Regeling vervallen per 12-11-2009

Verordening tot regeling van de vergoeding voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de openbare scholen voor basisonderwijs in de gemeente Stadskanaal

Geldend van 01-08-2001 t/m 11-11-2009

Intitulé

Verordening tot regeling van de vergoeding voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de openbare scholen voor basisonderwijs in de gemeente Stadskanaal

De raad van de gemeente Stadskanaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 januari 2001, nr. R 5813;

gelet op artikel 46 e.v. van de Wet op het Primair Onderwijs;

mede gelet op de Algemene Subsidieverordening Welzijn gemeente Stadskanaal;

besluit:

onder intrekking van de verordening van 20 december 1993 vast te stellen de volgende

Verordening tot regeling van de vergoeding voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de openbare scholen voor basisonderwijs in de gemeente Stadskanaal.

Artikel 1

Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag. Op aanvraag wordt hiervoor een tegemoetkoming verleend in de kosten.

Artikel 2

  • 1.

    Onder godsdienstonderwijs wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan het onderricht in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis, godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis van het Christendom.

  • 2.

    Onder levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan het leveren van een bijdrage aan de algemeen geestelijke en zedelijke vorming van leerlingen.

Artikel 3

Het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt in de schoolgebouwen gegeven, tijdens de normale schooluren, aan leerlingen van de daardoor in aanmerking komende klassen van de twee oudste groepen van de openbare en bijzondere scholen voor basisonderwijs, voorzover de ouders, voogden of verzorgers daartegen geen bezwaar hebben.

Artikel 4

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs berust bij de instelling die dit onderwijs doet geven.

Artikel 5

  • 1.

    De instellingen, vermeld in artikel 1, dragen er zorg voor, dat het onderwijs wordt gegeven op psychologisch-didactisch verantwoorde wijze door leerkrachten, die in het bezit zijn van:

    • a.

      een diploma of getuigschrift waaruit blijkt, dat betrokkene bekwaam is voor het geven van dit onderwijs;

    • b.

      een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en verklaringen omtrent het gedrag.

  • 2.

    Desgevraagd dienen de leraren deze bescheiden te tonen aan burgemeester en wethouders.

Artikel 6

De godsdienst- of levensbeschouwelijke vormingsleraren verstaan zich met de directeur van de basisschool voorzover dit voor de goede gang van zaken bij het onderwijs noodzakelijk is. Zij verstrekken hem alle inlichtingen, die hij in verband hiermee, verlangt.

Artikel 7

  • 1.

    De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, bedraagt ƒ 32,-- per werkelijk gegeven lesuur. Dit bedrag wordt trendmatig verhoogd.

  • 2.

    De tijdsduur van een les zal ten minste 45 minuten moeten bedragen.

  • 3.

    Om voor het berekenen van de tegemoetkoming in aanmerking te worden genomen, moet de les bezocht worden door ten minste vijftien leerlingen of ten minste 75% van het aantal leerlingen van het leerjaar of de leerjaren, waaruit de leerlingen afkomstig zijn, naar de toestand op 16 oktober van het schooljaar.

  • 4.

    Per klas of per parallelklas komt niet meer dan één wekelijks lesuur voor de tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 8

Voor het verkrijgen van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming, zendt de in artikel 1 bedoelde instelling binnen dertien weken na afloop van het schooljaar bij burgemeester en wethouders voor elke school afzonderlijk een opgave in, vermeldende:

  • a.

    de naam van de personen, die belast zijn geweest met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs;

  • b.

    het aantal lesuren, gedurende welke vermeld onderwijs werd gegeven;

  • c.

    de klassen, waarin deze lessen werden gegeven;

  • d.

    de dagen en uren, gedurende welke deze lessen werden gegeven;

  • e.

    de aantallen leerlingen, die per klas iedere les hebben bijgewoond, waarbij de leerlingen, die wegens ziekte of om andere redenen verhinderd waren de lessen bij te wonen, kunnen worden meegerekend.

Deze opgave moet vóór de inzending door de directeur van de basisschool gewaarmerkt worden. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot de aan deze opgave te stellen eisen.

Artikel 9

Elke leerling mag voor de berekening van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming slechts eenmaal worden meegerekend. Deze tegemoetkoming mag middellijk noch onmiddellijk ten goede komen aan de school, waaraan het vermelde onderwijs wordt gegeven.

Artikel 10

In de gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2001 (schooljaar 2001/2002) en kan worden aangehaald als "Verordening vergoeding godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs Stadskanaal 2001".

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 29 januari 2001.
De raad
de secretaris, de voorzitter,