Regeling vervallen per 01-06-2010

Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren gemeente Someren 2009

Geldend van 17-12-2009 t/m 31-05-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren gemeente Someren 2009

-De raad van de gemeente Someren;-

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 oktober 2009

overwegende dat:

het noodzakelijk is om tot de datum waarop de verordeningen bedoeld in de Wet investeren in jongeren in werking treden, voor een beperkte periode regels te stellen die waarborgen dat de uitvoering van de wet zoveel mogelijk in overeenstemming met de Wet werk en bijstand en de in dat kader vastgestelde verordeningen plaatsvindt;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, van de Wet investeren in jongeren;

-besluit:-

vast te stellen de Verordening Tijdelijke regels Wet investeren in jongeren gemeente Someren.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Paragraaf 2 Toepasselijkheid verordeningen WWB

Artikel 2 Werkleeraanbod

De regels met betrekking tot de inhoud van het werkleeraanbod, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De voorzieningen die op grond van de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand aan personen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, kunnen worden aangeboden, kunnen door het college worden ingezet voor het vaststellen van de inhoud van het werkleeraanbod

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende voorzieningen niet worden ingezet:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid, tenzij deze gekoppeld is aan gelijktijdige investering in scholing en begeleiding;

    • b.

      premies voor werkaanvaarding of scholing;

    • c.

      vrijlating van inkomsten, en

    • d.

      onkostenvergoeding en vrijwilligerswerk

Artikel 3 Het verlagen van de inkomensvoorziening

De regels met betrekking tot het verlagen van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de wet, luiden als volgt:

Artikel 4 Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening hoogwaardige handhaving Wet Werk en Bijstand gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Cliëntenparticipatie

De regels met betrekking tot de wijze waarop jongeren of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening cliëntenparticipatie Wet Werk en Bijstand gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Het verhogen en verlagen van de norm

De regels met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren gemeente Someren.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking ervan en werkt terug tot 1 oktober 2009.

  • 3.

    De artikelen 2 tot en met 6 vervallen ieder voor zich per datum inwerkingtreding van de specifiek op het desbetreffende artikel betrekking hebbende verordening in het kader van de wet. De regeling geldt totdat de artikelen 2 tot en met 6 allen zijn komen te vervallen, doch uiterlijk tot 1 juli 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
-de raadsgriffier,- de voorzitter,
-J.Laurens Janse-Oostdijk- A.P.M. Veltman

Algemene toelichting

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Het college is belast met de uitvoering van de WIJ. De gemeenteraad daarentegen dient een vijftal verordeningen vast te stellen (art. 12 WIJ). Het vaststellen van een gemeentelijke verordening is echter een proces dat tijd vergt, temeer als daaraan een proces van beleidsvorming vooraf moet gaan. In het kader van de WIJ dient het ontwikkelen van visie en beleid met betrekking tot de verschillende onderdelen van de wet, maar in het bijzonder over de invulling van het werkleeraanbod zorgvuldig te geschieden. Het is daarom alleszins denkbaar dat gemeenten er niet in slagen om voor 1 oktober 2009 de verordeningen vast te kunnen stellen. Om recht te doen aan de behoefte om het daaraan gekoppelde besluitvormingsproces zorgvuldig te kunnen doorlopen, verdient het overweging om een tijdelijke regeling vast te stellen, waarmee tot de datum waarop de verordeningen in werking treden voldaan wordt aan de opdracht tot regelstelling. De ‘Verordening tijdelijke regels Wet Investeren in Jongeren gemeente Someren’ is een tijdelijke regeling en voorziet in (tijdelijke) regels als bedoeld in artikel 12 WIJ, met betrekking tot:

  • de inhoud van het werkleeraanbod;

  • het verlagen van de inkomensvoorziening;

  • het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • de betrokkenheid van jongeren bij de uitvoering van de wet en

  • het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag.

Uitgangspunt van deze tijdelijke regeling is dat daarmee gerealiseerd wordt dat de WIJ in eerste aanleg zoveel mogelijk WWB-conform wordt uitgevoerd op de onderdelen waarvoor een verordeningsplicht geldt. Dat sluit enerzijds aan bij de reeds bestaande uitvoeringspraktijk en anderzijds bij het uitgangspunt dat de WIJ op de onderdelen normensystematiek, maatregelen, vaststellen inkomen en vermogen, terug- en invordering en verhaal, identiek zou moeten zijn aan de WIJ. Met het vaststellen van deze Verordening wordt de bestaande uitvoeringspraktijk in het kader van de Wet werk en bijstand dus zoveel mogelijk voortgezet voor jongeren die een beroep doen op een werkleeraanbod in het kader van de WIJ. De wijze waarop dat vorm gegeven is, is dat waar dit mogelijk is, de betreffende WWB-verordening, of bepalingen uit die verordening, van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit spreekt voor zich. Ter verbetering van de leesbaarheid wordt de Wet investeren in jongeren in dit Raadsbesluit aangeduid met ‘de wet’.

Artikel 2. Werkleeraanbod

Het simpelweg bepalen dat de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing is, kan knelpunten opleveren. Omdat met de WIJ een recht op werkleeraanbod wordt gerealiseerd en een paradigmawisseling is beoogd, is het uitgangspunt en daarmee ook de inhoud van de nog vast te stellen ‘Verordening m.b.t. de inhoud van het werkleeraanbod’ duidelijk afwijkend van de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand. Het gaat immers niet langer om een niet afdwingbare aanspraak op voorzieningen (art. 10 WWB) maar om een afdwingbaar recht op een werkleeraanbod. Onderdelen van de Re-integratieverordening die in ieder geval wel bruikbaar zijn, zijn de bepalingen die zien op de inhoud van de aan te bieden voorzieningen. Met het eerste lid wordt de inzetbaarheid van die voorzieningen voor het college ten behoeve van jongeren binnen het kader van de WIJ gerealiseerd. Uitzonderingen daarop zijn vermeld in het tweede lid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aldaar genoemde voorzieningen niet kunnen worden ingezet voor jongeren, omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt nog niet zodanig groot is dat dergelijke voorzieningen beschikbaar zouden moeten worden gesteld, ter invulling van het werkleeraanbod.

Artikel 3. Het verlagen van de inkomensvoorziening

Het wettelijk kader voor het verlagen van de inkomensvoorziening, wijkt enigszins af van het kader dat geldt voor het verlagen van de bijstand. De bevoegdheid om de bijstand te verlagen wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (art. 18, tweede lid WWB), ontbreekt in de WIJ. Daar staat tegenover dat in artikel 45 WIJ een aantal verplichtingen is geformuleerd, dat niet met zoveel woorden in de WWB is vastgelegd maar wel aanleiding kan geven tot verlaging.

Het betreft de verplichtingen die betrekking hebben op het vaststellen en uitvoeren van het werkleeraanbod. In artikel 3 zijn de volgende onderdelen van de Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard:

  • algemene bepalingen (bijv. over samenloop);

  • regels over schending van de inlichtingenplicht;

  • regels met betrekking tot zeer ernstige misdragingen en

  • regels ten aanzien van schending van de verplichting om gebruik te maken van voorzieningen.

Artikel 4. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels die zijn gesteld in de Verordening hoogwaardige handhaving Wet Werk en Bijstand zullen doorgaans zonder problemen van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard. Het beleid inzake het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik kan eveneens toegepast worden op jongeren.

Artikel 5. Cliëntenparticipatie

De wijze waarop jongeren betrokken worden bij de uitvoering van de WIJ kan op voorhand op dezelfde wijze geschieden als in de WWB. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Verordening cliëntenparticipatie Wet werk en bijstand wordt gerealiseerd dat de vormen van participatie die in die verordening zijn vastgelegd en de daarvoor gestelde regels evenzeer voor jongeren gelden.

Met andere woorden: de uitvoering van de WIJ behoort ook tot het takenpakket van de ingestelde participatiecommissie inkomen, werk en zorg en deze commissie vertegenwoordigd ook de jongeren. De regels over de samenstelling en werkwijze van deze raad gelden ook in het kader van de uitvoering van de WIJ.

Artikel 6. Het verhogen en verlagen van de norm

Het wettelijk kader in de WIJ met betrekking tot het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag is niet identiek met dat van de WWB. De leeftijdsverlaging voor 21- en 22-jarigen is uit de WWB geschrapt (art. 29 WWB). Aanpassing van de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand kan echter pas plaatsvinden met ingang van 1 juli 2010, omdat jongeren die op 30 september 2009 een algemene bijstandsuitkering ontvangen, die nog houden tot uiterlijk 1 juli 2010. Omdat voor het overige het wettelijk kader binnen WWB en WIJ identiek is, kan de Toeslagenverordening in zijn geheel van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het is van belang om een regeling op te nemen die voorziet in de bevoegdheid van het college om eventuele leemtes op te vullen en besluiten te nemen in de geest van de WIJ én dit Raadsbesluit als onverhoopt blijkt dat daar toch niet expliciet in is voorzien. Bedacht moet daarbij wel worden dat deze bepaling geen grondslag vormt voor het nemen van een belastend besluit. Daarvoor moet een eenduidige en expliciet benoemde concrete grondslag in regelgeving zijn opgenomen.

In de bevoegdheid om afwijkende besluiten te nemen in geval van onbillijkheden van overwegende aard is voorzien in het tweede lid. Niet altijd valt volledig uit te sluiten dat een grofmazige ‘van overeenkomstige toepassing verklaring’ onder omstandigheden nadelig kan uitwerken voor een jongere. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om van dit Raadsbesluit afwijkende besluiten te nemen die in het voordeel van de jongere zijn.

Artikel 8. Inwerkingtreding en geldingsduur

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de WIJ. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van dit Besluit niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

De artikelen 2 tot en met 6 (waarmee tijdelijk in de verordeningsplicht wordt voorzien) vervallen ieder voor zich op het moment waarop de betreffende WIJ-verordening(en) worden vastgesteld, doch uiterlijk tot 1 juli 2010. Zodra al deze artikelen zijn vervallen, vervalt deze regeling in zijn geheel.