Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 Gemeente Soest

Geldend van 08-03-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 Gemeente Soest

Kenmerk

Nummer RB 12-09 Agendapunt: 12

De raad der gemeente Soest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2009, nr. RV 09-01 ;

en gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 februari 2012, nr. RV : 12-09 ;

b e s l u i t:

  • 1.

    De "Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Soest" vast te stellen;

  • 2.

    De ingangsdatum van de verordening vast te stellen op 1 januari 2009.

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WET WERK EN BIJSTAND 2009 GEMEENTE SOEST

De verordening is een nadere uitwerking van artikel 36 van de Wet werk en bijstand, zoals die luidt na de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag aan gemeenten.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • c.

    uitkeringsgerechtigde: persoon die een uitkering heeft ingevolge de WWB (Wet werk en bijstand), de Ioaw: (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers), de Iow (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de Ioaz (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)

  • d.

    bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

  • e.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • f.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering

  • g.

    zelfstandige huisvesting: een woning of kamer waarvoor de bewoner huur of eigenaarslasten voldoet. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig (langer dan een half jaar) verblijft in een AWBZ bekostigde verpleeginrichting.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de persoon die een onafgebroken periode van 36 maanden (referteperiode) een zelfstandige huishouding heeft gevoerd, in die refertepriode aangewezen is geweest op een laag inkomen en geen uitzicht heeft op een inkomensverbetering. De periode van verblijf in een asielzoekerscentrum telt mee voor de vaststelling van de 36 maanden termijn aangezien er bij de Regeling verstrekking asielzoekers sprake is van een minimumuitkering.

  • 2. Van een laag inkomen is sprake indien het inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder o. Indien er aan de inkomenseis wordt voldaan in de referteperiode wordt er van uitgegaan dat er geen uitzicht is op een inkomensverbetering.

  • 3. In geval van gehuwden en samenwonenden dienen beide belanghebbenden aan alle voorwaarden voor toekenning te voldoen.

Artikel 3 (geen) zicht op inkomensverbetering

In afwijking van artikel 2 wordt de belanghebbende, die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 of dit heeft gedaan gedurende de ononderbroken periode van 36 maanden, geacht wel zicht op inkomensverbetering te hebben.

Artikel 4 Geldend maken van het recht

In artikel 36 van de wet staat aangegeven met ingang van welke datum het recht op een langdurigheidstoeslag ontstaat. Om dit recht geldend te maken dient een aanvraag ingediend te worden. Langdurigheidstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Dit betekent dat de hoofdregel voor het aanvragen van bijzondere bijstand geldt en dat is dat behoudens bijzondere omstandigheden de ingangsdatum de datum aanvraag is. Een eventueel vervolgrecht ontstaat 12 maanden na die datum.

Artikel 5 Behouden re-integratiestimulans

De uitkeringsgerechtigde die een langdurigheidstoeslag ontvangt en die uitstroomt uit de rechtgevende uitkering naar reguliere arbeid behoudt gedurende het eerstvolgende vervolgjaar recht op een langdurigheidstoeslag, indien het inkomen uit arbeid in dat vervolgjaar minder bedraagt dan 110% van de bijstandsnorm.

Artikel 6 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag op jaarbasis;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag, plus maximale toeslag (art 25, tweede lid van de wet) op jaarbasis;

    • c.

      voor alleenstaanden: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, plus maximale toeslag (art 25, tweede lid van de wet) op jaarbasis.

  • 2. De bedragen die volgen uit het vorige lid worden afgerond op hele euro’s naar boven.

Artikel 6a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen “alleenstaande”, “alleenstaande ouder” en “gezin” worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)” of “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin” bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gezinsnorm” bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 6b Uitsluiting

Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Inwerkingtreding en Overgangsbepalingen

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009. De overgangsbepalingen staan in de wet.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Soest.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 12 februari 2009 en laatstelijk gewijzigd in de vergadering van de raad van 16 februari 2012.

Ondertekening

Soest, 16 februari 2012
de raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
M.van Vliet MPM AA A. Noordergraaf

Toelichting

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 treedt een wetsvoorstel in werking, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag vanaf 2009 in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte (vervangings) uitgaven. Gemeenten moeten in een verordening de voorwaarden voor toekenning regelen. Dit is bedoelde verordening.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In het oorspronkelijke wetsvoorstel stond ook als toetsingscriterium dat er door het “ontbreken van arbeidsmarktperspectief” geen uitzicht mocht zijn op inkomensverbetering. Dit criterium is uit het wetsvoorstel gehaald vanwege een op 7 oktober 2008 aangenomen amendement van Tweede Kamerlid Spies c.s. Hierdoor hoeft dit criterium niet langer uitgewerkt te worden. Dit brengt een vereenvoudiging met zich mee.

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In het eerste en tweede lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het lage inkomen is 100% van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm naar gezinssituatie, plus in die referteperiode maximaal het het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder o (Per 1 juli 2008 bedraagt dit 6 maal € 183,00 is € 1.098,00 in totaal). Dit bedrag wijzigt bij iedere normwijziging van de bijstand. Bij een hoger inkomen in de referteperiode is er geen recht op langdurigheidstoeslag. Bepaald is ook dat er geen zicht mag zijn op een inkomensverbetering. Gekozen is voor een systematiek waarin sprake is van “geen zicht op inkomensverbetering’, indien voldaan wordt aan de inkomenseis. Er wordt dus teruggekeken. Verder is bepaald dat wil er recht zijn op een langdurigheidstoeslag de belanghebbende een zelfstandige huishouding moet hebben gevoerd tijdens de referteperiode. De langdurigheidstoeslag is zowel in de oude als de nieuwe regeling bedoeld voor personen en huishoudens die door een gebrek aan inkomen geen mogelijkheden hebben te reserveren voor vervangingsuitgaven van duurzame gebruiksgoederen. Personen die geen zelfstandige huishouding voeren hebben in veel mindere mate te maken met vervangingsuitgaven. Op grond daarvan is in de verordening bepaald dat wil er recht zijn op een langdurigheidstoeslag er sprake moet zijn van het voeren van een zelfstandige huishouding. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is zoals aangegeven in de begripsbepaling in artikel 1 geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig verblijft in een AWBZ bekostigde verpleeginrichting.

In het derde lid staat dat het recht op langdurigheidstoeslag bij gehuwden of samenwonenden ontstaat als beiden aan alle voorwaarden voor toekenning voldoen. Er kan dus geen recht als alleenstaande zijn binnen een gezinssituatie.

Artikel 3

In dit artikel worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (in de oude wettelijke bepalingen waren studenten ook uitgesloten). De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van een gebrek aan zicht op inkomensverbetering.

Artikel 4

In dit artikel staat dat weliswaar in de wet is aangegeven met ingang van welke datum recht op een langdurigheidstoeslag ontstaat maar dat dat recht geldend gemaakt kan worden met toepassing van de regels die gelden voor de verlening van bijzondere bijstand. Langdurigheidstoeslag is namelijk een vorm van bijzondere bijstand en de vaststelling van de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand wordt verleend is een gemeentelijke autonome bevoegdheid. Dit betekent in beginsel dat de datum aanvraag de ingangsdatum is mits op die datum aan alle voorwaarden voor toekenning wordt voldaan. Een vervolgrecht ontstaat vervolgens na 12 maanden (als ook dan aan alle voorwaarden van toekenning wordt voldaan). Dit onder andere om te voorkomen dat de gemeente geconfronteerd wordt met aanvragen en toekenningen over meerdere voorgaande (reeds financieel afgesloten) jaren.

Artikel 5

Om uitkeringsgerechtigden te (blijven) stimuleren arbeid te aanvaarden met inkomsten gelijk of hoger dan de bijstandsnorm is bepaald dat er nog recht op een langdurigheidstoeslag blijft bestaan gedurende het vervolgjaar vanaf de voorgaande datum van toekenning van de langdurigheidstoeslag. Hierdoor wordt ook een eventuele armoedeval geheel of gedeeltelijk voorkomen.

Artikel 6

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Dit is vastgesteld op 3.2% van de geldende bijstandsnorm, afgerond op hele euro’s naar boven. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden door een apart besluit. De bedragen volgen automatisch de aanpassingen van de normbedragen van de WWB.

Artikel 6b

Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In dit artikel is geregeld dat dit ook bij de gewijzigde begripsbepalingen in de WWB zo blijft.

Artikel 7

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om op onvoorziene zaken en niet geregelde zaken een besluit te kunnen nemen.

Artikel 8

De ingangsdatum van de verordening is 1 januari 2009. In de WWB is een bepaling opgenomen over het overgangsrecht, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.