Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2021

Het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek;

gelet op artikel 4 van de Gemeenschappelijke Regeling van de Sociale Dienst Oost Achterhoek en het delegatiebesluit Gemeenschappelijke Regeling Sociale Dienst Oost Achterhoek, waarin het bestuur de zelfstandige bevoegdheid voor de uitvoering van bovengenoemde taken gedelegeerd heeft gekregen van zijn deelnemende gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk, en;

gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

besluit vast te stellen de

Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2021

Artikel 1 Afkortingen

  • a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b. Boetebesluit: het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • c. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • d. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e. PW: de Participatiewet

  • f. Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1. De verwijtbaarheid is hoeveel het de betrokken persoon wordt aangerekend dat hij de inlichtingenverplichting niet nakomt of niet heeft nagekomen. De verwijtbaarheid is te verdelen in vier gradaties. Hierbij wordt verstaan onder:

    • a.

      opzet: het expres wel of niet uitvoeren van handelingen;

    • b.

      grove schuld: het wel of niet uitvoeren van handelingen die als ernstig, maar niet als opzet, worden beoordeeld;

    • c.

      normale verwijtbaarheid: de verwijtbaarheid die volgt uit het juist wel of niet uitvoeren van handelingen, waarbij geen sprake is van opzet, grove schuld of verminderde verwijtbaarheid;

    • d.

      verminderde verwijtbaarheid: het juist wel of niet uitvoeren van handelingen die de betrokken persoon niet volledig kan worden aangerekend door sociale, psychische of medische redenen of door een niet verwachte en niet gewenste situatie waardoor de persoon eigenlijk niet in staat is zijn verplichting na te komen.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verder verstaan onder:

    • a.

      betrokken persoon: de persoon die bijstand of een uitkering ontvangt en die de inlichtingenverplichting niet nakomt of niet heeft nagekomen ;

    • b.

      benadelingsbedrag: de bijstand of de uitkering die de betrokken persoon ten onrechte of tot een te hoog bedrag heeft ontvangen doordat deze zijn inlichtingenverplichting niet nakomt of niet heeft nagekomen.

    • c.

      bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder a, van de PW, waaronder ook wordt bedoeld bijstand in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      inlichtingenverplichting: de verplichting om het zowel op verzoek van het Dagelijks bestuur of uit eigen beweging te melden als zich feiten en situaties voordoen die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand of een uitkering, zoals is vastgelegd in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet Suwi, artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ;

    • e.

      uitkering: de uitkering die aan de betrokken persoon is of wordt verstrekt op grond van artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

  • 3. Begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet preciezer worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet waarin het begrip wordt gebruikt: de PW, de IOAW, de IOAZ, de Wet Suwi, de Awb en het Boetebesluit.

Artikel 3 Direct melden van feiten en omstandigheden

Volgens de inlichtingenverplichting meldt de betrokken persoon het direct en uit eigen beweging als er feiten of situaties zijn waarvan logisch gezien duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand of uitkering. Onder direct wordt in dit verband verstaan: onmiddellijk, maar in ieder geval binnen de tijd van 14 dagen nadat dit feit of deze situatie is gebeurd, of dit feit of deze situatie bij de betrokken persoon bekend is of bekend had kunnen zijn.

Artikel 4 De boete

  • 1. Het Dagelijks Bestuur gaat voor het vaststellen van het benadelingsbedrag uit van het bedrag dat van de betrokken persoon wordt teruggeëist.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan een ander benadelingsbedrag bepalen als de betrokken persoon het niet eens is met de overtreding van de inlichtingenplicht en het Dagelijks Bestuur de omvang van de overtreding niet kan bewijzen.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur stelt de maximale boete volgens de artikelen 18a, eerste lid, van de PW, 20a, eerste lid, van de IOAW en 20a, eerste lid, van de IOAZ in samenhang met artikel 2 van het Boetebesluit vast. Hierbij wordt vastgehouden aan de boetemaxima van artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. De mate van verwijtbaarheid: opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid wordt hierin meegenomen.

  • 4. Volgens artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, beoordeelt het Dagelijks Bestuur of er een bijzondere situatie is. Dit kan een reden zijn om de hoogte van de boete te verminderen.

  • 5. Voor het vaststellen van de maximale boete telt mee het inkomen, de (minimum) berekende draagkracht, net zoals de periode waarin het voor de betrokken persoon mogelijk is deze draagkracht te gebruiken voor de aflossing van de boete. De (minimum) berekende draagkracht wordt vastgesteld op 10% van de juiste bijstandsnorm of grondslag voor de uitkering. Als de betrokken persoon een hoger inkomen heeft, wordt het meerdere volledig meegerekend. De uitkomst van de maandelijkse (minimum) berekende draagkracht vermeerderd met het maandelijks meerdere inkomen, wordt vermenigvuldigd met het aantal maanden dat van de betrokken persoon wordt verwacht dat deze persoon kan aflossen. Hierbij wordt er geen rekening mee gehouden of de betrokken persoon deze ruimte in die periode echt beschikbaar heeft. Het aantal maanden betreft:

    • a.

      24 in het geval van opzet;

    • b.

      18 in het geval van grove schuld;

    • c.

      12 in het geval van normale verwijtbaarheid;

    • d.

      6 in het geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 6. De boete wordt naar beneden afgerond, op een veelvoud van € 10,-.

Het Dagelijks Bestuur ziet af van het opleggen van een boete als de betrokken persoon heeft aangetoond dat er daarvoor dringende redenen zijn.

Artikel 5 Vaststelling (minimum) berekende draagkracht

  • 1.

    Bij het vaststellen van de boete gaat het Dagelijks Bestuur uit van de feiten en situaties zoals die op dat moment bekend zijn. Voor het bepalen van de (minimum) berekende draagkracht betekent dit dat het Dagelijks Bestuur uitgaat van het inkomen van de betrokken persoon op het moment dat het besluit genomen wordt. Het Dagelijks Bestuur vraagt om de gegevens die het daarvoor nodig heeft op het moment dat het Dagelijks Bestuur de betrokken persoon de kans geeft om zijn mening te geven. Als de betrokken persoon de gegevens dan niet deelt, gaat het Dagelijks Bestuur uit van de bij het bestuur bekende gegevens.

  • 2.

    Als de financiële situatie van de betrokken persoon tijdens een bezwaar- of een beroepsprocedure op zo’n manier verandert dat de boete daarmee niet meer passend is, houdt het Dagelijks Bestuur rekening met de nieuwe financiële situatie en verandert het de hoogte van de boete, behalve als de betrokken persoon op dat moment de boete al helemaal heeft betaald.

Als de in lid twee genoemde situatie speelt is het de verantwoordelijkheid van de betrokken persoon om dit aan het Dagelijkse Bestuur te melden en de juiste informatie aan te geven.

Artikel 6 Waarschuwing

Als het Dagelijks Bestuur in een voorgaande periode van 2 jaar al eerder een waarschuwing heeft gegeven voor een overtreding van de inlichtingenverplichting, ziet het Dagelijks Bestuur af van een bestuurlijke boete en volstaat het met het geven van een schriftelijke waarschuwing als:

  • a.

    de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

  • b.

    het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,- en er geen sprake is van opzet of grove schuld; of de betrokken persoon buiten de termijn van 14 dagen of toch binnen een termijn van 60 dagen alsnog zelf de juiste en volledige informatie heeft gegeven tenzij het Dagelijks Bestuur de overtreding van de inlichtingenverplichting al heeft vastgesteld of als de betrokken persoon de informatie heeft gegeven binnen het toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichting.

Artikel 7 De procedure

  • 1. Zowel bij een ‘lichte overtreding’ als bij een ‘zware overtreding’ geldt dat:

    • a.

      het Dagelijks Bestuur een boeterapport opstelt;

    • b.

      de boeteoplegging wordt uitgevoerd door een andere ambtenaar dan degene die de overtreding van de inlichtingenverplichting heeft opgemerkt en het boeterapport heeft opgesteld.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur geeft de betrokken persoon de mogelijkheid zijn mening te geven, waarna het Dagelijks Bestuur de betrokken persoon het boeterapport toezendt met de mededeling dat hij niet verplicht is een verklaring af te leggen. Daarbij geldt voor:

    • a.

      een ‘lichte overtreding’ dat de betrokken persoon de kans krijgt zijn mening binnen 14 dagen op te schrijven.

    • b.

      een ‘zware overtreding’ dat de betrokken persoon de kans krijgt om zijn mening binnen 14 dagen op te schrijven of uit te spreken in een persoonlijk gesprek.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur neemt de mening van de betrokken persoon daarna mee bij het bepalen van hoe verwijtbaar de betrokken persoon is. Als de betrokken persoon geen gebruik maakt van de mogelijkheid zijn mening te geven gaat het Dagelijks Bestuur uit van normale verwijtbaarheid, behalve als uit het eigen onderzoek van het Dagelijks Bestuur blijkt dat er redenen zijn om dit anders te beoordelen.

  • 4. Als het Dagelijks Bestuur niet binnen een termijn van 13 weken na de dagtekening van het boeterapport beslist over het opleggen van een boete, vermindert het Dagelijks Bestuur de boete:

    • a.

      met 5% als het Dagelijks Bestuur beslist na de 13e week maar voor de 26e week;

    • b.

      met 10% als het Dagelijks Bestuur beslist in of na de 26e week maar voor de 52e week;

    • c.

      met 50% als het Dagelijks Bestuur beslist in of na de 52e week.

  • 5. In de beschikking waarin de boete wordt opgelegd reageert het Dagelijks Bestuur op de mening van de betrokken persoon en noemt:

    • a.

      de vastgestelde overtreding;

    • b.

      het bedrag van de boete;

    • c.

      de manier waarop tot de hoogte van de boete is gekomen.

  • 6. Als het Dagelijks Bestuur na ontvangst van de mening alsnog beslist dat het geen boete oplegt, wordt dit aan de betrokken persoon gemeld in een beschikking. In die beschikking vermeldt het Dagelijks Bestuur in ieder geval:

    • a.

      de vastgestelde overtreding; en

    • b.

      de reden waarom het geen boete oplegt.

Artikel 8 Invordering en kwijtschelding

  • 1. Als de betrokken persoon bijstand of een uitkering ontvangt, is het Dagelijks Bestuur verplicht de opgelegde boete daarmee te verrekenen.

  • 2. Als de betrokken persoon geen recht op bijstand of een uitkering meer heeft, vindt het (verdere) betalen van de boete plaats volgens de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal.

  • 3. Als invordering van een terugvordering en een boete tegelijk plaatsvinden, gaat invordering van de boete voor op de invordering van de terugvordering.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur verleent zijn medewerking aan een verzoek van de betrokken persoon de boete niet meer op te eisen als:

    • a.

      dit noodzakelijk is voor de start van een schuldregeling; en

    • b.

      is voldaan aan de voorwaarden volgens artikel 18, dertiende lid, van de PW, artikel 20a, twaalfde lid, van de IOAW of artikel 20a, twaalfde lid, van de IOAZ.

  • 5. Als de betrokken persoon het schuldtraject op een goede manier heeft doorlopen en dit succesvol wordt afgerond, zal het Dagelijks Bestuur de rest van de boete niet opeisen onder de voorwaarde dat de betrokken persoon binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van dit besluit niet opnieuw de inlichtingenverplichting overtreedt. Als de persoon dit wel doet zal het Dagelijks Bestuur weer overgaan tot het opeisen van de boete.

  • 6. Als de betrokken persoon het schuldtraject niet op een goede manier doorloopt en dit niet succesvol wordt afgerond of voortijdig wordt beëindigd, gaat het Dagelijks Bestuur verder met opeisen van de boete.

  • 7. Als de betrokken persoon in de periode van 5 jaar na het besluit genoemd in het vijfde lid zijn inlichtingenverplichting juist is nagekomen, vervalt deze voorwaarde. Als de betrokken persoon in de periode van 5 jaar na het besluit genoemd in het vijfde lid opnieuw de inlichtingenverplichting overtreedt, neemt het Dagelijks Bestuur een besluit om het eerdere besluit opnieuw te overwegen of in te trekken.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2021 van het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek en treden in werking op de dag na bekendmaking, tegelijk met de intrekking van de Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek van 17 december 2020,

De secretaris,

T.A. Beijer,

De voorzitter,

J.B.M. Hoenderboom