Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht

Geldend van 15-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Versie geldig vanaf

Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht 2017

Verantwoordelijke afdeling

D.Vonk telefoon (0184) 495 993

De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: gemeente@sliedrecht.nl.

De raad der gemeente Sliedrecht;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.      ;

b e s l u i t.:

gelet op artikel149 van de Gemeentewet

vast te stellen:

De verordening opbeschermd wonen en opvang van de gemeente Sliedrecht.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      24-uursopvang tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding.

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet - aanzienlijk - duurder is dan vergelijkbare producten.

    • c.

      algemene voorziening maatschappelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang.

    • d.

      beschermd wonen wonen in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op:

      • ·

        het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren en/of

      • ·

        stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld en/of

      • ·

        het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of

      • ·

        het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die (nog) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving of zelfstandig te wonen en die niet in staat zijn hun ondersteuningsvraag te formuleren en die niet in staat zijn hun ondersteuningsvraag uit te stellen;

  • e.

    bijdrage bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

  • f.

    budgetplan een door of namens de cliënt opgesteld plan over het persoonsgebonden budget, waarin onder andere is opgenomen welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt wil inkopen met een persoonsgebonden budget.

  • g.

    collegehet college van burgemeester en wethouders.

  • h.

    dagbestedingeen begeleide structurele dagactiviteit met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving en – waar mogelijk – perspectief op verbetering van zijn huidige situatie verleent.

  • i.

    maatwerkvoorzieningmaatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang, en te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • j.

    mantelzorgereen persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1 van de wet biedt;

  • k.

    melding melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • l.

    ondersteuningsplaneen door de cliënt en de aanbieder overeengekomen plan dat een concrete invulling bevat van de door de aanbieder te verlenen ondersteuning aan de cliënt, gebaseerd op de geïndiceerde ondersteuning.

  • m.

    onderzoeksverslageen weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

  • n.

    persoonsgebonden budget een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

  • o.

    persoonlijk plan persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet.

  • p.

    voorliggende voorziening voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling.

  • q.

    voorziening in natura maatwerkvoorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • r.

    wet Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • s.

    wooninitiatief zelfstandig wonen (in een huurhuis met een eigen huurovereenkomst of een koophuis), zelfstandig wonen met een (huur)contract met een instelling, zelfstandig (groeps)wonen met meerdere personen in een huis.

  • t.

    zelfredzaamheidsmatrix instrument waarmee de mate van zelfredzaamheid van een cliënt wordt bepaald.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening regelt de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

  • 1. De melding wordt gedaan door of namens de cliënt bij het college.

  • 2. De melding vindt plaats op de door het college voorgeschreven wijze.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en geeft de cliënt zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek

  • 1. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek met de cliënt, en/of degene die namens de cliënt de melding heeft gedaan, en/of de vertegenwoordiger van de cliënt, waar mogelijk de mantelzorger(s), en/of desgewenst personen uit het sociale netwerk.

  • 2. Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover al beschikt.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

  • 1. Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een onderzoeksverslag.

  • 2. Het college voegt opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt toe aan het onderzoeksverslag en verstrekt het aangepaste onderzoeksverslag aan de cliënt of diens vertegenwoordiger.

Artikel 2.5 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag.

Artikel 2.6 Medewerking cliënt

  • 1. Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

  • a. de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b. de cliënt op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. De cliënt is verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 3. Indien de cliënt geen gehoor kan geven aan de oproep op een door het college te bepalen plaats en tijdstip te verschijnen, dan kan een huisbezoek plaatsvinden, waaraan de cliënt verplicht zijn medewerking moet verlenen.

Artikel 2.7 Advisering

Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe geschikte instantie.

Artikel 2.8 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college kan, indien dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of het bepalen van de benodigde maatwerkvoorziening, een ondersteuningsplan laten opstellen.

  • 2. Artikel 2.6 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

Artikel 3.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening

Het college neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2 Algemene criteria

  • 1. Er bestaat aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot het zich handhaven in de samenleving;

    • b.

      voor zover deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is;

    • c.

      indien deze een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht, of indien dit niet mogelijk is voor cliënt, met een toenemende mate van zelfredzaamheid, te handhaven in de samenleving.

    • d.

      voor zover de cliënt de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • 6.

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

    • e.

      voor zover de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • 6.

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

  • 2. Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn of die de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

    • c.

      indien de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, evalueren of nakomen van het ondersteuningsplan.

    • d.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of aan de in deze verordening gestelde verplichtingen;

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang tot maatwerkvoorzieningen en de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.3 Criteria Beschermd wonen

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:

    • a.

      Er is noodzaak tot het met (al dan niet permanent) toezicht verblijven in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief.

    • b.

      Er is geen sprake (meer) van klinische behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. Het college verstrekt voor beschermd wonen een zo licht mogelijk passend arrangement, eventueel aangevuld met dagbesteding.

  • 3. Bij het bepalen van het arrangement beschermd wonen gaan extramurale arrangementen voor intramurale arrangementen.

Artikel 3.4 Criteria 24-uursopvang

De cliënt komt in aanmerking voor 24-uursopvang, indien hij, onverminderd de in de wet en de verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:

  • a.

    Er is een noodzaak tot verblijf in een veilige omgeving, als onderdeel van de ondersteuningsbehoefte, met intensieve begeleiding.

  • b.

    Er is sprake van (dreigende) uithuiszetting, dakloosheid en/of thuisloosheid.

  • c.

    De cliënt kan onvoldoende beroep doen op het sociale netwerk.

  • d.

    Er is sprake van ernstige problemen op minimaal drie van de leefgebieden van de zelfredzaamheidsmatrix.

  • e.

    De cliënt verschaft inzicht in zijn financiële situatie (incl. schulden) en werkt mee aan het financieel beheer en oplossen van zijn financiële problematiek.

  • f.

    De cliënt werkt actief mee aan een hulpverleningstraject.

  • g.

    De cliënt heeft een dagbesteding of zet zich in om minimaal voor 20 uur per week een zinvolle dagbesteding te hebben.

Artikel 3.5 Dagbesteding

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, beschikt over een indicatie voor beschermd wonen.

  • 2. De client als bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor het vervoer van en naar de dagbesteding waarbij het vervoer wordt vergoed van en naar de vanuit het woonadres van de cliënt dichtstbijzijnd gelegen locatie waar passende dagbesteding wordt aangeboden.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget

Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    indien de cliënt het door het college vastgestelde budgetplan niet heeft overgelegd of onvolledig ingevuld heeft overgelegd;

  • b.

    indien de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor een gesprek daarover te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • c.

    indien de cliënt surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    indien ten aanzien van de cliënt de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    indien de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • f.

    indien het naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    indien de cliënt naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het persoonsgebonden budget te beheren, tenzij de cliënt het beheren laat uitvoeren door een gemachtigde die:

  • -

    niet de natuurlijke persoon is die, via het persoonsgebonden budget, de ondersteuning verleent.

  • -

    niet werkzaam is bij of via de rechtspersoon waar de ondersteuning met het persoonsgebonden budget wordt betrokken.

  • -

    niet de rechtspersoon is, of gelieerd is aan de rechtspersoon waar ondersteuning met het persoonsgebonden budget wordt betrokken.

  • h.

    indien sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

  • i.

    voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding buiten Nederland;

  • j.

    voor zover het persoonsgebonden budget is bedoeld voor bemiddelingskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is gelijk aan 73,5% van de prijs waarvoor het college beschermd wonen heeft gecontracteerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen bij het betrekken van beschermd wonen bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt 50% van de prijs waarvoor het college beschermd wonen heeft gecontracteerd.

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor dagbesteding is gelijk aan 73,5% van de onderliggende prijs waarvoor het college dagbesteding heeft gecontracteerd.

  • 4. In afwijking van het derde lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor dagbesteding bij het betrekken van dagbesteding bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk 50% van de prijs waarvoor het college dagbesteding heeft gecontracteerd.

  • 5. Het persoonsgebonden budget voor opvang is gelijk aan 73,5% van de prijs waarvoor het college opvang heeft gecontracteerd.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid bedraagt een persoonsgebonden budget voor opvang bij het betrekken van opvang bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk 50% van de prijs waarvoor het college opvang heeft gecontracteerd.

HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Maatwerkvoorzieningen

  • 1. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor beschermd wonen en 24-uursopvang.

  • 2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de verschuldigdheid, inhoud en hoogte van de bijdrage.

  • 4. De bijdrage voor 24-uursopvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

Artikel 5.2 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een gecontracteerde aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Het college kan, onverminderd het eerste en tweede lid, nadere regels stellen over (het bepalen van) de kostprijs.

HOOFDSTUK 6 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of in een ziekenhuis;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden.

Artikel 6.2 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

Artikel 6.3 Terugvordering

Indien het besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken, kan het college, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet:

  • a.

    het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Fraudepreventie

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan. Ter controle van het beroep op algemene- en maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Artikel 7.2 Controle

  • 1. Het college kan onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening onderzoeken.

  • 2. Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 7.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 8 KWALITEIT

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen

  • 1. De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:

  • a. de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is;

  • b. de voorziening is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • c. de voorziening is afgestemd op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • d. de beroepskracht die een voorziening levert, handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

  • e. de voorziening voldoet aan de door de aanbieder en het college overeengekomen kwaliteitseisen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen

HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Iedere aanbieder van een voorziening heeft een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Het college regelt indien nodig dat de aanbieder een regeling voor medezeggenschap van cliënten heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

HOOFDSTUK 10 BURGERPARTICIPATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende beschermd wonen en opvang, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende beschermd wonen en opvang te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende beschermd wonen en opvang, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 10.2 Wmo adviesraad

De Wmo adviesraad adviseert het college over het beleid betreffende beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening en de daarop gebaseerde regels, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Evaluatie

Evaluatie van het door het college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages van het college.

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1. De Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht 2016 wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het college, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond van deze verordening heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluit is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3. Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen op grond van Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht 2016 genomen besluiten, worden afgehandeld op grond van de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht 2016.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 1 dag na publicatie.

Artikel 11.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Sliedrecht".

Vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Sliedrecht op 16 mei 2017.

De griffier, De voorzitter,