Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

Geldend van 04-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

De raad van de gemeente Stadskanaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 juni 2004, nr. R 6236;

overwegende:

dat de gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, sub a van de Wet werk en bijstand  (WWB) verplicht is bij verordening regels te stellen aangaande de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

dat de gemeente in het beleidskader "hoofdlijnennotitie reïntegratie gemeente Stadskanaal 2004-2005" voor werk en reïntegratie d.d. 26 april 2004 uitwerking geeft aan het gemeentelijke reïntegratiebeleid volgens de WWB;

dat de gemeente jaarlijks haar reïntegratiebeleid vastlegt als onderdeel van de gemeentelijke planning & controlecyclus in een werkplan reïntegratie;

besluit:

de volgende verordening vast te stellen:

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal.

Artikel 1 Definities en begrippen

Artikel 2 Doelgroep

Artikel 3 Taak en opdracht van het college

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep in het kader van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het college stelt vast welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen.

  • 2.

    Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht stelt het college jaarlijks beleidsregels vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de doelgroepen van de WWB .

  • 3.

    Het college kan bij het bepalen van de voorzieningen in artikel 8 prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Dit gebeurt jaarlijks (zie artikel 3, tweede lid).

  • 4.

    Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

  • 5.

    De voorzieningen die de gemeente in dit kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking en een traject c.q. reïntegratieplan.

  • 6.

    Het trajectplan c.q. reïntegratieplan voldoet aan de minimale eisen zoals gesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4 Recht op ondersteuning

  • 1.

    Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende personen, alsmede een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen in artikel 7 van de WWB .

  • 2.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening die naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

Artikel 5 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

  • 1.

    Niet-uitkeringsgerechtigden van 23 jaar en ouder en mensen met een uitkering op grond van de Anw  van 23 jaar en ouder, kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid.

  • 2.

    Het college stelt in beleidsvoorstellen de aanspraken en de voorzieningen vast, die beschikbaar zijn voor personen behorende tot de groepen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid van de WWB , onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw  en de Ioaz  bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 4, eerste lid en artikel 4, derde lid van deze verordening genoemde verplichtingen, op basis van in beleidsvoorstellen vast te leggen criteria, onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling, kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 7 Voorzieningen

  • 1.

    Het reïntegratietraject is afgestemd op de mogelijkheden van de aanvrager en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.

  • 2.

    Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarbij houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen. Daarnaast speelt het perspectief van de doelgroep op het vinden van regulier werk op de arbeidsmarkt een rol.

  • 3.

    De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in artikel 4 als het college zich heeft overtuigd van de beschikbaarheid van een kinderopvangvoorziening, mits deze naar het oordeel van het college voor het deelnemen aan de voorziening noodzakelijk is.

  • 4.

    De voorzieningen zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

    • a.

      reïntegratietraject: een voorziening zoals omschreven en onder voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage 2 van deze verordening;

    • b.

      werkervaringsbanen, werkervaringsplaatsen en maatschappelijk nuttige banen: voorzieningen zoals omschreven en onder voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage 2 van deze verordening;

    • c.

      arbeidsactivering: een voorziening zoals omschreven en onder voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage 2 van deze verordening;

    • d.

      bemiddeling naar maatschappelijke activering, rust en/of hulpverleningstraject: een voorziening zoals omschreven en onder voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage 2 van deze verordening;

    • e.

      overige faciliteiten: het college kan in het kader van de voorzieningen genoemd onder sub a. tot en met d. besluiten de volgende faciliteiten aan te bieden: kinderopvang, reiskostenvergoeding, aanvullende begeleiding en scholing;

    • f.

      voor de voorzieningen genoemd onder a. tot en met e. kan het college besluiten het recht op een voorziening te verlenen met behoud van uitkering voor de periode van 1 jaar, die nog eenmalig met 1 jaar kan worden verlengd;

    • g.

      het college kan ter uitvoering van dit artikel gebruikmaken van een loonkostensubsidie aan de werkgever die een persoon behorend tot de doelgroep in dienst neemt op basis van de CAO die ook voor de reguliere werknemers van toepassing is;

    • h.

      in geval van verstrekking van loonkostensubsidie, is de beleidsaanbeveling "loonkosten-subsidie en Europese regelgeving", zoals vermeld in de verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004 van toepassing;

    • i.

      het tijdelijk geheel dan wel tijdelijk gedeeltelijk verlenen van ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling onder de bepalingen zoals opgesteld in artikel 7;

    • j.

      het verstrekken van premies, eenmaal per kalenderjaar, indien duurzame uitstroom naar een voltijdse of deeltijd reguliere baan gedurende 1 jaar is gerealiseerd, dan wel een prestatiepremie, dan wel een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, zoals uitgewerkt en bepaald in de premieverordening WWB ;

    • k.

      overige vergoedingen die kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed;

    • l.

      nazorg: activiteiten die erop gericht zijn uitstroom te continueren teneinde hier een duurzaam karakter aan te geven;

    • m.

      activiteiten in het kader van schuldhulpverlening, indien dit een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsinschakeling van personen uit de doelgroep onder andere door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie en/of het bevorderen van sociale en zelfredzaamheid.

  • 6.

    Scholing kan onderdeel uitmaken van de voorzieningen genoemd in het vierde lid. Daarnaast kan het college ook scholing als zelfstandige voorziening aanbieden.

  • 7.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en reïntegratiebedrijven.

Artikel 8 Aanvraag om ondersteuning

De aanvrager doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op ondersteuning.

Artikel 9 Rechten en plichten deelnemer

  • 1.

    De aanvrager is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2.

    De aanvrager kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van de, naar het oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 3.

    Indien het recht op ondersteuning naar de mening van het college bestaat en een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening is toegekend, verbindt het college hier op de aanvrager nader afgestemde verplichtingen aan. Deze verplichtingen worden in de toekenningsbeschikking opgenomen. Expliciet wordt in de toekenningsbeschikking verwezen naar de verplichting voor eenieder om het trajectplan te ondertekenen.

  • 4.

    Een persoon uit de doelgroep aan wie een medische keuring wordt aangeboden in verband met zijn re-integratie, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 5.

    Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit de wet en regelgeving, geldt voor een persoon die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot de gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken over de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • c.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van de voorziening;

    • d.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

  • 6.

    Als een persoon zijn verplichtingen krachtens het derde lid of het vijfde lid niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

Artikel 10 Maatregelen en terugvordering

  • 1.

    Als een persoon die deelneemt of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7, lid 5 niet nakomt of niet is nagekomen en een uitkering ontvangt of heeft ontvangen in het kader van de WWB , de IOAZ  of de IOAW , kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon de totaal gemaakte kosten tot ten hoogste 100% terugvorderen. Het terug te vorderen bedrag wordt daarbij door het college gemotiveerd afgestemd op de mate van verwijtbaarheid;

    • a.

      De terugvordering bedraagt tot een maximum van 100% van de totale kosten. Het terug te vorderen bedrag wordt door het college afgestemd op de mate van verwijtbaarheid.

    • b.

      Als een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening WWB.

    • c.

      Als een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw  of de Ioaz , zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw  en de Ioaz .

    • d.

      Voor personen behorend tot de doelgroep (artikel 2, lid 1 van deze verordening) die geen uitkering ontvangen, kan het college voor de gedraging als bedoeld in artikel 7, lid 5 de kosten van de voorziening terugvorderen tot een maximum van 100% van de kosten van de voorziening ten behoeve van deze persoon.

  • 2.

    Als een persoon behorende tot de doelgroep, zoals genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening, die deelneemt of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7, lid 5 niet nakomt of niet is nagekomen en geen uitkering ontvangt of heeft ontvangen, kan het college eveneens de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten terugvorderen.

  • 3.

    Als een persoon zijn verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening niet is nagekomen, of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen conform de Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013, dan wel een boete opleggen op grond van de WWB , de IOAW  of IOAZ  .

  • 4.

    Het college kan in afwijking van het bepaalde in artikel 6, leden 1, 2 en 3 een afwijkende maatregel dan wel een afwijkend boetebedrag opleggen, indien argumenten van overwegende aard, gelegen in de persoonlijke situatie van de personen bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2 daartoe aanleiding geven.

Artikel 11 Beëindiging van de voorziening

  • 1.

    Het college kan de voorziening beëindigen indien:

    • a.

      De persoon die deelneemt aan een voorziening en zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7, lid 5, dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB  niet nakomt.

    • b.

      De persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in artikel 2.

    • c.

      Het college een andere voorziening aanbiedt.

    • d.

      De persoon die deelneemt aan een voorziening, neveninkomsten heeft die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

Artikel 12 WIW en ID

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de WIW , zoals dit luidde op 31 december 2003 en stimuleert de uitstroom. Het college gaat hierbij uit van het door de raad vastgestelde Plan van Aanpak d.d. 15 december 2003, nummer R 2808.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen , zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid van de WIW , zoals dit luidde op 31 december 2003 en stimuleert de uitstroom. Het college gaat hierbij uit van het door de raad vastgestelde Plan van Aanpak d.d. 15 december 2003, nummer R 2808.

  • 3.

    De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in eerste en tweede lid zijn, vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB, voorzieningen in de zin van de WWB. Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Voor voorzieningen die voor 1 januari 2004 zijn aangevangen, en waaraan een besluit als bedoeld in artikel 70 van de Abw , zoals die luidde op 31 december 2003, ten grondslag ligt, blijft de premie- en vrijlatingsverordening van toepassing tot 1 januari 2005, ook als op of na 1 januari 2004 de voorziening ongewijzigd wordt voortgezet en daarover een nieuw besluit op basis van deze verordening is genomen.

  • 2.

    Indien ten aanzien van een persoon die ondersteund wordt met een voorziening die is aangevangen voor 1 januari 2004, op of na 1 januari 2005 geen besluit is genomen over een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 en de voorziening van voor 1 januari 2004 ongewijzigd is voortgezet, kan artikel 12 wel worden toegepast over de periode vanaf 1 januari 2005.

Artikel 15 Evaluatie

Het college zendt uiterlijk binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.

Artikel 16 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de WWB.

Ondertekening

De raad
de raadsgriffier, de voorzitter,

BIJLAGE 1: EISEN AAN HET TRAJECTPLAN/REÏNTEGRATIEPLAN 2004

Beoordelingscriteria voor het goedkeuren van een trajectplan c.q. reïntegratieplan.

Een voorstel voor een trajectplan/reïntegratieplan dient minimaal aan de volgende eisen te voldoen.

  • 1.

    De term "reïntegratieplan" dan wel "trajectplan" staat boven het plan.

  • 2.

    Er wordt een begindatum en een geplande einddatum genoemd van de afzonderlijk ingezette instrumenten.

  • 3.

    Er wordt tussentijds schriftelijk gerapporteerd, indien er zich wijzigingen voordoen ten opzichte van het reeds goedgekeurde plan.

  • 4.

    Het trajectplan/reïntegratieplan bevat een realistisch tijdspad. Het totale traject duurt niet langer dan partijen zijn overeengekomen. Indien een langer traject wordt voorgesteld, moet de afwijking dragend gemotiveerd worden.

  • 5.

    Het voorgestelde advies moet logisch aansluiten op de geschetste persoonlijke situatie van de cliënt en de aangegeven beperkingen en mogelijkheden.

  • 6.

    Het doel van het traject moet concreet aangegeven worden. Als het doel niet "toeleiding naar reguliere arbeid is", wordt dit dragend gemotiveerd.

  • 7.

    Het plan is ondertekend en gedagtekend door zowel de aanbieder (namens het college van burgemeester en wethouders) als de cliënt.

BIJLAGE 2: BESCHRIJVING VOORZIENINGEN ARTIKEL 7

[ 1 ]

1. Reïntegratietraject (artikel 7, lid 4, sub a)

1.1. Het college voorziet in de volgende voorziening nader te noemen reïntegratietraject:

Doel: kansen op bemiddeling naar regulier werk vergroten.

Duur: trajecten fase 2: 12 maanden, trajecten fase 3: 18 maanden en trajecten fase 4: 24 maanden (de laatste zes maanden van elk traject omvatten nazorg om de kans op terugval in de WWB te verkleinen).

Voorwaarden: met behoud van uitkering, deelnemer heeft een arbeidsplicht.

Budget: 5% van het beschikbare budget WWB eventueel aanvullend ESF-geld (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Beschrijving

Het reïntegratietraject is een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 van de verordening reïntegratie en wordt nader omschreven in het nog op te stellen bestek ten behoeve van de aanbesteding reïntegratie 1 september 2004 tot en met 31december 2005.

Bij de aanbesteding van reïntegratiediensten, kiest Stadskanaal in 2004-2005 met mogelijke verlenging tot en met 2006 voor de werkwijze dat reïntegratiebedrijven (RIB) verantwoordelijk zijn voor het traject van de cliënt van diagnose tot en met uitplaatsing, inclusief de eventuele aanbodversterking die daarvoor noodzakelijk is (zoals scholing). De klantmanager van de gemeente blijft echter eindverantwoordelijk voor de begeleiding van de klant. De trajecten voor de fasen 2 en 3 zijn gericht op het vergroten van kansen richting de arbeidsmarkt. Scholing kan een onderdeel zijn van de trajecten die door RIB’s worden uitgevoerd. Uitgangspunt voor het inzetten van scholing is het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

De trajecten voor fase 4 zijn gericht op training/scholing om binnen de gestelde termijn gekwalificeerd te kunnen worden als fase-3 doelgroep.

2. Werkervaringsbanen, werkervaringsplaatsen en maatschappelijk nuttige banen (artikel 7 lid 4, sub b)

2.1. Het college voorziet in de volgende voorziening nader te noemen werkervaringsbaan:

Doel: bemiddeling naar regulier werk;

Duur: eerste halfjaar met behoud van uitkering (geldt als een stageperiode) daarna, indien stageperiode goed is doorlopen, volgt een dienstverband voor (on)bepaalde tijd met één jaar loonkostensubsidie;

Budget: 45% van het beschikbare budget WWB, eventueel aanvullend ESF-geld (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Voorwaarden: maximaal zes maanden met behoud van uitkering werkervaring opdoen via stageperiode. Indien de stageperiode goed is doorlopen, volgt een contract met werkgever ondersteunend met loonkostensubsidie voor maximaal één jaar onder de navolgende voorwaarden. De deelnemer heeft een arbeidsplicht.

Beschrijving

Werkervaringsbanen zijn gesubsidieerde banen met als doel de werknemer te laten uitstromen naar een reguliere baan, dus te reïntegreren. Een werkzoekende met geringe afstand tot de arbeidsmarkt (tussen de 6 en 18 maanden) krijgt een baan aangeboden bij een reguliere werkgever. De werkgever ontvangt van de gemeente een bijdrage in de loon- en/of studiekosten afhankelijk van de persoon in kwestie. Loonkostensubsidie houdt in dat dienstverbanden met werkgevers worden ondersteund door flexibele en gedifferentieerde "investeringspremies" (loonkostensubsidie). De vaststelling van de loonkostensubsidie die aan de werkgever wordt verstrekt, wordt vooraf met de betrokken werkgever besproken.

Het streven is dat de werknemer binnen een termijn van één jaar uitstroomt naar een reguliere baan bij deze werkgever.

Een werkervaringsbaan is een reïntegratie-instrument waarbij werkervaring opdoen centraal staat met als uiteindelijk doel uitstroom naar regulier werk. De beleidsuitgangspunten voor de nieuwe regeling zijn:

  • -

    werken met behoud van uitkering als stage gedurende maximaal zes maanden;

  • -

    aansluitend een loonkostensubsidie via een gestaffelde methode per halfjaar (gebaseerd op het minimuminkomen) gedurende één jaar. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt gestaffeld via de volgende methode:

    • a.

      eerste halfjaar € 7.500,00;

    • b.

      tweede halfjaar € 5.625,00.

Het streven is dat betrokkene na uiterlijk één jaar een regulier dienstverband wordt aangeboden bij de werkgever. Bij het in dienst nemen van de werknemer door de werkgever, wordt een eenmalige premie toegekend aan de werkgever van € 2.500,00.

  • -

    Studievergoeding maximaal 75% van de kosten met een maximum vergoeding van € 5.000,00 voor een periode van één jaar.

  • -

    Het college zal in het werkplan uitwerken hoe de hoogte van de subsidie moet worden vastgesteld.

  • -

    In voorkomende gevallen kan het college ter ondersteuning van de duurzaamheid van de plaatsing jobcoaching en andere vormen van begeleiding inzetten.

Een werkervaringsbaan is een reïntegratie-instrument. Dat wil zeggen een tijdelijke, al dan niet parttime opstapbaan met een onderliggend plan richting regulier werk. Dit instrument zal echter alleen dan worden benut als voor de kandidaten reguliere arbeid een haalbare doelstelling is. Daarbij kunnen scholing en begeleiding worden ingezet om de afstand richting arbeidsmarkt ook werkelijk te overbruggen. Werkervaringsbanen zijn reïntegratietrajecten, waarin mensen allereerst met behoud van uitkering aan doorstroom richting werk "werken". Dat wil zeggen dat voor functies en taken in de collectieve sector waarbij een dergelijk perspectief niet bestaat, dit instrument niet zal worden ingezet.

Overige bepalingen:

  • 1.

    De werkervaringsbaan, genoemd in artikel 7, lid 4, sub b, kan gerealiseerd worden door middel van een aanstelling dan wel het aangaan van een arbeidsovereenkomst, bij een reguliere werkgever. De ondersteuning bestaat in het verstrekken van een loonkostensubsidie gedurende ten hoogste één jaar overeenkomend met de bij de functie behorende laagste CAO-salarisschaal. Dit bedrag wordt bij een deeltijdbetrekking dan wel een deelperiode naar rato toegekend. De loonkostensubsidie wordt achteraf betaalbaar gesteld aan de werkgever, nadat is gebleken dat betrokkene minimaal een halfjaar bij de werkgever in dienst is geweest.

  • 2.

    Indien minder dan een halfjaar na aanvang van het dienstverband de betrekking wordt beëindigd, vervalt de loonkostensubsidie met ingang van de datum van beëindiging van de aanstelling onderscheidenlijk de arbeidsovereenkomst.

Werkervaringsplaatsen

Doel: opdoen werkervaring, uiteindelijke doel uitstroom naar regulier werk;

Duur: maximaal drie jaar;

Voorwaarden: met behoud van uitkering;

Budget: 20% eventueel aanvullend ESF-geld (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Een werkzoekende die meer dan 36 maanden van de arbeidsmarkt afstaat, kan een werkervaringsplaats worden aangeboden, die perspectief moet geven op regulier werk. Het doel hiervan is dat de uitkeringsgerechtigde brede werkervaring opdoet. Derhalve kan iemand maximaal drie jaar op dezelfde werkervaringsplaats worden geplaatst. Indien de werkgever aangeeft dat de persoon in kwestie na de periode van drie jaar bij hem kan doorstromen naar regulier werk, kan hier ook het systeem van loonkostensubsidies worden toegepast. Als er echter in het geheel geen uitzicht is op uitstroom, kan een maatschappelijk nuttige baan worden overwogen.

Werknemers worden voor bepaalde tijd in dienst genomen door de instelling/organisatie voor een periode van drie jaar. Als salaris geldt de WWB-uitkering plus het verschil met de bij de functie behorende laagste CAO-salarisschaal. Dit bedrag wordt bij deeltijdbetrekking naar rato toegekend. Bij werkervaringsplaatsen wordt een werkgeversbijdrage gevraagd van maximaal € 2.500,00 per jaar (bij deeltijdbetrekking naar rato).

Maatschappelijk nuttige banen

Doel: participatie in de maatschappij, inzetten van uitkeringsgelden ten behoeve van het maatschappelijke belang en dienstverlening aan burgers. Opdoen werkervaring, uiteindelijk bemiddelbaar worden voor regulier werk;

Duur: maximaal vijf jaar;

Voorwaarden: met behoud van uitkering;

Budget: 10% (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Beschrijving

Onder maatschappelijk nuttige banen wordt verstaan banen bij instellingen die afhankelijk zijn van een vorm van financiering door de overheid of een ander openbaar lichaam. Deze instellingen moeten kunnen aantonen dat zij niet over het geld beschikken om een reguliere arbeidskracht voor deze functie in dienst te nemen. Echter, in incidentele gevallen kan het college besluiten ook profit-organisaties en (vrijwilligers)organisaties die financieel zelfstandig zijn in aanmerking te laten komen voor een maatschappelijk nuttige baan. Het moet hier dan gaan om additioneel werk; er mag dus geen sprake zijn van verdringing van regulier werk. Maatschappelijk nuttige banen dienen naar evenredigheid te worden verdeeld (afgestemd op de omvang van het bedrijf) onder instellingen werkzaam op het terrein van onderwijs, cultuur, veiligheid, welzijn, milieu en zorg.

Lukt het dus niet werknemers uit te laten stromen naar regulier werk, dan komen de maatschappelijke banen in zicht. Werknemers worden voor bepaalde tijd in dienst genomen door de instelling/organisatie voor een periode van maximaal vijf jaar. Daarmee wordt de werknemer de kans gegeven te participeren in de maatschappij en de uitkeringsgelden worden ten behoeve van het maatschappelijke belang en dienstverlening aan de burgers ingezet. De uitstroommogelijkheden mogen niet geblokkeerd worden. Immers, ook mensen die een maatschappelijk nuttige baan vervullen kunnen op langere termijn uitstromen. Als salaris geldt de WWB-uitkering. Daarnaast mag de werkgever de bij het vrijwilligerswerk behorende jaarlijks vastgestelde wettelijke vergoeding toekennen aan de werknemer.

Dit bedrag wordt bij een deeltijdbetrekking dan wel een deelperiode naar rato toegekend. De werknemer dient in dienst te treden van de instelling. Bij uitstroom naar regulier werk, ontvangt de werknemer een eenmalige bonus van € 1.000,00.3.

Arbeidsactivering (artikel 7, lid 4, sub c)

3.1. Het college voorziet in de volgende voorziening nader te noemen arbeidsactivering:

Doel: voorbereiding op een reïntegratietraject;

Duur: maximaal 12 maanden;

Voorwaarden: zes maanden met behoud van uitkering en een eenmalige verlenging van zes maanden, deelnemer heeft een arbeidsplicht;

Budget: 5% van het werkdeel WWB, aanvullend eventueel ESF-geld (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Beschrijving

Van een deel van de cliënten kan op voorhand door middel van een goede diagnose worden vastgesteld in welk van de einddoelen men, gezien het profiel van de cliënt en de situatie op de arbeidsmarkt, terechtkomt. Teneinde de beperkte financiële middelen zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten en om te voorkomen dat cliënten nodeloos van het ene naar het andere traject worden gesleept, moeten cliënten, waar nodig, op basis van een onafhankelijke diagnose, direct worden toegeleid naar hun einddoel. Dit betekent concreet dat cliënten direct na binnenkomst in een traject worden genomen. Hoe langer met reïntegratie wordt gewacht, des te kleiner wordt de kans op succes. Het betekent verder dat toeleidingstrajecten van beperkte duur en omvang zullen zijn. Op deze wijze wordt voorkomen dat cliënten afglijden naar een positie die steeds verder van de arbeidsmarkt afligt. Arbeidsactivering is bedoeld als voortraject voor mensen, die (nog) geen traject richting regulier werk kunnen volgen, gezien hun persoonlijke situatie waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt niet binnen een "afzienbare" termijn overbrugbaar is. Arbeidsactivering heeft tevens een functie als aanbod voor langdurig werkzoekenden bij de doorstroom naar een reïntegratietraject (voortraject), anderzijds kan arbeidsactivering een belangrijke bijdrage leveren aan het welzijn van de betrokken deelnemer.

Tevens kan arbeidsactivering worden ingezet als voortraject voor de sociale werkvoorziening.

Arbeidsactivering wordt met prioriteit ingezet voor klanten met een gemeentelijke uitkering die een arbeidsverplichting hebben en heeft derhalve een verplichtend karakter. Arbeidsactivering wordt normaliter ingezet met behoud van uitkering voor de betrokkenen gedurende een periode van zes maanden met de mogelijkheid dit eenmalig voor zes maanden te verlengen.

4. Bemiddeling naar hulpverlenings en/of rusttraject, maatschappelijke activering (artikel 7, lid 4, sub d)

4.1. Het college voorziet in de volgende voorziening nader te noemen bemiddeling naar hulpverlening en/of rusttraject en maatschappelijke activering:

Doel: bemiddeling naar een traject hulpverlening en/of rusttraject en maatschappelijke activering;

Duur: bemiddelingsfase één maand;

Voorwaarden: met behoud van uitkering, ontheffing van de arbeidsplicht;

Budget: 5% van het beschikbare WWB-budget (totaalbudget in jaarlijks werkplan uit te werken).

Beschrijving

De voorziening bestaat erin dat de klantmanager een bemiddelende rol speelt naar derden die de hierna volgende trajecten aanbieden.

Maatschappelijke activering

Met maatschappelijke activering wordt bedoeld de activiteiten die de maatschappelijke betrokkenheid bevorderen, sociaal isolement voorkomen en de deelname aan maatschappelijke verbanden stimuleren. Onder deze vorm van activiteiten wordt verstaan: het verrichten van vrijwilligerswerk, de deelname aan sociaal-culturele activiteiten en het volgen van cursussen van educatieve aard. Maatschappelijke activering heeft geen directe relatie met reïntegratie, maar kan op den duur wel een bijdrage leveren aan het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Maatschappelijke activering zal met name worden ingezet voor mensen die geen arbeidsverplichting hebben.

Maatschappelijke activering wordt ingezet voor de duur van een jaar waarna een herbeoordeling plaatsvindt. Deze herbeoordeling heeft primair tot doel te bepalen of de arbeidsverplichting aan de deelnemer wederom kan worden opgelegd. Daarna bestaat er de mogelijkheid de periode nogmaals te verlengen. De regie voor de uitvoering van deze trajecten ligt primair bij de dienst sociale zaken. De dienst sociale zaken en de dienst gebieden maken gezamenlijke afspraken over de monitoring en herbeoordeling van cliënten en de doorstroom naar andere reïntegratie-instrumenten.

Hulpverlening en/of rusttraject

Voor sommigen is de afstand tot de arbeidsmarkt dermate groot en is er sprake van dusdanige beperkingen van sociaal-medische aard dat de betrokkenen en de samenleving het meest gebaat zijn bij een hulpverlenings- of rusttraject. Deze trajecten hebben echter een tijdelijk karakter en de duur en intensiteit van de trajecten zullen op basis van individuele omstandigheden worden beoordeeld. Er wordt naar gestreefd om ook deze hulpverleningstrajecten een duaal karakter te geven waarin zowel gewerkt wordt aan het oplossen van de persoonlijke problematiek van de klant als ook aan de eerste stappen op weg naar reïntegratie. Als voorbeeld daarvoor kan de verslavingsproblematiek worden genoemd. De periode waarin iemand fysiek "afkickt" is beperkt. In de navolgende periode kan een vorm van activering een grote rol spelen om de betrokkene een structuur te bieden waarbinnen men zich kan ontwikkelen. In samenspraak met de dienst gebieden, zullen de trajecten vorm worden gegeven. Uitvoering geschiedt niet onder regie van de dienst gebieden. De begeleiding van de klantmanager voorziet in bemiddeling naar een dergelijk traject. Een en ander zal in samenspraak met de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO) verder inhoud moeten worden gegeven. [ met de Wet Maatschappelijke Opvang wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning  Wmo bedoeld, in werking getreden op 1 januari 2007]

Artikel 7, lid 4, sub h Loonkostensubsidie en Europese regelgeving

Loonkostensubsidie (gesubsidieerde arbeid) kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de nationale regelgeving op dit punt, blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. Om te voorkomen dat de in deze verordening genoemde subsidiëring van arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden wordt aangemerkt door de EU als staatssteun, is van toepassing op deze verordening de beleidsaanbeveling "loonkostensubsidie en Europese regelgeving", zoals opgenomen in de verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004 pagina's 2 en 3 van de aanbiedingsbrief en pagina's 14, 15 en 16 van bijlage 1.

TOELICHTING BIJLAGE 2: BESCHRIJVING VOORZIENINGEN

De voorzieningen, die in het kader van de reïntegratie worden aangeboden, staan in deze bijlage beschreven. Er is gekozen voor het opnemen van een bijlage om daarmee de eventuele jaarlijkse aanpassing van voorzieningen door het college mogelijk te maken zonder dat daarbij de verordening op zich dient te worden gewijzigd. De bijlage biedt tevens aan derden en betrokkenen een goed inzicht in de aard van de voorzieningen.

Voetnoot

[ 1 ]

NB het beschikbare budget werkdeel WWB is zodanig toegewezen aan de instrumentaria dat er sprake is van een evenwicht tussen de beleidsprioriteiten raad en zorgplicht voor de inwoners. In totaal wordt 90% van het beschikbare budget toegewezen, 10% van het beschikbare budget werkdeel WWB wordt gereserveerd voor overige activiteiten. Op deze wijze kan enigszins worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen.

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand  (WWB) in werking getreden. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet  (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden  (WIW), de Wet financiering Abw, Ioaw (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) en Ioaz (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers)  (WFA) en het Besluit In- en doorstroombanen  (ID-besluit). De WWB stelt meer nog dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar reïntegratietaak regels stelt bij verordening. De "Verordening Reïntegratie gemeente Stadskanaal 2004" en deze toelichting vormen een geheel en dienen dan ook in onderlinge samenhang gelezen en toegepast te worden. [ 'Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen' moet zijn 'Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers'. ] [ 'Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers' moet zijn 'Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen'. ]

De basis voor deze verordening is gelegd in de "Hoofdlijnennotitie reïntegratie gemeente Stadskanaal 2004-2005". Deze notitie is via een interactief proces met externe partijen, raadsleden en de interne organisatie totstandgekomen. De aanvullingen, gegeven door deze partijen op de werkbijeenkomst in maart 2004, alsmede de aanvullingen uitgesproken in de commissie- en raadsvergadering van april 2004, zijn ook verwerkt in deze verordening. Op 26 april jongstleden is de notitie door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van de notitie is dat de gemeente Stadskanaal haar inspanningen binnen het reïntegratiebeleid richt op duurzame arbeidsinschakeling (work first). Reeds in de raadsvergadering van 15 december 2003 nr. R 2808 en de raadsvergadering van 25 augustus 2003, nr. R 6137 heeft de raad een lange termijnvisie ten aanzien van de WWB opgesteld. Samenvattend heeft de raad uitgesproken dat binnen het nieuw op te stellen beleid onder de WWB de uitgangspunten moeten zijn dat:

  • a.

    beleid moet worden ontwikkeld gericht op meer uitstroom naar regulier werk;

  • b.

    de instroom in de WWB zoveel mogelijk beperkt moet worden;

  • c.

    de uitkeringsduur van de WWB zoveel mogelijk geminimaliseerd moet worden.

Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de hoofdlijnennotitie en daarmee is de grondslag voor de reïntegratieverordening gelegd.

De Ioaz en Ioaw worden dus niet ingetrokken met de invoering van de WWB. De artikelen uit de WWB die slaan op reïntegratie zijn geïntegreerd in deze regelingen; ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook hiervoor van toepassing. Bovendien geldt bovenstaande tevens voor personen met een uitkering in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

In de WWB is de verplichting tot het opstellen van een gemeentelijke reïntegratieverordening geformuleerd. In de verordening legt de gemeente de rechten en plichten van klanten vast. Met de komst van de WWB verdwijnen dus, zoals gezegd, de landelijke wet- en regelgeving over reïntegratie zoals vastgelegd in de WIW en het ID-besluit. Voor de uitvoering van reïntegratiebeleid krijgt de gemeente een ongedifferentieerd budget als onderdeel van het Fonds Werk en Inkomen (FWI), het zogenaamde werkdeel. De gemeenteraad heeft hiermee de mogelijkheid een eigen, lokale, invulling te geven aan reïntegratiebeleid. In de "Hoofdlijnennotitie reïntegratie gemeente Stadskanaal 2004-2005" zijn hiervoor voorstellen ontwikkeld; deze worden in de verordening nader uitgewerkt. Hierbij moet worden opgemerkt dat het beschikbare budget uit het werkdeel voor reïntegratie elk jaar via een werkplan wordt verdeeld. In deze artikelsgewijze toelichting wordt daarom volstaan met het toewijzen in procenten van delen van het budget aan de verschillende instrumentaria. Op deze wijze wordt een budgetplafond ingesteld. Dit om te voorkomen dat er sprake zou kunnen zijn van een openeind financiering. Daarom is er ook voor gekozen de te maken jaarlijkse werkplannen onderdeel te laten worden van de jaarlijkse planning- en controlcyclus.

Algemeen geaccepteerde arbeid

Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen (work first). In de hoofdlijnennotitie is hierbij prioriteit gelegd. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan: alle arbeid behalve die in strijd is met de wet of goede zeden. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Dus het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a van de WWB . Gesubsidieerde arbeid is, als voorziening in het kader van de wet, in deze opvatting weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid, maar kan geen einddoel zijn.

Een WSW-dienstbetrekking wordt beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid.

Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De WWB stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaamheid wordt hierbij verstaan ten minste een halfjaar een reguliere baan of eigen bedrijf vervullen en geen uitkering meer ontvangen (5e voortgangsrapportage SUWI d.d. 21 mei 2003).

De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, is niet primair terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan gesteld worden, dat de definitie van algemeen geaccepteerde arbeid zijnde: geen arbeid in strijd met de wet of goede zeden, ruim en tegelijkertijd eng genoeg is. Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is, dient betrokkene gebruik te maken van de door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk. Dit maatwerk is vooral van belang bij een aantal specifieke doelgroepen. Tussen algemeen geaccepteerde arbeid en duurzame inpassing kan een spanningsveld optreden. Het kabinet wenst echter geen voorkeur uit te spreken voor een van beiden. Het is aan de gemeente om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk van beiden in dat specifieke geval van toepassing is. Wanneer het risico op terugval in de bijstand groot is, ligt het voor de hand om aandacht te schenken aan voorzieningen die zulks voorkomen. Een individuele afweging dient hierbij te worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat de gemeente aandacht schenkt aan de achterliggende oorzaken hiervan. Oorzaken kunnen liggen in de sfeer van individuele omstandigheden, in de persoon gelegen kenmerken, al dan niet het inzetten van voorzieningen, kwaliteit van de aangeboden voorzieningen en kenmerken van de regionale arbeidsmarkt. Naarmate de vooruitzichten op ander en beter aansluitend werk voor belanghebbende groter zijn, zal eerder en beter rekening kunnen worden gehouden met aspecten als vorig beroep en opleidingsniveau. Dat geldt ook voor een aspect als de woonsituatie. In voorkomende gevallen kan van belanghebbende worden verwacht dat arbeid geaccepteerd wordt ook al betekent dat, dat hij/zij moet verhuizen. Naast het werkloosheidsrisico, wordt de uitkomst van deze belangenafweging uiteraard ook bepaald door de omstandigheden op de regionale arbeidsmarkt alsmede persoonlijke omstandigheden, zoals de gezinssituatie, fysieke beperkingen en een eventuele spanning tussen de aangeboden arbeid en de geloofsovertuiging (zie het bovenstaande).

Doelgroepen

In de "Hoofdlijnennotitie Reïntegratie gemeente Stadskanaal 2004-2005" wordt de volgende onderverdeling in de doelgroepen gemaakt op basis van afstand tot de arbeidsmarkt en dus kans op een succesvolle reïntegratie (gezien de beperkte omvang van de hoofddoelgroepen niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers en de bestaande acties ten behoeve van inwoners met een "oude" gesubsidieerde baan, zal deze onderverdeling uitsluitend worden gemaakt bij de hoofddoelgroep uitkeringsgerechtigden).

  • a.

    Fase 1-cliënten:

  • deze groep heeft geen afstand tot de arbeidsmarkt, is kortdurend werkloos en zal binnen korte tijd, zoveel mogelijk op eigen kracht, met een intensief stimulerende maar tevens controlerende en sanctionerende rol van de gemeente, een reguliere baan moeten kunnen vinden. Eventueel in te zetten reïntegratie-instrumenten behelzen voornamelijk sollicitatietraining en -begeleiding.

  • b.

    Fase 2-cliënten:

  • deze groep cliënten heeft een beperkte afstand tot de arbeidsmarkt en dient te worden geholpen bij het vinden van een baan. De nadruk bij deze groep zal moeten liggen op het ondersteunen bij sollicitaties door middel van training of het stimuleren van werkgevers om de betrokkene een kans te geven door middel van werkgeverssubsidie.

  • c.

    Fase 3-cliënten:

  • deze groep cliënten heeft een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Zij hebben een gebrekkige of verouderde opleiding of beperkte werkervaring. De nadruk bij deze groep zal moeten liggen op beroepsgerichte scholing (gericht op het verkrijgen van vaardigheden/kennis met betrekking tot het uitoefenen van een beroep) en werkervaring, zoveel mogelijk tegelijkertijd (duale trajecten).

Deze drie groepen maken de meeste kans op doorstroom naar regulier werk en kunnen daarom aangemerkt worden als de groep met de kortste afstand tot de arbeidsmarkt. De nadruk in het nieuwe beleid ligt onder andere op het zoveel mogelijk realiseren van uitstroom naar reguliere arbeid. Dit betekent dat er bij de nieuwe instroom en bij het zittende bestand gekeken zal moeten worden naar diegenen die de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Binnen deze groep zal dan weer gekeken moeten worden naar de beter plaatsbare cliënten: zij die redelijkerwijs kans maken een reguliere baan te verkrijgen (fase 1, 2 en bovenkant fase 3-cliënten).

Fase 4-cliënten: deze groep cliënten heeft de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Zij kampen met belemmeringen die het vinden van een baan verhinderen. Het kan daarbij gaan om lichamelijke, psychische of sociale belemmeringen, zoals verslaving, schulden, verwaarlozing, detentie, gezinsproblematiek, vereenzaming en dergelijke. Bij deze groep zal de nadruk in eerste instantie liggen op het (helpen) oplossen van problemen, het doorverwijzen naar gespecialiseerde instanties, het monitoren van de effecten daarvan en het eventueel activeren van deze cliënten door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, (groeps)activiteiten en dergelijke.

Binnen de groep met de kortste afstand tot de arbeidsmarkt verkrijgen jongeren (18-23 jaar) en ex-WW-ers prioriteit (zie Hoofdlijnennotitie). Om meer uitstroom te realiseren, zullen de beschikbare reïntegratiemiddelen vooral voor deze groepen worden ingezet.

Speciale zorg

Op basis van specifieke belemmeringen, die inschakeling in arbeid in de weg staan, worden in de Hoofdlijnennotitie de volgende vier specifieke groepen onderscheiden:

  • 1.

    Ouderen boven de 57,5 jaar: onder de WWB heeft ook deze groep de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken, te aanvaarden en te behouden. Ook ten behoeve van deze groep moeten serieuze inspanningen worden verricht om een reguliere baan te vinden, tenzij uit onderzoek blijkt dat tot deze groep behorende personen geen reële kans hebben op het vinden van een reguliere baan. Daar waar geen uitzicht bestaat op regulier werk of waar sprake is van aantoonbare mantelzorg of maatschappelijk nuttig vrijwilligerswerk, zal ontheffing worden verleend.

  • 2.

    Alleenstaande ouders met kinderen. Hier wordt ontheffing van deelname aan reïntegratieactiviteiten toegepast totdat het jongste kind vijf jaar is. Daarna is optimaal maatwerk van belang. Vanuit het perspectief van een verantwoorde zorg voor kinderen, moet de gemeente er zorg voor dragen dat er adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie mogelijk maakt van betaalde arbeid en de zorg voor de kinderen. Deze voorzieningen hebben betrekking op toereikende kinderopvang en op de eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijd en werktijden. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, geldt voor de alleenstaande ouders met kinderen van 5 tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de belanghebbende (artikel 9, lid 4 van de WWB ).

  • 3.

    De derde groep zijn de allochtonen. Nadruk bij deze, uiterst kleine maar groeiende, groep, ligt op het verwerven van de Nederlandse taalvaardigheid en inburgering.

Voor de groep allochtonen wordt de integratie niet alleen bevorderd door deelname aan een reïntegratietraject, maar vooral ook door het goed leren beheersen van de Nederlandse taal.

Ontheffingen

Voor personen tussen 18 en 65 jaar, wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van reïntegratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Het college kan echter in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen, voorzover en voor zolang reïntegratie niet in redelijkheid mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende redenen worden aangemerkt voorzover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a van de WWB . Bij de alleenstaande ouders met kinderen van 5 tot 12 jaar maakt het college van burgemeester en wethouders een afweging tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en zal ook voorzieningen ter beschikking stellen die deze combinatie mogelijk maken. Deelname aan deze activiteiten is derhalve geen grond om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Anderzijds geldt echter ook, dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar regulier werk.

Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college dient de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig dus geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen, dient het college gebruik te maken van adviezen van externe deskundigen, zoals het CWI, gespecialiseerde reïntegratiebedrijven, GGD, WSW-indicatiecommissie en anderen.

Gemeentelijke verantwoordelijkheid

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van WWB-ers, NUG-ers, Anw-ers en mensen die gebruikmaken van een voorziening, maar die niet behoren tot één van de vorengenoemde doelgroepen. De gemeente dient, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het CWI, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft, dan is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in dezen kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet, stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen.

Op grond van artikel 8 van de WWB , dient de gemeente het reïntegratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien.

Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd als categorieën daarbinnen, zoals ouderen, jongeren, vrouwen, allochtonen et cetera.

Eén van de voorzieningen is het werken met behoud van uitkering; binnen de uitgangspunten van de wet is dat mogelijk. Dat kan onder omstandigheden op eigen initiatief van de cliënt, maar ook als onderdeel van een reïntegratietraject of in het kader van activiteiten in de sfeer van arbeids- of maatschappelijke activering. In alle gevallen staat de positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling centraal. De verplichting om mee te werken aan het werken met behoud van uitkering mag alleen worden opgelegd, indien de te verrichten werkzaamheden bijdragen aan de (kans) op uitstroom naar regulier werk. De gemeente heeft dan dus vastgesteld dat de belanghebbende baat heeft bij het opdoen van werkervaring dan wel enige tijd nodig heeft om te wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals regelmaat en gezagsverhouding. Daarmee is altijd sprake van een beperkte periode en de werkzaamheden zullen daarbij gepaard gaan met een goede individuele begeleiding en zijn afgestemd op de capaciteiten van de belanghebbende. Dit om te voorkomen dat mensen te pas en te onpas verplicht worden algemeen geaccepteerde arbeid van welk kaliber dan ook moeten verrichten.

Voor cliënten die weinig of geen perspectief op uitstroom naar regulier werk hebben, kan de gemeente ervoor kiezen om onbeloonde arbeid op eigen initiatief van belanghebbende te honoreren, om zo maatschappelijk isolement te voorkomen of te doorbreken. Onder werken met behoud van uitkering gaat een brede variëteit aan activiteiten schuil, die uiteenlopen van regulier vrijwilligerswerk tot korte werkstages. De ervaring leert dat het (tijdelijk) verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering een goede bijdrage kan leveren aan de uitstroom naar betaalde arbeid en/of zelfstandige maatschappelijke participatie. Het doel van de activiteiten is dus niet primair het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Wanneer de overeengekomen arbeid primair in woord en daad is gericht op het nut voor de deelnemer oftewel het opdoen van vaardigheden of een bepaalde werkervaring, is er in beginsel geen sprake van een arbeidsovereenkomst.

In het kader van de WWB moet echter wel steeds getoetst worden of de activiteiten, die worden verricht vanuit het werken met behoud van uitkering, nog wel bijdragen aan het vergroten van de kansen van belanghebbende op uitstroom naar de arbeidsmarkt.

Tussen productieve arbeid ten dienste van de werkgever en het werken met behoud van uitkering, zoals boven omschreven, bestaan dus enkele fundamentele verschillen.

De gemeente moet bij haar reïntegratietaak samenwerken met het CWI en UWV. De gemeente mag geen ondersteuning bieden aan personen met een UWV-uitkering, tenzij zij daar afspraken over maakt met UWV (artikel 7, lid 3 van de WWB ). De werkzaamheden in het kader van voorzieningen moeten ook nu weer worden uitgevoerd door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Het aanbestedingsvereiste geldt ook hier, met uitzondering van cofinanciering van Equal- en SVVW-projecten, alsmede de inzet van kinderopvang.

Sluitende aanpak

Ter voorkoming van langdurige werkloosheid, zijn binnen de EU richtsnoeren opgesteld. Het betreft de afspraak om te realiseren dat alle nieuwe werklozen binnen een jaar (jongeren binnen zes maanden) een traject wordt aangeboden (richtsnoer 1). Deze termijn wordt echter als te ruim ervaren. In deze verordening wordt dan ook gekozen voor de termijn van een halfjaar en voor jongeren binnen drie maanden.

De sluitende aanpak wordt niet dwingend voorgeschreven in de WWB. Doordat de wet condities en mogelijkheden creëert voor gemeenten, meent het kabinet dat het niet nodig is een sluitende aanpak wettelijk vast te leggen.

De gemeente heeft door haar financiële verantwoordelijkheid, in met name het inkomensdeel, al het belang ingebouwd om iedereen een aanbod te doen. De schadelast van het jarenlang in de uitkering laten zitten van cliënten kan aanzienlijk oplopen.

Daarbij heeft de gemeente door de verruimde beleidsvrijheid en het vrije reïntegratiebudget de mogelijkheid iedere cliënt een traject op maat aan te bieden. Voor jongeren geldt het nog sterker dat het voor de gemeente loont om op korte termijn een aanbod te doen. Jongeren zonder werkervaring zijn een gevoelige groep die in een vroeg stadium een aanbod moeten krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat zij langdurig in een uitkeringssituatie terechtkomen en hieraan wennen.

De gemeente handhaaft dus de sluitende aanpak van het bestand van werkloos werkzoekende uitkeringsgerechtigden maar kort de termijn in. Dit betekent dat iedere uitkeringsgerechtigde die nieuw instroomt als werkloos werkzoekende binnen een halfjaar een aanbod in het kader van de inschakeling in de arbeid krijgt en jongeren binnen drie maanden Ook voor het zittende bestand geldt dat deze personen allen een aanbod richting werk krijgen.

Ten aanzien van jongeren is een uitzondering gemaakt voor wat betreft de verplichting die in de WIW gold, dat zij uiterlijk na een jaar een WIW-dienstbetrekking aangeboden moesten krijgen. Deze verplichting geldt niet meer; dit laat echter onverlet dat ook voor de jongeren de sluitende aanpak, zoals vorenomschreven, geldt. Voor jongeren is onder meer de mogelijkheid aanwezig om een werkervaringsbaan aan te bieden zoals omschreven in artikel 5 van de verordening. Daarin verschilt de aanpak niet van de oude systematiek; het is echter geen verplichting meer om die dienstbetrekking aan te bieden. Ook voor ouderen geldt dat werkervaringsbanen, indien nodig en mogelijk, kunnen worden aangeboden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Inleiding

Op grond van artikel 8 van de WWB , juncto artikel 35 van de Ioaw , juncto artikel 35 van de Ioaz , dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen waarin wordt vastgelegd welke regels gelden bij het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a van de WWB , juncto artikel 34, lid 1, sub a van de Ioaw , juncto artikel 34, lid 1, sub a van de Ioaz .

Artikel 1 Definities en begrippen

Geen verdere toelichting.

Artikel 2 Doelgroep

Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden

Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet  (Anw), indien nodig een traject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemene belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de WWB is derhalve uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor deze beide doelgroepen. Van de andere kant hebben deze doelgroepen eveneens een aanspraak op reïntegratie. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt naar duurzame arbeidsparticipatie.

Voor het overige spreekt het artikel voor zich.

Artikel 3 Taak en opdracht aan het college

Het college draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen. Er bestaat geen recht op ondersteuning, indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt.

Onder voorliggende voorzieningen worden onder andere verstaan de voorzieningen voor inburgering van oud en nieuwkomers zoals bedoeld in respectievelijk de Wet inburgering nieuwkomers en de Regeling Inburgering Oudkomers, de voorzieningen ten behoeve van voortijdig schoolverlaters, de voorzieningen zoals bedoeld in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs  (WEB), zijnde de volwasseneneducatie en de regelgeving uitgevoerd door de UWV waaronder WAO en Wajong.

Lid 5 Reïntegratie c.q. trajectplan

In artikel 70, leden 3 en 4 van de Abw  en artikel 2, lid 7 van de WIW  werd bepaald dat met belanghebbende een trajectplan werd opgesteld. Ook in het kader van de Agenda voor de Toekomst dient per jaar een bepaald aantal trajectplannen opgesteld te worden. De WWB legt de verplichting van het opstellen van een trajectplan niet meer op. Bij de huidige werkwijze met betrekking tot reïntegratie (klantmanagement) vormen de trajectplannen echter een essentieel onderdeel. Daarnaast zijn de trajectplannen noodzakelijk voor de verantwoording van diverse additionele en incidentele middelen ingezet voor reïntegratie. Het trajectplan maakt ook voor de cliënt duidelijk waaraan hij/zij zich committeert en zal hij/zij overtuigd zijn van een goede inzet in het traject. Bovendien leidt het ondertekende trajectplan tot een optimale samenwerking tussen cliënt, reïntegratiebedrijf en gemeente. De werkwijze ten aanzien van het trajectplan is vastgelegd in de administratieve procedures voor reïntegratie. De verplichting tot het medeondertekenen van het trajectplan is vastgelegd in artikel 9, lid 3 van deze verordening.

Artikel 4 Recht op ondersteuning

In artikel 4 wordt het principe uitgesproken zoals dat is bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a. van de WWB  namelijk dat eenieder een gelijke aanspraak maakt op voorzieningen. Het college zal bij het bepalen van het recht op voorzieningen meewegen of er voor betrokkene een voorliggende voorziening bestaat waarop aanspraak kan worden gemaakt. In deze gevallen zal de betrokkene op de mogelijkheid van deze voorzieningen worden gewezen.

Artikel 5 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

Zie artikel 2.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsplicht

De criteria voor de ontheffing van de arbeidsverplichting zullen nader worden uitgewerkt in het werkplan. Uitgangspunt is echter dat voor de voormalige categoriaal ontheven groepen dezelfde normen worden gehanteerd als bij andere doelgroepen onder de WWB. Voor alleenstaande ouders wordt daaraan toegevoegd de toetsing van de zorgplicht versus de noodzaak van arbeidsinschakeling en voor de groep 57,5 jaar en ouder zal het arbeidsmarktperspectief worden meegewogen. Er zullen in elk geval de volgende richtlijnen moeten gelden:

  • a.

    indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

  • b.

    indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

  • c.

    indien het specifieke perspectief van betrokkene op reguliere arbeid daar aanleiding toe geeft.

Artikel 7 Voorzieningen

Aanspraak van belanghebbende

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij de reïntegratie. Zo'n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd.

De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Zij doet dit mede op basis van het reïntegratieadvies van het CWI. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in deze verordening heeft opgenomen over haar reïntegratiebeleid.

Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende in de contacten met de klantmanager en met het reïntegratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren en worden dan ook meegewogen bij de trajectkeuze. Uiteraard blijft daarbij de kortste weg naar duurzame arbeid voorop staan.

De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend, geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7, lid 1, sub a van de WWB  werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid (voormalige ID-banen en WIW).

Voorliggende voorzieningen CWI

Om in aanmerking te komen voor ondersteuning, dient belanghebbende zich in te schrijven als werkloos werkzoekende bij het CWI.

Het CWI stelt in het kader van zijn taak op grond van de wet SUWI een zogenaamd reïntegratieadvies op. Hierin wordt een beeld geschetst van de belanghebbende en wordt de hoofdlijn van dienstverlening aangegeven die nodig is om belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Het advies van het CWI wordt gebruikt bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is om belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt.

In het kader van de taakverdeling tussen het CWI en de gemeente, heeft het CWI de opdracht om fase 1-cliënten toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Het gaat hier om de zogenaamde directe bemiddeling; dit zijn de activering en controleactiviteiten die het CWI op grond van de wet SUWI dient uit te voeren. In de praktijk blijkt echter dat - mede gelet op de forse toename van het aantal registraties en uitkeringsaanvragen - het CWI niet of onvoldoende aan deze taak toekomt. Teneinde mensen niet langer dan nodig thuis te laten zitten, kan de gemeente ondersteuning of een voorziening ex artikel 7, lid 1, sub a van de WWB  aanbieden, mits de betreffende persoon minimaal drie maanden is geregistreerd als werkzoekende bij het CWI. De mogelijkheid wordt opengelaten dat de gemeente ook voor deze doelgroep reïntegratievoorzieningen inzet.

Voorzieningen

Dit artikel geeft het kader aan waarlangs de inschakeling in de arbeid vorm kan worden gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat de aanvrager - waarvan de aanspraak op een voorziening geëffectueerd wordt - allereerst gedurende een bepaalde periode op eigen kracht tracht terug te keren naar de reguliere arbeidsmarkt. Deze periode wordt gemaximaliseerd op drie maanden, echter op individuele gronden kan deze periode worden bekort. Na voornoemde periode, neemt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie over en spreekt met de aanvrager een reïntegratietraject af.

De voorzieningen die worden aangeboden zijn opgenomen in artikel 4, leden a tot en met d. Wat betreft het verlenen van tijdelijke ontheffingen zal het zo zijn dat hier terughoudend mee om wordt gegaan en slechts in individuele gevallen tot ontheffing kan worden besloten. Een dergelijk besluit dient te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Afwijzing van voorzieningen

Wanneer het college van burgemeester en wethouders een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Het college van burgemeester en wethouders moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën daar de gemeente die op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, het reïntegratieadvies van het CWI, de beoordeling van het reïntegratieadvies, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren. Het ontbreken van financiële middelen alleen is onvoldoende als afwijzingsgrond. Een alternatief aanbod zou immers mogelijk kunnen zijn, zoals het opstellen van een wachtlijst. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er überhaupt ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op langere termijn.

Artikel 8 Aanvraag om ondersteuning

De gemeente ontvangt voor haar reïntegratietaak een ongedifferentieerd en vrij besteedbaar reïntegratiebudget, het zogenaamde werkdeel van de WWB. Een flink deel van dit budget zal vooreerst worden uitgegeven aan lopende verplichtingen binnen de verschillende instrumenten gesubsidieerde arbeid (oude WIW- en ID-regeling). Belanghebbenden hebben echter een aanspraak op een voorziening. Om nu te voorkomen dat de reïntegratietaak een openeind financiering wordt, zijn budgetplafonds voor de verschillende instrumenten ingebouwd. Dit gebeurt door het toewijzen van een percentage van het budget aan het instrumentarium. Jaarlijks wordt in een werkplan, aan de hand van de beschikking van het ministerie (werkdeel), een bedrag in euro’s toegekend. Daar waar sprake is van ESF aanvullende financiering, kunnen extra activiteiten worden verricht. Mocht een plafond bereikt worden, dan bestaat de aanspraak op een voorziening voor een belanghebbende uit de ondersteuning door een klantmanager. Indien dit noodzakelijk is, kunnen door het college van burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld met betrekking tot de financiering van de reïntegratietaak en aanpassing van de begroting.

Artikel 9 Rechten en plichten van de deelnemer

In dit artikel worden de rechten en plichten van deelnemers aan voorzieningen weergegeven.

De verplichting tot het medeondertekenen van het trajectplan is vastgelegd in artikel 3, lid 5.

Het college ziet erop toe dat "algemeen geaccepteerde arbeid" aansluit bij de capaciteiten, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en de in de sector gebruikelijke arbeidsomstandigheden, CAO-loon, normale werktijden en redelijke reistijden.

Artikel 10 Maatregelen en terugvordering

Naast het recht op ondersteuning, bestaan er ook verplichtingen in het kader van de verordening en de WWB. Het college kan, indien er sprake is van verwijtbaar gedrag, de kosten voor een voorziening terugvorderen.

Bij deze maatregelen zal het college er zich van vergewissen dat de afstemming in verhouding is tot de gepleegde feiten. Voor uitkeringsgerechtigden van de WWB hebben de benoemde gedragingen tevens gevolgen in het kader van de afstemming van de uitkering conform de afstemmingsverordening. Voor niet-uitkeringsgerechtigden is het college bevoegd om de gelden voor de voorziening terug te vorderen.

Artikel 11 Beëindiging van de voorziening

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college om de voorziening te beëindigen wegens het niet nakomen van de verplichtingen.

Artikel 12 WIW en ID

Dit artikel regelt de aansluiting van gesubsidieerde arbeid oude stijl (WIW en ID) naar het nieuwe systeem van gesubsidieerde arbeid.

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de cliënt af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

Artikel 14 Overgangsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Evaluatie

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16 Slotbepalingen

Dit artikel mandateert de bevoegdheid aan het college om een besluit te nemen in gevallen waarin deze verordening onverhoopt niet voorziet.

Toelichting bijlage 1: trajectplan

Aangezien in de WWB niets is geregeld met betrekking tot trajectplannen (er is in de wet geen basis opgenomen op grond waarvan de cliënt verplicht kan worden een trajectplan te ondertekenen), dienen op zijn minst artikel 70 (leden 3 en 4) van de Abw  en artikel 2 (lid 7) van de WIW  in de verordening opgenomen te worden. Deze artikelen uit respectievelijk de Abw en WIW zijn vertaald in artikel 3, leden 5 en 6.

Het trajectplan vormt een overeenkomst tussen de cliënt en de gemeente. Deze overeenkomst wordt aangegaan met cliënten, indien er voorzieningen worden ingezet. In de overeenkomst wordt aangegeven welke voorzieningen worden ingezet en welke verplichtingen van toepassing zijn. Met betrekking tot de trajectplannen dienen vormvoorschriften te worden opgesteld. Deze dienen onderdeel uit te maken van de verordening (artikel 8, lid 1 van de WWB ). De vormvoorschriften die gelden voor de Agenda voor de Toekomst zijn hierbij als uitgangspunt gebruikt. De vormvoorschriften 2004 zijn als bijlage bij de verordening gevoegd.

Met betrekking tot de andere artikelen uit de Abw die relevant zijn voor de arbeidsinschakeling, kan worden vermeld dat deze zijn opgenomen in de WWB (weliswaar in gewijzigde vorm). Het gaat hier over de artikelen 106 van de Abw  (artikel 55 van de WWB ), 111 van de Abw  (artikelen 7  en 8 van de WWB ) en 113 van de Abw  (artikel 9 van de WWB ). Deze artikelen hoeven dan ook niet "omgeklapt" te worden.

Gelet op het vorenstaande, wordt de werkwijze met betrekking tot het opstellen en uitvoeren van trajectplannen - zoals dat tot 2004 is gepraktiseerd - gehandhaafd en uitgebreid naar niet-uitkeringsgerechtigden. In artikel 3 is een tekst geformuleerd die is gebaseerd op artikel 70, leden 3 en 4 van deAbw  en artikel 2, lid 7 van de WIW .