Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Steenbergen

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Steenbergen

De raad der gemeente Steenbergen;

in behandeling genomen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 december 2008;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

“Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Steenbergen”.

1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • b.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Steenbergen en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Steenbergen, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • 1.

      de financieel-economische positie;

    • 2.

      het financiële beheer;

    • 3.

      de uitvoering van de begroting;

    • 4.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • 5.

      alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

2. BEGROTING EN VERANTWOORDING

Artikel 2 Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beoogde maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid en de relevante indicatoren voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten vast.

Artikel 3 Planning- en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college, ter kennisname, een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de perspectiefnota, de tussentijdse rapportages en de begroting met de meerjarenraming.

Artikel 4 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet weergegeven.

  • 3.

    In de jaarstukken wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 5 Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt vóór 1 juni aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. In deze nota worden de bevindingen betrokken uit de verantwoordingsrapportages van de begroting. De raad stelt deze nota vóór 1 juli vast.

  • 2.

    De ramingen van onderhoudsbudgetten in de begroting worden gebaseerd op de meerjarige onderhoudsplannen, zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 6 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    Alle vervangingsinvesteringen en de overige nieuwe investeringen ≤ € 50.000 worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Voor alle andere investeringskredieten legt het college een apart voorstel voor autorisatie aan de raad voor.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma’s zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

  • 4.

    Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college zo spoedig mogelijk en in ieder geval bij behandeling van de eerstvolgende tussentijdse rapportage aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 5.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 7 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de relevante afwijkingen in tijd en geld ten aanzien van de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

  • 2.

    De tussentijdse rapportage bevat een uiteenzetting over de relevante afwijkingen in tijd en geld van de uitvoering van de begroting, de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de directe baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      de te leveren goederen en diensten;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

Artikel 8 Jaarstukken

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de afdelingen naar de productenrealisatie en naar de programmaverantwoording.

  • 2.

    Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college aan:

    • a.

      wat is bereikt;

    • b.

      welke goederen en diensten geleverd zijn;

    • c.

      wat de kosten en opbrengsten zijn;

    • d.

      hoe de resultaten zich verhouden tot de in de begroting gestelde doelen;

    • e.

      de status van de geautoriseerde kredieten.

  • 3.

    De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s voor het lopende jaar (en mogelijk ook voor de komende jaren) bijstelling behoeven.

Artikel 9 Financiële positie

Het college draagt er zorg voor dat het beleid waartoe de raad heeft besloten financieel vertaald en inzichtelijk is in de begroting en de paragrafen.

Artikel 10 Informatieplicht

Het college informeert in ieder geval de raad en voert haar besluit eerst uit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij begroting vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

  • a.

    aankoop en verkoop van onroerende zaken waarvan de koopsom per transactie groter is dan € 50.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties indien de som per transactie groter is dan € 100.000. Hieronder vallen niet achtervangovereenkomsten met het Waarborgfonds voor het verkrijgen van borgtocht ten behoeve van leningen van toegelaten instellingen voor de financiering van in de gemeente gelegen woongelegenheden.

3. FINANCIEEL BELEID

Artikel 11 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden indien mogelijk direct ten laste van de exploitatie gebracht. Zo dit niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort worden deze kosten lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Overige immateriële activa worden alleen geactiveerd voorzover deze betrekking hebben op de voorbereiding van materiële activa die met hoge waarschijnlijkheid daadwerkelijk tot uitvoering zullen leiden. Afschrijving vindt lineair in 5 jaar plaats.

  • 4.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden op basis van de verwachte economische levensduur lineair afgeschreven. Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd financiële vaste activa en gronden en terreinen. Deze activa worden altijd geactiveerd.

  • 5.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

  • 6.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met vijfde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een nota waardering en afschrijving vaste activa. Het college zendt deze nota ter kennisgeving aan de raad.

Artikel 12 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      de maximale looptijd;

    • e.

      de wijze van aanwending van de reserve.

  • 3.

    Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 14 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente Steenbergen wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten met als uitgangspunt dat deze kostendekkend en/of marktconform zijn.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

Artikel 15 Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en leges.

Artikel 16 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een optimaal rendement in relatie tot de risico’s op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen binnen de EU met minimaal een AA rating als het gaat om gelden met een looptijd van 3 maanden of langer en met minimaal een A rating als het gaat om gelden met een looptijd korter dan 3 maanden. Voor beide ratings geldt dat zij zijn afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency;

    • b.

      middelen die voor langere tijd zijn aangetrokken mogen, in de periode waarin die middelen nog niet nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn aangetrokken, uitsluitend kortlopend worden uitgezet bij de partij waarvan deze middelen zijn aangetrokken;

    • c.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd intact is;

    • d.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • e.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • f.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een financieringsstatuut. Het college zendt het financieringsstatuut ter kennisgeving aan de raad.

Artikel 17 Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    het volume en het bedrag aan kwijtscheldingen;

  • b.

    de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing.

Artikel 18 Risicomanagement en weerstandsvermogen

  • 1.

    Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een (bijgestelde) nota risicomanagement en weerstandsvermogen aan. De raad stelt de nota vast. De nota bevat het beleidskader voor het risicomanagement en het weerstandsvermogen.

  • 2.

    Het college geeft aan in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en van de jaarstukken een inventarisatie van de weerstandscapaciteit en in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

Artikel 19 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het (eventuele) achterstallig onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, riolering en gebouwen;

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar afzonderlijke onderhoudsplannen voor het openbaar groen, verlichting, wegen en kunstwerken aan. Elk plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. De raad stelt de plannen vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vijf jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20 Financiering

Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:

  • a.

    de kasgeldlimiet;

  • b.

    de renterisiconorm;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor het komende jaar;

  • d.

    de rentevisie;

  • e.

    de rentekosten en rente-opbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.

Artikel 21 Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de huisvestingskosten;

  • c.

    de automatiseringskosten.

Artikel 22 Verbonden partijen

In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken gaat het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval in op:

  • a.

    nieuwe verbonden partijen;

  • b.

    het beëindigen van bestaande verbonden partijen;

  • c.

    het wijzigen van bestaande verbonden partijen;

  • d.

    eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen.

Artikel 23 Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste financiële ontwikkelingen zoals verlies-/winstverwachtingen, de verwerving van gronden en de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      de verwerving en uitgifte van gronden;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden;

    • e.

      de kostentoerekening.

Artikel 24 Verstrekking subsidies

Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een nota verstrekking gemeentelijke subsidies aan. De raad stelt de nota vast. De nota bevat het beleidskader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies.

4. FINANCIEEL BEHEER EN INTERNE CONTROLE

Artikel 25 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 26 Financiële administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving;

  • b.

    de vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 27 Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Artikel 28 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen door dit te waarborgen in van toepassing zijnde regelingen.

5. FINANCIËLE ORGANISATIE

Artikel 29 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    en eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

Artikel 30 Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van leveringen, diensten en werken.

6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2009. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in de plaats van de “Financiële verordening gemeente Steenbergen 2004”, vastgesteld door de raad op 25 november 2004.

Artikel 32 Overgangsbepaling

  • 1.

    Investeringen met maatschappelijk nut die zijn geactiveerd voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgeschreven volgens de destijds vastgestelde afschrijvingstermijnen en methodiek, voor zover de raad niet heeft aangegeven dat deze investeringen vervroegd moeten worden afgeschreven;

  • 2.

    Investeringen met economisch nut die zijn geactiveerd voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgeschreven volgens de destijds vastgestelde afschrijvingstermijnen en methodiek. Uitzonderingen hierop zijn gronden, waarop niet wordt afgeschreven en investeringen met een langere afschrijvingsduur dan 40 jaar. Laatstgenoemde afschrijvingsduur wordt teruggebracht naar 40 jaar.

Artikel 33 Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening artikel 212 Gemeentewet gemeente Steenbergen 2009”.

Ondertekening

Steenbergen, 29 januari 2009.
De raad voornoemd,
de griffier, De voorzitter,

Toelichting op de artikelen

Artikel 1 Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten.

De overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 gedefinieerd.

Artikel 2 Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. In deze verordening is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per programma.

Het tweede lid bepaalt dat op voorstel van het college de raad de beoogde maatschappelijke effecten en de niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Dit is het zogenaamde SMART maken van de begroting.

Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. Het is ook denkbaar dat met (kleine) bijstellingen of wijzingen volstaan kan worden.

Artikel 3 Planning- en controlcyclus

Het college biedt ieder jaar aan de raad een overzicht aan met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Dit overzicht is het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning. De perspectiefnota bestaat uit de kaders voor het volgende begrotingsjaar (voorheen kadernota) en de eerste tussentijdse rapportage (voorheen voorjaarsnota).

Artikel 4 Inrichting begroting en jaarstukken

In aanvulling op het BBV zijn in dit artikel bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In het eerste lid wordt aan het college opgedragen de productenraming bij de begroting te voegen. En zo wordt ook bepaald de productrealisatie bij het jaarverslag te voegen.

De verplichting in het BBV dat er in de begroting aandacht moet worden besteed aan de investeringen is nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Artikel 5 Kaders begroting

In de artikelen 189 en 193 Gemeentewet, het BBV en het achterliggende document bij het BBV uitgangspunten gemodificeerd stelsel van baten en lasten provincies en gemeenten zijn de basisregels voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming opgenomen.

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting (voor de zomer) een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Verder is bepaald dat hierbij betrokken worden de bevindingen uit de verantwoordingsrapportages van de begroting (jaarstukken en eerste tussentijdse rapportage).

In het tweede lid is als aanvullend kader voor het opstellen van de begroting bepaald dat de onderhoudsbudgetten geraamd worden op grond van de onderhoudsplannen zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 6 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Artikel 6 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op programmaniveau.

Voor begrotingswijzigingen doet het college, al dan niet via de tussentijdse rapportages, gedurende het jaar voorstellen aan de raad.

Naast lopende uitgaven doet de gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van alle vervangingsinvesteringen en de overige nieuwe investeringen ≤ € 50.000 wordt bij de begrotingsbehandeling meegenomen.

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerp-begroting nog niet waren voorzien. Het laatste lid van dit artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen.

Artikel 7 Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. Op basis van de tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

Artikel 8 Jaarstukken

De jaarstukken zijn het sluitstuk van begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college c.q. de controle van de raad daarop. In het eerste lid wordt daarvoor een kwaliteitseis gesteld. De jaarrekening dient aan te sluiten bij de in artikel 2 opgenomen programma-indeling en programmaopbouw. In het derde lid is aangegeven dat de verantwoording aanleiding kan zijn tot bijstelling van de beleidsdoelen van de programma’s voor het lopende jaar en wellicht ook voor die van de komende jaren.

Artikel 9 Financiële positie

Dit artikel verplicht het college het beleid waartoe de raad besloten heeft op te nemen in de begroting en de paragrafen.

Artikel 10 Informatieplicht

De in dit artikel geregelde nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad is een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dit artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In artikel 10 is bepaald dat het college bij een aantal rechtshandelingen boven een bepaald bedrag vooraf de raad informeert en in de gelegenheid stelt zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vooraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Artikel 11 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 11 invulling gegeven.

Voor de materiële vaste activa met economisch nut geldt dat deze op basis van de verwachte economische levensduur lineair worden afgeschreven. Verder zijn uitgangspunten opgenomen voor materiële vaste activa met maatschappelijk nut.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. De afschrijvingsmethodiek en de afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moet afgestemd worden op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast.

In het zesde lid is bepaald dat de uitvoering van de kaders betreffende waardering en afschrijving van vaste activa wordt vastgelegd in een nota waardering en afschrijving vaste activa. Deze nota wordt ter kennisgeving aan de raad gestuurd.

Artikel 12 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. De vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Op zich is deze bepaling niet noodzakelijk. De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld sowieso de hoogte van deze voorziening.

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het college eens in de vier jaar een nota over reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat leggen.

In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemens meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een maximale “houdbaarheidsdatum” voor bestemmingsreserves op te nemen kan dit worden voorkomen. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.

Artikel 14 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten.

In artikel 14 staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Het eerste lid bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Uitgangspunt is – behoudens bepalingen en beperkingen in hogere wet- en regelgeving – dat tarieven kostendekkend en/of marktconform zijn. Bepaalde heffingen (zie artikel 229 Gemeentewet) mogen niet hoger zijn dan de geraamde kostprijs. Daar waar deze beperking niet geldt, of waar de kostprijs tot onevenredig hoge tarieven zou leiden, kunnen marktconforme tarieven gehanteerd worden.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in dit artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 15 Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en leges jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

Artikel 16 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. Met dit artikel wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven.

Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie.

In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. In dit lid zijn de adviezen verwerkt van de “Werkgroep uitzetten van middelen door decentrale overheden” die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ingesteld naar aanleiding van de kredietcrisis. Deze werkgroep heeft zich gebogen over de vraag of de wet- en regelgeving met betrekking tot het uitzetten van middelen door decentrale overheden volstaat in tijden van onrust op de financiële markten.

Alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido) mogen gemeenten leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan. Het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet bepaalt dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappijen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen.

In het vierde lid is bepaald dat de uitvoering van de financieringsfunctie wordt vastgelegd in een financieringsstatuut. Dit statuut wordt ter kennisgeving aan de raad gestuurd.

Artikel 17 Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10 welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. Dit betreft: de geraamde inkomsten, het beleid ten aanzien van de lokale heffingen, een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen, een aanduiding van de lokale lastendruk en een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid. Als aanvulling daarop is opgenomen dat deze paragraaf informatie bevat over het volume en het bedrag aan kwijtscheldingen en de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten en afvalstoffenheffing.

Artikel 18 Risicomanagement en weerstandsvermogen

Een gemeente loopt risico’s van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico’s kan een gemeente zich verzekeren of moeten er voorzieningen worden gevormd. Voor een ander deel van de risico’s is dit echter niet het geval. Deze niet verzekerde risico’s die zich zouden kunnen voordoen kan de gemeente opvangen met het eigen vermogen, door belastingverhoging of door beleidsmatige ombuigingen (bezuinigingen) op de begroting. Overigens zijn de risico’s die de gemeente loopt niet alleen financieel van aard, maar kunnen ook van bijvoorbeeld politiek-bestuurlijke of juridische aard zijn.

Het BBV verplicht gemeenten een aantal zaken op te nemen in de paragraaf weerstandsvermogen. Het betreft een inventarisatie van de weerstandscapaciteit, een inventarisatie van de risico’s en het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s.

Artikel 19 Onderhoud kapitaalgoederen

In artikel 12 van het BBV staat welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. De paragraaf onderhoud kapitaalgoederen moet tenminste bevatten de kapitaalgoederen wegen, riolering, water, groen en gebouwen. Van deze kapitaalgoederen moet het beleidskader, de uit het beleidskader voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling van de financiële consequenties in de begroting worden aangegeven.

Aanvullend is opgenomen dat de raad in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen geïnformeerd wordt over de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het (eventuele) achterstallig onderhoud.

Ook is bepaald dat het college tenminste eens in de vier jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt voor het onderhoud van het openbaar groen, de verlichting, de wegen en de kunstwerken. Tenminste eens in de vijf jaar biedt het college het onderhoudsplan voor het onderhoud van de riolering aan. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

Artikel 20 Financiering

De basis voor dit artikel is gelegen in artikel 16 van deze verordening. Artikel 20 regelt welke aanvullende informatie het college naast de verplichte informatie op grond van artikel 13 BBV aan de raad moet verstrekken. Volgens het BBV bevat de paragraaf financiering in ieder geval de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille.

Artikel 21 Bedrijfsvoering

In het BBV staat in artikel 14 dat de paragraaf bedrijfsvoering tenminste inzicht geeft in de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van de bedrijfsvoering. In dit artikel is opgenomen dat de raad ook geïnformeerd wordt over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de huisvestingskosten en de automatiseringskosten.

Artikel 22 Verbonden partijen

Het BBV geeft aan dat in de paragraaf verbonden partijen ingegaan moet worden op de beleidsvisie en de beoogde doelstellingen (uit de programma’s) ten aanzien van de verbonden partijen. Op hoofdlijnen moet dus vermeld worden waartoe de participaties worden aangegaan, beëindigd worden of worden gewijzigd. Welk publiek belang wordt er mee gediend en welke voornemens bestaan er ten aanzien van verbonden partijen.

Artikel 23 Grondbeleid

In artikel 16 van het BBV staat welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Het gaat hier om:

  • - een visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma’s die zijn opgenomen in de begroting;

  • - een aanduiding van de wijze waarop de gemeente het grondbeleid uitvoert;

  • - een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie;

  • - een onderbouwing van de geraamde winstneming;

  • - de beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico’s van de grondzaken.

Aanvullend is in dit artikel opgenomen dat de raad in de paragraaf grondbeleid ook geïnformeerd wordt over de verwerving van gronden en de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

Het tweede lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met deze nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

Artikel 24 Verstrekking subsidies

Een belangrijke uitgaande middelenstroom, die de kaderstellende rol en het budgetrecht van de raad raakt, betreft de verstrekking van gemeentelijke subsidies. Artikel 4.23 van de Algemene Wet Bestuursrecht vereist dat een subsidie slechts door een bestuursorgaan kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorschrift moet regelen voor welke activiteiten subsidies kunnen worden verstrekt. Gemeenteraden hebben in de regel op grond van deze wettelijke bepaling een subsidieverordening vastgesteld.

Dit artikel regelt dat de raad periodiek een nota ontvangt waarin het college het voorgenomen beleid uiteenzet voor de verstrekking van subsidies.

Artikel 25 Administratie

Onder artikel 25 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 26 Financiële administratie

Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan Gedeputeerde Staten in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie enz.

Artikel 27 interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Verder is opgenomen dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van waardepapieren e.d. overeenkomt met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit en eens in de 5 jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

Artikel 28 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 28 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van antecedenten van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

Artikel 29 Financiële organisatie

Artikel 29 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b en c van dit artikel opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen vast te leggen in besluiten. De regels, bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit.

Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

Artikel 30 Inkoop en aanbesteding

Artikel 30 draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Hierin zijn de spelregels vastgelegd die de ambtelijke organisatie moet hanteren bij de inkoop en aanbesteding van goederen, diensten en werken. De spelregels dienen te voldoen aan de Europese aanbestedingsregels, maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen samen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 31 Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 vastgestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het begrotingsjaar 2009 en latere jaren. De jaarstukken van het vorige begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 32 Overgangsbepaling

In dit artikel is geregeld dat, met uitzondering van gronden en investeringen met een langere afschrijvingsduur dan 40 jaar, voor materiële vaste activa met maatschappelijk en economisch nut de voor de inwerkingtreding van deze verordening gehanteerde afschrijvingstermijnen en methodiek blijven gelden.

Artikel 33 Citeertitel

Artikel 33 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan Gedeputeerde Staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).

De financiële verordening heeft alleen interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.