Regeling vervallen per 01-08-2011

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Geldend van 08-02-2006 t/m 31-07-2011

Intitulé

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder: a. De wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet; c. Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet; d. Bijstand: algemene en bijzondere bijstand; e. Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet; f. Langdurigheidtoeslag: de langdurigheidtoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet; g. Maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidtoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; h. Benadelingbedrag: het nettobedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; i. Plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid onder a en b van de WWB; j. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten van daarvan waardoor een onnodig beroep op de bijstand wordt gedaan; k. Inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, eerste, tweede en vierde lid van de WWB en de artikelen 28, tweede lid en 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI); l. Aanvullende verplichtingen: de, overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 eerste lid en 57 onder a van de WWB alsmede de individueel opgelegde verplichtingen die in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen; m. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst Artikel 2 Het opleggen van een maatregel 1. Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college verplichtingen die de WWB en de Wet SUWI aan de bijstand verbindt niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college verplichtingen die de WWB en de Wet SUWI aan de bijstand verbindt niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag wanneer: a. Aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB; of b. De verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:a. De reden van de maatregel, b. De duur van de maatregel, c. Het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, d. Het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm e. Indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. De vereiste spoed zich daartegen verzet; b. De belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. De belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of d. Het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidtoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 Wanneer de uitkering met ingang van de eerst volgende kalendermaand wordt beëindigd, zal het bedrag van een opgelegde maatregel worden opgeteld bij het terug te vorderen bedrag.

  • 4 In het geval er zeer sterke vermoedens zijn dat belanghebbende verwijtbaar verplichtingen die aan de bijstand zijn verbonden niet of niet geheel nakomt of heeft nagekomen, kan in afwachting van nader onderzoek, uitbetaling van de bijstandsuitkering worden opgeschort.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in deze verordening artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën

  • 1 Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of niet voldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende twee categorieën met bijbehorende maatregel:Eerste categorie: Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met twintig procent van de bijstand gedurende één maand:a. Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;b. Het niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;c. Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;Tweede categorie: Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met honderd procent van de bijstand gedurende één maand:d. Het niet voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;e. Het niet of niet in voldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;f. Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.g. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;h. Het door eigen toedoen niet behouden van arbeid.

  • 2 De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Wanneer dit het geval is, gaat er geen waarschuwing vooraf aan het opleggen van de maatregel.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2 Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 3 De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

  • 4 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 14.

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijftien procent van het benadelingbedrag, met een minimum van € 150,00.

  • 2 De hoogte van de maatregel, als omschreven in dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2 Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 3 De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2 De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4 Een maatregel van twintig procent van de bijstand wordt opgelegd indien belanghebbende later terugkeert van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de WWB is toegestaan.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. De gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand".

Artikel 16 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de op 29-06-2004 vastgestelde "Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand".