelling of dat bedrijf is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

  • 3. Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een ambtswoning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte in verband met zijn ambt is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

  • 4. In de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders in ieder geval:

    • a.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • b.

      de naam van de vergunninghouder;

    • c.

      het aantal personen dat zich in de woonruimte zal vestigen;

    • d.

      de termijn waarbinnen van de vergunning gebruik kan worden gemaakt.

  • 5. Burgemeester en wethouders zenden de eigenaar van de woonruimte een afschrift van de huisvestingsvergunning.

Artikel 2.2.4 Vruchteloze aanbieding

  • 1. In afwijking van het in artikel 2.2.3 bepaalde wordt de vergunning verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in lid 2 weergegeven procedure gedurende twee maanden vruchteloos is aangeboden aan woningzoekende die op grond van artikel 2.2.3, lid 1 een huisvestingsvergunning voor die woning kunnen verkrijgen.

  • 2. De eigenaar moet de woonruimte gedurende de in lid 1 genoemde termijn tenminste twee maal te huur hebben aangeboden door middel van een advertentie in een in de gemeente verschijnend dag- of weekblad. Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet bepaalde huurprijs van de woonruimte;

    • c.

      de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.2.3, lid 1, sub c de voorkeur genieten.

      De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

Artikel 2.2.5 Intrekken van de huisvestingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft niet binnen de door burgemeester en wethouders gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2.2.6 Niet verlenen van de huisvestingsvergunning

De huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien de aanvrager voor de door hem te betrekken woonruimte aanspraken op huurtoeslag maakt of zal maken voor een woonruimte met een huurprijs die de aftoppingsgrens te boven gaat, tenzij burgemeester en wethouders daar positief over hebben geadviseerd.

Artikel 2.2.7 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in artikel 2.2.3, lid 1, sub c genoemde voorwaarde:

  • a.

    voor door hen aan te wijzen groepen woningen of woningcomplexen;

  • b.

    ter bevordering van de doorstroming.

Paragraaf 2.3 Voorrang bij woningtoewijzing

Artikel 2.3.1 Voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte.

Artikel 2.3.2 Toegang tot de voorrangsregeling

  • 1. Toegang tot de voorrangsregeling heeft de woningzoekende die:

    • a.

      een maatschappelijke binding heeft met de regio in de zin dat hij op het moment van de aanvraag blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie tenminste twee jaar onafgebroken ingezetene is van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar tenminste zes jaar onafgebroken ingezetene van is geweest, en;

    • b.

      ingevolge de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag behoort tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a en b hebben geen toegang tot de voorrangsregeling woningzoekenden die inwonend zijn en bewoners van onzelfstandige woonruimte, anders dan in een opvanginstelling in de regio.

  • 3. Het bepaalde in lid 1, onder a geldt voor de duur van één jaar, gerekend vanaf de datum van

    inwerkingtreding van deze verordening en kan na verkregen toestemming van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland telkens met één jaar worden verlengd.

Artikel 2.3.3 Aanvragen van een voorrangsverklaring

  • 1. Een aanvraag voor een voorrangsverklaring wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier.

  • 2. De woningzoekende die een voorrangsverklaring aanvraagt, is verplicht de gegevens te verstrekken die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

  • 3. Op of bij de het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken.

Artikel 2.3.4 Inhoud van de voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouder vermelden in een voorrangsverklaring de volgende zaken:

  • a.

    de erkenning dat de woningzoekende aan wie de voorrangsverklaring is verleend dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de door burgemeester en wethouders aangegeven termijn;

  • b.

    het huisvestingsprofiel dat voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is, onder de mededeling dat de voorrang beperkt is tot woonruimte die past binnen het huisvestingsprofiel;

  • c.

    de termijn waarbinnen van de voorrangsverklaring gebruik kan worden gemaakt;

  • d.

    of de voorrangsverklaring lokaal of regionaal geldt.

Artikel 2.3.5 Uitvoering

Burgemeester en wethouders leggen in beleidsregels vast welke uitgangspunten gelden voor de

uitvoering van de voorrangsregeling.

Artikel 2.3.6 Bemiddeling

  • 1. Burgemeester en wethouders bemiddelen bij eigenaren van woonruimte om te bewerkstelligen dat woningzoekenden met een voorrangsverklaring een woonruimte verkrijgen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3.4, onder b, c en d.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen deze bemiddeling nader vorm geven in de in artikel 2.4.1 bedoelde overeenkomsten.

Artikel 2.3.7 Wijziging, intrekking, vervallen voorrangsverklaring

  • 1. Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van een voorrangsverklaring te wijzigen. De woningzoekende ontvangt in dat geval een nieuwe voorrangsverklaring onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring intrekken, indien:

    • a.

      aan de vereisten voor het verkrijgen van een voorrangsverklaring niet meer wordt voldaan;

    • b.

      de voorrangsverklaring is afgegeven op grond van gegevens waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

  • 3. De voorrangsverklaring vervalt van rechtswege:

    • a.

      na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 2.3.4, onder c;

    • b.

      indien de woningzoekende een hem aangeboden woning die past binnen het in artikel 2.3.4, onder b genoemde huisvestingsprofiel heeft geweigerd.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot verlenging van de in artikel 2.3.4, onder c genoemde termijn, indien daar naar hun oordeel gegronde redenen voor zijn.

Paragraaf 2.4 Overeenkomst en klachtenregeling

Artikel 2.4.1 Overeenkomst

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst sluiten over het in gebruik geven daarvan. De overeenkomst is een aanvulling op de verordening en dient een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomst wordt bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

  • 2. De overeenkomst regelt de instelling van een commissie ex artikel 4, lid 2 van de wet.

Paragraaf 2.5 Lokaal maatwerk

Artikel 2.5.1 Lokaal maatwerk

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het oplossen van specifieke knelpunten op de lokale woningmarkt besluiten in uitzonderlijke gevallen, voor een beperkte tijdsduur en na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur lokaal maatwerk toe te passen bij de verdeling van woonruimte.

  • 2. In een besluit als bedoeld in het eerste lid geven burgemeester en wethouders ten minste aan:

    • a.

      welke motivering aan het lokale maatwerk ten grondslag ligt;

    • b.

      op welke categorie(en) woonruimte en zo mogelijk op welk aantal de maatregel

      betrekking heeft;

    • c.

      op welke categorie(en) woningzoekenden de maatregel betrekking heeft;

    • d.

      voor welke tijdsduur het lokale maatwerk van toepassing is.

  • 3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid strekt tot het stellen van bindingseisen als

    bedoeld in artikel 13b van de Huisvestingswet is hiervoor voorafgaande toestemming nodig van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.

HOOFDSTUK 3 Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn

overtredingen.

Artikel 3.2 Handhaving

1.Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

2.De opsporing van de in artikel 3.1 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de in artikel 75, lid 2 van de wet aangewezen ambtenaren opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving zijn belast, voor zover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 3.4 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening overleggen burgemeester en wethouders met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stb 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

Een aanvraag om een huisvestingsvergunning of voorrangsverklaring, die vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, wordt behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de aanvrager gunstiger is.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Huisvestingsverordening gemeente Sliedrecht 2005

(3e wijziging)”.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2008.

  • 2.

    Op de dag van de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Huisvestingsverordening gemeente Sliedrecht 1999 ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2008

de griffier de voorzitter

TOELICHTING op de Huisvestingsverordening gemeente Sliedrecht 2005

Artikel 1.1

Bevat de begripsbepalingen.

Artikel 2.1.1

De woonruimteverdeling is alleen van toepassing voor huurwoningen die vallen binnen de normen van de Wet op de Huurtoeslag.

Artikel 2.1.2

Alleen zelfstandige woonruimten vallen onder het stelsel van de huisvestingsvergunning. Voor het betrekken van onzelfstandige woonruimten, woonwagens en woonschepen is geen huisvestingsvergunning nodig. Ook iemand die gaat inwonen heeft daarvoor geen huisvestingsvergunning nodig.

Artikel 2.2.1

Regelt dat voor het in gebruik nemen van een huurwoning een huisvestingsvergunning nodig is. En bevat tevens een verbod richting verhuurder om een huurwoning in gebruik te geven aan iemand die niet over een huisvestingsvergunning beschikt.

Artikel 2.2.2

Regelt bij wie en hoe een huisvestingsvergunning kan worden aangevraagd.

Artikel 2.2.3

Regelt wie in aanmerking kan komen voor een huisvestingsvergunning. Het bepaalde in lid 1, onder c is de uitwerking van een wettelijke bepaling die beoogt er voor te zorgen dat betaalbare huurwoningen zoveel mogelijk bij de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid terechtkomen.

Artikel 2.2.4

Dit artikel biedt een woningeigenaar die er niet in slaagt een huurder te vinden die aan de voorwaarden van de huisvestingsverordening voldoet de mogelijkheid de woning aan iemand anders te verhuren.

Artikel 2.2.5

Regelt wanneer een huisvestingsvergunning kan worden ingetrokken.

Artikel 2.2.6

In het kader van de prestatienormering huursubsidie is de gemeente het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd als het aantal verhuizingen naar een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrens van de Wet op de Huurtoeslag meer dan 4% van het totale aantal verhuizingen met huursubsidie bedraagt. Dit artikel beoogt vanuit de woonruimteverdeling grip te krijgen op het aantal mensen dat met huursubsidie naar een dure woning verhuist.

Artikel 2.2.7

Dit artikel maakt het mogelijk om meer differentiatie aan te brengen in de inkomensopbouw in een bepaald complex, buurt of wijk. Ook geeft het de mogelijkheid de doorstroming te bevorderen door het achterwege laten van inkomenseisen bij de toewijzing.

Artikel 2.3.1

Dit artikel vormt de basis voor de voorrangsregeling. Deze regeling is bedoeld om een passende oplossing te bieden aan mensen met een ernstig individueel huisvestingsprobleem, dat ze niet zelf kunnen oplossen.

Artikel 2.3.2

Alleen mensen met een maatschappelijke binding aan de regio hebben toegang tot de voorrangsregeling en dan alleen nog als ze binnen de normen van de Wet op de Huurtoeslag vallen.

Artikel 2.3.3.

Bevat de bepalingen die gelden voor het aanvragen van een voorrangsverklaring.

Artikel 2.3.4

Een voorrangsverklaring is bedoeld om een passende oplossing te bieden voor een ernstig, individueel huisvestingsprobleem. In het huisvestingsprofiel dat in de voorrangsverklaring wordt vermeld, wordt aangegeven welk type huisvesting voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is om het huisvestingsprobleem op te lossen. In beginsel is dat een flatwoning. De geldigheidsduur van een voorrangsverklaring varieert. De termijn waarbinnen iemand moet worden gehuisvest wordt van geval tot geval bekeken. Hierdoor is het beter mogelijk om maatwerk te leveren.

Artikel 2.3.5

Om snel(ler) en adequaat te kunnen inspelen op ontwikkelingen rond de voorrangsregeling, is burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de regeling. De verordening bevat de kaderregeling, de uitwerking van het beleid gebeurt in beleidsregels / overeenkomsten met verhuurders.

Artikel 2.3.6

De bemiddeling van burgemeester en wethouders bestaat uit het maken van afspraken met verhuurders – al dan niet vast te leggen in overeenkomsten - over het huisvesten van woningzoekenden met een voorrangsverklaring.

Artikel 2.3.7

Regelt in welke gevallen een voorrangsverklaring kan worden gewijzigd, ingetrokken, of vervalt.

Artikel 2.4.1

De Huisvestingsverordening vormt het kader voor de woonruimteverdeling. De uitvoering van het woonruimteverdelingsbeleid wordt via overeenkomsten ‘uitbesteed’ aan eigenaren van woonruimte, lees verhuurders . In de overeenkomsten worden onder andere het verdelingsmodel vastgelegd en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden over en weer.

Indien de gemeente met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst op het gebied van de woonruimteverdeling sluit, is zij wettelijk verplicht om een klachtencommissie in te stellen, bij wie iedere woningzoekende die zich door een besluit of handelen ter uitvoering van de overeenkomst in zijn persoonlijk belang geschaad acht een klacht kan indienen. De klachtencommissie functioneert onafhankelijk van de gemeente en de desbetreffende woningeigenaar. De adviezen van de commissie zijn bindend.

Artikel 3.1

Degene die zonder huisvestingsvergunning een woonruimte in gebruik neemt en degene die een woonruimte in gebruik geeft aan iemand die geen huisvestingsvergunning heeft, begaat een overtreding. Dit artikel regelt de strafmaat.

Artikel 3.2

Regelt wie er belast is met de handhaving van de Huisvestingsverordening.

Artikel 3.3

Regelt de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om te beslissen in gevallen waarin de verordening niet voorziet en/of de toepassing van de verordening tot grote onbillijkheden leidt.

Artikel 3.4

Regelt het overleg met woningcorporaties en belangenorganisaties ingeval van wijziging van de verordening.

Artikel 4.1

Stelt de rechtspositie veilig van degenen die een aanvraag om een huisvestingsvergunning of voorrangsverklaring hebben ingediend op grond van de eerder geldende verordening en waarop nog geen beslissing is genomen.

Artikel 4.2

Spreekt voor zichzelf.

Artikel 4.3

Spreekt voor zichzelf.