Regeling vervallen per 01-04-2024

Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaalmedische indicatie gemeente Smallingerland 2015

Geldend van 13-11-2015 t/m 31-03-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaalmedische indicatie gemeente Smallingerland 2015

Het college van de gemeente Smallingerland ;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de wijze waarop in aanmerking kan worden gekomen voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie

Besluit vast te stellen de hierna volgende:

Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaalmedische indicatie gemeente Smallingerland 2015.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland;

    • b.

      Adviesinstantie: de instelling/organisatie die op verzoek van het

      college advies uitbrengt over de noodzaak van kinderopvang;

    • c.

      Wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • d.

      Kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

    • e.

      Ouder(s) : degene(n) die juridisch of feitelijk verantwoordelijk (is ) zijn voor de dagelijkse zorg van het kind , waaronder worden begrepen ouders , pleegouders , grootouders en voogden.

    • f.

      Sociaal medische indicatie : een schriftelijke verklaring van het

      door het college aangewezen adviesinstantie waaruit blijkt dat kinderopvang noodzakelijk is vanwege de sociaal medische situatie van de ouder.

    • g.

      Tegemoetkoming : de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie , in de vorm van een aan de ouder beschikbaar te stellen financiële vergoeding.

    • h.

      Voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze beleidsregel waarop de belanghebbende aanspraak kan maken of een beroep kan doen voor de bekostiging van de noodzakelijke kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze beleidsregel van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 2. Doelgroep

1.Doelgroep voor de tegemoetkoming is de ouder die op grond van zijn of haar sociaal-medische situatie kinderopvang nodig heeft , hiervoor een indicatie heeft en geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Wet en waarvoor een andere voorziening geen passende oplossing biedt.

Artikel 3. Voorliggende voorziening

Het college weigert de tegemoetkoming indien er sprake is van een voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend een voorziening op grond van:

  • a.

    de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • b.

    de Wet langdurige Zorg;

  • c.

    de Wet jeugdzorg;

  • d.

    een persoonsgebonden budget;

  • e.

    een medisch kinderdagverblijf;

  • f.

    een bijdrage van de werkgever;

  • g.

    een peuterspeelzaal, indien het aantal geadviseerde uren door de door het college aangewezen adviesinstantie overeenkomt met de peuterspeelzaaluren met uitzondering van de mogelijkheid genoemd in artikel 4 lid 9 van dit besluit.

Artikel 4. Tegemoetkoming kosten kinderopvang.

  • 1.

    Het college verstrekt een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang aan de ouder dieop grond van een sociaal medische indicatie kinderopvang nodig heeft en voldoet aan de voorwaarden benoemd in dit besluit en een aanvraag voor een tegemoetkoming bij het college heeft ingediend.

  • 2.

    Het college baseert het besluit om een tegemoetkoming toe te kennen op basis van een sociaal medische indicatie van een door het college aangewezen adviesinstantie.

  • 3.

    Het advies bevat de volgende elementen:

    - aantal noodzakelijk uren (per dag en verwachte duur);

    - medische/psychische situatie van ouder en/of kind;

    - informatie van betrokken/doorverwijzende instanties/instellingen.

  • 4.

    Een ouder komt in aanmerking voor een tegemoetkoming indien de gezinssituatie voldoet aan één van de volgende criteria:

    • a.

      Er bestaat voor het kind een zodanige problematiek bij de verzorging door de ouder(s) dat dagopvang in een kinderdagopvanginstelling, buitenschoolse- of gastouderopvang een aanvullende adequate oplossing is , terwijl alle andere verzorgingsmogelijkheden onvoldoende sluitend zijn

    • b.

      Er is sprake van een al dan niet tijdelijke overbelasting als gevolg van overbelasting of gedeeltelijke onmacht van één of beide ouders door een fysieke en/of psychische aandoening om zorg te verlenen aan het kind ( waaronder ook begrepen pedagogische zorg )

  • 5.
    • De geldigheidsduur van de indicatie wordt bepaald door de door het college aangewezen adviesinstantie maar is niet langer dan één jaar.

  • 6.

    In afwijking van lid 5 van dit artikel kan op grond van bijzondere individuele omstandigheden een indicatie voor een langere periode dan een jaar worden afgeven.

  • 7.

    Voor het verkrijgen van een tegemoetkoming moet de ouder en in indien van toepassing de partner voldoen aan de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      de ouder moet gebruik maken van een geregistreerde kinderopvanginstelling (dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang).

    • b.

      de ouder moet ingeschreven zijn in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA/BRP) van Smallingerland

    • c.

      de ouder moet rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2005

  • 8.
    • Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat op grond van de sociaal medische indicatie dan wel dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 9.

    Het college kan in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie in ieder geval indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de doelgroep.

  • b.

    de ouder niet voldoet aan de criteria genoemd in artikel 4 lid 4 en/of aan

    de voorwaarden in artikel 4 lid 7 a, b, c.

  • c.

    de ouder niet de inlichtingen verstrekt of medewerking verleent als bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregels.

  • d.

    de ouder reeds een tegemoetkoming kinderopvang ontvangt of kan aanvragen op grond van de Wet kinderopvang.

Artikel 6 Hoogte van de tegemoetkoming

1.Het college gaat bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming uit van de werkelijke kosten met inachtneming van het uurtarief als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 van de Wet.

Artikel 7 Hoogte van de eigen bijdrage

  • 1.

    De ouder met een sociaal medische indicatie met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De eigen bijdrage van de ouder met een sociaal medische indicatie met een inkomen dat meer bedraagt dan 150% bedraagt 6% van de kosten kinderopvang met inachtneming van het uurtarief als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 van de Wet.

Artikel 8 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem / haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een tegemoetkoming.

  • 2.

    Een ouder is verplicht aan het college, daarnaar gevraagd, medewerking te verlenen aan uitvoering van dit besluit.

Artikel 9 Aanvraag en betaalbaarstelling

  • 1.

    De tegemoetkoming en indien van toepassing de vergoeding voor de eigen bijdrage dient schriftelijk te worden aangevraagd door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier. Alle op dit formulier gevraagde gegevens moeten worden ingevuld en door de ouder, en indien van toepassing door de partner, te worden ondertekend.

  • 2.

    Bij de aanvraag moet worden meegestuurd:

    • a.

      offerte / plaatsingsbewijs van de kinderopvang of het gastouderbureau waar de opvang plaats vindt. Hierin moet in ieder geval worden vermeld: het aantal uren opvang, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang.

    • b.

      geldig identiteitsbewijs van de ouder en indien van toepassing van de partner.

    • c.

      inkomensgegevens van de ouder en indien van toepassing van de partner.

  • 3.

    Het college neemt binnen acht weken na indiening van de aanvraag een besluit.

  • 4.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 5.

    De tegemoetkoming wordt rechtstreeks aan de kinderopvang uitbetaald.

  • 6.

    Het college kan nadere voorschriften stellen aan de wijze van uitbetaling.

Artikel 10 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming kosten kinderopvang door de gemeente op grond van een sociaal medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de verwijzing naar het besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie Smallingerland 2015.

  • b.

    naam, adres en BSN van de ouder en indien van toepassing naam, adres BSN van de partner.

  • c.

    naam, adres, BSN en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de verlening van de bijdrage betrekking heeft.

  • d.

    het aantal uren kinderopvang per maand dat op grond van de sociaal medische indicatie noodzakelijk is.

  • e.

    de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente.

  • f.

    indien van toepassing de vergoeding van de eigen bijdrage

  • g.

    de wijze waarop de bijdrage wordt uitbetaald.

  • h.

    de periode waarover de tegemoetkoming zal worden verleend.

  • i.

    de verplichtingen van de ouder waaronder in elk geval de verplichtingen genoemd in artikel 8 van dit besluit.

Artikel 11 Ingangsdatum en duur van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend vanaf dag één van de maand waarin de ouder de tegemoetkoming aanvraagt en de maand ervoor.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming vastgesteld met ingang van de dag waarop de kinderopvang een aanvang neemt.

  • 3.

    De tegemoetkoming wordt vastgesteld voor de periode van maximaal één kalenderjaar.

  • 4.

    Een aanvraag voor verlenging van de tegemoetkoming dient voor 1 maart van het volgend kalenderjaar te zijn ingediend om recht te kunnen hebben op de tegemoetkoming met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat kalenderjaar.

Artikel 12 Definitieve vaststelling

Na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend stelt het college de tegemoetkoming vast; de ouder verstrekt daartoe desgevraagd:

  • a.

    een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • b.

    een jaaropgave van de inkomsten van de ouder(s).

Artikel 13 Herziening en intrekking

Het college kan het recht op tegemoetkoming herzien of intrekken:

  • a.

    als het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 8 van dit besluit geleid heeft tot een onterechte of een te hoog verstrekte tegemoetkoming.

  • b.

    als anderszins een tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is.

Artikel 14 Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 13 genomen heeft, kan het een ten onrechte of te hoog verstrekte tegemoetkoming terugvorderen

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule.

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit besluit als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16. Subsidieplafond

Het college kan een subsidieplafond vaststellen

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015 in werking.

Artikel 18 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie Smallingerland 2015.

Ondertekening

Vastgesteld op 29 oktober 2015
Het college van Smallingerland

Algemene toelichting bij het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal-medische Indicatie Smallingerland 2015.

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang in werking getreden. In deze wet was er oor-spronkelijk in voorzien dat ook de kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bekostigd kon gaan worden echter de bepalingen in deze wet voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor ouders met een sociaal-medische indicatie zijn buiten werking gebleven. Op grond van de Wet Kinderopvang 2005 was de gemeente verantwoordelijk voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de zogeheten " doelgroepouders" die gezien de hoogte van hun inkomen niet in staat geacht werden om hun aandeel zelf te betalen.

In 2008 is er voor gekozen om de wijze van uitvoering van het verstrekken van een tege-moetkoming voor de kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie zoveel mogelijk gelijk te schakelen aan de regelgeving voor de uitvoering van de kinder-opvang voor de wettelijke doelgroepen zoals dat was bepaald in de Wet Kinderopvang en in de daarop gebaseerde Verordening Wet Kinderopvang gemeente Smallingerland. ( zie besluit B en W d.d. 2 april 2008 ).

Op 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinder-opvang 2013 ) gewijzigd. De gemeentelijke taak is per 1-1-2013 komen te vervallen en daarmee is ook de wettelijke grondslag van de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Smallingerland per 1-1-2013 vervallen. Vanaf 1-1-2013 is deze taak overgeheveld naar de belastingdienst. Dit betekent dat de Wet Kinderopvang en de gemeentelijke verordening Wet Kinderopvang niet meer als wettelijke grondslag kunnen dienen voor de uitvoering van het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie. In de gewijzigde wet zijn ook wel weer regels opgenomen voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie echter ook deze artikelen zijn nog niet in werking getreden. Dit betreft de artikelen 1.6, eerste lid, onderdeel ken l van de wet, alsmede artikel 1.12 van de wet. Dit betekent dus dat de personen die vanwege sociaal en/of medische problematiek een beroep zouden willen doen op kinderopvang niet de doelgroep van de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen behoren.

Omdat de groep die om sociaal en/of medische redenen kinderopvang nodig heeft toch een kwetsbare groep is, wil het college met deze regeling de lacune in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opvangen.

Het college heeft er daarom voor gekozen om haar beleidsruimte te benutten en regels omtrent de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie op te stellen en vast te leggen in het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie. Dit besluit vormt dan de wettelijke grondslag voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze afdeling zijn definities en begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. De begripsbepalingen in de Wet kinderopvang en aanpalende wetgeving (waaronder het Besluit Kinderopvang en de Regeling Kinderopvang) zijn ook van toepassing op deze regeling.

Artikel 2 Doelgroep

Een ouder/verzorger kan een vergoeding voor de kosten van kinderopvang ontvangen als vast staat dat het om sociaal medische redenen noodzakelijk is dat (en in welke mate) gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. De sociaal medische redenen kunnen zowel bij de ouder/verzorger als bij het kind aanwezig zijn. Deze doelgroep omvat niet slechts ouders met een inkomen op het niveau van een bijstandsuitkering maar ook personen die een hoger inkomen hebben en/of een partner met inkomsten.

Artikel 3 Voorliggende voorziening

Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, weigert het college de tegemoetkoming. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend een voorziening op grond van:

  • a.

    de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • b.

    de Wet langdurige zorg;

  • c.

    Jeugdwet 2015;

  • d.

    een persoonsgebonden budget;

  • e.

    een medisch kinderdagverblijf;

  • f.

    een bijdrage van de werkgever;

  • g.

    een peuterspeelzaal, indien het aantal door het adviesorgaan geadviseerde uren overeenkomt met de peuterspeelzaaluren.

Ad a, De Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Indien de (vergoeding van de) opvang vanuit de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kan worden ingezet, gaat dit boven de tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie. Hiervoor gelden andere criteria en spelregels. Mensen die een traject of uitkering hebben bij de gemeente of het UWV kunnen zich beroepen op een ver-goeding vanuit de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het gaat hierbij om de reguliere voorzieningen als het kinderdagverblijf, de voor- en naschoolse opvang en de gastouderopvang.

Ad b. de Wet langdurige zorg ( Wlz ) Indien een beroep op de Wlz wil slagen, dan moet sprake zijn van een aandoening/handicap die valt binnen 1 (of meerdere) van de volgende grondslagen: - Somatische aandoening/beperking - Psychogeriatrische aandoening/beperking - Lichamelijke handicap - Verstandelijke handicap - Zintuiglijke handicap - Psychiatrische aandoening Wlz-zorg wordt aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

Ad c, d, e en g. Jeugdzorg, pgb, medisch kinderdagverblijf, peuterspeelzaal Verder kan voor zorg/opvang een beroep gedaan worden op bijvoorbeeld Jeugdzorg (jongeren met een psychiatrische problematiek). Andere opvang/zorgvormen zijn te verkrijgen middels een PGB (zorg in natura zoals revalidatie en therapieën), bij een medisch kinderdagverblijf, kinderopvang plus of peuterspeelzaal.

De eigen bijdrage die ouder(s)/verzorger(s) dienen te betalen bij de peuterspeelzaal komt niet voor vergoeding in aanmerking op basis van de gemeentelijke tegemoetkoming op grond van sociaal medische gronden. Hierop geldt één uitzondering.

Het college kan in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt. ( zie artikel 4 lid 9 van dit besluit )

Ad f. Bijdrage van de werkgever In geval van een partner met inkomsten uit arbeid dient onderzocht te worden of een bijdrage van de werkgever tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 4. Tegemoetkoming kosten kinderopvang

Het college toetst of de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan de ouder die op grond van een sociaal medische indicatie noodzakelijk is.

Het college laat zich adviseren door een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid” als bedoeld in artikel 4 lid 2 van dit besluit In de hier gebruikte formulering wordt aangesloten bij het nog niet in werking getreden artikel 1.12 van de wet.

In lid 3 van artikel 4 is bepaald dat de in het vorige lid bedoelde organisatie tevens advies uitbrengt over de duur van de kinderopvang en de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht. De geldigheidsduur van de indicatie is in beginsel niet langer dan één jaar.In bijzondere individuele omstandigheden kan een indicatie voor een langere periode worden afgegeven. Het advies bevat ook informatie van de betrokken/doorverwijzende instanties en/of instellingen.

Het college heeft in artikel 4 lid 4 criteria opgesteld voor het bepalen van de noodzaak tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie. Kinderdagopvang in het kader van een sociaal-medische indicatie moet gezien worden als een tijdelijke oplossing voor problemen die voortkomen uit de complexe situatie van de ouder en/of het kind. Het is aanvullend en heeft de bedoeling het verzorgings-probleem in de complexe situatie voor de ouder te verlichten. Een onafhankelijke adviesinstantie die beschikt over adequate deskundigheid toetst of ouders en verzorgers in aanmerking komen voor kinderdagopvang op basis van een sociaal-medische indicatie. In het advies van de betreffende organisatie aan het college wordt aangegeven voor hoeveel uren dagopvang per week de ouders of verzorgers in aanmerking komen. Vervolgens wordt de eigen bijdrage van de ouders of verzorgers berekend op basis van het voor de ouder(s) geldende inkomen (artikel 6).

Onderdeel a van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in het kind gelegen factoren. Bij het indiceren vanuit het kind gezien, dient allereerst de medische en sociale situatie van het kind in kaart te zijn gebracht door deskundige hulpverleners en vanuit die situatie kan aanvullend kinderdagopvang een deel van de oplossing van de verzorgingsproblematiek zijn. Ook kan in een pedagogische noodsituatie kinderdagopvang een aanvullende plaats hebben.

Onderdeel b van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in de ouder gelegen factoren. Indicatie vanuit de ouder is mogelijk als sprake is van een overbelasting of gedeeltelijke onmacht door een somatische ziekte, een psychische ziekte van de ouder(s) en/ of verzorger(s) waarbij al maximale hulp is ingezet. Hulp kan bijvoorbeeld worden verkregen vanuit de GGZ (bij huishoudelijke zorg, psychiatrische zorg, enz). Pas als vanuit die situatie problemen blijven bestaan met de verzorging van het kind, dan kan er een indicatie bestaan voor kinderopvang. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, dan zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motivering verplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

In artikel 7 lid 4 sub b wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door ouders die hun woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben binnen een van de in de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten. Deze verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek is conform de formulering in artikel 1.12, tweede lid, van de Wet Kinderopvang. In artikel 7 lid 4 sub c wordt verwezen naar artikel 8 , onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2005. Dit betekent alleen ouders die behoren tot de kring van algemeen rechthebbenden van de Participatiewet, zoals geregeld in het eerste tot en met derde lid van artikel 11 van die wet recht hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.. De voornoemde leden beperken de kring rechthebbenden tot in Nederland woonachtige Nederlanders, en definiëren tevens welke hier te lande woonachtige vreemdelingen met Nederlanders worden gelijkgesteld.

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat op grond van de sociaal medische indicatie dan wel dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is. ( artikel 4 lid 8 )

In artikel 4 lid 9 is bepaald dat het college in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden. Onderdeel a geeft aan dat een ouder aanvraag wordt afgewezen als de ouder niet behoort tot de doelgroep, zoals gedefinieerd in artikel 2.

Onderdeel b geeft aan dat de aanvraag wordt afgewezen indien niet wordt voldaan aan de criteria genoemd in artikel 4 lid 4 en /of aan de voorwaarden genoemd in artikel 4 lid 7 a, b en c

Onderdeel c geeft aan dat de aanvraag afgewezen wordt indien de ouder niet de inlichtingen verstrekt of geen medewerking verleent als bedoeld in artikel 8 van dit besluit.

Onderdeel d bepaalt dat een tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten kinder-opvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deverstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 6 Hoogte van de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden wordt te allen tijde afgestemd op de persoonlijke situatie. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat op grond van de sociaal medische indicatie dan wel dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is.

Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt gebruik gemaakt van een maximum uurtarief. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en is door de wetgever vastgelegd in het Besluit Kinderopvangtoeslag. Er wordt uitgegaan van de werkelijke door de ouder en kinderopvanginstelling overeengekomen uurprijzen, mits deze niet hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum voor de betreffende kinderopvangsoort. Indien de uurprijzen het wettelijk gestelde maximum overschrijden, wordt in de berekening uitgegaan van de wettelijk gemaximeerde uurprijs en komt het surplus voor rekening van de ouder(s). Een eventuele bijdrage van een werkgever wordt in mindering gebracht op de tegemoetkoming kosten kinderopvang.

Artikel 7 Hoogte eigen bijdrage

Bij een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische gronden wordt van de ouder met een inkomen dat hoger is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een eigen bijdrage gevraagd. De eigen bijdrage bedraagt 6% van de kosten kinderopvang met inachtneming van het wettelijk maximum uurtarief als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 van de Wet. Er is geen eigen bijdrage verschuldigd indien het inkomen van de ouder gelijk of lager is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm

Artikel 8 Inlichtingenplicht

Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, dient het college te beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn.

Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college dient te verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere tegemoetkoming. Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn, dient te verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de tegemoetkoming zoals vastgelegd in artikel 14.

Artikel 9 aanvraag en betaalbaarstelling

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 8 van dit besluit). Indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn. In lid 2 van artikel 9 is bepaald dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouder-bureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd een geldig identiteits-bewijs van de ouder en indien van toepassing de partner van de ouder. Voorts moeten de gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen worden bijgevoegd. Dit is nodig om de draagkracht van de ouder te kunnen bepalen. Om de financiële draagkracht te bepalen dienen ouder(s) inzicht te verschaffen in loon, bankgegevens van de laatste drie maanden.

Op basis van de offerte of het contract en de draagkracht kan het college de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (conform artikel 1.5, eerste lid van de wet). De tegemoetkoming wordt in de vorm van een maandelijks voorschot rechtstreeks betaald aan de kinderopvanginstelling.

Artikel 10 Inhoud van de beschikking

Besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming worden in een beschikking vastgelegd. In de beschikking wordt eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming opgenomen. Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Onderdelen a tot en met i spreken voor zich.

Artikel 11 Ingangsdatum en duur van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt dat er de tegemoetkoming wordt verstrekt voor kosten van kinderopvang die plaatsvindt vanaf dag één van de maand waarin de ouder de tegemoetkoming aanvraagt en de maand ervoor. Een aanvraag wordt door het college in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag: -schriftelijk moet worden ingediend; -moet zijn ondertekend; -de naam, het adres en burgerservicenummer van de aanvrager dient te bevatten; -een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. Indien de kinderopvang pas start na het moment dat de aanvraag voor een tegemoetkoming bij het college is ingediend, geldt de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt als startdatum van de tegemoetkoming.

Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische gronden is altijd van tijdelijke aard. Deze tijdelijke ondersteuning is bedoeld om de eerste nood te lenigen en de ouder(s) de gelegenheid te geven zelf tot een structurele oplossing te komen.

Als uitgangspunt voor de geboden tegemoetkoming geldt het principe “kortst adequaat”. Een tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal 1 kalenderjaar verstrekt.

Artikel 12 Definitieve vaststelling

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de definitieve tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In deze periode kan het college een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een de kinderopvanginstelling of gastouderbureau ( of eventueel de peuterzaalinstelling) op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft.

De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoet-koming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'.

Artikel 13 Herziening en intrekking

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld;

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 14 Terugvordering

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert het college het reeds betaalde bedrag van de ouder terug.

Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 16 Subsidieplafond

Met het begrip “subsidieplafond” wordt bedoeld: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak beschikbaar is voor de verstrekking van een bepaalde subsidie. Indien een subsidieplafond is vastgesteld, moet de subsidie worden geweigerd wanneer bij verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4.25, tweede lid Awb).

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015.

Artikel 18 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.