Regeling vervallen per 01-05-2013

Beleidsregels afwijkingenbeleid kruimelgevallen

Geldend van 01-01-2011 t/m 30-04-2013

Intitulé

Beleidsregels afwijkingenbeleid kruimelgevallen

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Van oudsher is het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van kruimelgevallen geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bekend als ‘vrijstelling’. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 wordt de afwijking ‘ontheffing’ genoemd. Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in 2010 zijn de planologische afwijkingsmogelijkheden voortaan in de Wabo geregeld en worden als ‘afwijkingen’ aangehaald.

Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, Wabo zijn burgemeester en wethouders bevoegd om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor zijn de kruimelgevallen uitputtend opgesomd die voor een afwijking van het bestemmingsplan in aanmerking komen.

1.2 Doelstelling

Het doel van deze notitie is beleid vast te stellen, waaraan verzoeken om van het bestemmingsplan af te wijken eenduidig en consistent worden beoordeeld. Algemene uitgangspunten impliceren altijd dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn, die in een concreet geval tot een andere dan de hier beschreven aanpak leiden. Het college van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor om in bijzondere gevallen van deze beleidsregels af te wijken.

1.3 Afwijking

Wanneer een bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit op basis van artikel 2.10, tweede lid, Wabo van rechtswege tevens als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, Wabo aangemerkt. Aan de hand van deze beleidsregels zal de aanvraag vervolgens worden beoordeeld.

1.4 Procedure

Met de komst van de Wabo gelden de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet meer voor de kruimelgevallen. Afwijkingen van het bestemmingsplan zijn op basis van de Wabo anders geregeld. De ontwerpbesluiten worden niet meer ter inzage gelegd en er is geen sprake meer van een zienswijzen-procedure. De afwijking wordt geregeld in een omgevingsvergunning. Hiertegen kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het college van burgemeester en wethouders.

1.5 Leeswijzer

Voor een goed overzicht wordt elke kruimelgeval, zoals dat in artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor is opgenomen, in een aparte paragraaf behandeld. Per paragraaf worden de regelgevingen aangegeven op basis waarvan van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Vervolgens wordt aangegeven welk beleid burgemeester en wethouders hanteren ten aan zien van de afwijkingsmogelijkheden die de regelgevingen bieden. De beleidsregels worden tot slot in de toelichting gemotiveerd.

2. Beleidsregels

2.1 Begripsbepalingen

  • aan- en uitbouw

  • een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

  • achterste perceelsgrens

  • de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.

  • bestemmingsgrens

  • een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

  • bestemmingsvlak

  • een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

  • bijgebouw

  • een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

  • bouwen

  • het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

  • bouwhoogte van een gebouw

  • tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, kleine liftkokers, schoorstenen enandere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

  • bouwhoogte van een ander bouwwerk

  • tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend. Voor woonboten geldt het N.A.P. als peil.

  • bouwgrens

  • een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

  • bouwperceel

  • een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  • bouwvlak

  • een op de kaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

  • bouwwerk

  • elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • detailhandel

  • het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

  • gebouw

  • elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • goothoogte van een gebouw

  • tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil, ervan uitgaande dat de dakhelling niet groter is dan 60 graden; indien de dakhelling meer dan 60 graden bedraagt mag de maximale bouwhoogte van een gebouw de goothoogte niet overschrijden; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

  • hoofdgebouw

  • een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

  • overkapping

  • een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

  • peil

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een of maximaal 2 m van een weg grenst: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);

  • b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm.

  • voorste perceelsgrens

  • de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

  • voorgevel-/achtergevellijn

  • de op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.

  • winkelvloeroppervlakte

  • de totale oppervlakte van een winkel inclusief magazijn en dergelijke.

  • zijdelingse perceelsgrens

  • de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

2.2 Plaatsen van een bijbehorend bouwwerk

Regelgeving

Artikel 4, eerste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • 1°.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • 2°.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

      • 3°.

        het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

Beleidsregels

  • 1.

    Het bouwen van een bij-, aan- of uitbouw aan de achterzijde van het hoofdgebouw is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

    • 1.1

      De goothoogte bedraagt maximaal 3 meter;

    • 1.2

      De bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter;

    • 1.3

      Voor zover de aangrenzende gronden behorend tot het hoofdgebouw een oppervlakte hebben van 100 m2 of minder mag maximaal 50% worden bebouwd;

    • 1.4

      Voor zover de aangrenzende gronden behorend tot het hoofdgebouw een oppervlakte hebben van meer dan 100 m2 mag 15% van de resterende oppervlakte worden bebouwd tot maximaal 80 m2.

    • 1.5

      Van de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden ten opzichte van de perceelsgrenzen wordt niet afgeweken.

  • 2.

    Het bouwen van een aan- of uitbouw aan de voorzijde van een hoofdgebouw is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

    • 2.1

      De diepte bedraagt maximaal 2,5 meter;

    • 2.2

      De bouwhoogte is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,5 meter.

  • 3.

    Het bouwen van een aan- of uitbouw aan de zijzijde van een hoofdgebouw is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

    • 3.1

      De afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 2 meter;

    • 3.2

      De voorwaarden onder punt 1 zijn hier ook van toepassing.

  • 4.

    Het bouwen van een overkapping is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

    • 4.1

      De oppervlakte bedraagt maximaal 25 m2;

    • 4.2

      De overkapping komt niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel van de woning uit;

    • 4.3

      Het gedeelte van de overkapping voor de voorgevel van de woning heeft een open constructie (geen wanden);

    • 4.4

      De diepte van de tuin voor de overkapping bedraagt minimaal 3 meter;

    • 4.5

      De voorwaarden onder punt 1 zijn hier ook van toepassing.

  • 5.

    Voor dijkwoningen gelden bovenstaande beleidsregels niet en wordt maatwerk toegepast.

  • 6.

    Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

  • Ad

    1.

    • Ten aanzien van de overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwde oppervlakte is een regeling vastgesteld om te voorkomen dat de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden onbeperkt kunnen worden overschreden en bepaalde percelen zelfs geheel kunnen worden volgebouwd. Er is bij deze regeling een koppeling gemaakt aan de oppervlakte van aangrenzende gronden bij het hoofdgebouw. Wanneer de aangrenzende gronden behorend tot het hoofdgebouw een oppervlakte heeft van bijvoorbeeld 200 m2 mag 65 m2 aan aanbouwen of bijgebouwen worden geplaatst: tot 100 m2 mag 50 m2 aan bijgebouwen worden geplaatst en van de overige 100 m2 mag 15% worden bebouwd, te weten in totaal 15 m2.

    • Een maximale goothoogte is opgenomen om te voorkomen dat buren tegen een grote wand aankijken die het uitzicht kan belemmeren en/of mogelijk licht kan wegnemen uit de tuin. In de praktijk blijken hogere bouwwerken vaak bezwaren op te roepen bij de buren. Wel wordt de mogelijkheid opengelaten om bijvoorbeeld een garage met puntdak te realiseren.

    • Het bestaande karakter van het straatbeeld en/of de desbetreffende woning dient behouden te blijven. Zo dient bijvoorbeeld een vrijstaande woning haar vrijstaande karakter te behouden. Van de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden van een woning tot de perceelgrenzen wordt niet afgeweken. Hiermee wordt voorkomen dat woningen die op basis van het bestemmingsplan vrijstaand behoren te zijn aan elkaar kunnen worden gebouwd, waardoor het oorspronkelijk gewenste stedenbouwkundige beeld onaanvaardbaar wordt aangetast.

  • Ad

    2.

    • Bouwen voor de voorgevelrooilijn is onder voorwaarden aanvaardbaar. In dat geval kan een serre of erker worden geplaatst met een maximale diepte van 2,5 meter. De dieptemaat van de tuin is opgenomen om te voorkomen dat het stedenbouwkundig aanzicht van een straat te veel wordt aangetast.

  • Ad

    3.

    • Daarnaast kan, als de voorgevelrooilijn of bouwgrens gelegen is aan de zijzijde van een woning, een aanbouw of bijgebouw worden geplaatst, mits deze 2 meter achter de voorgevel van de woning is gesitueerd. De 2 meter is opgenomen om het onderscheid tussen aan- of uitbouwen en het hoofdgebouw te accentueren.

  • Ad

    4.

    • Het bouwen van een overkapping bij een hoofdgebouw is onder een aantal voorwaarden toegestaan. De voorwaarden zorgen er voor dat het onderscheid met het hoofdgebouw herkenbaar blijft, bovendien wordt voorkomen dat het stedenbouwkundig aanzicht van een straat teveel wordt aangetast en tevens wordt voorkomen dat buren hinder (belemmeren van het uitzicht en/of het wegnemen van licht) van een overkapping kunnen ondervinden.

  • Ad

    5.

    • De bijzondere eigenschappen van dijkwoningen heeft als gevolg dat de het begrip ‘peil’ moeilijk toepasbaar is op deze woningen in verband met hoogteverschillen. Dientengevolge is maatwerk noodzakelijk voor de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheden voor dijkwoningen.

2.3 Plaatsen van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening

Regelgeving

Artikel 4, tweede lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Beleidsregel

In principe wordt aan dergelijke verzoeken medewerking verleend.

Toelichting

Onder deze afwijkingsmogelijkheid vallen gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer.

Gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening zijn per definitie noodzakelijk en worden niet groter gemaakt dan nodig. Het opnemen van beperkingen is niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke locatie.

2.4 Plaatsen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Regelgeving

Artikel 4, derde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Beleidsregels

  • 1.

    Erfafscheidingen voor bouwgrens of de voorgevellijn aan de voorzijde van een woning binnen de kom wordt geen medewerking verleend.

  • 2.

    Erfafscheidingen voor de bouwgrens of voorgevellijn aan de zijzijde van een hoekwoning binnen de kom bedragen zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 2 meter.

  • 3.

    Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde in een woonomgeving of op bedrijfsgronden in een woonomgeving bedragen maximaal 3 meter. Op een bedrijventerrein gelden geen beperkingen.

  • 4.

    Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

  • Ad

    1. Erfafscheidingen tot 2 meter hoog achter de voorgevelrooilijn zijn vergunningsvrij. Voor de voorgevelrooilijn kunnen erfafscheidingen tot één meter hoog vergunningsvrij worden gebouwd. Aan hogere erfafscheidingen voor de bouwgrens of voorgevellijn aan de voorzijde van een woning binnen de kom wordt geen medewerking verleend om te voorkomen dat het straatbeeld een te gesloten karakter krijgt.

  • Ad

    2. Voorgevelrooilijnen kunnen conform bestaande jurisprudentie ook aan de zijgevel van een woning liggen. Aan de zijgevel van een woning mogen erfafscheidingen tot 2 meter hoog worden geplaatst tot het punt waar de voorgevellijnen elkaar kruisen. Bij een hoekwoning kan er wel een schutting worden gebouwd. Dit omdat het nadeel voor deze personen onevenredig groot is. In hun geval is er immers sprake van 2 voorgevelrooilijnen. Daarnaast is de aantasting van het straatbeeld door het plaatsen van een schutting bij een hoekwoning beperkt.

  • Ad

    3. In verband met de privacy en het uitzicht van omwonenden wordt in een woonomgeving de maximale maat van 3 meter aangehouden. Voor bedrijven gelegen in een woonomgeving geldt hetzelfde. Om deze wijze worden de belangen van omwonenden niet onevenredig geschaad. Op een bedrijventerrein wegen de belangen zoals privacy en uitzicht minder zwaar.

2.5 Het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreiding van het gebouw

Regelgeving

Artikel 4, vierde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

Beleidsregel

  • 1.

    Voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning (het hoofdgebouw) wordt medewerking verleend, wanneer de maximale breedte van een dakkapel 50% van de gevelbreedte van de woning bedraagt.

  • 2.

    Voor het plaatsen van een dakopbouw op een aan-, uit-, of bijgebouw wordt geen medewerking verleend.

  • 3.

    Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

  • Ad

    1. Voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde en zijzijde van een woning bestaan voldoende mogelijkheden om deze vergunningsvrij te realiseren.

  • Ad

    2. In bestemmingsplannen worden de hoogte van gebouwen geregeld. Een ruimere hoogte dan de aangegeven maximale hoogte voor gebouwen wordt niet wenselijk geacht vanwege de stedenbouwkundige verstoring van het straatbeeld.

2.6 Het plaatsen van een antenne-installatie

Regelgeving

Artikel 4, vijfde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

Beleidsregels

  • 1.

    Medewerking wordt alleen verleend indien er sprake is van sitesharing of als er is aangetoond dat sitesharing bij bestaande antenne-installaties of antennedragers niet mogelijk is.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de geschiktheid van de locatie zullen omgevingsfactoren worden betrokken.

  • 3.

    Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

  • Ad

    1. Er wordt gestreefd om antennes te concentreren door middel van sitesharing op bestaande masten of bestaande hoge gebouwen. Pas als overduidelijk is aangetoond dan dit niet kan, kan over plaatsing van nieuwe antenne-installaties of antennedragers worden nagedacht. De omgeving speelt een belangrijke rol.

  • Ad

    2. Aan plaatsing van een antennemast op een bedrijventerrein, sportpark of in het buitengebied zal sneller worden meegewerkt dan aan plaatsing in een woonwijk. Indien er een aanmerkelijke kans op planschade is, wordt er slechts medewerking aan een planlogische procedure verleend, indien er een planschaderisicoanalyse wordt aangeleverd en een planschadeovereenkomst wordt gesloten.

2.7 Plaatsen van een installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf

Regelgeving

Artikel 4, zesde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid,onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

Beleidsregel

In principe wordt hier geen medewerking aan verleend.

Toelichting

Onder een warmtekrachtkoppeling wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

In de bestemmingsplannen worden reeds ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bebouwingen voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.

2.8 Plaatsen van een installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

Regelgeving

Artikel 4, zevende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

Beleidsregels

In principe wordt hier geen medewerking aan verleend.

Toelichting

Artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet luidt als volgt: ‘Bij ministeriële regeling kunnen afvalstoffen of reststoffen, categorieën afvalstoffen of reststoffen of eindproducten van bij die regeling omschreven bewerkingsprocedés worden aangewezen, indien er naar het oordeel van Onze Minister geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen als meststof worden verhandeld of bij de productie van meststoffen worden gebruikt.’

In bestemmingsplannen worden reeds ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bebouwingen voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.

2.9 Houden van evenementen

Regelgeving

Artikel 4, achtste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

8. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

Beleidsregel

Voor dergelijke verzoeken wordt maatwerk toegepast.

Toelichting

Evenementen zijn van zeer uiteenlopende aard. Dientengevolge wordt per afzonderlijk geval beoordeeld of planologische medewerking wordt verleend.

2.10 Anders gebruiken van bouwwerken

Regelgeving

Artikel 4, negende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

Beleidsregel

  • 1.

    In de kern van Steenbergen wordt deze afwijkingsmogelijkheid gebruikt voor de vestiging van detailhandel onder de voorwaarden:

    • 1.1

      dat binnen het centrumgebied, zoals in onderstaande verbeelding is weergegeven, geen reële vestigingsmogelijkheden bestaan;

    • 1.2

      dat de winkelvloeroppervlakte van één detailhandelsformule ten minste 500 m2 en ten hoogste 1500 m2 bedraagt;

    • 1.3

      dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op direct aangrenzende gronden aanwezig is of kan worden gerealiseerd;

    • 1.4

      dat de vestiging geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer: hier wordt gekeken naar de bestaande verkeersintensiteit en de aantrekkende werking van de nieuwe detailhandelsfunctie;

    • 1.5

      dat de afwijkingsmogelijkheid alleen wordt aangewend binnen het zoekgebied, zoals in onderstaande verbeelding is weergegeven.

  • 2.

    In de kern Dinteloord wordt in principe niet van het bestemmingsplan afgeweken.

  • 3.

    In de andere kernen wordt deze afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden gebruikt voor de vestiging van detailhandel en horeca voor een aantal straten. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

    • 3.1

      Binnen het bestemmingsplan zijn er geen reële vestigingsmogelijkheden.

    • 3.2

      Zaken zoals parkeergelegenheid, afwikkeling van het verkeer, ligging langs een doorgaande weg, geluidsoverlast, eerdere gebruiken en dergelijke, zullen worden meegenomen bij het oordeel tot het al dan niet verlenen van medewerking. De volgende straten komen in aanmerking:

    • 3.3

      In Kruisland, voor zover niet gelegen in het buitengebied: Langeweg, Markt, Roosendaalseweg, Molenstraat tot aan de Drietak.

    • 3.4

      In Nieuw-Vossemeer: Voorstraat, Achterstraat, Hoogte.

    • 3.5

      In Welberg en De Heen is maatwerk noodzakelijk.

  • 4.

    Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

  • Ad

    1.

    • In Steenbergen geldt voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van detailhandel het volgende. Het assenkruis blijft het kloppend hart van het winkelgebied. Voor grotere winkelformules die niet binnen het winkelconcentratiegebied kunnen worden gevestigd, worden onder voorwaarden in het aangegeven zoekgebied de mogelijkheid geboden om zich te kunnen vestigen. Grotere winkelvolumes vergroten de aantrekkende kracht van Steenbergen, wat ook ten goede komt aan de kleinschalige winkels in het assenkruis. Kleinschalige winkels zijn alleen binnen het assenkruis toegestaan.

    • Achtergrond voor het vorenstaande is de analyse die in het Economisch Beleidsvisie (2010) is opgenomen: Steenbergen kent veel kleinschalige detailhandelsvestigingen en heeft een gebrek aan grotere winkelformules. Grotere detailhandelszaken zijn over het algemeen publiekstrekkers. Deze zaken kunnen een positieve impuls aan het centrum geven: er wordt meer publiek naar het centrum aangetrokken. Dit kan vervolgens een gunstig effect hebben voor de huidige ondernemers en maakt het tevens voor nieuwe ondernemers aantrekkelijk om zich in Steenbergen te vestigen.

    • In het op 21 oktober 2010 aangenomen raadsvoorstel StadHaven is aan de orde gekomen dat het binden van grote trekkers aan Steenbergen van belang is. Daartoe is een flexibele omgang met de locaties van detailhandel noodzakelijk: hoewel primair de invulling van het assenkruis aan de orde is, moet ook buiten het assenkruis ruimte zijn voor grotere winkels die bijdragen aan de doelstelling van het project StadHaven, te weten het realiseren van een levensvatbaar en aantrekkelijk winkelgebied in Steenbergen. Hieronder worden de vijf voorwaarden separaat toegelicht.

    • Voorwaarde 1.1

    • “Binnen het centrumgebied bestaat geen reële vestigingsmogelijkheid”

    • Deze voorwaarde geeft uiting aan het uitgangspunt dat het assenkruis het kloppend hart blijft van het winkelcentrumgebied. Eerst dient het assenkruis te worden opgevuld, maar wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen reële vestigingsmogelijkheid binnen het assenkruis bestaat, dan pas komt een locatie buiten het assenkruis in beeld.

    • Voorwaarde 1.2

    • “de winkelvloeroppervlakte van één detailhandelsformule bedraagt ten minste 500 m2 en ten hoogste 1500 m2”

    • Deze bandbreedte tussen 500 m2 en 1500 m2 aan winkelvloeroppervlakte geeft het college van burgemeester en wethouders voldoende marge om een publiekstrekkende detailhandelszaak aan Steenbergen te binden.

    • Shop-in-shop formules zijn buiten het assenkruis niet toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat buiten het assenkruis in één ruimte meerdere en daarmee kleinere detailhandelsformules worden gevestigd. Kleinschalige winkels behoren te worden gevestigd binnen het assenkruis.

    • Voorwaarde 1.3

    • “voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op direct aangrenzende gronden”

    • Middelgrote of grote detailhandelszaken trekken veel publiek aan. De parkeerbehoefte dient om die reden te worden gekoppeld aan een locatie waar in de directe omgeving kan worden geparkeerd.

    • Voorwaarde 1.4

    • “geen onevenredige nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer: gekeken wordt naar de bestaande verkeersintensiteit en de aantrekkende werking van de nieuwe detailhandelsfunctie”

    • Onder meer super- en bouwmarkten zijn van de afwijkingsmogelijkheden uitgesloten. Super- en bouwmarkten hebben een grote ruimtelijke impact vanwege de grote verkeers-aantrekkende werking en behoeven ruime parkeergelegenheden.

    • De bestaande verkeersintensiteit in het centrum van Steenbergen is zodanig groot, dat nabij het winkelcentrum van Steenbergen geen ruimte bestaat voor een extra super- en/of bouwmarkt, buiten de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

    • Voorwaarde 1.5

    • “Alleen detailhandelsvestiging binnen het aangegeven zoekgebied”

    • Het in de verbeelding aangegeven zoekgebied is gebaseerd op de uitgangspunten dat grotere trekkers in ruimere panden zijn gevestigd met de mogelijkheid tot parkeren in de directe nabijheid van het assenkruis.

  • Ad

    2.

    • In Dinteloord wordt het bestemmingsplan aangehouden. In tegenstelling tot de kern Steenbergen is er geen overgangsgebied naar de woonomgeving. Direct grenzend aan het centrumgebied zijn woonstraten gelegen, die zich niet lenen voor detailhandel of horeca, gelet op onder meer de extra verkeersbewegingen en de grotere parkeerdruk die een vestiging met zich meebrengt.

  • Ad

    3.

    • In Kruisland en Nieuw-Vossemeer is het afwijken van het bestemmingsplan alleen mogelijk binnen de genoemde straten, vanwege de directe nabijheid bij het centrumgebied.

    • In Welberg en De Heen geldt dat maatwerk noodzakelijk is, omdat geen duidelijk centrumgebied kan worden aangewezen vanwege de gespreide ligging van horeca en detailhandel.

2.11 Gebruiken van recreatiewoningen voor bewoning

Regelgeving

Artikel 4, tiende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

Beleidsregel

In principe wordt hier geen medewerking aan verleend.

Toelichting

Permanente bewoning is alléén toegestaan op de locaties zoals die in het bestemmingsplan zijn aangegeven.

3. Slotbepalingen

3.1 Inwerkingtreding

Het beleid treedt op 1 januari 2011 in werking.

3.2 Titel

Het beleid wordt aangehaald als “Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 12 december 2010
Burgemeester en Wethouders van Steenbergen,
de loco-secretaris, de burgemeester,