Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008

Geldend van 26-12-2008 t/m heden

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze Verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bestaande stal: stal die op 31 december 2006 in gebruik was voor het houden van melkrundvee en of jongvee en waarvoor dat gebruik was toegestaan op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

  • -

    bestaande veehouderij: bedrijf waarvoor op 31 december 2006 een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was verleend dan wel die op deze datum viel onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer en die op 31 december 2006 was opgericht en in werking gebracht als veehouderij, inclusief legale uitbreidingen en wijzigingen van de inrichting na deze datum.

  • -

    intensieve veehouderij: veehouderij voor het fokken, mesten of houden van dieren van een diercategorie waarvoor bij een ministeriële regeling krachtens de Wet een geuremissiefactor is vastgesteld.

  • -

    melkrundvee: vee gedefinieerd als melkrundvee in het Besluit landbouw milieubeheer.

  • -

    rundveehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het houden van melkrundvee met bijbehorend jongvee dan wel voor het houden van jongvee ter opfok tot melkrundvee.

  • -

    veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

  • -

    Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.

  • -

    zorgboerderij: voormalig agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen als zorginstelling wordt geïnitieerd en begeleid.

Artikel 2: aanwijzing gebieden

  • 1. Als "deel van het grondgebied" als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet worden de op bijlage 1 van deze Verordening aangegeven gebieden aangewezen.

  • 2. Als "deel van het grondgebied" als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Wet worden de op de in bijlage 2 van deze Verordening aangegeven gebieden aangewezen.

Artikel 3: Waarden voor de geurbelasting

  • 1. Binnen de op grond van artikel 2 lid 1 van deze Verordening aangewezen gebieden is de waarde genoemd in artikel 3 lid 1 onder c van de Wet niet van toepassing op bestaande veehouderijen.

  • 2. Binnen het op grond van artikel 2 lid 1 van deze Verordening aangewezen gebied bij het dorp Drachtstercompagnie bedraagt voor bestaande intensieve veehouderijen de maximale waarde voor de geurbelasting 6.0 odeur units per kubieke meter lucht.

  • 3. Binnen het op grond van artikel 2 lid 1 van deze Verordening aangewezen gebied bij het dorp Opeinde bedraagt voor bestaande intensieve veehouderijen de maximale waarde voor de geurbelasting 5.0 odeur units per kubieke meter lucht.

  • 4. De in lid 2 en 3 genoemde odeur units per kubieke meter lucht gelden voor zover het betreft:

    • a.

      geurhinder vanwege de tot die veehouderij behorende dieren die bedrijfsmatig of daaraan gelijk gesteld worden gehouden,

    • b.

      een buitenzijde van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.

Artikel 4: afstanden bebouwde kom

  • 1. Ten opzichte van de op grond van artikel 2 lid 2 van deze Verordening aangewezen gebieden zijn de afstanden genoemd in artikel 4 lid 1 aanhef en onder a van de Wet niet van toepassing voor:

    • a.

      rundveehouderijen waar melkrundvee met bijbehorend jongvee wordt gehouden,

    • b.

      rundveehouderijen waar jongvee in opfok wordt gehouden, of

    • c.

      veehouderijen waar maximaal 50 stuks paarden worden gehouden.

  • 2. Binnen de op grond van artikel 2 lid 2 van deze Verordening aangewezen gebieden bedraagt de afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf bij een inrichting als bedoeld in lid 1 onder a, b en c en de buitenzijde van een geurgevoelig object in de bebouwde kom minimaal 50 meter.

  • 3. In stallen binnen een afstand van 50 tot 100 meter mag, naast paarden, alleen jongvee worden gehouden, tot een maximum van 200 stuks.

  • 4. Als het aantal melkrundvee met bijbehorend jongvee in de inrichting maximaal 200 bedraagt, mag in afwijking van lid 3 in stallen binnen een afstand van 50 tot 100 meter melkrundvee met bijbehorend jongvee worden gehouden.

  • 5. De in lid 2 tot en met 4 genoemde afstanden gelden voor zover het betreft:

    • a.

      geurhinder vanwege de tot die veehouderij behorende dieren die bedrijfsmatig of daaraan gelijk gesteld worden gehouden,

    • b.

      een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.

Artikel 5: afstand buiten bebouwde kom

  • 1. De afstanden genoemd in artikel 4 lid 1 aanhef en onder b van de Wet niet van toepassing voor:

    • a.

      bestaande rundveehouderijen waar melkrundvee met bijbehorend jongvee wordt gehouden,

    • b.

      bestaande rundveehouderijen waar jongvee in opfok wordt gehouden, of

    • c.

      bestaande veehouderijen waar maximaal 50 stuks paarden worden gehouden.

  • 2. De afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf bij een inrichting als bedoeld in lid 1 onder a, b en c en de buitenzijde van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom bedraagt minimaal 25 meter.

  • 3. In stallen binnen een afstand van 25 tot 50 meter mag de veebezetting niet toenemen (stand still beginsel veeaantal).

  • 4. In stallen binnen de afstand van 25 tot 50 meter mogen de dierplaatsen niet op kortere afstand liggen dan op grond van een melding of vergunning op grond van de Wet milieubeheer was toegestaan op 31 december 2006 (stand still-beginsel afstand).

  • 5. Uitbreiding van de veebezetting moet plaatsvinden in stallen op een minimale afstand van 50 meter.

  • 6. De in lid 2 tot en met 5 genoemde afstanden gelden voor zover het betreft:

    • a.

      geurhinder vanwege de tot die veehouderij behorende dieren die bedrijfsmatig of daaraan gelijk gesteld worden gehouden,

    • b.

      een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.

Artikel 6: afstanden tot zorgboerderijen en rundveehouderijen buiten bebouwde kom

  • 1. De afstanden genoemd in artikel 4 lid 1 aanhef en onder b van de Wet zijn niet van toepassing voor rundveehouderijen waar jongvee in opfok of melkrundvee met bijbehorend jongvee wordt gehouden tot:

    • a.

      een andere rundveehouderij buiten de bebouwde kom, of

    • b.

      een zorgboerderij buiten de bebouwde kom.

  • 2. De afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf bij een inrichting als bedoeld in lid 1 aanhef en de buitenzijde van een geurgevoelig object als bedoelt in lid 1 onder a of b bedraagt minimaal 25 meter.

Artikel 7: Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als "Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
… 2008
De griffier, de voorzitter,

Bijlagen: Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008

Bijlage 1: "deel van het grondgebied" als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet

Bijlage 1

Bijlage 2: "deel van het grondgebied" als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Wet

Bijlage 2

Toelichting

bij de Verordening Wet geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland.   

Samenvatting

 

In januari 2007 is voor de agrarische sector de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Doelstelling van de Wgv is dat:

  • - deze het kader moet bieden voor de verbetering van een vitaal landelijk gebied;

  • - geurhinder als een lokaal milieuprobleem wordt onderkend, waarvoor indien nodig lokaal beleid moet worden ontwikkeld.

In de Wgv zijn voor de vergunningplichtige veehouderijbedrijven grenswaarden opgenomen. Voor melkveehouderij- en paardenbedrijven betreft dat afstandeisen. Voor de intensieve veehouderijbedrijven zijn geurnormen vastgesteld. Het afwijken van deze grenswaarden is alleen mogelijk als daarvoor een gemeentelijke Verordening is vastgesteld. De gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied is volgens de wet het belangrijkste uitgangspunt voor de onderbouwing van afwijkende normwaarden. Wat wil je als gemeente en welke geurbelasting is aanvaardbaar en passend bij dat gebied. Op deze manier kan een gemeente invulling geven aan het zogenaamde gebiedgerichte geurbeleid op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Gebleken is dat voor een gewenste ruimtelijke ontwikkeling bij het dorp Drachtstercompagnie een andere geurnormstelling noodzakelijk is. Verder wordt een aantal bestaande intensieve veehouderijbedrijven, met name bij de dorpen Drachtstercompagnie en Opeinde,  ten opzichte van de voormalige regelgeving in de bedrijfsvoering beperkt. Om de toekomst voor deze bedrijven veilig te stellen is aanpassing van de geurnormen nodig. Een aanpassing van de geurnorm is nodig van 2 tot 6 odour units. Daarnaast is voor een aantal bestaande  melkveehouderijbedrijven, het houden van paarden of de uitoefening van een zorgboerderij het aanpassen van afstanden vereist. Afhankelijk van de bedrijfsvoering worden de afstanden  aangepast tot minimaal 25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter bij de bebouwde kom. Voor de kwaliteit van de leefomgeving levert het aanpassen van de geurnormen en de minimale afstanden geen problemen op. Bij deze afwijkende normstelling blijft er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Met het voorgestelde beleid is sprake van een gelijkwaardig beschermingsniveau als onder de vorige geurregelgeving. Ontwikkelingen die toen ook mogelijk en aanvaardbaar waren, zijn met het voorgestelde beleid ook weer mogelijk.

 

De concept-Verordening is, conform onze inspraakverordening, ter inzage gelegd. Tevens is deze om advies voorgelegd aan de standsorganisatie LTO-Noord. Ook heeft een overleg met de LTO plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is voor melkrundveehouderij bedrijven artikel 5 aangepast. In het buitengebied is o.a. de grens aan de veebezetting vervallen.

Tevens zijn twee schriftelijke inspraakreacties ontvangen. Naar aanleiding daarvan is de Verordening niet aangepast.

 

In de Verordening is het volgende vastgelegd:

 

  • 1.

    Ten opzichte van de bebouwde kom zijn de afstanden voor het houden van maximaal 50 paarden gehalveerd (artikel 4 lid 1 jo. lid 2);

  • 2.

    bestaande paardenhouderijen met een "vergunning"1 voor het houden van paarden tussen 25 en 50 meter afstand van woningen van derden buiten de bebouwde kom mogen het aantal paarden tot maximaal 50 uitbreiden (artikel 5 lid 1 jo. lid 2 en lid 3);

  • 3.

    voor rundveehouderijbedrijven met vee op minimaal 50 meter afstand van woningen van derden in de bebouwde kom is tot en met 200 stuks rundvee (met bijbehorend jongvee) de afstand in de Verordening gehalveerd (artikel 4 lid 1 jo. lid 2);

  • 4.

    bestaande rundveehouderijen met een "vergunning"1 voor vee tussen 25 en 50 meter afstand van woningen van derden buiten de bebouwde kom mogen de veebezetting uitbreiden, waarbij de uitbreiding op 50 meter moet worden gerealiseerd (artikel 5 lid 1 jo. lid 3, lid 4 en lid 5);

  • 5.

    de afstand tussen een dierverblijf voor rundvee ten opzichte van een woning bij een andere rundveehouderij of een geurgevoelige ruimte in een zorgboerderij buiten de bebouwde kom wordt gehalveerd tot 25 meter (artikel 6);

  • 6.

    voor bestaande intensieve veehouderijbedrijven rondom het dorp Drachtstercompagnie is de geurimissienorm aangepast aan de mogelijkheden die deze bedrijven tot 1 januari 2007 hadden, met een maximum van 6 odeur units ter plaatse van de bebouwde kom (artikel 3 lid 2);

  • 7.

    voor het bestaande intensieve veehouderijbedrijf bij het dorp Opeinde is de geurimissienorm aangepast aan de mogelijkheden die dit bedrijf tot 1 januari 2007 had, met een maximum van 5 odeur units ter plaatse van de bebouwde kom (artikel 3 lid 3).

 

 1: Inleiding

 

Voor de agrarische sector zijn in december 2006 en januari 2007 het Besluit landbouw milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht geworden.

Het grootste gedeelte van de melkrundveehouderij bedrijven, paardenhouderijen en ook de zorgboerderijen in onze gemeente valt onder de werking van de algemene regels uit het Besluit landbouw. Voor de bedrijven die niet onder de algemene regels vallen, waaronder intensieve veehouderijbedrijven, is de Wgv van toepassing. Deze bedrijven moeten een vergunning hebben. Bij het in werking treden van de Wgv is aangegeven dat de overgang naar het nieuwe toetsingskader "normneutraal" is. Uit een inventarisatie is gebleken dat de toepassing van de standaardafstanden en geurbelastingen uit de Wgv leidt tot een ongewenste verscherping van de geurnormen voor bestaande rundveehouderijen, paardenhouderijen en intensieve veehouderijen.

Ook levert de standaard norm een beperking op voor een gewenste uitbreiding van het dorp Drachtstercompagnie. Door particulieren en door de gemeente zijn al (forse) investeringen gepleegd en/of naar derden verwachtingen gewekt. Een aantal gewenste ontwikkelingen wordt gehinderd of is zelfs niet meer uitvoerbaar. Deze Verordening heeft als doel om deze negatieve effecten van de nieuwe regelgeving voor bestaande bedrijven en de gewenste planologische ontwikkeling bij Drachtstercompagnie ongedaan te maken dan wel te beperken. Bij de besluitvorming voor de Verordening moet het toetsingskader uit de Wgv worden betrokken. In deze toelichting is de motivering voor de Verordening opgenomen. Inzicht in de voormalige regelgeving is daarbij van belang. Om die reden wordt eerst aandacht besteed aan de voormalige wetgeving, (gemeentelijk) beleid en de belangrijkste aandachtspunten uit de huidige wetgeving. Dat wordt gevolgd door de aanleiding voor het opstellen van de Verordening en de motivering van de in de Verordening opgenomen afwijkingen van de standaard toegestane geurbelastingen en minimale afstanden in de Wgv. Tot slot wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten en de communicatie/inspraak.  

2: Voormalige wet en regelgeving

 

De benodigde afstand tussen stallen en woningen van derden is in de Wgv wezenlijk anders geworden. De afstand werd voor de Wgv, afhankelijk van de soort dieren, bepaald door regelgeving, richtlijnen of beleid. Samengevat kwamen de minimale afstanden tot een woning van derden neer op:

1)    50 meter van een stal voor paarden en 100 meter van een mestopslag (beleid op grond van jurisprudentie),

2)    50 meter van een stal bij een veebezetting van maximaal 100 melkkoeien met bijbehorend jongvee (Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer),

3)    25 meter van een stal bij een veebezetting van maximaal 50 melkkoeien met bijbehorend jongvee bij een melkrundveehouderij die bestond voor 1 augustus 1991 (Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer; met "stand-still" principe afstand en aantal dieren)

4)    50 meter van een stal tot een woning van derden in het buitengebied en 100 meter tot een woning in de bebouwde kom of lintbebouwing bij meer dan 100 melkkoeien (Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996),

5)    bij intensieve veehouderijen afhankelijk van de soort en het aantal dieren en de soort omgeving (Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996); de minimale afstand werd bij deze diersoorten groter als het aantal dieren toenam en de woning "geurgevoeliger" werd.

 

Voor de toepassing van de "oude" regelgeving is gemeentelijk beleid vastgesteld. In 1996 is beleid vastgesteld voor de bepaling wanneer het hobbymatig houden van dieren voor de Wet milieubeheer gelijk moest worden gesteld aan het bedrijfsmatig houden van dieren. In 2006 is beleid vastgesteld voor de aan te houden afstanden van paardenbakken tot woningen van derden. Deze beleidsregels zijn ook onder de nieuwe regelgeving nog relevant.

Het "praktijkbeleid" voor de aan te houden afstand tussen woningen en stallen voor paarden dan wel mestopslagen is door de nieuwe regelgeving ingehaald.

 

3: Huidige wetgeving

 

Besluit landbouw milieubeheer:

Het Besluit landbouw is op 6 december 2006 in werking getreden en vervangt onder meer het voorgaande Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer. Vrijwel alle agrarische bedrijven, uitgezonderd de intensieve veehouderijen, vallen onder de werking van dit nieuwe Besluit. Het Besluit is van toepassing op veehouderijbedrijven tot een veebezetting van 200 melkkoeien met bijbehorend jongvee en op het houden van maximaal 50 paarden. In dit Besluit zijn ten aanzien van de omgeving beperkingen opgenomen. Afhankelijk van de omgeving is een afstandseis tot naastgelegen woningen van derden van toepassing, te weten: 50 meter in het buitengebied en 100 meter in de meer bebouwde omgeving. In tegenstelling tot de eerdere wetgeving zijn de genoemde afstanden ook van toepassing op het (bedrijfsmatig) houden van paarden. Bedrijven die niet aan de criteria van het Besluit voldoen zijn vergunningplichtig. Het toetsingskader voor deze vergunningplichtige bedrijven is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv):

De Wgv is op 1 januari 2007 in werking getreden. In de wet zijn de geuraspecten voor de agrarische bedrijven die vergunningplichtig blijven opgenomen. Daarbij worden emissienormen onderscheiden die afhankelijk zijn van o.a. de soort dieren, het aantal dieren, het stalsysteem en de wijze van ventilatie. Daarnaast wordt voor een aantal diersoorten een "vaste" afstand gegeven.

 

Te berekenen afstanden:

De kern van de wet is, dat voor verschillende diersoorten geuremissiefactoren zijn bepaald. Op basis van een landelijk te gebruiken computermodel moet vervolgens de geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige objecten worden bepaald. Afhankelijk van de aard van de omgeving (binnen/buiten de bebouwde kom) is een geurnormering van toepassing (odeur units), te weten:

  • - 2 odeur units ter plaatse van de bebouwde kom;

  • - 8 odeur units buiten de bebouwde kom.

Als daar niet aan wordt voldaan, kan geen milieuvergunning worden verleend. Een verdere categorie-indeling van de omgeving is niet opgenomen.

 

Vaste afstanden:

Niet voor alle diersoorten zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Voor onder andere melk- en kalfkoeien, zoogkoeien en bijbehorend vrouwelijk jongvee, paarden en pony’s zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze diersoorten zijn “vaste” afstanden tot geurgevoelige objecten opgenomen. Die zijn:

  • - 50 meter buiten de bebouwde kom;

  • - 100 meter binnen en tot de bebouwde kom.

 

Mogelijkheden tot lokaal beleid:

De Wgv geeft de mogelijkheid om, binnen bepaalde grenzen, op lokaal niveau afwijkende regelgeving vast te stellen voor de minimale afstanden en/of maximale geurbelasting. Deze afwijkende regelgeving moet worden vastgelegd in een Verordening. Daarbij moeten de volgende aandachtspunten worden betrokken:

1) de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied;

2) de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

3) het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

4) de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu; of

5) de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

 

4: Aanleiding Verordening

 

De volgende knelpunten zijn geconstateerd.

 

Bebouwde kom:

Een kernbegrip in de Wgv is het begrip "Bebouwde kom". Het verschil in de standaard afstandsnormen en de geurbelastingsnormen voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom is zeer groot. Het begrip "bebouwde kom" is niet duidelijk omschreven en geeft interpretatieproblemen.

Het begrip "bebouwde kom" kan niet in een algemeen verbindend voorschrift worden vastgelegd nu het een beoordeling van een feit is. Wel kan een beleidsregel worden opgesteld voor de beoordeling of de feitelijke situatie moet worden geïnterpreteerd als "bebouwde kom" of niet. Op 16 april 2008 hebben burgemeester en wethouders deze beleidsregel vastgesteld. In bijlage 1 is deze beleidsregel opgenomen.

 

Intensieve veehouderij:

Het blijkt dat de hindercirkel gebaseerd op de geuremissiefactoren niet normneutraal is. Op basis van berekeningen bij de bestaande intensieve bedrijven in onze gemeente is geconcludeerd dat de hindercirkels fors groter worden. Dat geeft problemen voor de bedrijfsvoering. Door planologisch beleid uit het verleden hebben de meeste intensieve veehouderijbedrijven in onze gemeente zich gevestigd rondom het dorp Drachtstercompagnie. Rondom dit dorp doen zich daarom de meeste "problemen" voor. Ook een gewenste planologische ontwikkeling bij Drachtstercompagnie is daardoor niet meer mogelijk. Het voorgaande is voor twee bedrijven schematisch weergegeven op een overzichtskaart van Drachtstercompagnie die is bijgevoegd als bijlage 2.

 

Afstandseisen paarden :

Voor het bedrijfsmatig houden van paarden is een "harde" afstandseis in de wetgeving opgenomen. Ten opzichte van de bebouwde kom is deze in relatie tot de afstand die door ons werd gehanteerd verdubbeld (van 50 naar 100 meter).

Een situatie die regelmatig voorkomt is dat vrijkomende boerderijen in de omgeving van de bebouwde kom worden gekocht met de bedoeling er bedrijfsmatig paarden te houden. De ervaring leert dat dit voor deze panden een wenselijke invulling is.

 

Rundveehouderijbedrijven:

In het voormalige Besluit melkrundveehouderijen waren voor veehouderijbedrijven afstanden opgenomen. Deze afstanden waren afhankelijk van de veebezetting en stonden los van de omgeving. Een aantal van de bestaande bedrijven staat door de afstanden in het nieuwe Besluit op slot. Een algemene trend in de rundveehouderij is vergroting van de veestapel. Bestaande bedrijven werden onder de oude regelgeving al beperkt in deze mogelijkheden. Deze beperking is onder de nieuwe regelgeving niet toegenomen. Bij milieuvergunningen kon echter na bestuurlijke afweging worden afgeweken van de afstandseisen omdat die niet in een wet maar in een richtlijn waren opgenomen. Sinds de Wgv is een dergelijke afwijking alleen mogelijk als de mogelijkheid daartoe in een Verordening is opgenomen.

Bij rundveehouderijen spelen de volgende knelpunten die met een Verordening kunnen worden opgelost:

1)      rundveehouderijen binnen 100 meter van de bebouwde kom staan op slot (beperking sinds januari 2007);

2)      rundveehouderijen met een vergunning voor vee binnen 50 meter van een woning in het buitengebied staan op slot (bestaande beperking).

In de Wgv is de mogelijkheid opgenomen uitbreiding van de veestapel op kleinere afstand mogelijk te maken. Daarmee kunnen de twee genoemde knelpunten worden opgelost. Naast afstandsvermindering is verruiming van de mogelijkheden voor rundveehouderijen in de buurt van de bebouwde kom van 100 tot 200 melkkoeien, met bijbehorend jongvee, wenselijk. Ook verruiming van de mogelijkheden voor melkrundveehouderijen met een vergunning voor vee op minder dan 50 meter van een woning van derden is wenselijk. Daarnaast is om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken, ook het beperken van de minimale afstand tussen twee rundveehouderijen opgenomen. In paragraaf 5 wordt hierop nader ingegaan.

 

Zorgboerderijen:

Op deze bedrijven is overwegend sprake van dagopvang/dagbesteding waarbij een duidelijke link aanwezig is met de agrarische omgeving en het houden van dieren. Voor zorgboerderijen met vee en zorgboerderijen die zijn/worden opgericht in panden waar tot 19 maart 2000 vee werd gehouden zal de nieuwe regelgeving omliggende veehouderijen in principe niet meer beperken dan een "gewone" veehouderij. Wel kan een beperking optreden doordat de geurgevoelige ruimten in de zorgboerderij dichter bij de stal van de naastgelegen veehouderij worden gesitueerd dan de "oude" boerderij. Ook kan een beperking optreden bij zorgboerderijen zonder vee die worden opgericht in een pand waar al voor 19 maart 2000 geen vee meer werd gehouden. Ook bij deze panden is het inrichten als zorgboerderij vaak een positieve invulling. Daarbij is het echter onwenselijk dat deze opvulling bestaande bedrijven in hun ontwikkeling hindert. In minimaal één geval wordt een bestaande rundveehouderij door een naastgelegen zorgboerderij en zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt. De Wgv geeft een mogelijkheid dit knelpunt op te lossen voor bestaande situaties en (mogelijke) toekomstige situaties. De benodigde afstand tussen een dierverblijf een geurgevoelig object in het buitengebied kan worden beperkt.

 

 

5: Gebiedsvisie

 

Een belangrijk kader voor de Verordening is de beoordeling van het gebied waarop de Verordening van toepassing is. Het uitgangspunt van de visie is dat de Verordening aansluit bij de gewenste mogelijkheden en ontwikkelingen die tot het in werking treden van de Wgv aanwezig waren. Een onderscheid kan worden gemaakt in de gebieden binnen en buiten de bebouwde kom, de intensieve veehouderijbedrijven en de overige veehouderijbedrijven.

 

Intensieve veehouderij:

In paragraaf 4 is al aangegeven dat, op basis van gericht planologisch beleid uit het verleden, de intensieve veehouderij vooral is geconcentreerd rondom het dorp Drachtstercompagnie. Voor de intensieve veehouderij is als uitgangspunt gehanteerd dat zij zoveel mogelijk de (uitbreidings)mogelijkheden moeten behouden die van toepassing waren tot 1 januari 2007.  Ondernemers hebben hun bedrijfsvoering, ontwikkelingsmogelijkheden en investeringen daarop afgestemd. Ook is de zuidelijke uitbreiding van het dorp daarop gebaseerd.

 

Alle bestaande intensieve bedrijven rondom de dorpen zijn voor een inventarisatie bezocht. De geurbelasting is berekend voor de vergunde situatie en de uitbreiding zoals die op basis van de voormalige wetgeving mogelijk was. Het blijkt dat alleen bij Drachtstercompagnie en Opeinde intensieve veehouderijen zijn waar de standaardnorm voor gevoelige objecten in de "bebouwde kom" uit de Wgv nadelig uitpakt. Gebaseerd op de huidige in werking zijnde milieuvergunning, kunnen de intensieve bedrijven rondom Drachtstercompagnie allemaal, aan een norm van 6 odeur units voldoen. De meeste bedrijven houden bij deze norm ook de uitbreidingsmogelijkheden die tot 1 januari 2007 aanwezig waren zonder het treffen van bijzondere maatregelen. De realisatie van het nieuwe bestemmingsplan ten zuiden van Drachtstercompagnie is op basis van deze normstelling mogelijk.

Door dit plan worden de uitbreidingsmogelijkheden van één bedrijf enigszins beperkt. Deze beperking kan door het treffen van een maatregel bij het bedrijf teniet worden gedaan. Dat betreft bijvoorbeeld een aanpassing van de ventilatie.

Bij het dorp Opeinde kan worden volstaan met een norm van 5 odeur units. Met deze norm worden ook de uitbreidingsmogelijkheden van het aanwezige bedrijf gerespecteerd.

 

De in de Verordening opgenomen norm geldt voor elk individueel bedrijf. Anders dan onder de oude regelgeving, vindt bij intensieve veehouderijen geen "cumulatie toets" meer plaats. Als er meerdere intensieve veehouderijen in de buurt van een dorp liggen kan dit tot ongewenst hoge geurbelastingen leiden. Bij de normstelling moet hiermee rekening worden gehouden. Beoordeeld moet worden of er sprake is van een acceptabele geurbelasting bij gevoelige objecten in de bebouwde kom als alle bedrijven gebruik maken van de maximale uitbreidingsmogelijkheid die op grond van de Wet milieubeheer mogelijk is. Cumulatie van geur is alleen van toepassing bij Drachtstercompagnie. Uit de inventarisatie blijkt dat bij het opnemen van de norm van 6 odeur units de totale optredende geurbelasting in het dorp niet hoger is dan 6 odeur units. Dat wordt veroorzaakt doordat de meeste intensieve veehouderijen net als vóór 1 januari 2007, worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden door geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Om te voorkomen dat door oprichting van nieuwe intensieve veehouderijen wel een hogere geurbelasting optreedt in de dorpen, geldt de afwijkende, hogere, norm alleen voor bedrijven die al op 1 januari 2007 een milieuvergunning hadden voor een intensieve veehouderij.

 

Voor de opstelling van de visie is geïnventariseerd wat de bestaande rechten en voormalige uitbreidingsmogelijkheden waren van aanwezige intensieve bedrijven. Daarbij is alleen rekening gehouden met mogelijke veeaantallen op grond van de milieuwetgeving. Er is dus geen rekening gehouden met de vraag of deze uitbreidingsmogelijkheden ook konden worden gerealiseerd op grond van het bestemmingsplan.

 

Op basis van het huidige beleid is nieuw vestiging van intensieve bedrijven niet meer mogelijk. Wel is het nog mogelijk om bij bestaande veehouderijbedrijven een intensieve neventak op te richten.

 

Overige veehouderijbedrijven

 

Rundveehouderijen:

Voor bestaande melkrundveehouderijen en bestaande opfokbedrijven voor melkrundvee is de "oude" afstandseis van 50 meter tot geurgevoelige objecten in de bebouwde kom opgenomen. Deze oude norm gold voor bedrijven tot 100 stuks melkrundvee. In de Verordening is opgenomen dat bestaande bedrijven op een afstand van 50 meter tot de bebouwde kom die uitbreiden tot een maximale veebezetting van 200 melkkoeien met bijbehorend jongvee, de bestaande stal op "te korte" afstand in stand kunnen laten. Bij een uitbreiding van de (totale) veebezetting tot meer dan 200 melkkoeien met bijbehorend jongvee moeten de volwassen dieren op een afstand conform de Wgv worden gehouden (> 100 meter). Wel is het houden van jongvee in de oude stal mogelijk. Voor het aantal van 200 stuks rundvee is gekozen om aan te sluiten bij het Besluit landbouw qua veeaantal.

 

Voor rundveehouderijen met in de nabijheid alleen woningen buiten de bebouwde kom gelden de eisen uit de Wgv (50 meter). Voor twee situaties wordt deze afstand echter (maximaal) gehalveerd (artikel 5 en 6 van de Verordening).

 

In artikel 5 is gebruik gemaakt van de mogelijkheid de minimaal benodigde afstand tussen een dierverblijf en een "burgerwoning" te verminderen. Van deze mogelijkheid is alleen gebruik gemaakt voor bestaande rundveehouderijen die daarvoor een milieuvergunning hadden, dan wel onder het Besluit melkrundveehouderijen vielen.  Deze benadering komt grotendeels overeen met de afweging die bij het verlenen van milieuvergunningen tot 1 januari 2007 werd toegepast. Tussen 25 en 50 meter mag het vee echter niet toenemen ten opzichte van het toegestane vee op 1 januari 2007. Ook mag de afstand niet verkleind worden. In de concept-Verordening was opgenomen dat als de inrichting wordt uitgebreid tot meer dan 200 stuks melkrundvee in de stal tussen 25 en 50 meter alleen nog jongvee aanwezig mag zijn, tot een maximum aantal dat overeenkomt met het op 1 januari 2007 "vergunde" vee. Naar aanleiding van het gevoerde overleg met de LTO-Noord is de Verordening gewijzigd in die zin dat de beperking tot 200 stuks melkrundvee niet meer is opgenomen (zie verder onder paragraaf 7 "Resultaten inspraak"). Opgemerkt kan worden dat voor de melkrundveehouderijen ook in andere gemeenten in de provincie Fryslân, zoals Boarnsterhim, afwijkende afstanden in een Verordening worden vastgelegd.

 

In artikel 6 is gebruik gemaakt van de mogelijkheid de minimaal benodigde afstand tussen een dierverblijf van een rundveehouderij en de woning van een naastgelegen rundveehouderij te verminderen.

 

Het voorgaande is schematisch weergegeven in een tekening die is bijgevoegd als bijlage 3.

 

Paardenhouderijen:

In de Verordening is de afstand tot de bebouwde kom, zoals die tot 1 januari 2007 van toepassing was, weer opgenomen. Dat betreft een afstand van 50 meter.

Zoals in paragraaf 2 is aangegeven, werd voor 1 januari 2007 voor paardenhouderijen een afstand van 50 meter als uitgangspunt gehanteerd, ongeacht de omgeving. Een vergunning werd echter net als bij rundveehouderijen, in bijzondere omstandigheden ook verleend als niet geheel aan deze afstand werd voldaan. Net als bij bestaande rundveehouderijen, is ook voor bestaande paardenhouderijen een (beperkte) uitbreiding mogelijk gemaakt als ten opzichte van woningen buiten de bebouwde kom niet kan worden voldaan aan de afstandeis van 50 meter. Deze bedrijven mogen uitbreiden tot maximaal 50 paarden. Als meer dan 50 paarden worden gehouden moet wel aan de afstandeis van 50 meter worden voldaan.

 

Zorgboerderijen:

Het oprichten van zorgboerderijen (meestal) in gebouwen van voormalige veehouderijen is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het platteland. Zoals in paragraaf 4 is aangegeven moet worden voorkomen dat deze ontwikkeling nabijgelegen veehouderijen belemmert in hun uitbreidingsmogelijkheden. De zorgboerderijen hebben vaak zelf dieren of minimaal een duidelijke binding met naastgelegen veehouderijen. Realisatie van verblijfsruimten (geurgevoelige ruimten) op korte afstand van een dierverblijf is door deze binding bij zorgboerderijen niet ongewenst. Het halveren van de standaard afstand uit de Wgv tot 25 meter lost een al aanwezig knelpunt op en voorkomt mogelijke knelpunten in de toekomst.

6: Juridische aspecten en communicatie

 

Als de Verordening in werking getreden is, gelden bij de vergunningverlening de daarin opgenomen normen. De Wgv stelt geen specifieke eisen aan de procedure voor de Verordening. Inspraak is geregeld in de gemeentelijke Inspraakverordening. Onze Inspraakverordening verwijst naar de uniforme voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Conform deze wet heeft het concept van de "Verordening Wet geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland" zes weken ter inzage gelegen (van 7 augustus tot en met 17 september 2008) en is aan iedereen de mogelijkheid tot inspraak verleend.

Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de standsorganisatie voor de veehouderij, LTO-Noord.

 

 

7: Resultaten inspraak

Op 1 september 2008 heeft een overleg plaatsgevonden met de standsorganisatie LTO-Noord en de plaatselijke LTO Afdeling Smallingerland. LTO-Noord heeft daarbij verzocht artikel 5 van de concept-Verordening aan te passen. In dat artikel was een onderscheid opgenomen voor bedrijven met maximaal 200 melkkoeien en bedrijven met meer dan 200 melkkoeien. Naar aanleiding van het overleg hebben wij geconcludeerd dat het onderscheid geen extra bescherming tegen geur biedt voor de omwonenden. Uitbreiding van vee moet namelijk op 50 meter van de woningen van derden worden gerealiseerd. Het onderscheid levert wel een belemmering op voor de bedrijfsvoering van de betreffende veehouders. Omdat deze belemmering niet wordt gerechtvaardigd door een extra bescherming voor de omwonenden, hebben wij het artikel 5 in de Verordening aangepast. Er wordt daarbij geen onderscheid meer gemaakt tussen bedrijven qua aantal melkkoeien. Naast deze wijziging is artikel 5 in de Verordening ook op een tweede punt gewijzigd. In het overleg is door de LTO-Noord opgemerkt dat uit nieuwe rundveestallen minder geuremissie optreedt dan bij oude, bestaande, stallen. Naar aanleiding van deze opmerking hebben wij overwogen dat de beperking dat alleen in bestaande stallen rundvee aanwezig mag zijn, een onbedoelde beperking oplevert. In afwijking van de concept-Verordening mogen ook dieren aanwezig zijn in nieuwe stallen binnen 25 tot 50 meter, als wordt voldaan aan de voorwaarde dat het aantal dieren in deze zone niet toeneemt en de afstand tot geurgevoelige objecten niet afneemt. Het verslag van het overleg met de standsorganisatie LTO-Noord en de plaatselijke LTO Afdeling Smallingerland is als bijlage 4 bijgevoegd.

 

Binnen de termijn dat de concept-Verordening ter inzage heeft gelegen zijn twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding daarvan is de verordening niet aangepast.

 

 

 

Bijlagen bij toelichting Verordening Wet geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland.

Bijlage 1: Beleidsregel bebouwde kom gemeente Smallingerland

Bijlage1

 

Bijlage 2:

Globale weergave hindercontouren tot 1 januari 2007 en hindercontouren na 1 januari 2007 (Wet geurhinder en veehouderij)

 

Bijlage 2

 

Bijlage 3: Schematische weergave afstanden melkrundveehouderij / paardenhouderij

Bijlage 3

Bijlage 4: Verslag overleg LTO d.d. 1 september 2008

Bijlage 4

 

1] Met "vergunning" wordt bedoeld het aantal dieren en de wijze van houden zoals op grond van de Wet milieubeheer mocht, dat kan zijn o.g.v. een vergunning op grond van de Wet milieubeheer maar ook o.g.v. het oude Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer.