Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013

De raad van de gemeente Stadskanaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 november 2012, nr. R 6928;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdelen b en h, artikel 9a, lid 12, artikel 18 van de Wet werk en bijstand (WWB), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit:

vast te stellen de "Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Verlagen van de uitkering

  • 1.

    Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig deze verordening, als de belanghebbende, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening, naar het oordeel van het college, de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, respectievelijk het Bbz, de IOAW en de IOAZ niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op:

    • a.

      De ernst van de gedraging;

    • b.

      de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en

    • c.

      de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Afzien van maatregel(s)

  • 1.

    Afzien van maatregel(s):

    • a.

      het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      een verlaging wordt niet opgelegd als de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan een verlaging ook worden toegepast op bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB of

    • b.

      de verwijtbare gedraging als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening in relatie met het recht van een belanghebbende op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in deze verordening "bijstandsnorm" worden gelezen als "bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 van de WWB verleende bijzondere bijstand".

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in deze verordening "bijstandsnorm" worden gelezen als "de verleende bijzondere bijstand" of indien het een maandelijkse verstrekking betreft van bijzondere bijstand "de verleende bijzondere bijstand per maand".

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

  • -

    de reden van de verlaging;

  • -

    de duur van de verlaging;

  • -

    het percentage of het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • -

    indien van toepassing; de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 6 Het horen van de belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende van dit voornemen in kennis gesteld en wordt hij in de gelegenheid gesteld om binnen een door het college gestelde termijn zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, daaronder wordt eveneens begrepen het niet reageren op verzoeken binnen de gestelde termijn;

    • c.

      het horen van de belanghebbende redelijkerwijs niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en van de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak verlaging

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast en de uitkering waarop de belanghebbende sindsdien aanspraak kan maken nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Als verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de bijstandsverlening is beëindigd, dan kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering, met dien verstande dat de verlaging niet wordt toegepast op de uitkering die betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de gedraging.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de verlaging met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand.

  • 5.

    Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

  • 6.

    Als een reeds opgelegde verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt beëindigd en herziening van de verstrekte uitkering is niet (voldoende) mogelijk, dan kan het niet uitgevoerde deel van de verlaging alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op uitkering heeft.

Hoofdstuk 2 Gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 8 Niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling, behoud van arbeid en tegenprestatie

Gedragingen van een belanghebbende waardoor eerder, langer of tot een hoger bedrag aanspraak wordt gedaan op bijstandsverlening waaronder begrepen gedragingen waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van de artikelen 9, 9a, 10a en 44a van de WWB respectievelijk de artikelen 37 en 38 van de IOAW en IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Categorie één:

    • het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Categorie twee:

  • 3.

    Categorie drie:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, of algemeen geaccepteerde arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB respectievelijk artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en de IOAZ;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB respectievelijk artikel 36, eerste lid en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en de IOAZ, met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • c.

      het door de jongere niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en scholing en met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdig beëindigen van de voorziening (het traject).

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op grond van artikel 8 vastgesteld op:

    • a.

      10% verlaging van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in categorie één;

    • b.

      50% verlaging van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in categorie twee;

    • c.

      100% verlaging van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in categorie drie.

  • 2.

    Van het opleggen van een verlaging voor gedragingen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a of b van deze verordening, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het op een onverantwoorde wijze besteden van vermogen of vermogensbestanddelen voor zover de noodzaak tot bijstandsverlening redelijkerwijs was te voorzien;

    • b.

      het verwijtbaar geen beroep (kunnen) doen op een voorliggende voorziening, door deze niet te gelde te maken dan wel weigeren er een beroep op te doen, daaronder eveneens begrepen het doen van een beroep op bijstand omdat een voorliggende voorziening volledig verrekend wordt met een bestuurlijke boete en betrokkene om die reden niet kan voorzien in de kosten van het bestaan;

    • c.

      het niet voldoen aan een ingevolge artikel 38, eerste lid van het Bbz door het college opgelegde verplichting.

  • 3.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of algemeen geaccepteerde arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB respectievelijk artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en de IOAZ. [ Gelezen moet worden voor dit lid: artikel 10, tweede lid, onderdeel d. ]

  • 4.

    De verlaging als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld of bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 5.

    In afwijking van de voorgaande leden kan de bijzondere bijstand geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 6.

    De verlaging als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, bestaande uit het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid van de WWB, bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 11 Niet nakomen nadere verplichtingen tijdens bijstandsverlening

Indien aan de belanghebbende één of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de WWB zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt de bijstand verlaagd. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de uitkering.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de WWB, de IOAW of de IOAZ, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ, wordt de uitkering verlaagd.

  • 1.

    De verlaging wordt in geval van een zeer ernstige misdraging in de vorm van niet fysiek geweld, waaronder begrepen verbaal geweld, discriminatie of intimidatie, vastgesteld op 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    De verlaging wordt in geval van een zeer ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld of mensgericht fysiek geweld, vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3.

    Van een zeer ernstige misdraging in de zin van artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ, kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

  • 4.

    De directe en indirecte nadelige financiële gevolgen van de gedragingen, als bedoeld in het tweede en derde lid, worden op belanghebbende verhaald.

  • 5.

    Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan, indien alleen sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 3 Recidive en samenloop

Artikel 13 Recidive

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, voor de tweede keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, voor de derde keer of vaker schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, wordt de duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid, bij elke volgende herhaling telkens verlengd met één maand.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt de recidivetermijn voor zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 12 van deze verordening, twee jaar.

  • 4.

    Indien in het kader van dit artikel blijkens verklaringen van de belanghebbende op voorhand ondubbelzinnig vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid opgelegd voor de duur dat de gedraging niet in overeenstemming is met de verplichting, met inachtneming van de heroverweging binnen drie maanden.

  • 5.

    Een besluit om op grond van artikel 3, tweede lid van deze verordening, af te zien van het opleggen van een verlaging, wordt gelijkgesteld aan een besluit tot het opleggen van een verlaging.

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Bij een samenloop van verlagingen waardoor de totale verlaging meer dan 100% van de bijstandsnorm bedraagt, wordt de duur van de periode van de verlaging telkens verlengd met een extra maand totdat de verlaging in de laatste maand van de verlagingsperiode niet méér bedraagt dan 100% van de bijstandsverlening per maand.

  • 4.

    Indien de totale verlaging meer bedraagt dan 50% van de bijstandsnorm per maand en de duur van de periode van de verlaging is langer dan drie maanden, dan wordt, onverminderd artikel 7, vierde lid van deze verordening, na drie maanden de verlaging (per maand) gewijzigd naar 50% van de bijstandsnorm voor de resterende duur van de verlagingsperiode. [ Voor artikel 7 vierde lid dient gelezen te worden artikel 7 vijfde lid ]

Hoofdstuk 4 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 15 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, lid 1 van de IOAW of artikel 20, lid 2 van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Inwerkingtreding, overgangsrecht, citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding wordt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 augustus 2004, ingetrokken.

  • 3.

    Voor maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal zoals bedoeld in het vorige lid, blijft die verordening van kracht.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 december 2012.
De raad
de heer K. Willems mevrouw B.A.H. Galama
raadsgriffier voorzitter