Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 20-06-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Afstemmingverordening Wet werk en bijstand

De raad der gemeente Stede Broec;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2004;

gezien het advies van de Commissie Publiekszaken van 9 november 2004;

gelet op het bepaalde in artikel 147 Gemeentewet alsmede de artikelen 8, eerste lid, onderdeel b en 18 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde;

dat het thans wenselijk is de in dit kader vastgestelde verordening afstemming Sociale Zorg Stede Broec qua redactie te actualiseren;

b e s l u i t:

te wijzigen en als volgt vast te stellen de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het toepassen van een verlaging

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    De verlaging kan niet meer bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

In het besluit tot toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 15.

Artikel 6 Afzien van het toepassen van een verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2.

    Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4.

    Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht of in de toekomst worden opgelegd.

  • 3.

    Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen (artikel 18, lid 3 Wwb).

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    het niet ondertekenen of het niet terugsturen van het individuele activeringsplan c.q. het trajectplan.

  • c.

    het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6 paragraaf 3 van de wet.

    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • b.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

    Derde categorie:

  • a.

    het blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van geboden reïntegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of sociale activering;

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen met betrekking tot Werk Direct.

Artikel 10 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      Twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      Veertig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college op grond van artikel 54, tweede lid, van de wet gestelde termijn te verstrekken, wordt een verlaging toegepast van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid.

  • 2.

    De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 3.

    Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of inzetten van reïntegratiemiddelen, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingbedrag tot € 1000, -: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      Bij een benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 60% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of inzetten van reïntegratiemiddelen, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9, heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, de bijstand verlaagt:

  • a.

    met 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen een zodanig recht;

  • b.

    met 100% van de bijstandsnorm gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoordelijke wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid,een verlaging toegepast 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Uitvoering

De uitvoering van de verordening rust bij het college.

Artikel 17 Hardheidsclausule

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde verordening treedt, met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet, in werking met ingang van 1 januari 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Stede Broec, gehouden op 2 december 2004. De raadsgriffier, De voorzitter,