Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 07-02-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2013

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

De raad van de gemeente Someren;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren

gezien het advies van de participatiecommissie werk en inkomen

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c juncto

artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand (WWB)

besluit:

vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2013.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Someren;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

    • d.

      gehuwdennorm: de norm zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel c WWB;

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid WWB;

    • f.

      pensioengerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

    • g.

      woonkosten:

      • I.

        indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II.

        indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • h.

      verzorgingsbehoevende: degene die op grond van een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg aangewezen is op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van een gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en voor de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2.

    De toeslag zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met:

    • a.

      niet ten laste komende kinderen jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet tegemoetkoming studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

Artikel 4 Alleenstaande 21 en 22 jarigen

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 wordt de toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar, op grond van artikel 29 van de wet, afwijkend vastgesteld.

  • 2.

    De toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar wordt vastgesteld op nihil.

  • 3.

    De toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en hij dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen;

    • b.

      nihil indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en hij dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 5 Verlagen norm gehuwden

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2.

    Het derde lid van artikel 3 is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 6 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt op grond van artikel 27 van de wet lager vastgesteld voor de belanghebbende die geen woonkosten verschuldigd is.

  • 2.

    De toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen woonkosten verschuldigd is, wordt vastgesteld op nihil.

  • 3.

    De bijstandsnorm voor gehuwden die geen woonkosten verschuldigd zijn, wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Cumulatie van verlagingen

De maximale verlaging als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt voor gehuwden het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

  • 3.

    Op hetzelfde moment komt de “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012”, zoals vastgesteld bij besluit van 27 mei 2004, te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
de raadsgriffier, de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk A.P.M. Veltman

ALGEMENE TOELICHTING

Normen, toeslagen en verlagingen

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.

Normen

De rijksnormen zijn gebaseerd op de leefvorm van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat er een differentiatie is aangebracht tussen gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden. De rijksnormen voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd zijn:

• voor gehuwden 100% van het (netto) wettelijk minimumloon;

• voor alleenstaande ouders 70% van het (netto) wettelijk minimumloon;

• voor alleenstaanden 50% van het (netto) wettelijk minimumloon.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of een alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden (artikel 25 WWB). De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering voor alleenstaanden maximaal 70% van het wettelijk minimumloon bedraagt en voor alleenstaande ouders maximaal 90% van het wettelijk minimumloon.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De volgende verlagingen zijn mogelijk op grond van de (aangescherpte) WWB:

  • een verlaging voor gehuwden die de algemene bestaanskosten kunnen delen met een ander (artikel 26 WWB);

  • een verlaging als er lagere algemene bestaanskosten zijn in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • een verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • een verlaging van de toeslag in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Verordeningsplicht

In artikel 8, eerste lid, onder c WWB junto artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Aanscherping WWB en intrekking WIJ

Op 1 januari 2012 is de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” inwerking getreden.

Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • Grotere nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers in de voorziening in het bestaan;

  • Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de WWB;

  • Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

  • Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid.

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime van inhoud verandert. Deze veranderingen werken door in de verordeningen die vastgesteld moeten worden op grond van artikel 8, eerste lid van de WWB. Door de aanscherping van de WWB en de intrekking van de WIJ dient de “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand” te worden aangepast en vallen de jongeren (tot 27 jaar) weer onder het bereik van deze verordening.

Jongeren

Voor jongeren tot 27 jaar geldt dat zij ingaande 1 januari 2012 niet meer tot de doelgroep van de WIJ behoren maar tot die van de WWB. De WIJ is immers ingetrokken en de WWB is vanaf die datum in aangescherpte vorm tevens van toepassing op jongeren. Daarmee zijn de WIJ-verordeningen per 1 januari 2012 van rechtswege vervallen en vallen de jongeren weer onder het bereik van de “Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand”.

Schoolverlaters

Een verlaging van de toeslag of norm kan plaatsvinden gedurende zes maanden na beëindiging van een studie of beroepsopleiding. Bij de “Toeslagenverordening WIJ” is er destijds voor gekozen om geen gebruik te maken van deze mogelijkheid. Nu de jongeren zijn overgegaan naar de WWB, is hieraan vastgehouden door de mogelijkheid ook niet in deze verordening op te nemen. Uit jurisprudentie is gebleken dat deze verlaging in veel gevallen niet kan worden toegepast. Volgens de Centrale Raad van Beroep kan deze verlaging er toe leiden dat het inkomen van een schoolverlater die alleenstaande (ouder) is, onder het bestaansminimum komt te liggen.

Wetswijziging 1-1-2013 Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd De wijziging in deze versie heeft te maken met de aanpassing van de Wwb inzake de verho-ging AOW leeftijd. Deze is nu niet meer voor iedereen op 65 jaar, maar afhankelijk van de geboortedatum. De leeftijd van 65 jaar wordt vervangen door de  term : pensioengerechtigde leeftijd. Artikel  7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet luidt:

  • 1.

    De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn:

    • a.

      vóór 1 januari 2013: 65, respectievelijk 15 jaar;

    • b.

      in 2013: 65 jaar en één maand, respectievelijk 15 jaar en één maand;

    • c.

      in 2014: 65 jaar en twee maanden, respectievelijk 15 jaar en twee maanden;

    • d.

      in 2015: 65 jaar en drie maanden, respectievelijk 15 jaar en drie maanden;

    • e.

      in 2016: 65 jaar en vijf maanden, respectievelijk 15 jaar en vijf maanden;

    • f.

      in 2017: 65 jaar en zeven maanden, respectievelijk 15 jaar en zeven maanden;

    • g.

      in 2018: 65 jaar en negen maanden, respectievelijk 15 jaar en neen maanden;

    • h.

      in 2019: 66 jaar, respectievelijk 16 jaar;

    • i.

      in 2020: 66 jaar en drie maanden, respectievelijk 16 jaar en drie maanden;

    • j.

      in 2021: 66 jaar en zes maanden, respectievelijk 16 jaar en zes maanden;

    • k.

      in 2022: 66 jaar en negen maanden, respectievelijk 16 jaar en negen maanden;

    • l.

      in 2023: 67 jaar, respectievelijk 17 jaar.

Op pensioengerechtigden die in een bepaald kalenderjaar de pensioen-gerechtigde leeftijd hebben bereikt zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in de kalenderja-ren daarna niet van toepassing.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 - Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2

  • onder

    d; gehuwdennorm

  • Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

  • onder

    e; woning

  • Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3, zesde lid WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1, onder j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid WWB.

  • onder

    f; woonkosten

  • Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene bijstandswet (Awb) in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

  • onder

    g; verzorgingsbehoevende

  • Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Verordening toeslagen en verlagingen aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen; deze indicatie dient te zijn afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens niet (zonder meer) een reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2 – Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbende in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kinderen bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Verordening toeslagen en verlagingen de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Verordening toeslagen en verlagingen nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen.

Artikel 3 – Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30, tweede lid WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de alleenstaande ouder inwonende ten laste komende (kind)eren beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft”.

Lid 2

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Onderverhuurders, kostgangers of kamerhuurders worden geacht kosten te kunnen delen. Er treden op zijn minst schaalvoordelen op. Duurzame gebruiksgoederen worden gezamenlijk gebruikt, kosten van verwarming en verlichting worden gedeeld.

Zolang geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm.

Lid 3

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt.

Het gaat bij het derde lid, onder b. en c. ook om studenten met een kleine bijbaan. Door deze bijbaan wordt immers voorkomen dat ze een beroep moeten doen op een lening op de studiefinanciering. Daarnaast zal, indien de student te veel bijverdiensten heeft, het recht op studiefinanciering komen te vervallen.

Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande (ouder) om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Een verzorger van een hulpbehoevende ontvangt een toeslag van 20% als hij alleen de zorg heeft voor een hulpbehoevende (derde lid, onder d). De verzorging thuis moet een alternatief voor beroepsmatige hulp zijn. Gelet op de zorgtaken is uitstroom naar werk veelal niet mogelijk en is de zorgtaak derhalve een belemmering om zelfstandig in een hoger inkomen te kunnen voorzien. Gelet hierop wordt aan de verzorger een maximale toeslag toegekend. De indicatie of sprake is van hulpbehoevendheid wordt gesteld door een indicatiebesluit van het CIZ. Dit advies dient aangevraagd te worden door de aanvrager zelf. De maximale toeslag geldt niet indien er anderen dan alleen de hulpbehoevende in de woning wonen, waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Artikel 4 – Alleenstaande 21 en 22 jarigen

Lid 1

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Lid 2

In dit lid is voorzien in een aanpassing van de toeslag voor 21-jarigen. De toeslag voor 21-jarigen wordt vastgesteld op nihil. Een toeslag zou geen stimulans zijn om werk te aanvaarden. Voorts zou in een groot aantal gevallen aanspraak op aanvullende bijstand kunnen worden gemaakt, waaronder bij een dienstbetrekking van 32 uur per week, hetgeen niet de bedoeling van de wet is.

Lid 3

In dit lid is voorzien in een aanpassing van de toeslag voor 22-jarigen. Indien de 22-jarige kosten kan delen met een ander wordt de toeslag vastgesteld op nihil. Indien de 22-jarige geen kosten kan delen met een ander wordt de toeslag vastgesteld op 10 procent. Hiermee blijft er voldoende stimulans aanwezig om werk te aanvaarden.

Artikel 5 – Verlagen norm gehuwden

Lid 1

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zie de toelichting bij artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Lid 2

Artikel 5, tweede lid van deze verordening komt overeen met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 3, derde lid van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3, derde lid van deze verordening.

Artikel 6 – Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Lid 1, 2 en 3

Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. Hiertoe is een aparte bepaling opgenomen, omdat de artikelen 3 en 5 uitsluitend toe zien op het kunnen delen van de kosten met een ander.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is dat een bewoner niet jegens een derde woonkosten verschuldigd is.

Dak- en thuislozen vallen ook onder deze regeling. In de regel hebben zij geen kosten voor het aanhouden van woonruimte.

Artikel 7 – Cumulatie van verlagingen

In bepaalde situaties zou het mogelijk zijn dat meerdere verlagingen voorkomen. Daarom is deze anticumulatiebepaling opgenomen.

Artikel 8 – Afstemming

Op grond van artikel 18, eerste lid WWB wordt de bijstand afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Door het opnemen van dit artikel wordt het individualiseringsprincipe ook in het toeslagen- en verlagingenbeleid tot uitdrukking gebracht. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonkosten hebben. Als beide partners in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd vallen, wordt de norm verlaagd met het in artikel 25, tweede lid WWB genoemde maximumbedrag. Bij een partner in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd en de andere partner jonger dan 21 jaar wordt de norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In een dergelijke uitzonderlijke situatie kan dan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende

norm lager vast te stellen. De rechtsgrond hiervoor is artikel 30, vierde lid WWB.

Artikel 9 – Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.