Regeling vervallen per 01-01-2016

Participatiebesluit Smallingerland 2015

Geldend van 27-02-2015 t/m 31-12-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Participatiebesluit Smallingerland 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland besluiten,

Overwegende

- dat de Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Smallingerland op 9 december 2014

- dat de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Smallingerland 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad v n Smallingerland op 9 december 2014;

- dat artikel 20 van de Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015 nadere regelgeving ter uitvoering van de verordening delegeert aan het College;

- dat de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 een 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L337van toepassing zijn;

vast te stellen het

 

Participatiebesluit Smallingerland 2015

vast te stellen het

Participatiebesluit Smallingerland 2015

Artikel 1 Begrippen en Reikwijdte

  • 1. De begrippen die in dit besluit gebruikt worden hebben een gelijke betekenis als in de Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015.

  • 2. In dit besluit wordt verstaan onder verordening: Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015.

  • 3. Dit besluit vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

Artikel 2 Traject

  • 1. De ondersteuning bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt geboden door het aanbieden van een traject.

  • 2. Aan het traject ligt een persoonlijk actieplan ten grondslag waar de gemeente, de belanghebbende en het re-integratiebedrijf schriftelijk mee hebben ingestemd.

  • 3. In het persoonlijk actieplan zijn de voorzieningen en de duur hiervan vermeld.

Artikel 3 Vrijwilligerswerk

  • 1. Het vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 9 lid 2 sub a van de verordening, heeft als doel de belanghebbende met behoud van uitkering, door het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten als eerste stap voor te bereiden op arbeidsinschakeling.

  • 2. Vrijwilligerswerk is als voorziening onderdeel van een traject.

Artikel 4 Werkoriëntatie met behoud van uitkering

  • 1. Werkoriëntatie , genoemd in artikel 9 lid 2 sub b van de verordening, heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals opdoen van werkervaring en het ontwikkelen van arbeidsgerichte vaardigheden.

  • 2. Werkoriëntatie komt als voorziening onder andere voor onder de benamingen stage, leerervaringsplek, proefplaatsing.

  • 3. Werkoriëntatie is als voorziening onderdeel van een traject.

  • 4. Werkoriëntatie kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een werkoriëntatie geïndiceerd is.

  • 5. Werkoriëntatie duurt maximaal 6 maanden en kan voor de duur van maximaal 6 maanden worden verlengd.

Artikel 5 Gesubsidieerd werk op grond van artikel 9 lid 2 sub c van de verordening

  • 1. Gesubsidieerd werk, genoemd in artikel 9 lid 2 sub c van de verordening, heeft als doel de belanghebbende werkervaring en arbeidsritme te laten opdoen om hem uiteindelijk te kunnen plaatsen op een reguliere arbeidsplaats.

  • 2. Gesubsidieerd werk is als voorziening onderdeel van een traject.

  • 3. Gesubsidieerd werk kan worden ingezet wanneer door het college is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een gesubsidieerde arbeidsplaats geïndiceerd is.

  • 4. Het dienstverband in het kader van gesubsidieerd werk heeft een duur van maximaal 12 maanden. Deze periode kan eenmaal worden verlengd met maximaal 12 maanden wanneer daardoor voor de belanghebbende het perspectief op een reguliere baan wordt vergroot. Een en ander moet blijken uit de motivering ten behoeve van de verlenging.

Artikel 6 Voorwaarden loonkostensubsidie op grond van artikel 9 lid 2 sub c van de verordening

  • 1. Het College kan op aanvraag van een werkgever een loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde, bij wie in zijn persoonlijk actieplan is vastgesteld dat gesubsidieerd werk als bedoeld in artikel 9 lid 2 sub c van de verordening een voor hem passende voorziening is, een dienstverband is aangegaan

  • 2. Door de subsidieverstrekking mogen de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en mag er geen verdringing plaatsvinden.

  • 3. Voorwaarde voor de subsidieverstrekking genoemd is dat de uitkering op grond van de Participatiewet of Ioaw of Ioaz van de uitkeringsgerechtigde wordt beëindigd.

  • 4. Van de werkgever wordt instemming en medewerking verwacht met de realisering van de traject doelstelling: uitstroom naar reguliere arbeid.

  • 5. De voorwaarde genoemd onder lid 3 van dit artikel geldt niet voor de alleenstaande ouder die de zorg heeft voor één of meerdere kinderen onder de 5 jaar.

  • 6. De loonkostensubsidie wordt betaald voor zover en zolang de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 7. De loonkostensubsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in organisaties met en zonder winstoogmerk.

  • 8. De subsidie voor de loonkosten van een werknemer wordt gedurende maximaal 24 maanden verstrekt.

  • 9. Uitbetaling van de loonkostensubsidie vindt plaats achteraf per kwartaal.

Artikel 7 Hoogte van de loonkostensubsidie op grond van artikel 9 lid 2 sub c van de verordening

  • 1. De loonkostensubsidie voor werknemers van 23 jaar en ouder bedraagt per maand voor een voltijds dienstverband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vermeerderd met de minimum-vakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten.

  • 2. De loonkostensubsidie voor werknemers tot 23 jaar bedraagt per maand voor een voltijds dienst-verband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimum jeugdloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag juncto artikel 2 van het Besluit minimum-jeugdloonregeling vermeerderd met de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten .

Artikel 8 Voorwaarden loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10b en 10 d van de Participatiewet

  • 1.

    Het college verstrekt een loonkostensubsidie aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde

    waarvan het college heeft vastgesteld dat deze persoon uitsluitend in een beschutte omgeving

    onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie een dienstverband

    is aangegaan die wordt aangemerkt als een participatievoorziening beschut werk als bedoeld in

    artikel 11 van de verordening.

  • 2.

    De subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw vastgesteld

    voor de duur van drie jaar. De jaarlijkse loonwaardebepaling bepaalt of een verlenging van de

    loonkostensubsidie noodzakelijk is.

  • 3.

    De subsidieontvanger dient te voldoen aan alle verplichtingen die bij een regulier dienstverband van toepassing zijn.

  • 4.

    De subsidieontvanger is verplicht voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en voorts

    iedere andere wijziging die van invloed kan zijn op het vast te stellen subsidiebedrag direct aan

    het college te melden.

  • 5.

    De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan de afspraken over de begeleiding en/of scholingsafspraken voor de werknemer. Dit kan ook betekenen dat de subsidieontvanger zorg draagt voor de inzet van begeleiding en scholing.

  • 6.

    Het aantal participatievoorzieningen beschut werk wordt gemaximeerd tot het aantal waarvoor het Rijk financiële middelen beschikbaar heeft gesteld.

Artikel 9 Hoogte van de loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 b en 10 d van de Participatiewet

  • De hoogte van het subsidiebedrag wordt bepaald in overeenstemming met artikel 10d lid 4

    Participatiewet.

Artikel 10 Vaststelling en betaling loonkostensubsidie / loonwaardebepaling t.b.v. de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 b en 10 d van de Participatiewet

  • 1 De subsidie wordt binnen drie maanden na afloop van het subsidiejaar ambtshalve vastgesteld. Bij de bepaling van het vast te stellen subsidiebedrag wordt uitgegaan van de werkelijke duur van de arbeidsovereenkomst, binnen het subsidiejaar. De jaarlijkse loonwaardebepaling en groei loonwaarde bepaalt of een verlenging mogelijk is.

  • 2 Indien de aanvrager voor de loonkosten van de werknemer andere inkomsten heeft ontvangen, zoals uitkeringen uit een no-riskpolis, dan wordt de subsidie in evenredigheid lager vastgesteld.

  • 3 De gemeente heeft in de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Smallingerland 2015 bepaald welke organisatie de loonwaardepaling uitvoert.

  • 4 De loonwaardebepaling wordt in de functie en de werksituatie beoordeeld waarvoor loonkostensubsidie wordt aangevraagd.

  • 5 De loonwaardebepaling heeft als uitgangspunt; het geldende loon in arbeid naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep behoort. Uitgangspunten bij deze beoordeling zijn een gesprek met de werknemer, de werkgever, het werktempo, de kwaliteit en inzetbaarheid.

  • 6 Het subsidiebedrag volgt uit de formule: WML x loonwaardepercentage x deeltijdfactor.

  • 7 De verleende subsidie wordt achteraf per maand bevoorschot.

Artikel 11 Voorwaarden loonkostensubsidie t.b.v. een garantiebaan op grond van de Wet Banen-Afspraak c.q. het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 en voor personen als bedoeld in artikel 10c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet

  • 1. De bepalingen genoemd in artikel 8 lid 2 t/m 6, artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op de loonkostensubsidie voor de garantiebanen op grond van de Wet Banenafspraak en/of het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 indien op schriftelijke aanvraag van een persoon alsbedoeld in artikel 7 , eerste lid . onderdeel a door het college is vastgesteld dat die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vast-gesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.

  • 2. De bepalingen genoemd in artikel 8 lid 2 t/m 6 , artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op de loonkostensubsidie voor personen waarvan door het college is vastgesteld dat die persoon behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 10 c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet , met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid verricht in deeltijd waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm komt

in aanmerking voor vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n van de Participatiewet en als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Ioaw en in artikel 8 lid 3 van de Ioaz ,indienhet College heeft vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde binnen 6 maanden volledig in de

bestaanskosten kan voorzien.

Artikel 13 Uitstroompremie

  • 1. De uitstroompremie genoemd in artikel 9 lid 2 sub f ( 1e volzin) van de verordening wordt vastgesteld op € 2.000,- per kalenderjaar.

  • 2. De premie als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verstrekt aan :

    • a)

      de uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz ontvangt en arbeid in dienstbetrekking , niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening , aanvaardt gedurende minimaal 6 maanden en gedurende deze periode geen aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz en niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 , tweede lid onder o van de Participatiewet of

    • b)

      de uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz ontvangt en alleenstaande ouder of arbeidsgehandicapt is en arbeid in dienstbetrekking ,niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening , aanvaardt gedurende minimaal 6 maanden met een omvang van tenminste 10 uur per week en niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de Participatiewet

Artikel 14 Premie participatieplaats

  • 1. De premie voor het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden genoemd in artikel 9 lid 2 sub f ( 2e volzin ) van de verordening wordt vastgesteld op maximaal € 300,-

  • 2. De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet van 8 tot 16 uur per week 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet van 16 tot 24 uur per week 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • c.

      bij een gemiddelde uren inzet van meer dan 24 uur per week 100% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

  • 3. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld en vastgesteld.

  • 4. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 15 Scholing

    • 1.

      Voor de voorziening scholing, genoemd in artikel 9 lid 2 sub d van de verordening gelden de volgende voorwaarden:

      • a.

        De scholing is een onderdeel van een re-integratietraject

      • b.

        De scholing is noodzakelijk voor arbeidsinschakeling

      • c.

        De scholing is gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt of bestaat uit een kortdurende beroepsgerichte scholing

    • 2.

      Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt daarnaast de aanvullende voorwaarde dat zij zich beschikbaar dienen te stellen voor de arbeidsmarkt voor ten minste 20 uur per week.

Artikel 16 Eigen bijdrage voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

Voor het berekenen van de eigen bijdrage in de kosten van het re-integratietraject voor de niet-

uitkeringsgerechtigden en Anw-ers is de berekeningswijze van de draagkracht op grond van het

gemeentelijk besluit bijzondere bijstand van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het percentage genoemd in artikel 8 lid 1 sub d. Voor het vaststellen van de draagkracht geldt een percentage van 50%.

Artikel 17.Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit besluit, indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18.wijziging bedragen

Het college kan jaarlijks de bedragen in dit Besluit wijzigen

Artikel 19.Situaties waarin het besluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit besluit betreffende, waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20.Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015 en vervangt het Re-integratiebesluit laatstelijk vastgesteld op 9 december 2013.

Artikel 21 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Participatiebesluit Smallingerland 2015

Drachten, 10 februari 2014

burgemeester en wethouders,

secretaris

burgemeester

Egbert Bos

Tjeerd van Bekkum

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

De Participatiewet stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor het vinden van werk voorop, maar onderkent dat er situaties zijn waarin dat niet lukt. In die situaties draagt de gemeente de zorg voor de re-integratie van bepaalde groepen burgers (artikel 7 Participatiewet) .

De gemeenteraad heeft voor de uitvoering van die re-integratietaak, conform de wettelijke opdracht, de Re-integratieverordening Werk en Bijstand Gemeente Smallingerland vastgesteld.

De nadere uitwerking van die verordening is aan het college gedelegeerd. Ook deze nadere regelgeving blijft in algemene en globale bewoordingen. Immers eerst in het concrete geval van het aanbieden van een voorziening worden alle omstandigheden duidelijk, gezien ook de opdracht om maatwerk te leveren. Al die omstandigheden moeten na een diagnose worden vertaald in een trajectplan met een beschikking als laatste uitkomst.

Via dit besluit kan toch op een betrekkelijk eenvoudige wijze kennis worden genomen welke voorzieningen/re-integratie instrumenten in onze gemeente in ieder geval worden aangeboden

EG-verordening

Volgens de in de overweging genoemde EG-verordening wordt subsidie voor loonkosten door een overheidsorgaan aan werkgevers die langdurig werklozen in dienst nemen, gezien als staatssteun, waarvoor bijzondere, beperkende regels gelden. Bij de ontwikkeling van trajecten met gesubsidieerde arbeid zal hiermee dus rekening worden gehouden.

Tevens geldt een verwijsplicht naar genoemde verordening en de vindplaats daarvan in het publicatieblad van de EG., als in de gemeentelijke regelgeving sprake is van de mogelijkheid tot toekenning van loonkostensubsidies.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Aanhef en artikel 1

In de aanhef is expliciet gewezen op de eerder besproken EG verordening. In dit artikel wordt aan de verplichting tot verwijzing voldaan.

Artikel 2

Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid van sociaal-economische factoren.

Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet in principe bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het trajectplan besproken met de belanghebbende, waarna door partijen met het persoonlijk actieplan schriftelijk wordt ingestemd.

Artikel 3

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Van belang is de voorwaarde dat deze voorziening een onderdeel dient te zijn van een re-integratietraject.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben en dient te bestaan uit zinvolle maatschappelijk activiteiten.

Artikel 4

Werkoriëntatie heeft als belangrijk doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied en het is ook een nuttig instrument om werkvaardigheden aan te leren, waardoor de uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt. Voor jongeren is dit instrument mogelijk de eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. De werkoriëntatie is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben. Er is bewust gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.

Het instrument maakt onderdeel uit van een trajectplan. Het doel van het trajectplan is altijd de actieve arbeidsinschakeling van betrokkene. In vrijwel alle gevallen is er door het gespecialiseerde re-integra-tiebedrijf op grond van een onderzoek een diagnose gesteld waarbij is vastgelegd welk arbeidsperspectief betrokkene heeft en of werkoriëntatie geïndiceerd is. De voorziening Werkoriëntatie heeft een duur van zes maanden maar kan worden verlengd met maximaal 6 maanden indien wordt onderbouwd dat duurzame uitstroom kansrijk is indien de werkoriëntatie wordt verlengd.

Artikel 5

Gesubsidieerd werk is bedoeld om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald werk te vergroten. Mensen waarvoor het extra belangrijk is om langdurige werkloosheid te voorkomen, of die extra moeilijk toegang krijgen tot die arbeidsmarkt, zoals jongeren met onvoldoende opleiding, biedt dit instrument een goed perspectief.

Uitdrukkelijk komt naar voren, door de beperking in tijd, dat gesubsidieerd werk geen einddoel is maar gezien moet worden als een middel om te komen tot reguliere arbeid. Een van de voorwaarden voor de loonkostensubsidie is een actieve houding van de werkgever. Deze mag zeker profijt hebben van de gesubsidieerde arbeid maar als tegenprestatie wordt verwacht dat hij meedenkt en voorwaarden-scheppend zal zijn voor de medewerker die werkt aan zijn plek op de reguliere arbeidsmarkt.

Artikel 6

De voorziening loonkostensubsidie is onderdeel van de voorziening gesubsidieerd werk

De voorziening loonkostenvoorziening is van toepassing voor de categorie uitkeringsgerechtigden. Voorwaarde voor het toekennen van een loonkostensubsidie is dat de uitkering ingevolge de Participatiewet of ingevolge de Ioaw/Ioaz wordt beëindigd. Deze voorwaarde geldt echter niet voor de alleenstaande ouder die is belast met de zorg voor één of meerdere kinderen onder12 jaar .In deze situatie is een combinatie tussen parttime arbeid en een uitkering mogelijk. De maximale duur van de loonkostensubsidie is 24 maanden.

Artikel 7

De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is gelijk aan het wettelijk minimumloon voor werk-nemers van 23 jaar en ouder voor een voltijds dienstverband. Bij een part-time arbeidsovereenkomst wordt de subsidie naar rato van het aantal uren vastgesteld met inachtneming van de voorwaarden genoemd in artikel 6 van dit besluit.

De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is voor werknemers tot 23 jaar gelijk aan het geldende wettelijk minimumjeugdloon per maand per voltijds dienstverband.

Artikel 8

In artikel 8 zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor de voorziening loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 d van de Participatiewet

In artikel 10c van de Participatiewet is bepaald dat op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid , onderdeel a , het college kan vaststellen of die persoon tot de doel-groep loonkostensubsidie behoort. Ook kan het college ambtshalve beslissen of een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid , onderdeel onder 1,2,3,5 of 6 tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

Indien het college heeft vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort dan

verstrekt het college een loonkostensubsidie aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde

waarvan het college heeft vastgesteld dat deze persoon uitsluitend in een beschutte omgeving

onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie een dienstverband

is aangegaan die wordt aangemerkt als een participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 11 van de verordening. De subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw vastgesteld voor de duur van drie jaar. De jaarlijkse loonwaardebepaling bepaalt of een verlenging van de loonkostensubsidie noodzakelijk is.

De subsidieontvanger dient te voldoen aan alle verplichtingen die bij een regulier dienstverband

van toepassing zijn. De subsidieontvanger is verplicht voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en voorts iedere andere wijziging die van invloed kan zijn op het vast te stellen subsidiebedrag direct aan het college te melden.

De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan de afspraken over de begeleiding en/of scholingsafspraken voor de werknemer. Dit kan ook betekenen dat de subsidieontvanger zorg

draagt voor de inzet van begeleiding en scholing.

Het volume voor het aantal plekken ( fte ) voor de participatievoorziening beschut werk is gemaximeerd op het aantal waarvoor het Rijk middelen beschikbaar stelt . Voor 2015 is dat 3.88 fte

en voor 2016 is dat 12.13 fte. Structureel ( 2024) worden er door het Rijk middelen beschikbaar gesteld voor 146.98 fte.

Artikel 9

De hoogte van de loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk wordt bepaald

in overeenstemming met artikel 10d lid 4. Het college stelt de loonwaarde van deze persoon vast en de hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van deze persoon maar ten hoogste 70% van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten ( in 2015 is dat 23% ).

Artikel 10

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de wijze van de vaststelling van de loonkostensubsidie , de betaling en de vaststelling van de loonwaarde t.b.v. de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 b en 10 d van de Participatiewet

Artikel 11

In lid 1 van dit artikel is bepaald dat artikel 8 lid 2 t/m 6, artikel 9 en artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn op de loonkostensubsidie voor de garantiebanen op grond van de Wet Banenafspraak en/of het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 indien op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid . onderdeel a door het college is vastgesteld dat die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.

In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de artikel 8 lid 2 t/m 6 , artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing zijn op de loonkostensubsidie voor personen waarvan door het college is vastgesteld dat die persoon behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 10 c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet , met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.

Artikel 12

In di artikel 14 wordt bepaald dat door het College de wettelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid alleen wordt toegepast indien het College heeft vastgesteld dat de uitkerings-gerechtigde binnen 6 maanden volledig in de bestaanskosten kan voorzien.

Artikel 13

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Participatiewet (31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken. Het college van BenW kan een premie verstrekken indien dat naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. De premie moet of in één bedrag worden uitgekeerd of maximaal in 2 termijnen om te voorkomen dat de premie fiscaal gezien wordt als een periodieke uitkering en daarom doorwerkt in de inkomensafhankelijke regelingen.

Op grond van artikel 9 lid 2 sub f van de verordening hebben uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ,, alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten die zich hebben ingespannen om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten bijvoorbeeld door middel van het doorlopen van een re-integratietraject en in voltijd en/of indeeltijd zijn gaan werken recht op een premie. Het doorlopen van een re-integratietraject is echter geen absolute voorwaarde.

Onder een uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt in dit besluit verstaan iedere uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering ontvangt op grond van de WWB of op grond van de Ioaw of Ioaz.

Onder een alleenstaande ouder wordt verstaan iedere alleenstaande ouder met kinderen tot 18 jaar die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of op grond van de Ioaw of Ioaz.

Onder een arbeidsgehandicapte wordt verstaan iedere arbeidsgehandicapte waarvan door een medisch- en/of arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij of zij in verband met ziekte of gebrek

een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid en dus niet volledig beschikbaar is voor arbeid en een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of op grond van de Ioaw of Ioaz.

De uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, de alleenstaande ouder of de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening, waarmee volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en die nietin aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de Participatiewet, ontvangt een eenmalige premie van € 2.000,- en de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking, niet zijnde gesubsidieerd werk, met een omvang van tenminste 10 uur per week aanvaardt waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en die nietin aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de Participatiewet, ontvangt ook een eenmalige premie van € 2.000,- .

Indien er sprake is van gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werk-voorziening dan komt de uitkeringsgerechtigde niet in aanmerking voor een premie. De toekenning van de premie vindt plaats op aanvraag maar om het aanvragen van een premie gemakkelijk te maken wordt een eenvoudige en pro-actieve procedure toegepast. Uitbetaling van de premie vindt pas plaats indien door de uitkeringsgerechtigde wordt aangetoond dat hij of zij gedurende minimaal 6 maanden onafgebroken in voltijd of in deeltijd heeft gewerkt.

Op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende kan een volgend jaar opnieuw een premie worden verstrekt. Om opnieuw voor een uitstroompremie in aanmerking te komen dient er derhalve sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. Bijvoorbeeld indien de omvang van de dienstbetrekking wordt uitgebreid. Dit geldt dan alleen voor een alleen-staande ouder of een arbeidsgehandicapte. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit worden genomen.

Artikel 14

In dit artikel wordt de hoogte van de premie vastgesteld voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a WWB. ( de Wet stimulering arbeidsparticipatie).

Wanneer een uitkeringsgerechtigde gedurende 6 maanden met behoud van uitkering werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verricht moet het college een premie verstrekken indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Dit is vastgelegd in artikel 10a zesde lid van de WWB.

Wij achten het redelijk de premie voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a vast te stellen op € 300,- per zes maanden indien de werkzaamheden gemiddeld meer dan 24 uur per week bedragen. Dit is dus € 600,- op jaarbasis. Indien minder uren wordt gewerkt dan is de premie ook lager.

Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB dient aandacht te worden besteed aan de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

De staatssecretaris heeft tijdens de behandeling van het wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie ( Wet Stap ) aangegeven dat bij een dergelijke premie geen armoedeval-effecten zijn te verwachten (Tweede Kamer, Handelingen 2008-2009, 31577, nr. 21, p. 1700).

De Wet Stap kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB een recht kan doen gelden op een premie.

Artikel 15

In het kader van een re-integratietraject kan de voorziening scholing worden toegepast bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een computeropleiding of een beroeps- of arbeidsmarktgerichte scholing. Hieronder wordt verstaan de vakgerichte opleidingen zoals die er zijn voor technische, administratieve, onderwijs, ICT-, zorg- en economische beroepen. Het re-integratiebedrijf heeft deze opleidingen niet zelf in huis maar speelt een bemiddelende rol bij de aanbieding van deze scholing en kan de kosten van deze scholingen ook apart declareren. De inkoop van scholing dient transparant te zijn. Hierover worden bij de aanbesteding van de re-integratietrajecten nadere regels vastgesteld.

Met de in artikel 9 lid 1 sub c bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.

Voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden geldt dat uitsluitend scholingskosten vergoed worden indien zij beschikbaar stellen voor tenminste 20 uur per week.

Artikel 16

Voor de kosten van het ingekochte re-integratietraject alsmede de kosten van scholing is de niet-uitkeringsgerechtigde en de Anw-er met een netto inkomen dat hoger is dan 100% van het netto wettelijk minimumloon een eigen bijdrage verschuldigd. De eigen bijdrage wordt bepaald op basis van de draagkrachtberekeningsystematiek op grond van het gemeentelijk besluit bijzondere bijstand met achtneming van een draagkrachtpercentage van 50%.

Artikel 17

Indien de toepassing van dit besluit tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Artikel 18

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan dit besluit ten grondslag ligt.

Artikel 19

Het college kan jaarlijks de bedragen in dit besluit gewijzigd vaststellen. In artikel 8 en 9 zijn vaste bedragen opgenomen. Als deze bedragen moeten worden gewijzigd moet hiervoor een besluit tot wijziging van het Re-integratiebesluit worden vastgesteld. Het is praktischer in het Re-integratiebesluit te bepalen dat deze bedragen jaarlijks door het college kunnen worden aangepast.

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 21

Dit artikel spreekt voor zich.

Het college van BenW