Beleidsregel individuele inkomenstoeslag gemeente Son en Breugel 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel individuele inkomenstoeslag gemeente Son en Breugel 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel;

Gelet op de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Son en Breugel 2020;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel individuele inkomenstoeslag gemeente Son en Breugel 2020

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet verder worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Son en Breugel 2020, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet;

  • b.

    Wet WIA: de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • c.

    WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

  • d.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • e.

    WSNP: Wet Schuldsanering natuurlijke persomen;

  • f.

    IIT: individuele inkomenstoeslag;

  • g.

    Arbeidsverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub a en b van de wet, dan wel een verplichting die strekt tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 55 van de wet, dan wel verplichtingen die de uitkeringsgerechtigden strekken tot arbeidsinschakeling en/of re-integratie;

  • h.

    UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

  • i.

    Svb: Sociale verzekeringsbank.

Artikel 2 Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Tot de omstandigheden, als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder d van de verordening, worden in ieder geval gerekend:

  • a.

    De krachten en bekwaamheden van de persoon, waarbij de navolgende, individuele aspecten betrokken kunnen worden:

  • de medische, psychische en sociale omstandigheden;

  • opleidingsniveau;

  • werkervaring;

  • gevolgde of nog te volgen trajecten, gericht op participatie en arbeidsinschakeling.

  • b.

    De inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, waarbij betrokken wordt:

  • of er gedurende de referteperiode sprake is geweest van een maatregel in verband met het niet nakomen van de arbeidsverplichting, opgelegd door het UWV, Svb of het college; of

  • of belanghebbende gedurende de referteperiode verwijtbaar heeft nagelaten om factoren, die het uitzicht op inkomensverbetering belemmeren, op te lossen.

Artikel 3 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft de belanghebbende:

  • a.

    die op de aanvraagdatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 Wet WIA;

  • b.

    waarbij voor minimaal zes maanden vanaf de aanvraagdatum is vastgesteld dat vrijwilligerswerk, dan wel daarmee gelijkgestelde onbetaalde, niet-reguliere arbeid het maximaal haalbare is;

  • c.

    die niet valt onder één van de categorieën genoemd onder a en b, maar waarvan het college op grond van eigen bevindingen tot het oordeel komt dat belanghebbende gelet op de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Indien belanghebbende een gezamenlijke huishouding vormt, wordt verondersteld geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig te zijn wanneer op beide echtgenoten één of meerdere van de in het eerste lid genoemde situaties van toepassing is.

Artikel 4 Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Bij de beoordeling of er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering wordt maatwerk geleverd op basis van de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

  • 2.

    Bij het bepalen van het uitzicht op inkomensverbetering worden in ieder geval de volgende factoren in overweging genomen, of de belanghebbende:

  • a.

    op de aanvraagdatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en/of studiefinanciering op grond van de WSF ontvangt of een opleiding als bedoeld in de WTOS volgt;

  • b.

    binnen een termijn van zes maanden na de aanvraagdatum een inkomen kan krijgen dat hoger is dan de inkomensgrens voor IIT;

  • c.

    op de aanvraagdatum een inkomen heeft dat hoger is dan de inkomensgrens voor IIT, maar gedurende drie jaar op bijstandsniveau leeft wegens een minnelijke schuldregeling of WSNP-traject;

  • d.

    die gedurende de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens een schending van een re-integratie- of arbeidsverplichting, als bedoeld in de wet, IOAW of IOAZ, dan wel een maatregel opgelegd heeft gekregen door het UWV of SVB. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd;

  • e.

    die gedurende de referteperiode verwijtbaar heeft nagelaten om overige factoren die het uitzicht op inkomensverbetering belemmeren, op te lossen, anders dan genoemd onder a t/m d.

Artikel 5 Gehuwden

  • 1.

    Indien het een verzoek van gehuwden betreft, dienen beiden gehuwden te voldoen aan de vereisten zoals omschreven in artikel 3 van de verordening.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder geldt.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 6 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    De beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel individuele inkomenstoeslag Son en Breugel 2020”.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

  • 3.

    De beleidsregel “Inkomenstoeslag en Studietoeslag Participatiewet 2016 gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel” wordt ingetrokken.

Ondertekening

Toelichting

Deze beleidsregel betreft de nadere invulling van de Verordening individuele inkomenstoeslag Son en Breugel 2020 en artikel 36 van de Participatiewet.

Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 3 Geen uitzicht op inkomensverbetering

Lid 1, sub c: dit artikel bevat een niet complete opsomming. Het is niet mogelijk om alle doelgroepen te benoemen die geen uitzicht op inkomensverbetering hebben. De beoordeling of een belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering heeft, vindt plaats op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden.

Artikel 4 Uitzicht op inkomensverbetering

Lid 2: in dit lid worden factoren benoemd die bij de beoordeling van het uitzicht op inkomensverbetering worden meegenomen. De hierna genoemde factoren kunnen wijzen op een uitzicht op inkomensverbetering, maar dat hoeft zeker niet altijd het geval te zijn. Er is altijd sprake van maatwerk, waarbij de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden doorslaggevend zijn.

Sub a: bij de groep studenten kan er vanuit worden gegaan dat zij een goed perspectief op de arbeidsmarkt hebben. Enkel de belanghebbende die tijdens de referteperiode door ziekte de studie/opleiding moest staken en daardoor geen uitzicht meer heeft op inkomensverbetering, kan wel in aanmerking komen voor de IIT.

Sub b: dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het op het moment van de aanvraag al vaststaat dat belanghebbende een baan heeft waarvan de ingangsdatum binnen een termijn van zes maanden ligt.

Een ander voorbeeld is als belanghebbende op de aanvraagdatum inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor IIT en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel de mogelijkheid heeft om zijn inkomen te verbeteren.

Wanneer iemand een deeltijdbaan heeft en er geen mogelijkheid is om zijn uren (op korte termijn, zijnde zes maanden) uit te breiden, kan worden geconcludeerd dat er geen uitzicht op inkomensverbetering is.

Sub c: een van de voorwaarden bij een schuldregeling houdt onder meer in dat personen alles in het werk moeten stellen om een inkomen te verwerven. Het feit dat op deze personen een schuldregeling van toepassing is, maakt niet dat zij geen uitzicht op inkomensverbetering hebben.

Sub d: de IIT is niet bedoeld om de verlaging van de uitkering, die aan een belanghebbende is opgelegd in de vorm van een maatregel, goed te maken. Deze maatregel is immers opgelegd omdat de gemeente, het UWV of de SVB een dergelijke gedraging niet accepteert en het gedrag ook in de weg staat tot inkomensverbetering.

Het college zal per individuele situatie moeten beoordelen of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, dit is in beginsel niet het geval als belanghebbende in de referteperiode één van de re-integratie- of arbeidsverplichtingen heeft geschonden.

In het bijzonder geldt dit voor de zwaardere overtredingen waarbij verondersteld kan worden dat door het verzuim het uitzicht op inkomensverbetering duidelijk is verminderd. Dit is het geval als een persoon niet of onvoldoende naar vermogen heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden, zonder dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid die aanleiding heeft gegeven om af te zien van een verlaging van de uitkering. Zie ook ECLI:NL:CRVB:2018:3418.

Sub e: het college is bevoegd ook in andere situaties de IIT niet toe te kennen. Dit kan zijn als mensen in onvoldoende mate geprobeerd hebben om tot inkomensverbetering te komen of verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die in de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject, maar ook andere situaties zijn denkbaar.

Artikel 5 Gehuwden

Lid 1: Bij gehuwden komt het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toe. Dit gaat over zowel inwoners die getrouwd zijn, als belanghebbenden die zijn gelijkgesteld aan gehuwden. Worden personen op de datum van het verzoek als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid van de wet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat er voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Lid 2: Voor de hoogte van het inkomen van de partner en niet-rechthebbende partner moet rekening worden gehouden met artikel 32, derde en vierde lid van de wet.