Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2018

Geldend van 21-02-2018 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2018

De raad van de gemeente Soest;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.2, eerste en vierde lid, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet (in Soest de Strategische agenda sociaal domein) met betrekking tot:

    • de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen,

    • beschermd wonen en opvang,

  • het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen:

de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2018.

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder1:

  • a)

    aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • b)

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c)

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • d)

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • e)

    begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • f)

    budgetperiode: de periode waar een persoonsgebonden budget betrekking op heeft;

  • g)

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • h)

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid. Waar wordt verwezen naar ‘hij’ kan ook ‘zij’ gelezen worden;

  • i)

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • j)

    eigen kracht: eigen talenten, kennis en ervaring van inwoners om zelf bij te dragen aan het oplossen van hun hulpvraag;

  • k)

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • l)

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m)

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • n)

    maatschappelijke ondersteuning:

    • a.

      het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • b.

      het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • c.

      het bieden van beschermd wonen en opvang;

  • o)

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, ten behoeve van:

    • a.

      zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassing en andere maatregelen;

    • b.

      participatie, daaronder begrepen het noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c.

      beschermd wonen en opvang;

  • p)

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie, de gebruikelijke zorg overstijgt en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • q)

    melding: kenbaar maken van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • r)

    nadere regeling: Nadere regels Wmo Soest en/ of Financieel Besluit Jeugd en Wmo Soest;

  • s)

    onderzoek: nagaan van behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en de ondersteuningsbehoefte van diens mantelzorger(s) om de mogelijkheden tot verbetering van zelfredzaamheid en participatie of het voorzien in beschermd wonen of opvang inzichtelijk te maken;

  • t)

    overbruggingszorg: er is een indicatie voor zorg, maar vanwege een wachtlijst wordt andere, ‘overbruggende’ zorg geleverd, al dan niet via een pgb (met een mogelijk aangepast pgb-tarief);

  • u)

    participatie: Deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • v)

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • w)

    persoonsgebonden budget (pgb) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • x)

    pgb-plan: plan dat de cliënt die diens maatwerkvoorziening wil ontvangen in de vorm van een pgb, moet indienen;

  • y)

    professionele instelling: een organisatie die is ingeschreven in het handelsregister en/ of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning respectievelijk jeugdhulp, die voldoet aan door het college vastgestelde en vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer medewerkers die bij de instelling in dienst zijn.

  • z)

    sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • aa)

    vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • bb)

    voorziening (in de Wmo): algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • cc)

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • dd)

    zelfredzaamheid: In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • ee)

    zelfstandig werkende zonder personeel (zzp): een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

    • -

      zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan,

    • -

      het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden.

HOOFDSTUK 2: Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding en stelt in nadere regels vast op welke manier deze ontvangstmelding gebeurt.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet (in Soest de Strategische agenda sociaal domein), of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 3. Het college verstrekt aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek en stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen dit gebeurt. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon met wie hij het gesprek heeft gevoerd. Het college stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen dit moet gebeuren.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het onderzoek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven. Dit gebeurt ook wanneer de cliënt in het verslag van het onderzoek de besproken maatwerkvoorziening heeft aangekruist als goede oplossing.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing de hulpvraag had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de criteria voor opvang en beschermd wonen.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en, voor zover van toepassing, duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking (via verwijzing naar het plan van aanpak) geïnformeerd.

Artikel 11A. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag gemaakt heeft en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      Wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      Wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en de andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering,

    • c.

      Moet gebaseerd zijn op een prijs of tarief dat voldoende is om een uurloon te betalen dat met ingang van 1-1-2018 voldoet aan de minimale uurlooneisen van de Wet minimumloon, en

    • d.

      Bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4. Er gelden verschillende berekeningswijzen voor de hoogte van de pgb-tarieven van producten en diensten. Zie artikel 11B. De verschillende berekeningswijzen leiden tot maximaal mogelijke pgb-tarieven. Het werkelijk toe te kennen pgb wordt afgestemd op de te maken kosten, die volgen uit het onder lid 3 sub a) genoemde bestedingsplan.

  • 5. Het college draagt zorg voor:

    • a.

      de vaststelling van de maximale pgb-tarieven volgens de in artikel 11B bepaalde berekeningswijzen en opname hiervan in het Financieel Besluit Wmo en Jeugd Soest;

    • b.

      de publicatie van het Financieel Besluit Wmo en Jeugd Soest.

  • 6. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan met dat pgb diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het derde lid en artikel 11B gehanteerde tarief, en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 11B. Regels voor de berekeningswijze van de hoogte van een pgb

De hoogte van een pgb wordt berekend in geval van:

  • a.

    een zaak/ product: op basis van de kostprijs van de zaak/ het product die de cliënt zou hebben ontvangen als deze zaak/ dit product in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

  • b.

    hulp bij het huishouden: op basis van keuze uit twee pgb-tariefgroepen:

    • 1)

      uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van 90 % van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders dan wel op basis van het laagst toepasselijke tarief van een gecontracteerde aanbieder;

    • 2)

      uitgevoerd door particulieren: op basis van een tarief dat gebruikelijk is in de markt.

  • c.

    te onderscheiden typen individuele begeleiding en te onderscheiden typen groepsbegeleiding en dagbesteding (met en zonder vervoer), voor algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en voor respijtverblijf voor volwassenen: op basis van keuze uit drie pgb-tariefgroepen:

    • 1)

      uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van 90 % van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders;

    • 2)

      uitgevoerd door professionals niet in dienst van een instelling (zzp-er) per tijdseenheid: op basis van 75% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders;

    • 3)

      uitgevoerd door niet-professionals per tijdseenheid: op basis van 50% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders.

  • d.

    beschermd wonen: voor alle gemeenten in de regio van centrumgemeente Amersfoort op basis van 90% van de looncomponent die het centrumgemeente Amersfoort verschuldigd is aan een gecontracteerde aanbieder. In een enkele overgangssituatie kan het verlaagd tarief gelden = 75% van het 90% tarief. Dit vervangt bij een beschikking op een herindicatie die in 2018 ingaat de eerdere keuze uit een tweetal pgb-tariefgroepen:

    • 1)

      uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van de oude AWBZ-tarieven (zonder huisvestingscomponent) waarop vanaf 2016 een korting is toegepast van 12% (zogenaamd standaard tarief);

    • 2)

      uitgevoerd door professionals niet in dienst van een instelling (zzp-er): op basis van 75% van het standaardtarief (het verlaagde tarief).

  • e.

    overbruggingszorg beschermd wonen: op basis van keuze uit een tweetal in de regio van centrumgemeente Amersfoort gehanteerde pgb-tariefgroepen:

    • 1)

      uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van 90% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders;

    • 2)

      uitgevoerd door professionals niet in dienst van een instelling (zzp-er) per tijdseenheid: op basis van 75% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders.

  • f.

    wooninitiatieventoeslag beschermd wonen: voor alle gemeenten in de regio van centrumgemeente Amersfoort op basis van een door de centrumgemeente vastgesteld bedrag per etmaal;

  • g.

    taxi- en rolstoeltaxivervoer en eigen auto: op basis van normbedragen (afhankelijk van vervoersbehoefte) op basis het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 2000 kilometers per jaar.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in kosten

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, die niet de - kosteloze - cliëntondersteuning is en die bestaat door bemoeienis van de gemeente (in tegenstelling tot door anderen georganiseerde algemene voorzieningen, zoals door vrijwilligers of mogelijk zelfs door de markt).

  • 2. Een bijdrage in de kosten voor het gebruik is verschuldigd bij de volgende door bemoeienis van de gemeente bestaande algemene voorzieningen in Soest:

    • a.

      Huishoudelijke hulp voor mantelzorgers, ter hoogte van € 5 per uur;

    • b.

      Collectief vervoer via de regiotaxi (niet het gebruik op indicatie), ter hoogte van € 2,15 per zone;

    • c.

      Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning (i.o.), ter hoogte van maximaal de kostprijs van dagbesteding op indicatie.

  • 2. De bijdragen, bedoeld in het tweede lid zijn nooit hoger dan de kostprijs dan de betreffende algemene voorziening.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor de maatwerkvoorziening of het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. Tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd, is de bijdrage dan wel het totaal van de bijdragen, (maximaal) gelijk aan de kostprijs en nooit hoger dan de kostprijs.

  • 3. De kostprijs van een

    • maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na een consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • pgb is gelijk aan de hoogte/ het bedrag van het pgb.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb vastgesteld en geïnd door het CAK.

  • 5. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6. Cliënten die vóór 15 februari 2017 een blijvend letsel hadden als gevolg van een ongeval (verkeersongeval, bedrijfsongeval of medische misser) waarbij een derde aansprakelijk is en die daarvoor een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo ontvingen, zijn voorgoed vrijgesteld van een bijdrage voor deze ondersteuning – ook als deze ondersteuning na 15 februari 2017 (gewijzigd) is voortgezet. De cliënt heeft wel aantoonplicht dat hij of zij blijvend letsel heeft als gevolg van een verkeersongeval, bedrijfsongeval of medische misser waarvoor een derde aansprakelijk is gesteld. Cliënten die een dergelijk blijvend letsel opliepen op een datum vanaf 15 februari 2017, zijn voor hun hiertoe verstrekte maatwerkvoorziening vanuit de Wmo wel een bijdrage verschuldigd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, cliëntenvertegenwoordigers en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1e

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2e

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan vier weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 18: Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, of van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 17, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 19: Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 20: Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen in aanmerking voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering.

  • 2. Een voorwaarde voor het ontvangen van de mantelzorgwaardering is dat de mantelzorger is ingeschreven bij het Steunpunt mantelzorg.

  • 3. De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een VVV-bon of uit een keuze van de mantelzorger voor een activiteit uit een door de gemeente geselecteerd aanbod binnen het  op basis van (de groei) van het aantal inschrijvingen van mantelzorgers bij het Steunpunt mantelzorg geraamde uitvoeringsbudget in de Meerjarenraming.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 21: Klachtregeling

  • 1. Bij klachten is de gemeentelijke klachtregeling van toepassing.

  • 2. Aanbieders stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 3. Onverminderd andere handhavingbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen en rapportages met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22: Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23: Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, onder wie in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 8: Uitvoering, overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 24: Nadere regelingen

Het college stelt nadere regelingen over de uitvoering van deze verordening in ‘Nadere regels bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest’ en in het ‘Financieel Besluit Jeugd en Wmo Soest’.

Artikel 25: Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26: Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest 2017 wordt ingetrokken bij in werking treden van deze Verordening 2018.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest 2017, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    De Nadere regels die op 19 december 2017 zijn vastgesteld op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017, worden na het in werking treden van deze verordening 2018 geacht op deze verordening te zijn gebaseerd.

Artikel 27: Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Met toepassing van artikel 9 van de Referendumverordening Soest treedt deze verordening in werking op de dag na die van de bekendmaking, en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van Soest van 8 februari 2018

De griffier,

M. van Vliet MPM AA

de voorzitter,

R.T. Metz

TOELICHTING Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest 2018

Inleiding

Voor de verordening 2015 was de modelverordening van de VNG de basis. Eind 2016 heeft de VNG een aangepaste versie van de modelverordening uitgebracht, rekening houdend met allerlei jurisprudentie. Hierop is in maart 2017 een aanvulling verschenen vanwege de AMvB Reële kostprijsbepaling thuisondersteuning die de (vrijwillig toe te passen) Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning meer verplichtend maakt. De VNG heeft eind maart 2017 één geconsolideerde modelverordening Wmo opgeleverd. Op 28 september 2017 is de verordening 2017 vastgesteld. Nadien bleken enige aanvullingen noodzakelijk: tekstueel uit modelverordening VNG, regresrecht en eigen bijdrage, pgb’s beschermd wonen (in regio van centrumgemeente Amersfoort).

Deze verordening 2018 vervangt de verordening van 2017.

In de tekst van de verordening zijn de aanpassingen van de VNG overgenomen, hier en daar met Soester toevoegingen.

Voor de toelichting is gebruik gemaakt van de uitgebreide toelichting bij de geconsolideerde VNG-modelverordening, die wel is ingekort.

De aangepaste modelverordening kent opnieuw meerdere varianten. Deze toelichting gaat nadrukkelijk in op de varianten waarvoor de gemeente Soest kiest.

In een bijlage staan de relevante wetsartikelen uitgeschreven waarnaar tekst en toelichting van deze verordening verwijzen.

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de wet). Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociale netwerk. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Dus om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. En om te bepalen of een algemene voorziening kan volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is voor de zelfredzaamheid en participatie of een andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de wet valt. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Hiermee vervalt het recht op compensatie onder de ‘oude’ Wmo 2007.

De cliënt kan van mening zijn dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden. In dat geval kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Er is voor een goed begrip en leesbaarheid een combinatie gemaakt van begrippen uit de modelverordening (tekst en toelichting) en begrippen uit de wet. Toegevoegd zijn de begrippen, budgetperiode, professionele instelling en zelfstandig werkende zonder personeel (zzp), die gehanteerd worden in relatie tot het pgb respectievelijk bij de bepaling van (maximale) pgb-tarieven (artikel 11B).

HOOFDSTUK 2: Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Deze bepalingen zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen.

De modelverordening biedt twee varianten. Variant A: Raad delegeert aan college de vaststelling van de procedureregels. Variant B: Raad stelt procedureregels vast in de artikelen 2 t/m 7. Gekozen is voor variant B. Overweging: Soest acht de procedureregels onderdeel van de kaders die de raad stelt voor de uitvoering. De procedureregels geven een compleet en duidelijk beeld van het proces van melding van een hulpvraag, onderzoek (vooronderzoek, gesprek, verslag & Plan van aanpak) tot en met de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. De verdere uitvoering is gedelegeerd aan het college.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Lid 1: bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Met de definities van hulpvraag en melding (artikel 1), is een afbakeningsbepaling gegeven: een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen (bijvoorbeeld Zorgverzekeringswet of Leerplichtwet).

Lid 2: hierin is de wettelijk verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding van belang.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Lid 1: Dit is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college krachtens de wet (zie artikel 2.2.4). De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.

Lid 2: Nadrukkelijk is de cliëntondersteuning voor de cliënt kosteloos; de cliënt moet hierover worden geïnformeerd.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Lid 1: Het vooronderzoek dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Zoals: is er eerder contact in het sociaal domein geweest, maakt betrokkene al gebruik van voorzieningen, is in dat kader al een klantregisseur betrokken? Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

Artikel 5. Onderzoek

Lid 1: Artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet spreekt van “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. Voor een zorgvuldig onderzoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Daarom heeft in het kader van het onderzoek een gesprek plaats tussen de betrokkenen (degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) en deskundigen (namens het college). Een precieze vorm van het onderzoek en gesprek wordt hiermee niet voorgeschreven. Tijdens het gesprek komen de onderwerpen genoemd in de onderdelen a tot j ter sprake, voor zover het (nog) nodig is dit in persoon te bespreken. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

Lid 1, onder b: Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning is onderdeel van het gesprek omdat de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, in de beantwoording ligt van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In de wet staat het bereiken van dit resultaat centraal.

Lid 1, onder i: In het gesprek wordt onderzocht voor welke voorzieningen een (eigen) bijdrage van toepassing is. Het vaststellen van de uiteindelijk te betalen (eigen) bijdrage is hier geen onderdeel van.

Lid 3: de vroegere passage “en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken” verwijderd omdat dit al gebeurt bij de melding.

Artikel 6. Verslag

Lid 1: In het belang van zorgvuldige dossiervorming moet altijd verslag wordt opgemaakt.

Lid 2: De cliënt ontvangt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De weergave van de uitkomsten van het onderzoek kan variëren met de uitkomsten van het onderzoek: heel beperkt als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is en uitgebreid bij meer complexe onderzoeken. Het college stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen zij een verslag aan de cliënt beschikbaar stelt. Hiervan is de overweging: Uitvoering leggen we, rekening houdend met de wettelijk gestelde termijnen, vast in Nadere regels.

Lid 3 t/m 5: De modelverordening biedt twee varianten: Variant A: Simpele uitwerking in één lid. Variant B: Gedetailleerde uitwerking in drie leden. Gekozen is voor variant B. Overweging: Variant B geeft een betere weergave van het proces. Wij sturen aan op overeenstemming tussen gemeente en cliënt over de vervolgstappen, af te ronden en vast te leggen in het verslag. Dit afrondingsmoment ontbreekt in variant A. Hiermee sluit variant B ook beter aan op artikel 7.

Artikel 7. Aanvraag

Lid 1: Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Omdat het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Lid 2: Soest gebruikt geen door het college vastgesteld aanvraagformulier, de desbetreffende eerder gebruikte zin is vervallen. Een ondertekend onderzoeksverslag of een aankruising in dit verslag van de besproken maatwerkvoorziening, kan in de plaats komen van een aanvraag.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het aan op maatwerk. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. De gemeente moet aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Lid 2: Een maatwerkvoorziening isnadrukkelijk een sluitsteen. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan er overigens wel aanleiding bestaan om een voorziening te treffen.

Lid 3: Er is ook geen rol voor het college als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Dit moet in een individuele beoordeling worden vastgesteld.

Wanneer iemand een progressieve aandoening heeft en het aannemelijk is dat beperkingen in een bepaalde tijd toenemen, dan verwacht de gemeente Soest dat iemand over de gevolgen hiervan nadenkt. Wat betekent dit voor waar ik nu woon en voor de inrichting van mijn huis? Het is redelijkerwijs dat mensen maatregelen nemen ten aanzien van de beperkingen die worden voorzien. Dit wordt meegenomen in het onderzoek, als een van de factoren voor de beantwoording van de hulpvraag. In werkinstructies is dit verder uitgewerkt. Bijvoorbeeld bij problemen ten aanzien van de woning: Hoe lang woont iemand in de woning? Is er mantelzorg in de buurt aanwezig? Welke andere voorzieningen zijn er al? Welke voorzieningen zijn in een andere woning beschikbaar? Bij van tevoren gaat het in termen van jaren. Soest heeft bijvoorbeeld jaren geleden al vastgelegd in besluiten dat de aanvrager zelf moest participeren op te verwachten beperkingen. Bij hulpvragen nu komt de gemeente daar dan op terug. Dat kan betekenen dat iemand zelf een oplossing verzorgt, maar sluit het toch organiseren van een oplossing vanwege het totaalplaatje niet uit.

Lid 6: Toegevoegd: Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de criteria voor opvang en beschermd wonen. Overweging: Opvang en beschermd wonen zijn landelijke voorzieningen die regionaal worden georganiseerd via de gemeente Amersfoort als centrumgemeente.

GEWIJZIGD artikel 9. Advisering.

Dit artikel ging over de weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening. Dit artikel had Soest was eerder “voor de zekerheid” toegevoegd, het staat niet in de VNG- modelverordening en voegt eigenlijk niets toe, de punten zijn in de wet of Wet bestuursrecht geregeld.

Door vernummering gaat artikel 9 nu over advisering = de mogelijkheid van extra in te winnen advies.

Artikel 10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliёnt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliёnt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget.

Lid 2, sub b: wat de ingangsdatum en, voor zover van toepassing, duur van de verstrekking is;

Zover van toepassing is hier toegevoegd, omdat niet altijd van tevoren wordt vastgesteld hoe lang de voorziening mee moet gaan.

Lid 4: Dit dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Het college berekent de bijdrage namelijk niet zelf, dat doet het CAK.

Artikel 11A. Regels voor pgb

Lid 1: Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting voor het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met deze motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Lid 2: Geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Lid 3 en lid 4: berusten op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Hierbij moet voor de pgb-prijs of het pgb-tarief vanaf 1 januari 2018 worden voldaan aan de minimale uurlooneisen van de Wet minimumloon (behoudens een kleine overgangsgroep in 2018).

In de memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg en ondersteuning in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. De berekeningswijze van de hoogte van de pgb-tarieven van producten en diensten staat in artikel 11B.

Lid 5: de maximaal toe te kennen pgb-tarieven worden gebaseerd op in natura inkoop tarieven. Het college is betrokken bij de regionale inkoop, volgt centrumgemeente Amersfoort (beschermd wonen) en voert zelf de onderhandelingen voor tarieven hulp bij het huishouden. Het is dan logisch dat het college de maximaal toe te kennen pgb-tarieven concreet vaststelt volgens de door de raad vastgestelde berekeningswijzen. Het college moet de tarieven vastleggen in het Financieel besluit Wmo en Jeugd Soest en dit Financieel Besluit publiceren.

Lid 6: maakt het mogelijk dat het pgb – onder voorwaarden – kan worden benut voor de bekostiging van inzet vanuit het sociale netwerk.

Artikel 11B. Regels voor de berekeningswijze van de hoogte van een pgb

Variant A: De raad legt de regels ten aanzien van de berekeningswijze van de hoogte van een pgb in de verordening vast. Variant B: De raad delegeert het vaststellen van nadere regels voor de berekeningswijze van de hoogte van pgb’s naar het college. Gekozen is nu voor variant A, in plaats van de eerdere keuze voor variant B. Overweging: De uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 17 mei 2017, om de berekeningswijze van de pgb-hoogte conform artikel 2.1.3, lid 2 onder b van de wet, vast te leggen in de verordening. De verdere uitwerking zoals het aangaan – al dan niet in regioverband – van contracten met aanbieders voor zorg in natura, blijft de bevoegdheid van het college. Het college gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels bij de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest’.

Dit artikel geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de tarieven voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen.

Onderdeel a: De zaak/ het product die de aanvrager zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou worden verstrekt (onderdeel a) kan in bepaalde gevallen ook een tweedehands voorziening betreffen. Als dat zo is, dan worden de kostprijs en afschrijvingstermijn daarop gebaseerd.

Bij de onderdelen b tot en met e maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis van het in de regio overeengekomen tarief in natura.

Voor de hoogte van de pgb’s is regionaal afgesproken dat vanwege verschillende toe te rekenen kostencomponenten, onderscheid wordt gemaakt tussen de inzet van:

  • professionals in dienst van een instelling met een 90% van het ZiN pgb-tarief - vanwege overhead, waarin o.m. de verantwoordingsplichten worden meegenomen,

  • professionals niet in dienst van een instelling met een 75% van het ZiN pgb-tarief - vanwege minder of nauwelijks overhead), en

  • niet-professionals/ particulieren (mantelzorgers of mensen uit de kring van het eigen netwerk van de cliënt) met een 50% van het ZiN pgb-tarief. Hierbij is eerder al aansluiting gezocht bij het beleid van Mezzo (brancheorganisatie van organisatie van Mantelzorg) en tevens is rekening gehouden met gangbare tarieven in de informele markt.

Het hoogste pgb-tarief is gebaseerd op 90% omdat het pgb veelal wordt ingezet bij wat kleinere organisaties met lagere overheadkosten dan de grote organisaties die voor zorg in natura gecontracteerd worden.

Voor hulp bij het huishouden hanteert Soest al langer twee pgb-categorieën: een tarief voor professionals en een particulierentarief. Professionals niet in dienst van een instelling zijn hier namelijk eigenlijk altijd particulieren.

Bij beschermd wonen vervalt in de regio van centrumgemeente Amersfoort in principe het onderscheid in twee pgb-tariefgroepen voor de professionals.

  • Bij nieuwe beschikkingen en bij herindicaties van lopende beschikkingen die vanaf een bepaald moment in 2018 (of later) ingaan, geldt voortaan het pgb-tarief van 90% van looncomponent die centrumgemeente Amersfoort verschuldigd is aan een gecontracteerde aanbieder. In een enkele overgangssituatie kan hiervan nog 75% worden toegekend = verlaagd tarief.

  • De eerdere twee pgb-tariefgroepen (waarbij huisvestingskosten buiten beschouwing gelaten worden, omdat de pgb-houder zelf huur betaalt) waren niet rechtsreeks gekoppeld aan de zorg in natura-inkoop (waarin huisvestingskosten van de panden van de zorgaanbieder wel zijn opgenomen). De pgb-tarieven waren gebaseerd op de oude AWBZ-tarieven. Omdat het rijksbudget Beschermd wonen per 2016 fors daalde ten opzichte van het jaar 2015 en de regio Amersfoort de beschikbare capaciteit beschermd wonen in stand wil houden, is op de oude AWBZ-tarieven voor pgb een korting van 12% toegepast (leidend tot zogenaamde standaardtarieven). Tevens waren de tarieven van zorg in natura voor beschermd wonen vanaf het jaar 2016 noodgedwongen naar beneden bijgesteld. Het tarief voor professionals die niet vanuit een instelling werken was 75% van de tarieven voor professionals die wel vanuit een instelling werken (verlaagd tarief).

In geval iemand op een wachtlijst staat voor een beschermde woonvoorziening, kan tot het opnamemoment zogenaamde overbruggingszorg geleverd worden. Dit kan door een professional in dienst van een instelling of door een zelfstandig werkende professional. Deze pgb-tarieven zijn wel gekoppeld aan de in natura inkooptarieven.

Onderdeel f: de wooninitiatieventoeslag is toegevoegd, was eerder niet nadrukkelijk als (aanvullend) pgb benoemd.

Onderdeel g: de raad geeft hier kaders, de uitwerking is aan het college.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in kosten

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Lid 1: Bij verordening kan worden bepaald of een bijdrage in de kosten is verschuldigd en voor welke voorzieningen. Als de verordening niets bepaalt, is geen bijdrage in de kosten van toepassing. Is er wel een eigen bijdrage van toepassing, dan dient dit in de verordening bepaald te worden. De vorige modelverordening bood twee varianten: Variant A: Raad delegeert aan college de bevoegdheid om de hoogte van de bijdragen vast te stellen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen of pgb’s. Variant B: Raad legt in de Verordening de hoogte van de bijdrage voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen of pgb’s vast. Dit is gewijzigd: kan alleen in de verordening geregeld worden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

Lid 2: De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen (artikel 2.1.4. van de wet) en deze mogen kostendekkend zijn. De gemeenten hebben de mogelijkheid om in de verordening te bepalen welke bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt. Bovendien is een vereiste – om een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt – dat een algemene voorziening financieel toegankelijk is voor de cliënt. In individuele gevallen is het mogelijk dat dit niet het geval is (bijvoorbeeld vanwege schulden of andere hoge kosten). In dat geval is verwijzing naar de bijzondere bijstand niet mogelijk en komt de cliënt – als de ondersteuning noodzakelijk is – in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Lid 3: toont de huidige (drie) door de bemoeienis van de gemeente Soest georganiseerde algemene voorzieningen en de daarvoor geldende bijdrage van de cliënt.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Lid 2: Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen (artikel 2.1.4. van de wet).

Lid 3: De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4, derde lid, tweede zin). Dat kan op drie manieren en deze staan onder a.

Lid 4: Vaststellen en innen van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen doet de gemeente niet zelf maar gebeurt (wettelijk verplicht) door het CAK.

Lid 6: In de Wmo 2015 is het regresrecht verankerd. Dit stelt gemeenten in staat om kosten voor Wmo maatwerkvoorzieningen als gevolg van blijvend letsel als gevolg van een verkeersongeval, bedrijfsongeval of medische misser waarbij een derde aansprakelijk is, te verhalen op verzekeraars - in de praktijk letselverzekeraars. De VNG sluit met verzekeraars een overeenkomst waarbij een afkoopsom naar de aangesloten gemeenten gaat. Deze gemeenten kunnen de kosten van maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo voor mensen met genoemd blijvend letsel vanwege deze afkoopsom niet op de verzekeraars verhalen maar betalen dit zelf. In de overeenkomst van VNG en verzekeraars waren de bedoelde cliënten met blijvend letsel en Wmo ondersteuning aanvankelijk ten onrechte uitgezonderd van het betalen van een bijdrage voor maatwerkvoorzieningen. De Wmo 2015 staat het uitzonderen van een specifieke doelgroep voor de bijdragebetaling namelijk niet toe. Er is uitonderhandeld dat voor nieuwe cliënten die per 15 februari 2017 blijvend letsel opdoen waarbij een derde aansprakelijk is, de bijdrageverplichting geldt. Cliënten die al vóór 15 februari blijvend letsel hadden, blijven hiervan voorgoed vrijgesteld.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling is een uitwerking van de verordeningplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet: in de verordening wordt in ieder geval bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, zijn daarbij uitgangspunt.

Lid 1: Hierin zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Lid 2: Het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Lid 3: Van de eerdere toevoeging aan overleg “tenminste met aanbieders van maatwerkvoorzieningen” zien we nu af, met alle aanbieders is dit overleg nodig. De eerdere toevoeging “overleggen met cliëntvertegenwoordigers” blijft gehandhaafd omdat deze bijdragen aan controle van geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet). Dit artikel is een aandachtspunt bij overleg in regioverband over inkoop door Regionaal Bureau Inkoop Amersfoort. Een vaste prijs blijft gelijk ongeacht de omstandigheden en de hoogte van variabele kosten. Bij een reële prijs worden schommelingen door omstandigheden, seizoen, moeilijkheidsgraad, vraag en aanbod enz. meegenomen in de prijsberekening. Bij een vaste prijs worden de variabele kosten zo goed mogelijk vooraf ingeschat en als een gemiddelde meenomen in de prijsberekening. Er bestaan tussenvormen. De prijzen, die de gemeente Soest (en de gemeenten in de regio gezamenlijk) over het algemeen vaststellen, zijn vaak een tussenvorm. Dit omdat de inflatie als variabele meespeelt en leidt tot indexering in de berekening en de prijs niet voor een gehele contractduur gelijk/vast blijft.

De kostprijselementen waar het college tenminste een vaste prijs of reële prijs op moet baseren zijn de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten (waaronder huisvestingskosten) en overige kostprijselementen.

Voor de uitvoeringspraktijk bestaan handreikingen2 over de normering van kostprijselementen die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.

Lid 1: Hierin wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Lid 2: Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst en met de continuïteit in de hulpverlening. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Lid 3: Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Lid 4: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Lid 5: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

Lid 1: het college moet een regeling opstellen over het doen van meldingen en een toezichthoudend ambtenaar aanstellen.

Lid 2 en 3: de toezichthoudend ambtenaar onderzoekt de meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, evenals van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Lid 1: Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.

Lid 2, 3 en 5: Dit herhaalt wat in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, evenals van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Lid 3: Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat de cliënt langer dan vier weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Overweging: Gekozen is voor vier weken, omdat wij dit een reële termijn achten.

Lid 4: Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb

binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Overweging: Gekozen is voor zes maanden, omdat wij dit een reële termijn achten.

Lid 6: In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (al dan niet in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb, eventueel bij dwangbevel.

Artikel 18.Opschorting betaling uit het pgb

Dit is een toegevoegde facultatieve regeling. Soest neemt deze over. Overweging: kan de-escalerend werken. Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden.

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door middel van opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. De termijn van ten hoogste dertien weken sluit aan bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

Artikel 19. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Ook dit is een facultatief artikel. Het betreft een verschuiving vanuit een ander artikel. Soest had dit al in de verordening staan en neemt nu de nieuwe VNG-formulering over.

Net als artikel 18 betreft deze bepaling grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, evenals van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning en biedt het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit artikel toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt; en ook of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Dit onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Dit onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.

Artikel 2.1.6 van de wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van “cliënten in de gemeente”. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

De modelverordening biedt twee varianten: Variant A: Raad bepaalt zelf waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Variant B: Raad stelt een maximumwaarde vast en delegeert naar het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Gekozen is voor een mix van variant A en B. Overweging: Het vaststellen van een maximale waarde van het individuele mantelzorgwaarderingscompliment (variant B) is lastig uitvoerbaar in relatie tot de kosten van groepsactiviteiten. Daarom wordt jaarlijks de omvang van een uitvoeringsbudget geraamd in de Meerjarenbegroting. Dit gebeurt op basis van (de groei) van het aantal inschrijvingen van mantelzorgers bij het Steunpunt mantelzorg (een voorwaarde voor het kunnen ontvangen van de mantelzorgwaardering). Qua inhoud van de jaarlijkse waardering (variant A) kunnen mantelzorgers kiezen uit een VVV-bon of deelname aan een door het college te selecteren aanbod.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 21. Klachtregeling

Lid 1: De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De passage uit de Modelverordening: “1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.” is vervangen door: “Bij klachten is de gemeentelijke klachtregeling van toepassing.” Overweging: Soest heeft al een gemeentelijke klachtregeling.

Lid 2: Een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet: in de verordening wordt in ieder geval bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist; dit is verplicht ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen. Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

De passage uit de Modelverordening: 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van [alle voorzieningen OF de volgende voorzieningen: []] is vervangen door: “Aanbieders stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.” Overweging: Behalve klachten ten aanzien van voorzieningen, kunnen er ook klachten zijn betreffende bijvoorbeeld bejegening et cetera. Deze redenen worden nu niet uitgesloten. De regeling moet doeltreffend en niet ingewikkeld zijn.

Lid 3: Hier is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregelingen door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Soest had in de tekst van de modelverordening: “Onverminderd andere handhavingbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek”, gewijzigd in een structureel cliëntervaringsonderzoek. Dit is teruggezet. Overweging: een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek is inmiddels wettelijk verplicht.

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder al verwezenlijkt via de cliëntenraad.

Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Lid 1: Uitwerking van gemeentelijke taak door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van voorzieningen. Bij ‘voorzieningen’ kan gekozen worden voor alle voorzieningen of het specifiek benoemen van voorzieningen. Overweging: Soest kiest hier voor: ‘tenminste alle maatwerkvoorzieningen’.

Lid 2: In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Ook hier staat nu het jaarlijks (verplichte) cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

Lid 2: het begrip ingezetenen is uitgelegd als ‘waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers’. Hun adequate deelname aan overleg vraagt dat zij worden voorzien van ‘informatie’ (en niet óók van ondersteuning).

Lid 3: laat aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Uitwerking van dergelijke regels van proceduretechnische en administratieve aard leent zich overeenkomstig Igr 2 van de 100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever uitstekend voor delegatie aan het college.

HOOFDSTUK 8: Uitvoering, overgangsrecht en slotbepalingen

VERVALLEN artikel. Evaluatie

Dit artikel heeft Soest niet opgenomen. Overweging: Evaluatie van het gevoerde beleid is voorzien in de Monitor Sociaal Domein en in reguliere planning en control cyclus opgenomen.

Artikel 24. Nadere regelingen

Hierin wordt verduidelijkt dat door het college getroffen nadere regelingen over de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Soest staan in de Nadere regels (bij de verordening) en ook in het Financieel Besluit Wmo en Jeugd Soest.

Artikel 25. Hardheidsclausule

Dit biedt de mogelijkheid om van de bepalingen in de verordening af te wijken ten gunste van de cliënt, zodat deze niet geconfronteerd wordt met onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Lid 2: bevat overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening.

Lid 3: In het derde lid is bepaald dat aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.

Lid 4: lopende bezwaarschriften bepaald worden volgens de oude verordening afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voor AWBZ-cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen (zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de wet).

Bijlage: Verwijzing artikelen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning

In de Verordening Wmo Soest 2017 wordt verwezen naar een aantal artikelen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Hieronder leest u wat deze wetsartikelen inhouden.

Artikel 2.1.3

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

  • 2.

    In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

    • b.

      op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;

    • c.

      welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

    • d.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

    • e.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

  • 3.

    In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, onder wie in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

    • a.

      in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

    • b.

      vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c.

      worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

    • d.

      deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

    • e.

      onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

    • f.

      worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4.

    In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, evenals van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid

  • 1.

    Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:

    • a.

      voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;

    • b.

      de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:

      • 1°.

        verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en

      • 2°.

        afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3.

    Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget gaat de kostprijs niet te boven. In de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.

  • 7.

    In de verordening wordt bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 2.1.5, eerste lid

  • 1.

    Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, kan bij verordening worden bepaald dat de in artikel 2.1.4 bedoelde bijdrage is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 2.1.6

Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.7

Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 2.3.2, eerste lid, vierde lid

  • 1.

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 4.

    Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

Artikel 2.3.6, eerste t/m vijfde lid

  • 1.

    Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4.

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

Artikel 2.6.6, eerste lid

Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.


Noot
1

Niet onderstreept begrip: voor de leesbaarheid van deze verordening overgenomen uit de Wmo 2015

Noot
2

Bijvoorbeeld Handreiking aanbesteding Wmo, de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning (Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970).