Regeling vervallen per 07-03-2013

Verordening langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2012

Geldend van 05-07-2012 t/m 06-03-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2012

De raad van de gemeente Someren;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren d.d.

gezien het advies van de participatiecommissie werk en inkomen d.d.

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel d, artikel 8, tweede lid, onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110 % van de voor hem geldende bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen uitzicht heeft op inkomstenverbetering.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode of op de peildatum een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt of heeft gevolgd als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Hoogte toeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag wordt gebaseerd op de bijstandsnormen per 1 januari van het betreffende jaar en bedraagt:

  • 2.

    Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien een van de gehuwden op de peildatum uitgesloten is van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    Het inkomen en het vermogen van de uitgesloten partner zoals bedoeld in het derde lid moet wel worden meegenomen bij de berekening van het inkomen en vermogen.

Artikel 4 Uitvoerend orgaan

Het college is belast met de uitvoering van deze regeling

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college

Artikel 6 Nadere uitvoeringsregels

Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen in het belang van een zorgvuldige uitvoering van deze verordening.

Artikel 7 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012”.

  • 2.

    Deze verordening treedt inwerking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 juli 2012.

  • 3.

    Op hetzelfde moment komt de “Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009”, zoals vastgesteld bij besluit van 17 december 2008, te vervallen”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
de raadsgriffier, de voorzitter,
J.Laurens Janse-Oostdijk A.P.M. Veltman

ALGEMENE TOELICHTING

Algemeen

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten.

Artikel 36 Wet werk en bijstand (WWB) vormt de basis, maar daarnaast is in artikel 8 WWB bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen. De verordening moet in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. In de verordening worden niet de zaken geregeld die in de wet geregeld zijn.

Doelgroep

Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden. De bron van het inkomen is niet van belang, maar de hoogte daarvan. Dit geldt op dezelfde wijze voor de bijzondere bijstand.

Door werkenden toe te laten tot de doelgroep wordt de zogenaamde armoedeval verder verkleind en wordt aangesloten bij de overige gemeentelijke uitvoeringsregels minima.

Hoogte van de toeslag

Tot 1 januari 2009 was de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het waren vaste bedragen die vastgesteld werden als percentage van de voor de persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gemeenten kunnen met de huidige wetgeving zelf de hoogte van de toeslag bepalen.

Gelet op de bedoeling van de wetgever bij de totstandkoming van de langdurigheidstoeslag moet de hoogte van het bedrag voldoende hoog zijn. Daarom sluit berekening van de hoogte aan bij de langdurigheidstoeslag van voor de decentralisatie. Aan de hand hiervan zijn er drie toeslagen mogelijk.

Langdurig

De referteperiode bedroeg tot 1 januari 2009 vijf jaar. De gemeenten hebben nu de vrijheid de duur van de referteperiode zelf vast te stellen. Uitgegaan wordt van een periode van drie jaar. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op de langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Ook het Nibud heeft aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden bij een periode van 3 jaar minimaal worden.

Laag inkomen

Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De inkomensgrens is bij alle bestaande minimaregelingen op 110% gesteld.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

De Wet Aanscherping WWB

Op 1 januari 2012 is inwerking getreden de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (kortweg: Wet Aanscherping WWB).

Eén van de speerpunten van de wetswijziging wordt gevormd door het normeren van de

inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid op 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt ook voor de langdurigheidstoeslag (zie artikel 36, zesde lid WWB). De Verordening langdurigheidstoeslag dient hierdoor worden aangepast.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 2 – Voorwaarden

Eerste lid

In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van de voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor personen met een inkomen uit arbeid of anders wordt het inkomen afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaande, alleenstaande ouder, gehuwden) en de daarbij behorende bijstandsnorm.

In artikel 36 WWB wordt bepaald dat om recht te hebben op de langdurigheidstoeslag er ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ mag zijn. Deze zinsnede is, om hier geen misverstand over te krijgen, eveneens overgenomen in de verordening. Deze zinsnede is niet nieuw, maar was bij de verordening uit 2009 nog niet opgenomen, omdat tijdens het opstellen van de verordening destijds het wetsontwerp omtrent de langdurigheidstoeslag nog in behandeling was. Deze zinsnede is daarna pas toegevoegd. Hiermee wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Tweede lid

Zoals hierboven aangegeven ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag indien men beschikt over uitzicht op inkomensverbetering (artikel 36 WWB).

Van mensen die gedurende een periode van 3 jaar of langer een minimuminkomen hebben tot 110% wordt niet verwacht dat er concreet uitzicht bestaat op inkomensverbetering.

Studenten worden in staat geacht om na hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Derhalve worden zij in dit lid uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ niet te worden vastgelegd in de verordening. Echter de tekst geeft ook niet aan dat dit niet vastgelegd mag worden in de verordening. Artikel 8, tweede lid, onder b bepaald immers: “voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d (= verordeningsplicht langdurigheidstoeslag), hebben de regels in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag”. ‘In ieder geval’ sluit vastlegging niet uit en daarom is er voor gekozen om deze bepaling in de verordening op te nemen (c.q. te laten staan, aangezien dit reeds was opgenomen in de verordening).

Artikel 3 – Hoogte toeslag

Eerste en tweede lid

Hierin wordt de hoogte van de toeslag geregeld. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de leefsituatie.

In deze verordening wordt uitgegaan van een percentage van de bijstandsnorm (met eventuele maximale toeslag). Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan de wijziging in de normbedragen van de WWB. De genoemde percentages zijn de huidige percentages wanneer de bedragen van de langdurigheidstoeslag worden afgezet tegen de bijstandsnormen.

Derde lid

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 (geen verblijfsstatus) of artikel 13 eerste lid WWB (detentie). De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij gehuwden sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB. Indien één van de gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben de gehuwden geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook beiden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.

Vierde lid (was vijfde lid)

Het inkomen en het vermogen van de uitgesloten partner zoals bedoeld in het derde lid moet wel worden meegenomen bij de berekening van het inkomen en het vermogen. Het inkomen moet getoetst worden aan de toepasselijke norm van artikel 21, onderdeel c WWB en het vermogen aan artikel 34 WWB.

Artikel 4 – Uitvoerend orgaan

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5 – Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6 – Nadere uitvoeringsregels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 – Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.