Regeling vervallen per 31-12-2007

Verordening maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-04-2007 t/m 30-12-2007

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuningGemeente Son en Breugel (hierna te noemen Verordening maatschappelijke ondersteuning) 

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Algemene bepalingenHoofdstuk 2 Hulp bij het huishoudenHoofdstuk 3 WoonvoorzieningenHoofdstuk 4 RolstoelenHoofdstuk 5 VervoersvoorzieningenHoofdstuk 6 Aanvraag, verplichtingen en bevoegdhedenHoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingenArtikelsgewijze toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuningDe raad van de gemeente Son en Breugel,- gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders 14 november 2006, bijlage nr. 77 - 2006;- gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006 nr) en gelet op artikel 147 van de Gemeentewet (STB 1993, 10):overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van individuele voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als een aanvrager behorend.

  • b.

    Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007: het door het college op grond van deze veror­dening vastgestelde overzicht, omvattende de uitvoeringspraktijk van het geheel van verstrekkingen en bedragen, welke de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

  • c.

    Compenseren: een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participe­ren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opge­heven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager.

  • d.

    Eigen bijdrage / eigen betaling of aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage van de ondersteuningsaanvrager, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetko­ming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 van toepassing zijn

  • e.

    Eigen verantwoordelijkheid: tot de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsaanvrager wordt gerekend de mogelijkheden om zelf te voorzien in de kosten van zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie die beschouwd worden als algemeen gebruikelijke kosten. Wanneer sprake is van meer­kosten die de algemeen gebruikelijke kosten van maatregelen te boven gaan, wordt de eigen ver­antwoordelijkheid overschreden.

  • f.

    Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening al dan niet met inacht­neming van de inkomenssituatie van de ondersteuningsaanvrager.

  • g.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening / hulpmiddel wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • h.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinde­ren geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • i.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderschei­den woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toe­gang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de onder­steuningsvrager gebruik moet kunnen maken.

  • j.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de onder­steuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres als de ondersteunings­vrager iemand met een briefadres is.

  • k.

    Hulp bij het huishouden: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • l.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen.

  • m.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning ver­plaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

  • n.

    Mantelzorg: langdurige ondersteuning die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt ge­boden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzor­ger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen en af te zien van professionele zorg.

  • o.

    Meerkosten: kosten die een ondersteuningsvrager extra moet maken en een niet-ondersteuningsvra­ger niet.

  • p.

    Medische noodzaak: een door een indicatiesteller of externe arts vastgestelde noodzaak om tot verstrekking over te gaan van één van de in de wet genoemde hulpmiddelen met als doel de door de ondersteuningsvrager ervaren beperkingen geheel of gedeeltelijk op te heffen.

  • q.

    Ondersteuningsvrager: personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en perso­nen met een psychosociaal probleem en de persoon bedoeld in artikel 2.3.

  • r.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteu­ningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan (in)kopen.

  • s.

    Respijtzorg: het verlenen van huishoudelijke zorg indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen.

  • t.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van ge­meenten kunnen worden aangesloten.

  • u.

    Voorziening / hulpmiddel: hulp bij het huishouden, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een ver­voersvoorziening; Bij het bepalen van een voorziening/ hulpmiddel wordt rekening gehouden met de persoons­kenmerken en behoefte van de ondersteuningsvrager, alsmede met de capaciteit van de ondersteu­ningsvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien en die op basis van een individuele aanvraag toegekend wordt door de gemeente.

  • v.

    Voorziening in natura: een voorziening die niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt;

  • w.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

  • x.

    Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beper­kingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte.

  • y.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

  • z.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • Zelfredzaamheid: de lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële mogelijkheden van de onder­steuningsvrager om zelf voorzieningen te treffen en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1 Een voorziening / hulpmiddel kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van - het voeren van het huishou­den,- het normale gebruik van de woning,- het verplaatsen in en om de woning,- het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen,- het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen; uitzonderingen hierop zijn hulp bij het huishouden en deeltaxivervoer welke in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd.

    • b.

      deze uitsluitend op het individu is gericht;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequaat voorzie­ning kan wor­den aangemerkt.

    • d.

      in het kader van het gemeentelijk beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorzie­ning geboden wordt.

    • e.

      er sprake is van medische noodzaak, daar waar het hulpmiddelen van de vroegere Wvg betreft.

  • 2 Geen voorziening / hulpmiddel wordt toegekend:

    • a.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Son en Breugel;

    • b.

      indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening / hulpmiddel bestaat.

    • c.

      als de voorziening / hulpmiddel voor een persoon als de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis aan­spraak op de voorziening / hulpmiddel bestaat;

    • e.

      voorzover er aan de zijde van de ondersteuningsvrager geen sprake is van aantoonbare meer­kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waar­voor de voorziening / hulpmiddel wordt aangevraagd;

    • f.

      indien een voorziening / hulpmiddel niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, om bij te dragen aan een oplossing voor het zich voordoende probleem;

    • g.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • h.

      indien een voorziening / hulpmiddel als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Wvg-Verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening / hulpmiddel nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening / hulpmiddel verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsvrager zijn toe te rekenen.

  • 3 Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappe­lijke participatie mag worden verwacht dat geen voorziening / hulpmiddel zal worden verstrekt in situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt.

Artikel 1.3 Vorm van te verstrekken voorzieningen

  • 1 Voorziening in natura: indien een voorziening in natura wordt verstrekt is een bruikleenovereen­komst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst van toepassing, opgesteld door de leverancier.

  • 2 Financiële tegemoetkoming: bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepas­selijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 in de beschikking opgenomen.

  • 3 Persoonsgebonden budget: op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzienin­gen;

    • b.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vast­gelegd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007;

    • c.

      op het persoonsgebonden budget is een overeenkomst van toepassing tussen de gemeente Son en Breugel en de cliënt

    • d.

      de toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld;

    • e.

      bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening / hulpmiddel dient te voldoen;

    • f.

      na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op rekening van de ondersteuningsaanvrager;

    • g.

      de wijze van controle van de besteding van het persoonsgebonden budget wordt geregeld vol­gens de voorschriften zoals door het college in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 is opgenomen.

  • 4 Forfaitaire vergoeding: bij verstrekking van een forfaitaire vergoeding worden de toepas­selijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 in de beschikking opgenomen.

Artikel 1.4 Eigen bijdragen / eigen betaling of aandeel in de kosten

Bij het verstrekken van voorziening / hulpmiddelen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage ver­schuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen (= eigen betaling). Het college legt in de Beleidsnota individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de berekeningswijze van deze eigen inbreng vast.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

De door het college te verstrekken hulp bij het huishouden, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden bestaan uit:

  • a.

    het in natura verstrekken van hulp bij het huishouden, waarvan de omvang in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 is geregeld of, indien de ondersteuningsvrager daarvoor kiest;

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, waarvan de omvang en de hoogte in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 is geregeld.

Artikel 2.2 Recht op hulp bij het huishouden

  • a.

    De ondersteuningsvrager kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening / hulpmiddel noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • b.

    Om in aanmerking te komen voor hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007

  • c.

    Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met ge­brui­kelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 2.3 Respijtzorg

  • 1 De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan uitvoeren komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden.

  • 2 Het bepaalde in artikel 2.2 lid b is niet van toepassing.

Artikel 2.4 Advies

Indien het college gebruik maakt van de bevoegdheid genoemd in artikel 6.2 lid 2, dan wordt uitsluitend advies gevraagd voor de hulp bij het huishouden aan de adviesinstantie.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

  • 1 De door het college te verstrekken woonvoorziening / hulpmiddel, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dage­lijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

    • a.

      een forfaitaire vergoeding in de kosten van verhuizing en inrichting.

    • b.

      persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing

    • c.

      persoonsgebonden budget of een voorziening in natura voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en aanpassingen daar­aan;

    • d.

      persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      persoonsgebonden budget of een voorziening in natura voor tijdelijke huisvesting;

    • f.

      persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor huurderving;

    De in lid 1, sub b bedoelde kosten betreffen:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling 2005 (DNR 2005) van de BNA;

    • c.

      de kosten van toezicht op de uitvoering, tot een maximum van 2 % van de aanneemsom;

    • d.

      de leges;

    • e.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

    • f.

      renteverlies, in verband met betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit ver­band houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, ge­maximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 3.9;

    • h.

      de kosten in verband met technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • j.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • k.

      administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsvrager, voor zover de kosten onder a t/m k meer dan in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 genoemd bedrag bedragen, bedragen 10% van die kosten, met een maximum van het in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 genoemde bedrag.

  • 2 Van de in het vorige lid genoemde persoonsgebonden budgetten zijn uitgezonderd een persoonsge­bonden budget voor voorzieningen in situaties zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

  • 3 Het college kan de in het eerste lid onder b, c, d en e genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken, al dan niet in bruikleen, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Artikel 3.2 Woon-, verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan ho­tels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorging- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, tweede wo­ningen, kamerverhuur en specifiek op mensen met beperkingen of problemen of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie, zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.3 Het recht op een woonvoorziening

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder a ge­noemd in aanmerking worden gebracht ter compensatie van de beperkingen die de ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

  • 2 Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder b. en c. genoemd, in aanmerking worden gebracht als de in het artikel 3.1 eerste lid onder a genoemde voor­ziening niet te realiseren is of als de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 3.1 eer­ste lid sub b en c. lager zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

  • 3 Een ondersteuningsvrager wordt een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of ge­brek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat mo­ment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4 Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn, zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.4 Aard van de materialen en uitrustingsniveau voor sociale woningbouw

Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voorzover de ondervonden aantoonbare beperkin­gen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen en voorzover de aange­vraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Artikel 3.5 Hoofdverblijf

  • 1 Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als:

    • a.

      de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voor­ziening wordt getroffen;

    • b.

      de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen behoort tot het gebied van de gemeente;

  • 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid, sub a, kan een voorziening in natura of een persoonsge­bonden budget worden verleend voor het aanpassen van één woonruimte als de ondersteunings­vrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting;

  • 3 De voorziening in natura of het persoonsgebonden budget betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruim­te.

  • 4 Onder het in het derde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer moet kunnen bereiken en dat door de on­dersteuningsvrager toiletbezoek moet kunnen plaatsvinden.

  • 5 De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 3.6 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder hun toestemming;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekenin­gen, die betrek­king hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaan­passing.

Artikel 3.7 Gereedmelding

  • 1 Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een woningaanpassing doch uiterlijk binnen twaalf maan­den na het afgeven van de beschikking waarin de financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, wordt verleend, verklaart de gerechtigde van deze financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2 De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

  • 3 De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is ver­leend.

  • 4 De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewij­zen.

  • 5 De wijze van controle van de besteding van het persoonsgebonden budget wordt geregeld volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 is opgenomen.

Artikel 3.8 Financiering van niet door subsidie gedekte deel van de kosten

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b en c indien in de financiering van het niet voor subsidie in aanmerking ko­mende deel wordt voorzien.

Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.9 Het verwerven van grond

Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 3.1, lid 1 onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voor­zieningen nodig zou zijn, kan het college een persoonsgebonden budget verlenen voor extra te verwer­ven grond, die ten hoogste overeenkomt met het persoonsgebonden budget voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007; de hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij mede afhankelijk van de prijs van extra te verwerven grond.

Artikel 3.10 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van de volgende voorzienin­gen aan een gemeenschappelijke ruimte, uitgezonderd woongebouwen gericht op ouderen of gehandi­capten, als zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de ondersteuningsvrager ontoeganke­lijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de wonin­gen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    het aanbrengen van een traplift

Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 3.11 Aanpassingen van woonwagens

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwa­gen als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de ge­meente op de rechtmatige standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 3.12 Aanpassingen van woonschepen

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpas­singskosten van een woon­schip als:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen;

Artikel 3.13 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de rechtmatige stand­plaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmer­king komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten niet meer als het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Paragraaf 6 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.14 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1 Het college kan een forfaitaire vergoeding verstrekken voor verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a, aan

    • a.

      de ondersteuningsvrager, als deze op verzoek van het college verhuist naar een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning;

    • b.

      de persoon, die op verzoek van het college en ten behoeve van de ondersteuningsvrager de woonruimte ontruimt.

  • 2 Het college verleent slechts een forfaitaire vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a als:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend.

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is naar een AWBZ- inrichting of een ander instelling gericht op het verstrekken van zorg.

    • e.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      het college verleent slechts een forfaitaire vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten als de ondersteuningsvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebrui­kelijk geacht zou zijn.

  • 3 Het college stelt nadere regels in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 omtrent de hoogte van de forfaitaire vergoeding, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a.

Paragraaf 7 Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.15 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1 Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder d, als:

    • a.

      de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 dan wel op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening behoort tot de in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 genoemde voorzieningen.

  • 2 Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Artikel 3.16 Kosten in verband met huurderving

  • 1 In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag als genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 is aangepast, kan het college een persoonsgebonden budget verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt.

  • 2 De hoogte van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maxima­le subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 3.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1 Het college kan een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte.

  • 2 Het persoonsgebonden budget als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte door het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3 Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4 Het college verleent maximaal zes maanden een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het college verleent uitsluitend een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisves­ting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6 De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt de werkelijke kosten van huur van de onder­steuningsvrager voor de door hem bewoonde woonruimte (minus de huurtoeslag, doch maxi­maal het bedrag van de maximale huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag).

Paragraaf 8 Anti-speculatie

Artikel 3.18 Anti-speculatie-beding

  • 1 De eigenaar of bewoner, die krachtens deze verordening een persoonsgebonden budget in de kos­ten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen, waarbij sprake is van toename van de inhoud van de woning, en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning ver­koopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de acte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 2 De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,voor het achtste jaar 30% van de meerwaardevoor het negende jaar 20% van de meerwaarde envoor het tiende jaar 10% van de meerwaardein alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich in en om de woning verplaatsen kan bestaan uit;

  • a.

    het verstrekken van een rolstoel voor verplaatsing binnen-, dan wel voor verplaatsing binnen en bui­ten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel als genoemd in artikel 4.1 lid a van deze verordening, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

  • c.

    Het verstrekken van een forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel, dan wel een aanpassing daaraan.

  • d.

    Wanneer blijkt dat de ondersteuningsvrager onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening toegekende elektrische rolstoel, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed wor­den door de ziektekostenverzekering.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aan­toonbare beperkingen meerdere malen per week zittend verplaat­sen noodzakelijk maken en hulp­middelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten niet toerei­kend zijn.

  • 2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een ondersteuningsvrager in aanmer­king voor een sportrolstoel worden gebracht als de ondersteuningsvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 3 In uitzondering op het gestelde in artikel 4.2. lid 1 en 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rol­stoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 4.3 Vorm van verstrekking

  • 1 Het college verstrekt een rolstoel in natura op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie zijn inbegrepen. Na afloop van de bruikleenovereenkomst wordt de rolstoel weer ingenomen.

  • 2 Het verstrekken van een persoonsgebonden budget of een forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 4.1, leden b, en c, is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de rolstoel.

  • 3 Het college stelt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 regels vast omtrent het persoonsgebonden budget en de forfaitaire vergoeding als genoemd in artikel 4.1, leden b, en c.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

  • 1 De door het college te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor mede het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis waarvan sociale verbanden aan­gegaan kunnen worden, kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van 1. een scootmobiel 2. een ander vervoermiddel; 3. een aanpassing aan een onder 1 en 2 genoemde voorziening.

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van: 1. een scootmobiel; 2. aanpassing van een eigen vervoermiddel; 3. aanschaf van een ander vervoermiddel; 4. reparatie en onderhoud van een eigen vervoermiddel; 5. gebruik van een taxi of een eigen auto; 6. gebruik van een rolstoeltaxi.

    • d.

      een forfaitaire vergoeding voor de kosten van: 1. gebruik van een taxi of een eigen auto; 2. gebruik van een rolstoeltaxi.

    • e.

      een financiële tegemoetkoming voor de kosten van: 1. aanpassing van een eigen vervoermiddel; 2. aanschaf van een ander vervoermiddel; 3. reparatie en onderhoud van een eigen vervoermiddel.

    • f.

      een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoer­middel, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

    • g.

      een combinatie van de onder a, b, en c genoemde of een combinatie van a, c, en d genoemde voorzieningen.

  • 2 Het college stelt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 nadere regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het open­baar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2 Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.1, eerste lid, onder b, c, d, of e vermeld, in aanmerking worden gebracht indien en voorzover

    • a.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op persoonlijke omstan­digheden niet adequaat is;

    • b.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op de vervoers­behoefte niet toereikend is.

  • 3 Het college stelt nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid.

  • 4 Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1 eerste lid onder b, sub 1 en 2, onder c, sub 1 en 3, onder e sub 2, onder f en onder g, is een eigen bijdrage verschuldigd of wordt rekening gehouden met het inkomen, zoals ge­noemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

  • 1 Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoerskosten als be­doeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c sub 4 en 5 wordt rekening gehouden met de individuele ver­voersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 2 Voorzover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub c onder 4 en 5 toegekend.

  • 3 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bo­venregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorko­men.

Artikel 5.4 Verstrekking

  • 1 Het college verstrekt een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5.1 lid 1 sub b op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij kosten voor onderhoud, service en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2 Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1 lid c sub 1, 2 en 3, lid d en lid e is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de vervoersvoorzie­ning.

  • 3 Het college stelt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 regels vast omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 5.1 lid c, en lid d.

Hoofdstuk 6 Aanvraag , verplichtingen en bevoegdheden

Artikel 6.1 Aanvraag

  • 1 Het college bepaalt dat de ondersteuningsvrager zijn aanvraag moet indienen bij de gemeente dan wel het Wmo-loket.

  • 2 De gehandicapte die een voorziening in het kader van deze verordening aanvraagt, dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3 Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsvrager of mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsvrager of mantelzorger.

Artikel 6.2 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1 Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen des­kundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2 Het college vraagt een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om schriftelijk advies dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag of voorzetting van het recht op een voorziening.

  • 3 Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodza­kelijk zijn voor de vaststelling of voortzetting van het recht op een voorziening.

  • 4 De adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over voor de beoordeling van de aanvraag toereikende kennis op een of meer van de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

Artikel 6.3 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of aan wie een persoonsge­bonden budget of financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kun­nen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 6.4 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1 Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

    • a.

      als de door de rechthebbende of zijn echtgenoot verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, als de juiste gegevens bekend waren geweest, het college niet tot toe­kenning zou zijn overgegaan, respectievelijk tot het treffen van een andere voorziening of andere voorzieningen zou hebben besloten;

    • b.

      ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, als ten gevolge daar­van de noodzaak als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, sub a, is komen te vervallen, dan wel als ten gevolge daarvan de ondersteuningsvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een an­dere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid sub c;

    • c.

      als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, sub d, te gelde wordt of kan worden gemaakt;

    • d.

      als niet is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • e.

      bij overlijden van de ondersteuningsaanvrager.

  • 2 Een besluit tot het verlenen van een natura voorziening of een persoonsgebonden budget, wordt ingetrokken als blijkt dat de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub n, niet meer in de gemeente heeft;

  • 3 Een besluit tot het verlenen van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken, als blijkt dat die binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekosti­ging van het middel waarvoor deze was verleend, behalve bij woningaanpassingen als bedoeld in artikel 3.7 lid 1.

  • 4 Als een besluit tot het verlenen van een voorziening is ingetrokken worden de ten onrechte ge­maakte kosten teruggevorderd van de ondersteuningsvrager.

  • 5 In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

  • 1 Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager of de woningeige­naar afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verorde­ning tot onbillijk­heden van overwegende aard leidt.

  • 2 Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 7.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning geldende bedra­gen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, be­slist het college.

Artikel 7.4 Beleidsregels

Het college kan nadere regels vaststellen inzake het verstrekkingenbeleid.

Artikel 7.5 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteu­ning.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2007 en geldt tot en met 31 december 2007.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare raadsvergadering van 30 november 2006.
 
 
DE RAAD                  VOORNOEMD,
De griffier,                 De voorzitter, 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting op de verordening

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 BegripsbepalingenIn dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

c. compenseren: komt van het compensatiebeginsel wat via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom is er een vertaling van het compensatiebeginsel gegeven in de verordening.

De term "beperkingen" is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disa­bility, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel ge­noemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: "Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen."

d. Eigen bijdrage of aandeel in de kosten: de bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegd­heid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van de Beleidsregels maatschappelijke onder­steuning.

f. Financiële tegemoetkoming: een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Hiervoor is gekozen in situaties waarin de precieze vaststelling van de kosten moeilijk te bepalen is.

h. Gebruikelijke zorg: het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van 'volwassenen' de term 'meerderjarigen' opgenomen en is het begrip 'gemeenschappelijke huishouding voeren' vervangen door het begrip 'gemeen­schappelijk een woning bewonen'. Het college geeft een nadere omschrijving hoe gebruikelijke zorg gehanteerd zal worden.

j. Hoofdverblijf: de compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeente­lijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

Als de ondersteuningsvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wmo zelf geeft hierover geen uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de ondersteuningsvrager in de ge­meentelijke basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning inge­diend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan im­mers beter overwegen of het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente. deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychoso­ciaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen nood­zaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

n. meerkosten: het begrip "meerkosten" hangt nauw samen met het begrip "algemeen gebruikelijk";

q. chronisch psychisch probleem: Personen met ernstige langdurige psychische stoornissen, al dan niet gepaard gaande met andere problematiek zoals verslavingsproblematiek. Kenmerken zijn het hebben van een psychiatrische stoornis (volgens standaard van DSM-classificatie), actuele stoornissen in het psychisch functioneren beperkingen in het sociale functioneren, gebruik maken van de samenleving en een chronisch beloop van de ziekte. Subgroepen zijn onder andere ouderen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie.

r. Persoonsgebonden budget: onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager zelf de voorziening kan inkopen. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te ver­strekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met zowel het inkomen als de meerkosten zoals aangegeven in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007. Per voorziening kan de hoogte van het persoonsgebonden budget dus verschillend zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening, kwaliteitseisen en de reële kosten die de ondersteuningsvrager zal moeten maken. In de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke voorzie­ningen is dit nader geregeld.

u. Voorziening / hulpmiddel: onder hulp bij het huishouden moet worden verstaan het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid.

Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een ondersteuningsvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkun­dige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorzie­ning wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft.

Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die van­wege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan ko­men.In de wet wordt de woonvoorziening omschreven als "het in en om de woning verplaatsen". Dit bete­kent dus niet alleen het verstrekken van een vervoersvoorziening of een rolstoel, maar ook het aan­passen van een woning.Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootmobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip 'rolstoel'.x. Woningaanpassing: doordat de doelgroep van voorzieningen is uitgebreid ten opzichte van de Wvg zijn woningaanpassingen niet langer uitsluitend gericht op het opheffen of verminderen van ergono­mische beperkingen. Daarvoor in de plaats is nu het begrip aantoonbare beperkingen opgenomen. Daarmee is bedoeld uit te gaan van erkende ziektebeelden.aa. Zelfredzaamheid: naast genoemde factoren in de begripsbepaling zijn de zogenaamde externe factoren in het kader van het ICF van toepassing.

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening / hulpmiddel. Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.

a. Langdurig noodzakelijkIngevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemmeringen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder ge­val dat wie tijdelijk ondersteuning nodig heeft, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl vast staat dat de beperkingen of problemen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Voor deze groep ondersteuningsvragers is het AWBZ-pakket, dat aangeboden wordt door de Kruisvereniging, de aangewezen voorziening. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prog­nose van groot belang zijn.

Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Uitzondering is de hulp bij het huishouden die in sommige gevallen voor korte duur kan worden geïndiceerd, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname.

b. Individueel gerichtMet uitzondering van collectief ervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Op dit moment is het collectief vervoer het voorbeeld voor een col­lectieve voorziening die individueel gericht is. De bedoeling van de Wmo is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente be­sluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.

c. goedkoopst adequaatVoorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maat­staven gemeten zowel de goedkoopste voorziening als adequaat te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toe­reikend. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau aan­gesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voor­ziening, die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, is niet onmogelijk mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzienin­gen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

d. Collectieve voorzieningenCollectieve voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een collectieve voorziening worden aangeboden, waar no­dig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De collectieve voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wan­neer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Beperkingen:

Lid 2 van artikel 1.2 geeft situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

a. In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen speci­fieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.b. indien de aanvrager onvoldoende gegevens verstrekt over bijvoorbeeld zijn medische situatie of geen medewerking verleent aan een medisch onderzoek door een medisch adviseur, kan er niet vastgesteld worden of er recht op een voorziening bestaat.c. in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.Waar de grens getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet wordt afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen. Deze normen verschuiven in de tijd; zo zullen voorzieningen die op het ene moment als een Wmo-voorziening aangemerkt worden, na ver­loop van tijd als algemeen gebruikelijk aangemerkt kunnen worden. Ook inkomen kan hierin een be­langrijke rol spelen. Een aantal voorzieningen is in alle gevallen algemeen gebruikelijk, zoals een sparta met hulpmotor (snorfiets). In Nederland wordt een ieder geacht te kunnen beschikken over een snorfiets.Onder algemeen gebruikelijk moet in ieder geval worden verstaan een voorziening die:

  • a.

    in de reguliere handel te koop is;

  • b.

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • c.

    niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten.

Als de ondersteuningsvrager een speciale fiets nodig heeft, worden - op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te ver­strekken bijzondere uitvoering.Eenzelfde redenering geldt voor de vergoeding van kosten van aanpassing van de eigen auto, waar­bij bijvoorbeeld de kosten van het plaatsen van een automatische transmissie als algemeen gebrui­kelijke kosten moet worden aangemerkt.Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruikelijk' worden aangesloten bij vigerende jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

Onder d. wordt bij artikel 1.2, lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aange­vraagde voorziening. Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrech­telijke aanspraken. Zo kan iemand die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voor­zieningen mogelijk een vergoeding claimen en daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening. Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en worden de gemaakte kosten teruggevorderd. Het betreft niet de privaatrechtelijke relatie tussen een cliënt en bijvoorbeeld verplegend personeel in dienst van de cliënt.Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties.Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

e. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optre­den van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.f. een uitwerking hiervan wordt gegeven in gebruikelijke zorg waarbij wordt rekening gehouden met het vaststellen van het recht op huishoudelijke zorg.g. gedoeld wordt op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoor­beeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft ge­nomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uitein­delijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aan­vrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit,waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gege­ven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhui­zen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te be­trekken woning.h. in dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een ver­goeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aanspra­kelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een ver­stelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te ver­zekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bij­voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Keuzes gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvragerOnder lid 3 van artikel 1.2 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening ge­houden wordt met keuzes van de ondersteuningsvrager gericht op beperkingen horende bij de levens­fase van de ondersteuningsvrager. Verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt.

Artikel 1.3 Vorm van te verstrekken voorzieningen

1. Voorziening in natura: Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte voorziening in natura of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen vaan maatschappelijke ondersteuning zo veel mo­gelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan geko­zen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst no­dig.2. Financiële tegemoetkoming: om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrek­king van een tegemoetkoming op grond van de wet.3. Persoonsgebonden budget: het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Collectieve voorzieningen vallen niet onder deze eis. Een cliënt maakt zelf de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, indien dit op de voorziening van toepassing is.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. "Goedkoopst adequaat" is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de in­standhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, dat door het college moet worden vastgesteld. Het college bepaalt de omvang van een persoons­gebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijk­heid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 en de beleidsregels. Verder is onder c, bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, een overeenkomst wordt getekend omtrent de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 1.3 onder d. bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Onder e. is neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

In artikel 1.3 onder f. regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget.Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico's voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfron­teerd met hoge terugvorderingsbedragen.

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatigen doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontro­leerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden conform de toekenningsvoorwaar­den. Onder g. is geregeld dat het aan het college is om te bepalen hoe die controle plaatsvindt.Artikel 1.4 Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een per­soonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maat­schappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de Raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Boven­dien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen kunnen in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 worden opgenomen.

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 bepaalt dat het college hulp bij het huishouden moet verstrekken die kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening.

De definitie van hulp bij het huishouden is opgenomen in artikel 1.1 onder k. Concreet betekent dit dat de definitie hulp bij het huishouden gericht is op:

- Activiteiten om het huishouden en het gezin "draaiende" te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen van taken of begeleiden ervan;- De organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen;- Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg.

Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken. In beperkte mate kan begeleiding deel uitmaken van hulp bij het huishouden. Dan gaat het om personen die in nauwe samenhang met hulp bij het huishouden enige ondersteuning nodig hebben zodat ze gestimuleerd worden activiteiten uit te voeren.

Hulp bij het huishouden is dus gericht op motiveren, aansturen, instrueren, ondersteunen bij, of over­nemen van huishoudelijke taken in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veilig­heid van en de regie over het huishouden. Het gaat daarbij heel praktisch om:

- het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen);- het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen ne­men van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis;- de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren, stofzuigen en dweilen;- verzorgen van dieren en planten;- incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz.

Artikel 2.2 Het recht op hulp bij het huishouden

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de ondersteuningsvrager niet in staat is een huishou­den te voeren.

Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden)dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico's, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belem­merd wordt. Het doel van de hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/ of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezond­heid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leef­eenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Rede­nen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/ of kunnen (in de zin van "niet geleerd hebben") verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken hulp bij het huishouden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/ of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Het college stelt een Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden vast.

Gebruikelijke zorgOnder c. is bepaald dat bij het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden wordt met gebrui­kelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. De definitie gebruikelijke zorg is opgenomen in artikel 1.1. onder h. Het college geeft een nadere omschrijving hoe gebruikelijke zorg gehanteerd zal worden.

Artikel 2.3 Respijtzorg

In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van hulp bij het huishouden. De zorg wordt verleend ten behoeve van de mantelzorger en aan hem of haar toegekend. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. In het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 zullen nadere regels worden opgenomen over de duur van de eigen bijdrage gedurende de respijtzorg.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

Eerste lid

a. verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan besluiten om een forfaitaire vergoeding te verstrekken in de verhuis- en inrich­tingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteu­ningsvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging ge­maakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Te­vens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale om­standigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.De gemeente maakt de afweging of zij een forfaitaire vergoeding voor verhuis- en inrichtings­kosten wil geven of dat de woning van de ondersteuningsvrager aangepast moet worden.Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste wonin­gen in de gemeente. Om deze reden is tevens gekozen deze voorziening niet afhankelijk te stellen van het inkomen.Niet-ondersteuningsvragers, die een woning voor een ondersteuningsvrager vrij moeten maken, kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Voor deze groep wordt primair gestreefd naar een optimaal woonruimteverdeelsysteem. Daarnaast kun­nen afspraken gemaakt worden met corporaties in verband met een betere doorstroming in deze ge­vallen.Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wen­selijk zijn dat als de band tussen de ondersteuningsvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsvrager) deze woning opnieuw aan een andere ondersteuningsvra­ger wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd naar een andere woonruimte te verhuizen. Het college kan, ook ambtshalve, besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden.Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het ver­strekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast.De forfaitaire vergoeding is een vast bedrag, waarvan slechts in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken, op grond van de afwijkingsbevoegdheid ex artikel 7.1 van deze verordening.Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrich­ting worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de onder­steuningsvrager die naar de vrijgemaakte woning verhuist. (De totaalkosten hiervan zullen een on­derdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten ver­strekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.)

b. woningaanpassingen

Bij een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing gaat het om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de aantoonbare beperkingen van de ondersteuningsvrager wegnemen of zoveel mogelijk verminderen. In het derde lid wordt van deze kosten een limitatieve opsomming ge­geven.

c. roerende woonvoorzieningenIn de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een douchekruk of -stoel, een badlift of losse toiletverhoger). Specifiek voor kleine kinderen vallen hier ook onder een aangepaste aankleedtafel of box.Ook valt een persoonsgebonden budget in de kosten van stoffering hieronder (woningsanering in verband met bijvoorbeeld een allergische aandoening).Tenslotte valt ook de patiëntenlift onder dit begrip. Alhoewel de verordening voorziet in een per­soonsgebonden budget, zal bij structureel gebruik van een (dure) patiëntenlift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden.Reparaties aan hulpmiddelen, die men al in eigendom heeft, vallen ook onder de strekking van dit artikel 3.1 lid 1 sub c. Per situatie zal bezien worden of een hulpmiddel vervangen of gerepareerd kan/moet worden.

d. onderhoud, keuring en reparatieDeze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/ver­huurder, ook een afkoopsom voor kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.De punten e, en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen:

e. tijdelijke huisvestingIn die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uit­wijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.18.

f. huurdervingBij het verlaten van een aangepaste woning door een ondersteuningsvrager, komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een onder­steuningsvrager in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.17.

Derde lid

Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder het in het eerste lid sub b genoemde begrip 'woningaanpassingen' worden verstaan.

  • a.

    in de aanneemsom is begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de voorziening; Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • b.

    Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing moet wor­den ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender wo­ning-aanpassingen;

  • c.

    Als kosten voor het toezicht op de uitvoering noodzakelijk zijn, worden deze betrokken bij het vast­stellen van het persoonsgebonden budget tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    De kosten van leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    Indien - en voor zover - over de totale kosten BTW is verschuldigd, kan ook voor deze kosten een persoonsgebonden budget worden gegeven. Dit geldt niet voor zover deze kosten teruggevorderd of verrekend kunnen worden. Dit kan het geval zijn als sprake is van een aanpassing van een woning annex bedrijfsruimte. Kosten van BTW, voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van de bedrijfsruimte zijn veelal fiscaal aftrekbaar resp. verrekenbaar.

  • f.

    De tegemoetkoming in de kosten wordt door de gemeente vooraf betaald, tenzij de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007. In deze gevallen zal de opdrachtgever tenminste een gedeelte van de kosten echter vooraf moeten voldoen. Hieruit voortvloeiende rentekosten komen voor tegemoetkoming in aanmerking

  • g.

    Een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw kan leiden tot noodzakelijke uitbreiding van het oorspronkelijke perceel. De kosten van aankoop van de grond behoren in dat geval tot de kosten van de te treffen voorziening. De in beschouwing te nemen kosten zijn gebonden aan een in artikel 3.10 genoemd maximum.

  • h.

    Ten aanzien van de kosten van technisch onderzoek en technische adviezen geldt eenzelfde toelich­ting als gegeven sub b.

  • i.

    Hieronder worden verstaan de kosten van heraansluiting op de openbare riolering, het elektriciteits­net, de water- en gasleiding.

  • j.

    Als na beoordeling van de offerte door de gemeente onvoorziene kosten optreden, kan de onder­steuningsvrager de gemeente alsnog om een persoonsgebonden budget verzoeken.

  • k.

    Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor, waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

Uitzonderingen voor het verstrekken van een voorziening in natura zijn genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Artikel 3.2 Woon- verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woon­ruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening.

De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de ondersteuningsvrager bij familie inwoont vanwege mantelzorg.

Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.3 Het recht op een woonvoorzieningen

De beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6° van de Wmo ondervindt met betrekking tot het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd via woonvoorzieningen.

De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen ge­schikte woning beschikbaar dan kan het college besluiten één van de andere voorzieningen te verstrek­ken.Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals opgebouwde mantel­zorg etc.

Bepaald is dat bij aanpassingskosten hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, geen woningaanpassing wordt uitgevoerd, maar de Beleidsregels tot ver­huizen moeten gelden, tenzij er individuele omstandigheden zijn waardoor verhuizen geen ade­quate oplossing is.

Vierde lid

Het college stelt nadere regels omtrent de hoogte van de eigen bijdrage zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

Artikel 3.4 Aard van de materialen en uitrustingsniveau voor sociale woningbouw

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit mogelijk een allergische aandoening niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 3.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woon­ruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzie­ningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duur­dere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld van­uit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Artikel 3.5 Hoofdverblijf

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsvrager.Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de ondersteuningsvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de ondersteu­ningsvrager de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de ondersteu­ningsvrager mogelijk is. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uit­drukkelijke toestemming van de eigenaar van de woning nodig is.

Artikel 3.6 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als de meest adequaat goedkoopste voorziening beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteu­ningsvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aange­paste woning elders, waardoor een woningaan­passing niet noodzakelijk is.

Artikel 3.7 Gereedmelding

Gereedmelding is van toepassing bij woningaanpassingen welke plaatsvinden in beheer van de ondersteuningsvrager. Dit moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De termijn wijkt af van het gestelde in artikel 6.4, derde lid. De daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht.De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van het persoonsgebonden budget is voldaan. In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Als later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het persoonsgebonden budget alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewijzen, die overgelegd dienen te worden, kan het persoonsgebonden budget worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. Indien de financiële omstandigheden van de ondersteuningsvrager het niet mogelijk maken om de woningaanpassing vooruit te betalen, zal in overleg met de ondersteuningsvrager afgeweken worden van dit beginsel.De gemeente Son en Breugel kent een zogenaamde "verkorte procedure" ten behoeve van het realiseren van een woningaanpassing. Door middel van deze korte procedure kan er snel begonnen worden met de uitvoering van de werkzaamheden. Dit is van groot belang voor de belanghebbende. De procedure is als volgt.Nadat uit de indicatiestelling gebleken is dat belanghebbende in aanmerking moet worden gebracht voor een woningaanpassing, worden (na goedkeuring van de belanghebbende) de mogelijke oplossingen uit de technisch-ergonomische rapportage doorgestuurd naar de aannemer met het verzoek de werkzaamheden conform het advies uit te voeren. De woningeigenaar (vaak tevens belanghebbende) is de opdrachtgever.Met de aannemer in kwestie zijn aan het begin van het jaar al prijsafspraken gemaakt, waardoor het offertetraject achterwege kan blijven. De gemeente weet vooraf hoeveel de aanpassing zal gaan kosten.Na ontvangst van de facturen van de uitgevoerde werkzaamheden vindt er een eindcontrole plaats door de gemeente.Na goedkeuring wordt de financiële tegemoetkoming betaalbaar gesteld aan de woningeigenaar onder aftrek van de eventuele eigen betaling.

Artikel 3.8 Financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de kosten

Als er bij dure woningaanpassingen geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komende deel van de voorziening, staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen financiële tegemoetkoming wordt verleend. Bij ondersteuningsvragers die een huurwoning bewonen, moet overeenstemming bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komende deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de ondersteu­ningsvrager zelf.

Ondersteuningsvragers die een eigen woning laten aanpassen moeten aantonen hoe is voorzien in de financiering van het niet door een financiële tegemoetkoming gedekt deel.

Paragraaf 4. Beperking van woon­voorzieningen

Artikel 3.9 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een persoonsgebonden budget verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt als de extra te verwerven grond als tuin of iets derge­lijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.

Overigens zal in dit soort situaties onderzocht moeten worden in hoeverre een tijdelijke inzet van een woonunit een oplossing kan bieden. Vanuit een oogpunt van hergebruik verdient dit dan de voorkeur.

Artikel 3.10 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimtenHet persoonsgebonden budget voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de on­dersteuningsvrager. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 3.11 (aanpassingen van woonwagens) en 3.12 (aanpassingen van woonschepen)

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woonschip kan wor­den aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruim­ten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 3.13 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 3.11 en 3.12 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen per­soonsgebonden budget.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.14 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstan­dig gaat wonen, komen niet voor een forfaitaire vergoeding in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzakelijke woningaanpassing mogelijk wel een voorziening kan wor­den getroffen.

Ondersteuningsvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De ondersteuningsvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een ge­schikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

In het tweede lid sub f is sprake van het opnemen van jurisprudentie op grond van de Wvg in de ver­ordening (codificatie). Het gaat hier om situaties die eerder in de rechtspraak benoemd zijn als alge­meen gebruikelijk. Een bekend voorbeeld zijn ouderen die, eenmaal uit de kinderen, verhuizen naar een kleinere (etage) woning. Een dergelijke stap wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij men rekening houdt met mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen. Zo ziet men tegenwoordig een sterke trend om op oudere leeftijd de eenge­zinswoning in een buitenwijk "in te ruilen" voor een appartement in het centrum van de stad.

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.15 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een persoonsgebonden budget. De maximale hoogte van dit persoonsgebonden budget staat in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 vermeld. Zie voorts de toelichting op artikel 3.1, eerste lid, sub d. Het per­soonsgebonden budget wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.

Artikel 3.16 Kosten van huurderving

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht.Door de eigenaar van de woning een persoonsgebonden budget in de gederfde huurinkomsten te verle­nen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvra­gers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden.In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving.Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal worden beschouwd.Het persoonsgebonden budget is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoe­slag behoort. Met deze formulering wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprijzen en de Wet op de huurtoeslag. Nadere regeling van de hoogte in een apart besluit is daarmee overbodig.

Artikel 3.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de onder­steuningsvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisves­ting worden overgegaan. In duur en hoogte wordt aangesloten bij de regeling voor leegstandvergoeding (artikel 2.20), met dien verstande dat ten aanzien van de bewoner niet van een gedeeld belang wordt uitgegaan.

Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van het persoonsge­bonden budget de huur van de woning die de ondersteuningsvrager werkelijk bewoont als uitgangspunt. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag. De kale woninghuur is daarbij uitgangspunt.

Paragraaf 8. Anti-speculatie

Artikel 3.18 Anti-speculatiebeding

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels een anti-speculatie-be­ding in de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de ondersteuningsvrager. Als de ondersteuningsvrager binnen tien jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra-opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort.

Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. Indien de ondersteuningsaanvrager het niet eens met de door de gemeente vastgestelde waardevermeerdering van de woning, kan de ondersteuningsaanvrager, op eigen verzoek, een taxatie laten uitvoeren. Deze kosten komen wel voor rekening van de ondersteuningsvrager.

Ook moet op dat moment vastgesteld worden welk bedrag de ondersteuningsvrager aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop. Als uitgangspunt moet dit bedrag dus terugbetaald worden op het moment van verkoop.

In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer geleden is neemt dit af. Bij verhuizing binnen één jaar dient in principe (afhankelijk van de meerwaarde) het ge­hele bedrag van de tegemoetkoming te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpas­singen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassin­gen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.In artikel 4.1 lid c en d is een financiële tegemoetkoming voor verstrekking voor rolstoelen geregeld.Onder d Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrek­ken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsvrager) die gecompenseerd moeten worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men (om medisch-aantoonbare redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loop-hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook onder­steuningsvragers in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen ma­ken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sport-beoefening.

Derde lid

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie "verblijf", als de functie "behandeling" geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden ver­strekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie "verblijf" (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie "behandeling"als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het "verzorgingshuis met verpleegafdeling" is een veel­voorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden "genoten", maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie "verblijf". Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling wor­den verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maat­schappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt onderscheid ge­maakt tussen vijf vormen van vervoersvoorzieningen, te weten:

a. een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer,b. de voorzieningen in natura,c. persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1, lid 1, sub c,d. een forfaitaire vergoeding voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1, lid 1, sub d.e. een financiële tegemoetkoming voor de kosten van voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 1 sub e.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschil­lende karakter van deze vormen van voorzieningverstrek­king.

Bij het compenseren moet aansluiting worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke ver­voersystemen.

b. vervoersvoorzieningen in natura

Onder b. van artikel 5.1, eerste lid worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen wor­den verstrekt:

1. een scootmobiel voor (binnen- en) buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de di­recte omgeving van de eigen woning;2. een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aangepaste rijwielen in natura te verstrekken.

Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor- of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van het daaruit voortvloeien­de persoonsgebonden budget kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

c. Persoonsgebonden budget

1. Scootmobielen.2. Deze groep voorzieningen bestaat uit een persoonsgebonden budget in de kosten van:aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de ondersteuningvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. Daarnaast kan gedacht worden aan specifieke aanpassingen aan een standaard­fiets;3.en 4. aanschaf, onderhoud en reparatie van een specifiek vervoermiddel: scootmobielen in bruikleen zullen 'in natura' worden verstrekt. De mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget wordt echter opengelaten. Bij een persoonsgebonden budget zal voor kosten van onderhoud en repa­ratie een forfaitair bedrag als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.5. gebruik van taxi of een eigen auto: als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de ondersteuningvrager, wordt een persoonsgebonden budget gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsge­bonden budget wordt hierbij rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteu­ningsvrager.6. gebruik van een rolstoeltaxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.De tegemoetkoming voor vervoerskosten is nader geregeld in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007.

Onder f.

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een scootmobiel of buitenwagen wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing.In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de vervoersvoorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

In het eerste lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald wordt door de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.In lid 4 is bepaalt dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening, ten aanzien van de vervoersbehoefte, uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Hierbij wordt aangesloten op het bovenregionaal vervoer wat even­tueel met Valys kan worden gedaan. Als de ondersteuningsvrager geen gebruik kan maken van de bovenregionale vervoersmogelijkheden wordt alleen een voorziening verstrekt als het gaat op een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 6. Aanvraag, verplichtingen en bevoegheden

Artikel 6.1 Aanvraag

De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld. Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven.De gemeenteraad moet in de verordening een bepaling opnemen over de wijze waarop de individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg in de AWBZ is geregeld, aldus artikel 5 lid 2 onder a van de wet. Volgens de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot de opname van artikel 5 lid 2 onder a in de wet, sterkt deze bepaling ertoe dat de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet is geregeld. Hiemee wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte.

Lid 3

In de verordening moet de gemeenteraad bepalen op welke wijze de de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsvrager (artikel 5 lid 2 onder b van de wet). Het gaat hierbij om uitvoering, hetgeen een zaak van het college is. In dit lid wordt het college een onderzoeksverplichting opgelegd.

Artikel 6.2 Inlichtingen, onderzoek en advies

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskun­digen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepa­lingen over externe advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eendui­dige vermelding onmogelijk maakt.In afwijking van het gesteld in lid 2 kan in uitzonderlijke gevallen, vooruitlopend op een schriftelijke advies, een besluit genomen worden op basis van een mondeling advies.Een afwijzing om medische redenen, kan uiteraard alleen maar op basis van een schriftelijk medisch advies.Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot verdere aanvragen, zonder dat duide­lijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa's.Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mo­gelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3:

Deze bepaling spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het in­komen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 1.2, lid 2 onder b van deze verordening, dat als er op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld er geen recht op een voorziening bestaat. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van de Beleidsregels noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht bui­ten behandeling te laten.Ten aanzien van het omgaan met de -vaak privacygevoelige- gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruikgemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classi­ficatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat "Voor de gemeentelijke uitvoerings­praktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classifica­tie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen." Dit wordt verder uitgewerkt in de Beleidsregels nadere regels verorde­ning maatschappelijke ondersteuning.Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziekte­kosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classifica­tie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Artikel 6.3 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 6.4 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage "waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening", van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toege­kende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mo­gelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in na­tura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. De Beleidsregels tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executo­riale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Bur­gerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,-- en dus een pro­cedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvou­dige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage bin­nen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te ma­ken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke pro­cedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding of een per­soonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

Hoofdstuk 7. Overgangs- slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsvrager en nimmer ten nadele.Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met pre­cedentwerking altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 7.2 Indexering.

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsin­dexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezins­consumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 7.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 7.4 Beleidsregels

In dit artikel is de bevoegdheid van het college geregeld met betrekking tot de vaststelling van beleids­regels. Deze regels zijn een gedetailleerde uitwerking van het beleid, zoals dat in de verordening is vast­gelegd. Door deze bevoegdheid te leggen bij het college, wordt bereikt dat regels in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.

Artikel 7.5 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.Deze verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 30 november 2006.