Regeling vervallen per 08-03-2019

Gedragscode voor bestuurders

Geldend van 18-12-2003 t/m 07-03-2019

Intitulé

Gedragscode voor bestuurders

De raad van de gemeente Stadskanaal;

gelezen het voorstel van het presidium van 15 december 2003, nr. R 6182;

gelet op artikel 15, derde lid, artikel 41c, tweede lid en artikel 69, tweede lid van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de gedragscode voor bestuurders inhoudende:

Algemeen

Onder bestuurder wordt verstaan zij die het ambt vervullen van:

  • -

    burgemeester;

  • -

    wethouder;

  • -

    lid van de gemeenteraad.

Voorts is de gedragscode van toepassing op niet-raadsleden in casu plaatsvervangende raadsleden in de commissie van overleg.

Deel I: kernbegrippen

Dienstbaarheid

Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers, die daar onderdeel van uitmaken.

Functionaliteit

Het handelen van een bestuurder heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult in het bestuur.

Onafhankelijkheid

Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.

Openheid

Het handelen van een bestuurder is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.

Betrouwbaarheid

Op een bestuurder moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven.

Zorgvuldigheid

Het handelen van een bestuurder is zodanig, dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen. Deze kernbegrippen zijn de toetssteen voor de nu volgende gedragsafspraken. Gedragingen moeten aan deze kernbegrippen getoetst kunnen worden.

Deel II: gedragscode bestuurlijke integriteit

1. Algemene bepalingen

  • 1.1

    Onder het college wordt verstaan: het college van burgemeester en wethouders.

  • 1.2

    Deze gedragscode geldt voor de burgemeester en de wethouders. De code wordt naar analogie ook toegepast op raadsleden en de niet-raadsleden in de commissie van overleg.

  • 1.3

    In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats binnen het college en de raad.

  • 1.4

    De code is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 1.5

    De leden van het college en de leden van de raad ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code.

2. Belangenverstrengeling en aanbesteding

  • 2.1

    Een bestuurder doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties, waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 2.2

    Bij privaat-publieke samenwerkingsrelaties voorkomt de bestuurder (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.

  • 2.3

    Een oud-bestuurder wordt het eerste jaar na de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning verrichten van werkzaamheden voor de gemeente.

  • 2.4

    Een bestuurder die familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht.

  • 2.5

    Een bestuurder neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan, die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden.

3. Nevenfuncties

  • 3.1

    Een bestuurder vervult geen nevenfuncties, waarbij strijdigheid is of kan zijn met het belang van de gemeente.

  • 3.2

    Een bestuurder maakt melding van al zijn nevenfuncties, waarbij tevens wordt aangegeven of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens worden openbaar gemaakt.

  • 3.3

    De kosten die een bestuurder maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt (q.q.-nevenfunctie), worden vergoed door de instantie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend.

  • 3.4

    In het geval van nevenactiviteiten, anders dan uit hoofde van het ambt, geldt dat de bestuurder in de dagelijkse praktijk voorrang geeft aan het vervullen van het ambt (en de daaraan verbonden nevenfuncties) ten opzichte van de bedoelde nevenactiviteiten.

4. Informatie

  • 4.1

    Een bestuurder gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt geen geheime informatie.

  • 4.2

    Een bestuurder houdt geen informatie achter, tenzij dit geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4.3

    Een bestuurder maakt niet ten eigen bate of van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen informatie.

5. Aannemen van geschenken

  • 5.1

    Geschenken en giften die een bestuurder uit hoofde van zijn functie ontvangt, worden gemeld en geregistreerd en zijn eigendom van de gemeente. Er wordt een gemeentelijke bestemming voor gezocht.

  • 5.2

    Indien een bestuurder geschenken of giften ontvangt die een waarde van minder dan € 50,00 vertegenwoordigen, kunnen deze, in afwijking van het bovenstaande, worden behouden en behoeven zij niet te worden gemeld en geregistreerd.

  • 5.3

    Geschenken en giften worden niet op het huisadres ontvangen. Indien dit toch is gebeurd, wordt dit gemeld in het college waar een besluit over de bestemming van het geschenk wordt genomen.

6. Bestuurlijke uitgaven

  • 6.1

    Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond.

  • 6.2

    Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke uitgaven, worden de volgende criteria gehanteerd:

    • -

      met de uitgave is het belang van de gemeente gediend en

    • -

      de uitgave vloeit voort uit de functie.

7. Declaraties

  • 7.1

    De bestuurder declareert geen kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.

  • 7.2

    Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure.

  • 7.3

    Een declaratie wordt ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier. Bij het formulier wordt een betalingsbewijs gevoegd en op het formulier wordt de functionaliteit van de uitgave vermeld.

  • 7.4

    Gemaakte kosten worden binnen een maand gedeclareerd. Eventuele voorschotten worden, voorzover mogelijk, binnen een maand afgerekend.

  • 7.5

    De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor een deugdelijke administratieve afhandeling en registratie van declaraties. Declaraties van bestuurders worden administratief afgehandeld door een daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 7.6

    In geval van twijfel omtrent een declaratie, wordt deze voorgelegd aan de burgemeester. Zo nodig wordt de declaratie ter besluitvorming aan het college voorgelegd.

8. Creditcards

  • 8.1

    Het gebruik van creditcards wordt geprefereerd boven het gebruik van cashgeld.

  • 8.2

    De gemeentesecretaris draagt zorg voor het aanvragen, verstrekken en intrekken van creditcards. Er wordt vastgelegd voor welke soort kosten de creditcard kan worden gebruikt.

  • 8.3

    Bij de afhandeling van betalingen, verricht met een creditcard, wordt een daartoe vastgesteld formulier ingediend. Bij het formulier wordt een betalingsbewijs gevoegd en op het formulier wordt de functionaliteit van de uitgave vermeld.

  • 8.4

    Het gebruik van de creditcard kan uitsluitend betrekking hebben op uitgaven, die volgens de geldende regelingen voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 8.5

    In geval van twijfel over een correct gebruik van de creditcard, wordt dit aan de burgemeester gemeld en zo nodig ter besluitvorming aan het college voorgelegd.

  • 8.6

    Indien met de creditcard kosten zijn betaald die na controle voor rekening van de bestuurder blijken te moeten komen, wordt aan de bestuurder een factuur gezonden ter hoogte van het bedrag dat voor zijn rekening dient te blijven.

9. Gebruik van gemeentelijke voorzieningen

  • 9.1

    Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan.

  • 9.2

    Bestuurders kunnen op basis van een overeenkomst terzake voor zakelijk gebruik een fax, mobiele telefoon en computer in bruikleen ter beschikking krijgen.

  • 9.3

    Als het belang van de gemeente daarmee is gediend, kan het college besluiten dat de burgemeester en wethouders voor hun dienstreizen gebruikmaken van een dienstauto met chauffeur. Het gebruik van deze voorziening wordt centraal geregistreerd. Het college kan bepalen dat in bijzondere gevallen van de dienstauto gebruik kan worden gemaakt voor woon-werkverkeer of voor de uitoefening van q.q.-nevenfuncties.

10. Reizen buitenland

  • 10.1

    De burgemeester of wethouder, die het voornemen heeft een buitenlandse reis te maken in het kader van zijn ambt, heeft toestemming nodig van het college. De gemeenteraad wordt van het besluit op de hoogte gesteld.

  • 10.2

    Een bestuurder, die het voornemen van een reis meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende beleidsoverwegingen, de samenstelling van het gezelschap en de geraamde kosten.

  • 10.3

    Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke op kosten van derden worden altijd besproken in het college en onder meer getoetst op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis is doorslaggevend voor de besluitvorming.

  • 10.4

    Van de reis wordt een verslag opgesteld. Buitenlandse reizen worden vermeld in een jaarverslag.

  • 10.5

    Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van een bestuurder, is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvorming van het college betrokken.

  • 10.6

    Het anderszins meereizen van derden op kosten van de gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het college betrokken.

  • 10.7

    Het verlengen van een buitenlandse dienstreis voor privé-doeleinden is toegestaan, mits dit is betrokken bij de besluitvorming van het college. De extra reis- en verblijfkosten komen volledig voor rekening van de bestuurder.

  • 10.8

    De in verband met de buitenlandse dienstreis gedane functionele uitgaven, worden vergoed conform de geldende regelingen. Uitgaven worden vergoed voorzover zij redelijk en verantwoord worden geacht.

Deel III: specifiek

  • 1.

    Onder nevenfuncties wordt verstaan, die functies die volgens de Kieswet en de Gemeentewet opgegeven moeten worden en openbaar gemaakt moeten worden. Het zijn functies, die als persoon worden uitgeoefend. De functies, die als collegelid of raadslid worden uitgeoefend uit hoofde van het ambt, vallen buiten de reikwijdte van punt 3.1.

  • 2.

    De kosten, die een bestuurder maakt in verband met een nevenfunctie, als bedoeld in punt 3.1, kunnen wel worden vergoed door de gemeente als de betrokken instantie of hiervoor geen regeling heeft en/of dat de gemeente besloten heeft de kosten van de betrokken instelling (deels) te dragen, waaronder de bedoelde onkosten.

  • 3.

    De declaraties van de burgemeester en de wethouders moeten voor akkoord worden getekend door de portefeuillehouder financiën. De declaraties van de portefeuillehouder financiën door de burgemeester. Hiermee wordt nader invulling gegeven aan punt 7.2.

  • 4.

    De omvang van het bedrag van declaraties is veelal dusdanig, dat het - in tegenstelling tot punt 7.4 - toelaatbaar is om de collegeleden met een lagere frequentie de declaraties te laten indienen, doch - uit het oogpunt van zorgvuldig financieel beleid en in het verband met het kunnen verifiëren - ten minste eenmaal per kwartaal. Gaat het om grote bedragen, dan geldt het regiem van eenmaal per maand. Het college stelt hiervoor zelf het grensbedrag vast.

  • 5.

    De limiet voor een gemeentelijke creditcard is € 2.500,00. Elke creditcard staat op naam van de desbetreffende functionaris. Alleen functionarissen, die behoren tot de doelgroep burgemeester en wethouders, kunnen op grond van deze gedragscode in aanmerking komen voor een gemeentelijke creditcard, gedurende hun ambtsperiode. Het is aan het college om het beleid te bepalen als het gaat om gemeentelijke creditcards voor ambtenaren, zulks door middel van een officieel collegebesluit. De gebruikers van een gemeentelijke creditcard zijn verplicht de originele aankoopbewijzen af te geven, waarop duidelijk is omschreven wat de betaling inhoudt, waarvoor en wanneer.

  • 6.

    Noch het college, noch de individuele collegeleden hebben een dienstauto met een chauffeur. De combinatie van eigen auto met een chauffeur van de gemeente is wel mogelijk. De intentie van punt 9.3 is dan van toepassing op de inzet van deze chauffeur door de burgemeester en de wethouders. De wethouder komt voor zijn eigen auto voorts in aanmerking voor een kilometervergoeding, zoals deze ook voor de ambtenaren is vastgesteld. (Niet-)raadsleden kunnen geen gebruikmaken van deze chauffeur.

  • 7.

    Bij buitenlandse reizen, als bedoeld in punt 10.1, moet onderscheid worden gemaakt in:

    • -

      de categorie reizen wegens reguliere vergaderingen, bijeenkomsten en ontmoetingen;

    • -

      de categorie reizen, die incidenteel plaatsvindt en een bijzonder karakter heeft.

    De punten 10.1 en 10.4 hebben alleen betrekking op de laatste categorie buitenlandse reizen. Voorts hebben de punten 10.1 tot en met 10.8 geen betrekking op de (niet-) raadsleden.

  • 8.

    Derden, als bedoeld in punt 10.6, zijn geen adviseurs, die door de gemeente zijn ingehuurd, of raadsleden of ambtenaren mits het meereizen van deze functionarissen voor de gemeente functioneel is. Dit is ter beoordeling van het college. Voor wat betreft de raadsleden en griffiemedewerkers, is dat ter beoordeling van de raad.

Deel IV: procedure

  • 1.

    Twijfels omtrent de integriteit van wethouders en (niet-)raadsleden worden vertrouwelijk kenbaar gemaakt aan de burgemeester als voorzitter van de raad. De burgemeester beoordeelt de ernst hiervan. Indien ernstig, dan stelt de burgemeester in dezelfde hoedanigheid een onderzoek in nadat hij hierover - samen met de raadsgriffier in verband met de verslaglegging en dossiervorming - de betrokkene en het presidium heeft geïnformeerd en gewezen heeft op mogelijke consequenties. De burgemeester informeert - wederom samen met de raadsgriffier - de betrokkene over het resultaat van dat onderzoek en stelt betrokkene - indien het resultaat het vermoeden bevestigt - in de gelegenheid weerwoord te geven. Daarna wordt het presidium geïnformeerd over de bevindingen en - indien ernstig - het voornemen van de burgemeester om maatregelen te nemen en of en hoe en wanneer dit openbaar wordt gemaakt c.q. de raad vertrouwelijk wordt geïnformeerd. Daarna voert de burgemeester de voorgenomen maatregelen uit.

  • 2.

    Twijfels omtrent de integriteit van de burgemeester worden vertrouwelijk kenbaar gemaakt aan de raadsgriffier. Deze informatie wordt geanonimiseerd en aan het presidium beschikbaar gesteld nadat dit gesondeerd is met het Kabinet van de Commissaris van de Koningin of dit een onderzoek waard is. Deze bevindingen worden tevens meegenomen richting het presidium. Het presidium bepaalt of de informatie ernstig is en een onderzoek nodig is. Komt het presidium bij meerderheid tot het oordeel dat de informatie ernstig genoeg is, dan treedt het presidium in overleg met de Commissaris van de Koningin om tot een mogelijk onderzoek te komen, waarbij dat onderzoek wordt ingesteld door de Commissaris van de Koningin. Eer het presidium dit overleg aangaat, wordt de burgemeester hierover geïnformeerd. Het aangaan van gesprekken met de burgemeester en de uitvoering van het onderzoek, behoort tot de competentie van de Commissaris van de Koningin. Wel wordt het presidium over de bevindingen gerapporteerd en wordt - indien ernstig - de te nemen maatregelen door de Commissaris van de Koningin met het presidium besproken en of en hoe en wanneer dit openbaar wordt gemaakt c.q. de raad vertrouwelijk wordt geïnformeerd.

  • 3.

    Gedurende de gehele procedure worden de leden van het presidium en anderen die kennis hebben genomen van informatie, verplicht tot geheimhouding als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, de Gemeentewet en het Reglement van Orde, dit met de restrictie dat deze informatie ook tot nader order niet bestemd is voor de overige leden van de raad en het college.

  • 4.

    Is betrokkene, waarvan het gedrag in het geding is, lid van het presidium, dan wordt betrokkene uitgesloten van de beraadslagingen binnen het presidium omtrent dit onderwerp.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2003.
De raad
de raadsgriffier, de voorzitter,