Regeling vervallen per 31-12-2018

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening

Geldend van 01-07-2008 t/m 30-12-2018

Intitulé

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis;

    • b.

      de wet: de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), zoals recentelijk gewijzigd in het Staatsblad 2007 564; c. persoonsgebonden budget: de loonkostensubsidie (periodieke subsidie) en overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten;

  • 2. Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt, voorzover niet anders bepaald, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

Het College stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek

  • 1. Het College verstrekt op aanvraag aan iedere SW-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de SW-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.

  • 2. De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      Zijn onderneming staat (indien sprake is van een private onderneming) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      De aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de indicatiestelling en mogelijkheden van de SW-geïndiceerde, als passend aan te merken;

    • c.

      De duur van het dienstverband bedraagt tenminste twaalf maanden, met een mogelijkheid tot verlenging;

    • d.

      De werkplek en werkomstandigheden voldoen aan arbonormen.

  • 3. De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      De begeleidingsorganisatie (indien sprake is van een private onderneming) is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      De begeleidingsorganisatie en / of haar medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van de doelgroep, c.q. de SW-geïndiceerde voor wie het persoonsgebonden budget is bestemd;

    • c.

      De begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld;

  • 4. a. De eerste zes maanden fungeert de Gemeenschappelijke Regeling Dethon als

    begeleidingsorganisatie;

    • b.

      Als na verloop van zes maanden (nog) geen begeleid werkenplek is gerealiseerd, kan het College overgaan tot inschakeling van een begeleidingsorganisatie die door betrokkene zelf is gekozen;

    • c.

      Onverlet bovenstaande bepalingen van lid 4 onder a. kan een SW-geïndiceerde het College verzoeken om een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie in te schakelen.

  • 5. Het College kan nadere regels stellen voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 4 De wijze van vaststelling van de loonkostensubsidie aan de werkgever

  • 1. Het College kan op voorstel van de SW-geïndiceerde een loonkostensubsidie aan de werkgever beschikbaar stellen.

  • 2. De maximale loonkostensubsidie is het subsidiebedrag per subsidie-eenheid minus de uitvoeringskosten.

  • 3. De hoogte van de te verstrekken loonkostensubsidie wordt onder andere op basis van de loonwaarde van de SW-geïndiceerde bepaald. Het College kan desgewenst de loonwaarde laten vaststellen aan de hand van een loonwaardeonderzoek. Daarbij kan een deskundige worden ingeschakeld.

  • 4. De loonkostensubsidie is een generieke regeling.

  • 5. Het College kan nadere regels stellen voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie

  • 1. Op verzoek van de werkgever kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

  • 2. De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is. 3. De herziening van de loonkostensubsidie vindt onder andere plaats op basis van een

    loonwaardeonderzoek. Daarbij kan een deskundige worden ingeschakeld.

Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

  • 1. De vergoedingen aan de begeleidingsorganisatie vindt plaats op basis van een overeenkomst.

  • 2. De kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken van een begeleid werkenplaats komen alleen voor vergoeding in aanmerking als dit leidt tot het totstandkomen van een arbeidsovereenkomst.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

  • 1. Het College kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit een arbeidskundig rapportblijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • 2. Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken komen niet in aanmerking voor vergoeding door het College.

  • 3. Een vergoeding wordt alleen verstrekt indien er sprake is van een dienstverband van minimaal twaalf maanden.

  • 4. Aanpassingen waarvan de kosten hoger zijn dan 10 % van de uitvoeringskosten ex artikel 2 van deze verordening komen niet voor een vergoeding in aanmerking. In dat geval wordt de arbeidsplaats niet als passend beschouwd.

  • 5. Het College kan nadere regels stellen voor de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 8 Procedurele bepalingen

Het College kan nadere regels stellen die verband houden met:

  • a.

    het indienen van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget;

  • b.

    de beslistermijn;

  • c.

    de inhoud van het besluit tot verlenen van het persoonsgebonden budget en de loonkostensubsidie;

  • d.

    het vaststellen van de loonkostensubsidie;

  • e.

    de verrekening van voorschotten

Artikel 9 Verplichtingen van de werkgever

  • 1. De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het College van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

  • 2. De werkgever bewaart alle bewijsstukken die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen tenminste drie jaren na de vaststelling van de subsidie en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het College voor controledoeleinden.

Artikel 10 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt direct na publicatie in werking en werkt terug tot 1 juli 2008.

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat SW-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de SW-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan SW-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het College vormgeeft aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw). Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld. Pas op het moment dat de gemeenteraad de verordening heeft vastgesteld, kunnen SW-geïndiceerden aanspraak maken op een PGB.

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door SW-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door gemeente of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Tussen beide vormen van begeleid werken bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke SW-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de SW-geïndiceerde zelf. De SW-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een SW-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de SW-geïndiceerde te honoreren. Iedere SW-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een SW-indicatie volstaat. Ook een SW-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente of schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in principe uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij in het algemeen het begeleid werken op dit moment organiseren. Dit geldt met name voor de eisen die zij aan werkgevers, de werkplek en aan begeleidingsorganisaties stellen.

De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7, tweede tot en met vierde lid van de wet. Artikel 7, tweede lid, Wsw regelt de voorwaarden om voor een PGB in aanmerking te komen. De gemeente kan een verzoek van een SW-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking niet weigeren, als:

  • 1.

    De betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    De door de SW-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan

begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, dan is het College niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, eerste lid, Wsw),

Het uitgangspunt van de wet is dat een SW-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Er bestaat geen recht op een bepaald budget. Het College heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende SW-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan niet een lager bedrag. Omgekeerd kan het College, hoewel hij de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie (loonkostensubsidie) aan de werkgever waar de SW-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een SW-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de SW-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

Het PGB is geen rugzakje: de SW-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de SW-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De SW-geïndiceerde heeft, zoals gezegd, geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een SW-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het College de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het College ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in art. 1 lid 3 van de wet.

De onderwerpen in de verordening

In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in zijn verordening zal moeten regelen:

  • 1.

    de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;

  • 2.

    de hoogte van de voor het College rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het College aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, en;

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het College een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de SW-geïndiceerde zelf is aangewezen.

Naast deze vier verplichte onderwerpen kunnen gemeenten nog een aantal andere zaken in hun verordening regelen of daaraan in ieder geval aandacht besteden als ze het PGB gaan regelen. Het gaat dan om voorwaarden die de gemeente kan stellen aan de werkgever en de werkplek van de SW-geïndiceerde. Het College zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de werkgever de voorgestelde inpassing in de arbeid adequaat kan verzorgen. In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Omdat begeleid werken met een PGB een recht is voor alle SW-geïndiceerden, zullen eventuele voorwaarden waaronder dit recht kan worden gerealiseerd bij verordening moeten worden geregeld.

Daarnaast kunnen ook procedurele bepalingen in de verordening worden opgenomen die verband houden met het feit dat een PGB moet worden aangevraagd. Het gaat dan om aangelegenheden als gegevens en documenten die bij de aanvraag voor een PGB moeten worden overgelegd, de beslistermijn en de bevoegdheid van het College om een subsidie te wijzigen. Er is voor gekozen om het College hiervoor nadere beleidsregels te laten opstellen.

Onderscheid subsidies en vergoedingen

De wet maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen door de gemeente aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding. Ook de betalingen in verband met eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek worden in de wet als een vergoeding aangemerkt.

Om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) doet de naamgeving van de geldverstrekking niet ter zake. Als tegenover de betaling door de gemeente een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling door de gemeente geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie. Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek moeten worden aangemerkt als een subsidie. Dit, ondanks de andere terminologie (vergoeding) die het rijk hier aan geeft in de wet. Tegenover deze betalingen staan immers geen economische tegenprestaties van werkgevers.

De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De gemeente koopt een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaalt daarvoor in principe de marktprijs.

Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die de gemeente in het kader van het PGB verstrekt. In de verordening kunnen nadere regels worden gesteld over de subsidieverstrekking in het kader van het PGB. De verstrekking van periodieke vergoedingen aan een begeleidingsorganisatie is privaatrechtelijk van aard. Hierover hoeven in de verordening in beginsel geen regels te worden gesteld. Niettemin kan het om reden van transparantie en explicitering van beleidsuitgangspunten gewenst zijn dit wél te doen.

De bevoegdheid om de verordening vast te stellen

De uitvoering van de Wsw gebeurt in praktijk op verschillende manieren, een aantal gemeenten (vaak de grotere) voert de Wsw zelf uit. De meeste gemeenten voeren de Wsw uit samen met andere gemeenten. In de meeste gevallen hebben de gemeenten daarbij de uitvoering van de Wsw overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling, zo ook de gemeenten Hulst, Terneuzen en Sluis. Voor gemeenten die zelf de Wsw uitvoeren ligt het vaststellen van een verordening eenvoudig; dat is een besluit van de raad. Voor gemeenten die de uitvoering van de Wsw hebben overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling is dit complexer. Het antwoord op de vraag wie dan bevoegd is om de (PGB)verordening vast te stellen is afhankelijk van de wijze waarop de bestuursorganen van gemeenten op dit momentbevoegdheden hebben overgedragen aan gemeenschappelijke regelingen.

In de praktijk blijken veel van de bestaande gemeenschappelijke regelingen op het terrein van de sociale werkvoorziening een of meer bepalingen te bevatten die er op neerkomen dat alle (raads- en College)bevoegdheden als genoemd in de Wsw automatisch worden overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling.

In de huidige Gemeenschappelijke Regeling is in artikel 8 lid 1 opgenomen, dat de bevoegdheden van het algemeen bestuur analoog zijn aan die welke in de Gemeentewet zijn aangegeven voor de gemeenteraad.

Het is de vraag of dit een al dan niet gewenste situatie oplevert voor wat betreft de bevoegdheid om de verordening PGB vast te laten stellen door het algemeen bestuur van het schap. Vanwege de sterke regierol van de gemeenten die in de moderniseringsplannen van de Wsw verankerd ligt het in afwijking van de Gemeenschappelijke Regeling daarom voor de hand om de Raden van Sluis, Hulst en Terneuzen de verordening formeel te laten vaststellen.

Overigens gaat de discussie over de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenten en schap over meer aspecten van uitvoering van de Wsw dan alléén de vraag wie bevoegd is om de (PGB) verordening vast te stellen.

Daar waar in de verordening gesproken wordt over de ‘gemeenteraad’ zal dus, als sprake is van een bevoegdheid van Dethon gelezen moeten worden "het algemene bestuur". Waar het College wordt genoemd moet dan "dagelijks bestuur" worden gelezen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreidere) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Artikel 2

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het College rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het College elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De gemeente zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een SW-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per SW-geïndiceerde van het rijk ontvangt. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per SW-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per SW-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

Artikel 3

Het College zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever (lid 2) en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het College een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de SW-geïndiceerde is aangewezen (lid 3).

Er wordt zoveel mogelijk geprobeerd aan te sluiten bij de wijze waarop zij op dit moment begeleid werken organiseert.

En is bewust niet gekozen voor het formuleren van te stringente eisen aan de begeleidingsorganisatie, daar dat zich niet verenigt met het, in beginsel, vrije keuzerecht van een SW-geïndiceerde voor een dergelijke organisatie

Het vrije keuzerecht is in de eerste 6 maanden beperkt tot Dethon. De wet biedt deze ruimte. Er is hiervoor gekozen om de kwaliteit van de begeleiding te waarborgen. Het meest voor de hand liggende is dan om de SW-geïndiceerde in zijn vertrouwde werkomgeving kan blijven werken.

De klant heeft de keuze uit twee of meer organisaties (lid 4 onder b).

Als Dethon (als begeleidingsorganisatie) zelf op zoek is gegaan naar een begeleid werkenplek en/of de SW-geïndiceerde van mening is dat onvoldoende resultaat is geboekt dan kan de SW-geïndiceerde het College verzoeken om een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie in te schakelen. Het kan zich dus voordoen dat een SW-geïndiceerde ook gedurende de eerste 6 maanden zèlf een werkgever en een andere geschikte begeleidingsorganisatie kiest (lid 4 onder c).

Lid 5 maakt het mogelijk om nadere regels te stellen als het College van mening is deze regels te verruimen of te beperken.

Artikel 4

In dit artikel zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een SW-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de SW-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken SW-geïndiceerde. In alle gevallen wordt gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde als leidraad. In de praktijk wordt de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald door te onderhandelen (lid 1, 2 en 3). Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO)- loon maken vaak deel uit van dit proces.

Ten einde te voorkomen dat in het kader van Europese regelgeving sprake zou zijn van een aanmeldingsplichtige steunmaatregel is in lid 4 opgenomen dat het gaat om een generieke loonkostensubsidie. Dit betekent dat ieder bedrijf of onderneming ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op loonkostensubsidie, uiteraard zover aan de overige bepalingen van dit artikel wordt voldaan.

In nadere beleidsregels kunnen zaken worden vastgelegd als de doelgroepen en de maximale vergoeding (lid 5).

Artikel 5

De productiviteit van een SW-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien (lid 1). De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden. Ook ambtshalve (lid 2) kan het College, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijds) aanpassing van de subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van het subsidie doen. Dit zal zich overigens alleen in uitzonderlijke gevallen voordoen, bijvoorbeeld als er sprake is van kennelijke onredelijkheid bij handhaving van een bestaande situatie. In de praktijk zal het waarschijnlijk vaker voorkomen dat in de subsidiebeschikking aan de werkgever wordt opgenomen hoe, en op welke wijze, (tussentijdse) herbeoordelingen van loonwaarde zullen plaatsvinden. De herbeoordeling van de loonwaarde vindt plaats op basis van een loonwaardeonderzoek (lid 3).

Artikel 6

De vergoedingen aan begeleidingsorganisaties vinden op basis van een overeenkomst plaats (lid 1) en zijn in feite de uitkomsten van onderhandelingen hierover.

Omdat de behoefte aan begeleiding van een SW-geïndiceerde op de werkplek van geval tot geval kan verschillen, en mede afhankelijk is van de aard van de handicap, zal in de praktijk de beoordeling van de omvang van de begeleiding gebaseerd moeten zijn op maatwerk.

In het tweede lid is het principe no cure, no pay geregeld. De vergoeding voor het zoeken naar een werkplek wordt pas gehonoreerd als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst. Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een SW-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het reïntegratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Art. 7 lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan is dat vanuit financieel oogpunt ongewenst.

Lid 3 maakt het mogelijk hierover nadere regels te stellen.

Artikel 7

Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting om in de verordening regels op te nemen die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het College aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw).

Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt.

Het tweede lid behoeft geen nadere toelichting.

Het derde lid stelt een minimale duur van 12 maanden aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken SW-geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan.

In het vierde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Hier is sprake van maatwerk, waarbij het bedrag is gemaximeerd. Het vijfde lid bepaalt dat het College de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling.

Artikel 8

Artikel 8 regelt dat het College procedurele bepalingen bij nader besluit (beleidsregels) kan vaststellen.

De SW-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen (sub a). Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de SW-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het College vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Ook de beslistermijn (sub b) wordt door het College bepaald, alsmede de inhoud van het individuele besluit (sub c).

Met het vaststellen van de subsidie (sub d) wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de SW-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Tenslotte kan het College regelen op welke wijze verrekening van bevoorschotting plaatsvindt (sub e).

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het College ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12

De verordening moet binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet zijn vastgesteld, derhalve uiterlijk 1 juli 2008.