Regeling vervallen per 31-12-2023

Erfgoedverordening gemeente Sluis 2016

Geldend van 05-01-2016 t/m 30-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Sluis 2016

De raad van de gemeente Sluis;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2015;

gelet op de Gemeentewet en de Monumentenwet 1988;

besluit:

vast te stellen de “Erfgoedverordening gemeente Sluis 2016”.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder

a.

gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

1.

zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2.

terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

b.

gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten;

c.

beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d.

stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

e.

gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aangewezen;

f.

gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aangewezen groepen van onroerende zaken;

g.

beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988;

h.

het college: het college van burgemeester en wethouders;

i.

monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de erfgoedverordening en het erfgoedbeleid;

j.

omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

k.

beschrijving: een beschrijving betreft een rapportage van de bouwtechnische, architectuur-historische, stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of archeologische waarden.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2. het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1.

Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

2.

Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

3.

Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

4.

De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988, of dat is aangewezen als provinciaal monument.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1.

De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek om advies van het college.

2.

Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 32 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

Van de aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden de aanvrager en degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, in kennis gesteld.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1.

Het college registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2.

De gemeentelijke monumentenlijst bevat tenminste de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

3.

Het college draagt zorg voor de bekendmaking/raadpleging van de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

1.

Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

2.

Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3.

Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

4.

De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

1.

Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

2.

De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of indien de provincie besluit tot aanwijzing.

3.

De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

1.

Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

2.

Het is verboden zonder vergunning van het college:

a.

een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b.

een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3.

Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

4.

Het college verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12. Termijnen advies

1.

Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijk aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

2.

Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

a.

blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgaven is verleend;

b.

de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 15. Vergunning voor beschermd monument

1.

Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

2.

De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Aanwijzing gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16. Aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

1.

De raad kan stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

2.

Het voorstel tot aanwijzing is een beleidsvoornemen als bedoeld in de inspraakverordening van de gemeente Sluis.

3.

Het college zendt het voorstel tot aanwijzing om advies aan de monumentencommissie. Deze commissie brengt advies uit binnen twaalf weken na verzending van het voorstel.

4.

De raad beslist binnen tweeëndertig weken na verzending van het voorstel, als bedoeld in het derde lid.

5.

Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen, aan Gedeputeerde Staten van Zeeland en aan de monumentencommissie.

6.

De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen door de provincie.

Artikel 17. Registratie op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten

1.

Het college registreert het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op de lijst van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

2.

De gemeentelijke monumentenlijst bevat tenminste de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

Artikel 18. Wijzigen van de aanwijzing

1.

De raad kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

2.

Artikel 16, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3.

Indien de wijziging naar het oordeel van de raad van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

4.

De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 19. Intrekken van de aanwijzing

1.

Indien de raad de aanwijzing intrekt, is artikel 16, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

2.

De aanwijzing vervalt, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of indien de provincie besluit tot aanwijzing.

3.

De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten geregistreerd.

Artikel 20. Beschermende bestemmingsplannen

1.

De raad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

2.

Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, kan worden vastgesteld. De monumentencommissie wordt hiertoe gehoord.

3.

Indien een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de raad, de monumentencommissie gehoord, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

Artikel 21. Instandhoudingbepaling

1.

In een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college.

2.

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

3.

De artikelen 10, 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

4.

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor de activiteit slopen ingevolge een aanschrijving van het college als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de Woningwet.

Hoofdstuk 6 Bovengrondse Cultuurhistorische waarden

Artikel 22. Inhoud bestemmingsplan en beheersverordening

In de toelichting op een bestemmingsplan dan wel beheersverordening wordt tenminste opgenomen:

a.

een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten in het plangebied;

b.

zo nodig een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden;

c.

voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.

Artikel 24. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Erfgoedverordening Sluis 2016".

Aldus vastgesteld door de raad in zijn openbare vergadering van 17 december 2015.

De griffier, De voorzitter,

mr. P.T.G. Claeijs mr. A.M.M. Jetten MSc

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1, sub a

Een gemeentelijk monument is een beschermd gemeentelijk monument. Daaronder worden zowel de bovengrondse monumenten als bedoeld in sub a, als de terreinen als bedoeld in sub b verstaan. Het begrip 'terreinen' dient ruim uitgelegd te worden. Dit kunnen locaties zijn waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen of een perceel met bomen.

Artikel 1, sub b

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. De aanwijzing en de plaatsing op de lijst zijn daarom in deze verordening uit elkaar getrokken. Zie ook artikel 3, lid 1, en artikel 7.

Artikel 1, sub c

Met een beschermd monument wordt een beschermd rijksmonument bedoeld.

Artikel 1, sub i

De inschakeling van een commissie die het college adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Door het ontbreken van keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt van het bestuur wanneer in deze verordening de raad bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het college. In Sluis is dit de monumentencommissie. Deze commissie adviseert over aanwijzingen en aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 en artikel 3, 10, 16 en 20 van deze verordening. Zij laat zich daarbij inhoudelijk ondersteunen door ambtelijke medewerkers.

Artikel 2

Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook op het feitelijke gebruik van het object zelf.

Artikel 3, lid 1

het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college: het college kan naar eigen inzicht en na afweging van alle betrokken belangen tot aanwijzing besluiten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden komt naar voren in het besluit. De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Een aanwijzing heeft gevolgen voor de mogelijkheden voor wat betreft het toekomstig gebruik van een monumentaal object, immers de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning of op grond van nadere regels worden gewijzigd. Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, wordt in de redengevende omschrijving duidelijk aangegeven wat wel en wat niet monumentaal beschermenswaardig is. Er dient bijvoorbeeld aangegeven te worden dat alleen de voorgevel beschermd is, of alleen dat gedeelte dat vanaf de openbare ruimte zichtbaar is.

De aanwijzing van een object tot gemeentelijk monument gebeurt niet zonder meer, maar is omgeven met veel waarborgen. De waardering van een object vindt plaats op basis van vier hoofdcategorieën:

  • 1.

    cultuurhistorische aspecten: de objectgeschiedenis en het lokale belang. Dit is de mate waarin de stichter en/of het gebruik van het object van historisch belang is en de mate waarin het sociale en lokale aspect een rol speelt.

  • 2.

    architectonische aspecten. Hier wordt gekeken naar bouwstijl, uniciteit en verminking van het object. Met bouwstijl wordt bedoeld de mate waarin de architectonische stijl van een object herleidbaar is tot of een goed voorbeeld is van lokaal of regionaal bekende architectuur. De uniciteit van een object is de mate waarin het object zeldzaam is, per regio gemeten. Verminking is de mate waarin de authenticiteit is verminkt, of de monumentale waarde is aangetast.

  • 3.

    situerings-/ensemblewaarde. Hier wordt gekeken naar de ligging van het object en naar de verstoring van de ensemblewaarde. De ligging heeft te maken met de mate van waardering van de stedenbouwkundige of landschappelijke situatie, alsmede van de rol die het betreffende object daarin vervult. Met verstoring wordt bedoeld de mate waarin de directe omgeving van het monument negatief inwerkt op de waarde van het ensemble.

  • 4.

    technische staat: de kwaliteit en het kostenaspect. Kwaliteit is de mate waarin een object in goede technische staat is en - wanneer dat niet het geval is - of deze technische staat herstelbaar is. Het kostenaspect is zuiver bouwtechnisch van aard en is niet gericht op het herstel van eventuele monumentale verminkingen.

Op basis van deze 4 categorieën vindt de waardering van een object plaats.

Belanghebbend in het kader van het aanwijzen van gemeentelijke monumenten zijn de eigenaar, een (beperkt) zakelijk gerechtigde of een vereniging of stichting tot behoud van monumenten. Ook de gemeente is belanghebbend als er sprake is van erfpacht (een zakelijk recht). Voorwaarde voor een vereniging of stichting om in aanmerking te komen als ‘belanghebbende' is dat de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van de organisatie (mede) moeten zijn gericht op de bescherming waarin de erfgoedverordening voorziet.

Artikel 3, lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub i. De taak en de werkwijze van de monumentencommissie is opgenomen in de Regeling voor de monumentencommissie gemeente Sluis.

In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4).

Artikel 4

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten, zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning voor monumenten of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan een motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming.

Artikel 5

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De termijn van 32 weken bestaat uit 8 weken voor de monumentenbeschrijving, 12 weken voor de advisering door de monumentencommissie en 12 weken voor de besluitvorming door het college.

De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de beslissingstermijn van het college) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is er op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open staat.

Op grond van de Awb kan het college zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie gaande is. Pas na afronding van deze inventarisatie kan de waarde van dat ene monument afgewogen worden tegen de waarde van andere monumenten die ook in dat vooronderzoek betrokken zijn. Het college moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 7

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder een snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe.

Artikel 8

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 9

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken. Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor zijn gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 10

In artikel 3 van dit artikel wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ziet alleen op vergunningen en ontheffingen. Deze bepaling over het stellen van nadere regels valt daarom buiten de Wabo. Het college blijft hiervoor het bevoegde gezag. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Voornamelijk het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot de kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet-reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd.

Het voeren van (voor)overleg staat centraal bij dit artikel, zodat maatwerk worden geleverd

Artikel 12

Dit criterium voor vergunningverlening wordt voor beschermde monumenten geregeld in artikel 2.15 van de Wabo. Het college behoudt wel de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van het advies van de monumentencommissie en dus van het belang van de bovengrondse monumentenzorg.

Artikel 14

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder b heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Artikel 16

De aanwijzing als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden gebruikt. Veranderingen in de structuur en het gebruik blijven mogelijk, mits het bijzondere cultuurhistorische karakter niet wordt aangetast.

Artikel 18

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn in de aanwijzing ambtshalve wijzigingen aan te brengen zonder dat het nodig is de gehele aanwijzingsprocedure te volgen. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan veranderingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 22

Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van 17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr. 339 dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Omdat de wetgever geen nadere aanduiding heeft gegeven over hoe de cultuurhistorische waarden dienen te worden meegenomen, voorziet dit artikel in een nadere uitwerking daarvan. De reden hiervan is ervoor te zorgen dat binnen de gemeente Sluis gemeentebreed de cultuurhistorische waarden in een plangebied op dezelfde manier worden meegenomen.

Om er gemeentebreed voor te zorgen dat in bestemmingsplannen met constante kwaliteit aandacht wordt besteed aan cultuurhistorische waarden en de vertaling ervan in de regels, is het relevant deze al in een vroegtijdig stadium (plan van aanpak/onderzoeksfase) te betrekken.

Daarnaast kunnen alle bestemmingsplannen in de voorontwerpfase dan wel tijdens het vooroverleg in het kader van artikel 3.1.1. ter advies worden voorgelegd aan de monumentencommissie. Doel hiervan is een extra servicemoment in te bouwen. De reden hiervoor is dat ook voor plangebieden waar geen archeologische waarden, dan wel Provinciale waarden (op basis van de Provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart), dan wel monumenten zijn, er evengoed cultuurhistorische waarden kunnen zijn waarover de monumentencommissie in verband met de nieuwe wetgeving kan adviseren.