Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013

Geldend van 07-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2013

Intitulé

Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013

De raad van de gemeente Someren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren

gezien het advies van de participatiecommissie inkomen, werk en zorg

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand (WWB);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

besluit:

vast te stellen de navolgende Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet:

    • de Wet werk en bijstand;

    • b.

      uitkeringsgerechtigden:

    • personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

    • c.

      Anw-ers:

    • personen met een nabestaanden- of halfwezen-uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;

    • d.

      Nuggers:

    • niet-uitkeringsgerechtigden personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het UWV WERKbedrijf en die geen uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de wet;

    • e.

      Doelgroep:

    • personen, die hun woonplaats hebben in Someren, en aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • f.

      Voorliggende voorziening:

    • elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    • g.

      Voorziening:

    • een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet, waaronder begrepen wordt elke vorm van ondersteuning die het college voor een belanghebbende in kan zetten ten behoeve van de arbeidsinpassing van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende doelgroep;

    • h.

      Ondersteuning:

    • ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • i.

      Ioaw:

    • de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • j.

      Ioaz:

    • de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • k.

      UWV:

    • Uitvoerder van de WW, WAO, WIA, Ziektewet, Wajong en Waz;

    • l.

      Werknemers in gesubsidieerde arbeid:

    • personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet;

    • m.

      Belanghebbende:

    • degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • n.

      Awb:

    • de Algemene wet bestuursrecht;

    • o.

      pensioengerechtigde leeftijd:

    • de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet

    • p.

      Subsidie:

    • de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

    • q.

      Premie:

    • financiële beloning ter bevordering van arbeidsinschakeling;

    • r.

      Algemeen geaccepteerde arbeid:

    • arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de WWB;

    • s.

      Startkwalificatie:

    • een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • t.

      Participatieplaats:

    • betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden in de zin van artikel 10a van de wet die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt;

    • u.

      het college:

    • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

    • v.

      de raad:

    • de gemeenteraad van de gemeente Someren.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepassingsgebied

De Algemene subsidieverordening van de gemeente Someren is niet van toepassing.

Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën

Artikel 3 Opdracht college

  • 1.

    Ingevolge artikel 7 van de WWB biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid

  • 3.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 4 Beleidskaders en uitvoeringsregels

  • 1.

    De raad stelt beleidskaders vast met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening uitvoeringsregels vast.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Hoofdstuk 3 Aanspraak en verplichtingen

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 4 genoemde beleidskaders en uitvoeringsregels.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    Een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken vanaf het moment dat overeenstemming hierover is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 3.

    Een persoon die gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB 2013 en in de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen en tegenprestatie

Artikel 7 Algemene bepalingen over de voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 WWB, 13 en 37 IOAW, 13 en 37 IOAZ niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in dit hoofdstuk, met inachtneming van wat daarover in het beleidskader is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de beoordeling van de noodzakelijkheid en arbeidsrelevantie van een voorziening;

    • b.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • c.

      de duur van voorzieningen;

    • d.

      de maximale kosten van een voorziening;

    • e.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • f.

      de duur, hoogte, en uitbetaling van een loonkostensubsidie, alsmede de voorwaarden verbonden aan de subsidie;

    • g.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, het recht op inkomstenvrijlating;

    • h.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, het recht op premies;

    • i.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, vergoedingen;

    • j.

      het opleggen en incasseren van een eigen bijdrage aan nuggers;

Artikel 8 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 9 Participatieplaatsen

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten conform artikel 10a van de wet en artikel 38a IOAW/IOAZ.

Artikel 10 Scholing of opleiding participatieplaats

  • 1.

    Voor zover degene die op grond van deze uitvoeringsregel additionele werkzaamheden verricht niet beschikt over een startkwalificatie, wordt zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert; en

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

Artikel 11 Onderzoek

  • 1.

    Het college kan een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.

  • 2.

    Het doel van onderzoek is het vaststellen van de meest geschikte voorziening. Het onderzoek kan mede gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de klant.

Artikel 12 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    Indien scholing wordt aangevraagd door een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de belanghebbende gemeld bij de leerplichtambtenaar.

Artikel 13 Bemiddeling

  • 1.

    Het college kan een vorm van bemiddeling aanbieden ten behoeve van de belanghebbende die direct bemiddelbaar naar reguliere arbeid wordt geacht.

  • 2.

    Deze bemiddeling heeft als doel een belanghebbende zo snel mogelijk toe te leiden naar een dienstbetrekking.

  • 3.

    De bemiddeling kan worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

Artikel 14 Werkervaringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling een werkervaringsbaan aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de werkervaringsbaan is, door het opdoen van werkervaring in een dienstbetrekking, uitstroom naar een reguliere baan.

  • 3.

    Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de klant op korte termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 4.

    De werkervaringsbaan duurt maximaal drie maanden. Bij uitzondering kan een vervolg van drie maanden worden aangeboden. De werkervaringsbaan kan worden gecombineerd met beroepsscholing.

  • 5.

    Indien het werken met behoud van uitkering langer dan 6 maanden duurt, of indien gelet op de geringe kans van de belanghebbende op inschakeling in het arbeidsproces bij aanvang de bedoeling voorop staat om dit langer dan 6 maanden te laten duren, wordt het regime van artikel 10a van de wet en artikel 38a IOAW/IOAZ van toepassing.

Artikel 15 Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan een re-integratiebedrijf opdracht geven om personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De persoon die een voorziening krijgen aangeboden conform 1e lid van dit artikel wordt voor het verrichten van arbeid vanuit het re-integratiebedrijf gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 3.

    Met het re-integratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 16 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Wanneer na proefplaatsing een contract van minimaal zes maanden wordt aangeboden aan de uitkeringsgerechtigde, die hierdoor uit de uitkering komt, kan er een loonkostensubsidie worden verstrekt aan de werkgever.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels voor subsidies aan werkgevers ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte van de subsidie, de wijze van bevoorschotting en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 17 Tegenprestatie

Het college kan op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de wet en artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAW/IOAZ aan een uitkeringsgerechtigde opdragen om specifiek benoemde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, bedoeld als tegenprestatie voor de uitkering die hij ontvangt. Daarbij hoeft er geen koppeling te zijn met het doel de belanghebbende kennis en vaardigheden op te laten doen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

Hoofdstuk 5 Ondersteunende voorzieningen

Artikel 18 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de wet, artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAZ.

  • 2.

    Voor de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen, die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarin een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel r van de wet, artikel 8, vijfde lid IOAW en artikel 8, negende lid IOAZ.

Artikel 19 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbende een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      reiskosten;

    • c.

      kosten voor kinderopvang.

  • 2.

    Het college kan bij uitvoeringbesluit regels stellen voor de wijze van aanvraag of verstrekking, de hoogte en de betaling van onkostenvergoedingen.

Artikel 20 Premie sociale activering

  • 1.

    Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die een sociaal activeringstraject volgt, ingevolge artikel 9 van deze verordening.

  • 2.

    Het recht op deze premie bestaat slechts indien de activiteiten in het kader van sociale activering verricht worden op indicatie van het college.

  • 3.

    De premie sociale activering bedraagt € 45,00 per maand en wordt één keer per jaar uitbetaald.

Artikel 21 Premie Participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, conform artikel 10a, zesde lid van de wet en artikel 38a IOAW/IOAZ, een premie van telkens € 300,- per zes maanden.

  • 2.

    De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande zes maanden en bedraagt:

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet tot 16 uur per week 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet vanaf 16 uur per week 100% van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3.

    Het recht op de premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5.

    Het recht op de premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

Artikel 22 Premie Arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden WWB een premie arbeidsinschakeling verstrekken wanneer die arbeid in deeltijd verricht, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm én wanneer die behoort tot de volgende categorieën personen:

    • a.

      alleenstaande ouders met een volledige zorgtaak voor kinderen in de leeftijd tot 12 jaar of voor gehandicapte kinderen tot 18 jaar;

    • b.

      degenen die een zorgtaak uitvoeren voor bloed- en/of aanverwanten die zonder deze hulp aangewezen zouden zijn op professionele hulp en die door het uitvoeren van deze taak slechts beschikbaar kunnen zijn voor het verrichten van arbeid in deeltijd;

    • c.

      degenen die geheel of gedeeltelijk zijn ontheven van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet.

  • 2.

    Het recht op de premie wordt jaarlijks beoordeeld en wordt in één of twee termijnen uitbetaald.

  • 3.

    De premie arbeidsinschakeling bedraagt 25% van het netto jaarinkomen, maar bedraagt nooit meer dan het in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de wet genoemd bedrag.

  • 4.

    De uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een vrijlating van inkomsten heeft niet gelijktijdig recht op een premie arbeidsinschakeling.

Artikel 23 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan bedrijven of organisaties waar een klant een dienstbetrekking heeft aanvaard voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Artikel 24 Afwijkende bepalingen voor jongeren

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 18, 20 21 en 22, kunnen de volgende voorzieningen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    • b.

      de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid onderdelen c, j, k, n en r, van de wet.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 25 Onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 26 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013.

  • 2.

    Deze verordening treedt inwerking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

  • 3.

    Op hetzelfde moment bedoeld in het tweede lid komt de “Re-integratieverordening WWB”, zoals vastgesteld bij besluit van d.d. 27-05-2004 te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
de raadsgriffier, de voorzitter,
J.Laurens Janse-Oostdijk A.P.M. Veltman

Algemene toelichting Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand 2013

Inleiding

De op 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:

  • 1.

    het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers) bij arbeidsinschakeling;

  • 2.

    het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht.

De basis voor de verordening is neergelegd in het artikel 8, eerste lid onderdeel a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de wet:

Artikel 8 lid 1 onderdeel a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1en 2:

  • 1.Personen

    die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • -

    de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    de beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor een verordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d. Al het overige wordt vastgelegd in uitvoeringsbesluiten van het college.

In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2 “Beleid en financiën” wordt de opdracht aan het college beschreven om in uitvoeringsregels vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. In hoofdstuk 3 “Aanspraak en verplichtingen” zijn de aanspraken op ondersteuning opgenomen, alsmede de verplichtingen van de doelgroep en de mogelijkheden tot ontheffing van de verplichtingen. In hoofdstuk 4 “Voorzieningen en tegenprestatie” zijn de diverse in te zetten voorzieningen opgenomen alsmede de mogelijkheid voor het opleggen van een tegenprestatie. In hoofdstuk 5 “Ondersteunende voorzieningen” zijn de ondersteunende voorzieningen opgenomen zoals premies en nazorg. In hoofdstuk 6 “Slotbepalingen” is de mogelijkheid opgenomen dat het college in omstandigheden waarin deze verordening niet voorziet gemachtigd is een besluit te nemen. In hoofdstukken 4 en 5 zijn bepaling opgenomen in verband met de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) per 1 april 2009. Deze wet geeft regels over het inzetten van een participatieplaats (additionele, onbeloonde werkzaamheden voor langer dan zes maanden). Gemeenten zijn daarbij verplicht het aanbieden van scholing en het verstrekken van een premie in een verordening te regelen.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om een verordening vast te stellen op een ander terrein, die een relatie heeft met de re-integratieverordening, namelijk de afstemming van de bijstand. In een afstemmingsverordening dient het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt te worden geregeld.

De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Gekozen is voor twee afzonderlijke verordeningen.

Wetswijziging 1-1-2013

Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd

De wijziging in deze versie heeft te maken met de aanpassing van de Wwb inzake de verhoging AOW leeftijd. Deze is nu niet meer voor iedereen op 65 jaar, maar afhankelijk van de geboortedatum.

De leeftijd van 65 jaar wordt vervangen door de term : pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet luidt:

  • 1.

    De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn:

    • a.

      vóór 1 januari 2013: 65, respectievelijk 15 jaar;

    • b.

      in 2013: 65 jaar en één maand, respectievelijk 15 jaar en één maand;

    • c.

      in 2014: 65 jaar en twee maanden, respectievelijk 15 jaar en twee maanden;

    • d.

      in 2015: 65 jaar en drie maanden, respectievelijk 15 jaar en drie maanden;

    • e.

      in 2016: 65 jaar en vijf maanden, respectievelijk 15 jaar en vijf maanden;

    • f.

      in 2017: 65 jaar en zeven maanden, respectievelijk 15 jaar en zeven maanden;

    • g.

      in 2018: 65 jaar en negen maanden, respectievelijk 15 jaar en negen maanden;

    • h.

      in 2019: 66 jaar, respectievelijk 16 jaar;

    • i.

      in 2020: 66 jaar en drie maanden, respectievelijk 16 jaar en drie maanden;

    • j.

      in 2021: 66 jaar en zes maanden, respectievelijk 16 jaar en zes maanden;

    • k.

      in 2022: 66 jaar en negen maanden, respectievelijk 16 jaar en negen maanden;

    • l.

      in 2023: 67 jaar, respectievelijk 17 jaar.

Op pensioengerechtigden die in een bepaald kalenderjaar de pensioen-gerechtigde leeftijd hebben bereikt zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in de kalenderjaren daarna niet van toepassing

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die belanghebbenden die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidkaders, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen zo doelmatig mogelijk ondersteund kunnen worden.

Artikel 4 Beleidskaders en uitvoeringsregels

Bij de invoering van de WWB in 2004 is destijds de volgende missie vastgesteld: “Op een integrale klant- en mensgerichte wijze invulling geven aan de wettelijke opgedragen taken met als doel het bevorderen van de zelfstandigheid van cliënten en hun participatie aan de samenleving.” Het motto hierbij is: Iedereen aan bod, een aanbod voor iedereen en de cliënt wordt benaderd volgens het concept van emanciperende hulpverlening.

Dit kader is nog steeds van toepassing en behoeft niet te worden gewijzigd. Zodoende zijn er in de re-integratieverordening WWB 2013 voorzieningen opgenomen die gericht zijn op zowel de “kansrijken”als de “kansarmen”.

Vanaf 1 januari 2013 zal de Wet Werken naar Vermogen worden ingevoerd. Op dat moment zal het beleidskader moeten worden herzien door de Raad.

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor een systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van uitvoeringregels. Het tweede en derde lid geven aan dat het college deze regels opstelt.

Bij de vaststelling van de uitvoeringsregels zal rekening worden gehouden met de kaders, die eerder vastgesteld zijn door de gemeenteraad. Dit is vastgelegd in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het vierde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terugvordert.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet vooral in de verordening zijn opgenomen.

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, (eventueel) gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 8 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Er is bewust van afgezien om voor sociale activering een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, en voor wie sociale activering zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als sociale activering een onderdeel van een traject is naar betaald werk, wordt de duur beperkt doordat een traject per definitie een beperkte duur heeft.

Artikel 9 Participatieplaats

Een participatieplaats (tijdelijk, onbeloond en additioneel) is een re-integratie-instrument dat ingezet kan worden voor cliënten die algemene bijstand ontvangen en die een dusdanige grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, maar die wel perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid.

Voor de inwerkingtreding van de Wet STAP was er terughoudendheid om uitkeringsgerechtigden een langere periode te laten werken met behoud van uitkering omdat de vrees bestond dat er een arbeidsovereenkomst zou ontstaan. In artikel 10a van de WWB worden de kaders van participatieplaatsen beschreven waaraan moet worden voldaan wil er geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Deze kaders hebben onder meer betrekking op de duur van de activiteiten en het begrip additionaliteit.

Artikel 10 Scholing of opleiding participatieplaats

Artikel 10a, vijfde lid van de WWB regelt dat een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie na 6 maanden op een participatieplaats scholing of opleiding aangeboden krijgt tenzij dit naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, hierna het college, niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen.

Artikel 11 Onderzoek

Dit artikel beschrijft het logische beginpunt van een voorziening. Alvorens een voorziening toe te kennen dient immers aan de hand van de situatie van de belanghebbende te worden beoordeeld, of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening het meest geschikt is om te komen tot een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling. Het onderzoek zal gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de belanghebbende. Daarbij zal, indien van toepassing, ook de psychische en medische situatie van de belanghebbende in ogenschouw moeten worden genomen, om aldus te komen tot een oordeel over de mogelijkheden van de belanghebbende.

Artikel 12 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. De insteek dient te zijn dat alleen ingezet wordt op arbeidsmarktrelevante instrumenten en opleidingen.

Artikel 13 Bemiddeling

De bemiddeling voor direct bemiddelbare personen is in eerste aanleg een taak van het UWV werkbedrijf. Daarover worden met het UWV werkbedrijf afspraken gemaakt in de Service Niveau Overeenkomst (SNO). Gelijktijdig aan (of aansluitend op) deze bemiddeling door het UWV werkbedrijf, kan het college de belanghebbende naar reguliere arbeid bemiddelen als hij nog wel snel bemiddelbaar wordt geacht naar de arbeidsmarkt. In Someren hebben we hiervoor de werkmakelaar, gedetacheerd vanuit re-integratiebedrijf Atlant Groep. De bemiddeling kan eventueel gepaard gaan met een korte cursus of training.

Artikel 14 Werkervaringsbanen

Het doel van een werkervaringsbaan is, door het opdoen van werkervaring in een dienstbetrekking, door te stromen naar een reguliere baan. In deze opzet is sprake van werken met behoud van uitkering.

Artikel 15 Detacheringbanen uitgevoerd door een re-integratiebedrijf

De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een re-integratiebedrijf. De gemeente dient ten aanzien van de rechtspositie van de werknemer afspraken te maken met het re-integratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.

Artikel 16 Loonkostensubsidie

In het eerste lid staat beschreven dat een werkgever een loonkostensubsidie kan ontvangen wanneer na proefplaatsing een contract wordt aangeboden aan de uitkeringsgerechtigde. Voorwaarden hierbij zijn:

  • -

    aanbieding van een contract van minimaal een half jaar;

  • -

    de uitkeringsgerechtigde geraakt hierdoor uit de uitkering.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Artikel 17 Tegenprestatie

Het college is bevoegd belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Deze tegenprestatie is vastgelegd in artikel 9 lid 1 onderdeel c WWB. Ze bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Deze verplichting geldt voor een belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger de pensioengerechtigde leeftijd . Als de bijstand wordt verleend aan gehuwden, geldt de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie voor ieder van hen. In individuele gevallen kan het college echter tijdelijk een ontheffing verlenen. Uiteindelijk blijft het verlangen van een tegenprestatie een bevoegdheid van het college. Het college is dus geheel vrij om al dan niet gebruik te maken van de plicht tot tegenprestatie.

De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie zijn bedoeld als tegenprestatie van mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving. De belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie zijn de volgende:

  • -

    tegenprestatie is naar zijn aard niet direct gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument;

  • -

    de tegenprestatie mag niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan de re-integratie gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de duur en omvang van de werkzaamheden dienen in de regel beperkt te zijn;

  • -

    het gaat om ‘additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’. Onder additioneel wordt verstaan werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Een belangrijk verschil met werkzaamheden die tot de reguliere arbeidsmarkt behoren is dat voor deze werkzaamheden de bereidheid bestaat loon te betalen. Bij werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie is dat niet het geval.

Artikel 18 Inkomstenvrijlating

Door het amendement van Tweede Kamerlid Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden gedeeltelijk vrij te laten. Dit is verwerkt in het eerste lid. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31 lid 2 sub n WWB of artikel 8 IOAW/IOAZ. Het doel van deze bepaling in dit is volgens de wetgever de arbeidsinschakeling te bevorderen. Bovendien veroorzaakt het aanvaarden van parttime werk van bijstandgerechtigden, door de verrekening van 75% van de inkomsten met een maximum conform artikel 31 lid 2 sub n WWB, dat de gemeente minder uitkering hoeft te verstrekken. Dit levert een besparing op van de uitgaven ten laste van het inkomensdeel WWB.

Met de aanscherping van de WWB vanaf 1 januari 2012 is artikel 31, lid 2, onder r opgenomen in de WWB. Het betreft een inkomensvrijlating voor de alleenstaande ouder, of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen die inkomsten uit arbeid geniet. Deze vrijlating sluit aan op de vrijlating van 25% van de inkomsten die gedurende 6 maanden kan worden toegepast. Na deze 6 maanden behoudt de alleenstaande ouder een inkomstenvrijlating van 12,5% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31, lid 2, onder r van de wet gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden (de alleenstaande ouder kan daarmee gedurende een periode van in totaal 36 maanden een inkomstenvrijlating genieten). Dit is opgenomen in het tweede lid.

Deze vrijlating is slechts van toepassing indien:

  • -

    sprake is van de volledige zorg voor een ten laste komend kind tot 12 jaar;

  • -

    de periode van 6 maanden zoals bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n WWB is verstreken;

  • -

    de vrijlating naar het oordeel van het College bijdraagt aan de arbeidsinschakeling;

  • -

    de alleenstaande ouder 27 jaar of ouder is.

Artikel 19 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming. Deze vergoedingen mogen gelet op de aanscherping van de WWB vanaf 1 januari 2012 niet worden ingezet voor jongeren onder de 27 jaar.

Artikel 20 Premie sociale activering

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een premie sociale actvering kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

Artikel 21 Premie Participatieplaats

Artikel 10a, zesde lid van de WWB regelt dat een uitkeringsgerechtigde op een participatieplaats na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden recht heeft op een premie, tenzij hij onvoldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling. Met de Wet STAP is het mogelijk gemaakt om de premie tweemaal per jaar te verstrekken.

Artikel 22 Premie arbeidsinschakeling

De WWB biedt ons de mogelijkheid om klanten een een- of tweemalige premie arbeidsinschakeling per jaar te verstrekken wanneer deze arbeid in deeltijd verricht. Dit met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op (gedeeltelijke) uitstroom naar betaalde arbeid. De premie moet in één of twee bedragen worden uitgekeerd en mag niet in termijnen worden verstrekt. Het is ook niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter krijgt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit genomen worden. Er is nadrukkelijk gekozen voor de formulering “wanneer die arbeid in deeltijd verricht”. Dit om te voorkomen dat het recht op premie arbeidsinschakeling zou blijven bestaan wanneer er loondoorbetaling door werkgever geschiedt bij ziekte. Dit leidt namelijk tot rechtsongelijkheid voor al degenen die bij ziekte geen recht hebben op loondoorbetaling.

Wij zijn van mening dat het verstrekken van premies voor sommige cliënten een belangrijk instrument is voor aanvaarding van (deeltijd)arbeid. Wij willen dan ook gebruik maken van de mogelijkheid die de wet biedt om premies te verstrekken.

Artikel 23 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering al onderdeel uit van het traject.

Artikel 24 Afwijkende bepalingen voor jongeren

In dit artikel is geregeld dat voor jongeren tot 27 jaar niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren de volgende “incentives”: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is conform de bedoelingen van de wetgever (Memorie van Toelichting, TK 32 815, nr.3) en conform artikel 31, vijfde lid, WWB waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandverlening. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.

Artikel 25 Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 26 Citeertitel en inwerkintreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.